Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
ostbus 20018
P
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
20 november 2007 PO/ZO/200745166 18 oktober 2007 07-OCW-B-60
Onderwerp Bijlage(n)
Aanvullende informatie tbv AO voorzieningen 0-4 2
jaar
Hierbij zend ik u, mede namens de minister voor Jeugd en Gezin en de minister voor Wonen, Wijken en
Integratie, het antwoord op de vragen van de leden van de commissie Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap van uw Kamer over aanvullende informatie voor het AO over voorzieningen voor kinderen
van 0-4 jaar.
De vragen werden mij toegezonden bij uw brief met kenmerk 07-OCW-B-60.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 2/3
Antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden van de commissie Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 18 oktober 2007, kenmerk 07-OCW-B-60).
1 Vraag: Kunt u ingaan op het door u voorgestelde landelijk instrument? Wat zijn de
overeenkomsten of verschillen met de eerder door u voorgestelde en weer ingetrokken taaltoets?
Kunt u aangeven wie het instrument gaat gebruiken?
Antwoord: Om de professionals te ondersteunen bij het signaleren van het risico op een
taalachterstand, wordt onderzocht of het mogelijk is hiervoor een landelijk gestandaardiseerd
instrument te ontwikkelen. Hiervoor ga ik samen met de minister voor Jeugd en Gezin na of
het bestaande instrumentarium dat door JGZ- professionals wordt gebruikt op eenvoudige wijze
geschikt gemaakt kan worden voor het signaleren van een risico op een taalachterstand.
Ik informeer u begin volgend jaar over het resultaat hiervan.
2 Vraag: Kunt u meer duidelijkheid geven over welke rol de consultatiebureaus kunnen spelen bij
het halen van de doelgroep VVE? Wat is de samenhang met de verbrede leerplicht voor de
ouders?
Antwoord: Uit het bijgevoegde onderzoek "Waarom wel, waarom niet" blijkt dat de doelgroep
voor VVE nog onvoldoende wordt bereikt, terwijl daar wel verbetermogelijkheden voor zijn. JGZ-
instellingen kunnen ook een bijdrage leveren aan het verhogen van het doelgroepbereik. JGZ-
instellingen verwijzen op dit moment ook al naar VVE. Zoals in het antwoord op vraag 1 is
aangegeven, ga ik samen met de minister voor Jeugd en Gezin na hoe deze rol eruitziet.
Kamerleden wijzen er terecht op dat in een taalarme omgeving niet alleen het kind, maar ook de
ouders taallessen in het Nederlands nodig hebben. Het coalitieakkoord heeft deze relatie ook
gelegd. Ouders die slecht Nederlands spreken of laaggeletterd zijn, hebben taallessen in het
Nederlands nodig. Daardoor kunnen zij hun kinderen immers beter steunen en aanmoedigen bij
het volgen van VVE en hun verdere schoolloopbaan. Ook hier zijn de JGZ-instellingen belangrijk.
Zij analyseren de taalomgeving van het kind en kunnen de ouders die slecht Nederlands spreken
naar taalles verwijzen. Op dit moment ontvangen artsen en verpleegkundigen bij- en nascholing
om laaggeletterdheid te signaleren bij ouders van jonge kinderen en hen op een passende wijze
door te verwijzen naar taallessen.
Over de verbrede leerplicht voor deze ouders kan ik het volgende zeggen. In het algemeen
overleg van 18 oktober van dit jaar heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie
toegezegd om contact op te nemen met de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de mogelijkheden en onmogelijkheden te
inventariseren van verplichte opvoedingsondersteuning en een verbrede leerplicht. De Tweede
Kamer wordt daar nog bij brief van genoemde bewindspersonen over geïnformeerd.
Het kabinet heeft in de brief "Samen spelen, samen leren" aangegeven in ieder geval de kinderen
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 3/3
van ouders die een inburgeringscursus volgen, naar VVE door te geleiden. Ik zal daar met
gemeenten afspraken over maken.
3 Vraag: Kunt u een nadere uitwerking geven van de kabinetsplannen om de regelgeving en de
financiering van de kinderopvang te harmoniseren?
Antwoord: Het kabinet verkent de mogelijkheden tot harmonisatie. Het kabinet zoekt uit hoe de
sterke onderdelen van de Wet kinderopvang kunnen worden gecombineerd met een duidelijke
rol voor gemeenten in het lokale achterstandenbeleid. Uit oogpunt van zorgvuldigheid zal ik het
beleid vormgeven volgens een groeimodel.
De eerste stap is om VVE in de kinderopvang uit te breiden. Daar ga ik afspraken over maken met
gemeenten. VVE die al plaatsvindt in peuterspeelzaalwerk heeft er ook toe geleid dat daar goed
gekwalificeerde leidsters en kleinere groepen in deze peuterspeelzalen zijn, vergelijkbaar met de
kwaliteitsnormen voor de kinderopvang. VVE in de kinderopvang is relatief nieuw en zal verder
van de grond moeten komen. Met de uitbreiding van VVE in kinderopvang en peuterspeelzalen
zullen de kwaliteitsnormen in peuterspeelzalen en kinderopvang steeds meer naar elkaar
toegroeien.
Stap één draagt stap twee in zich. Dat de kwaliteitsniveaus van kinderopvang en
peuterspeelzalen naar elkaar toe worden gebracht betekent harmonisatie van kwaliteit in de
praktijk en heeft daar ook meerwaarde. Goede kwaliteit biedt immers de beste basis voor ouders
om kinderen met een gerust hart naar een voorschoolse voorziening te kunnen brengen. Tevens
vormt kwaliteit de voorwaarde voor een infrastructuur die het mogelijk maakt de ontwikkeling
van jonge kinderen te ondersteunen. Binnen een kader van geharmoniseerde kwaliteitseisen, wil
het kabinet ruimte bieden voor maatwerk dat bij de voorziening past. De uitbreiding van VVE in
kinderdagverblijven levert ook een belangrijke bijdrage aan het dichter bij elkaar brengen van de
kwaliteitsniveaus vanwege de kwaliteitseisen voor VVE (eisen aan personeel en groepsgrootte).
Meer hierover vindt u in het bijgevoegde rapport `Regelgeving en financiering kinderopvang en
peuterspeelzalen' van Regioplan van oktober 2007.
Een derde stap is de beleidsmatige verkenning van de mogelijkheden voor financiële
harmonisatie. De gegevens uit het Regioplan-onderzoek (zie bijlage) dragen hier ook aan bij.
Momenteel wordt tevens een aantal praktijkvoorbeelden van harmonisatie verkend. De
verkenning is nog in een vroeg stadium, net als de praktijkvoorbeelden, maar ik zal de Kamer op
de hoogte houden. Mede op basis van deze praktijkkennis zal ik in de loop van 2008 een voorstel
naar de Tweede Kamer sturen. Omdat samenwerking met lokale overheden belangrijk is voor de
harmonisatie ben ik hierover in gesprek met de VNG.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl