Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Vergaderjaar 2006-2007
31 134 Wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van
enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling
voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein
kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Tweede nota van wijziging
Ontvangen
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 3 tot 2 tot en met 4 wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt "in de zin van artikel 3.78 van de Wet
inkomstenbelasting 2001" vervangen door: die winst geniet als ondernemer in de zin van
artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
b. Onderdeel 2 (nieuw) komt te luiden:
2. In het eerste lid, onderdeel l, wordt de komma aan het slot van dit onderdeel vervangen
door een punt.
B
Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt "met uitzondering van artikel I, onderdelen A, onder 2, B, C, onder 2
en 3, en D" vervangen door: met uitzondering van artikel I, onderdelen A, onder 2, en B.
b. Het derde lid vervalt.
2
94
OCW 10
W2653.NVW2 1
Toelichting
Onderdeel A
Deze wijziging houdt verband met het afschaffen van de meewerkaftrek in de
inkomstenbelasting. Op grond van de Wet kinderopvang hebben ouders die arbeid verrichten
aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien zij voor hun arbeid inkomen ontvangen, of
indien zij zonder enige vergoeding meewerken in de onderneming van hun partner. Die
laatste voorwaarde is vastgelegd in artikel 6, eerste lid, onder b, van de Wet kinderopvang. In
deze bepaling wordt voor het begrip "meewerken in de onderneming" verwezen naar artikel
3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In deze bepaling is de fiscale meewerkaftrek
geregeld. Door het vervallen van die bepaling in het kader van het belastingpakket voor 2008
moet deze verwijzing worden aangepast. Dit onderdeel strekt daartoe.
Onderdeel B
Bij Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van de
arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en
arbeidsmarkt 2006) (Stb. 647) is in artikel 6 van de Wet kinderopvang - dat bepaalt wie in
aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag - een (nieuw) tweede lid ingevoegd. Het
nieuwe lid regelt, dat een (werkende) ouder die werkloos wordt en een bijstands- of WW-
uitkering ontvangt of als niet-uitkeringsgerechtigde is ingeschreven bij de Centrale
organisatie werk en inkomen (CWI), gedurende zes maanden zijn aanspraak op een
kinderopvangtoeslag als bijdrage van de overheid in de kosten van kinderopvang behoudt.
Het doel van de regeling is om deze ouders in de gelegenheid te stellen actief op zoek te gaan
naar werk teneinde de kans op een snelle en hernieuwde intrede op de arbeidsmarkt te
vergroten, zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken over de kosten van kinderopvang. Het
artikellid treedt op grond van het inwerkingtredingbesluit van 6 december 2006 (Stb. 648) in
werking op 1 januari 2008.
Begin 2007 werd geconstateerd dat in de bovenomschreven "werklozenregeling" als gevolg
van een omissie is nagelaten om óók het behoud van de (verplichte) werkgeversbijdrage in de
kosten van kinderopvang te regelen, waardoor de ouder die in enig jaar werkloos wordt, in
die periode slechts een deel van de kosten van kinderopvang ontvangt als gevolg waarvan een
deel van de financiële zorgen over de kosten van kinderopvang voor die ouder blijft bestaan.
In artikel I, onderdelen C, onder 2 en 3, en D van het voorstel van wet is die onvolledigheid
dan ook hersteld. Deze onderdelen zullen ook - op grond van artikel XI van het wetsvoorstel -
met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 in werking treden.
Eerst nu is gebleken dat door problemen bij de Belastingdienst/Toeslagen met de uitvoering
van de Wet administratieve lastenverlichting in sociale verzekeringswetten (Walvis), de
uitvoering van de "werklozenregeling" door deze dienst ook problematisch wordt. De
2
94
OCW 10
W2653.NVW2 2
regeling blijkt uitvoeringstechnisch namelijk vooralsnog niet controleerbaar, hetgeen ik niet
verantwoord acht.
Om die reden stel ik dan ook voor om de inwerkingtreding van de bovengenoemde onderdelen
uit te stellen tot een nader - bij koninklijk besluit - te bepalen tijdstip. Het voorgestelde
onderdeel B van deze nota van wijziging strekt daartoe.
Het uitstel van de inwerkingtreding van de regeling zoals deze is opgenomen in de
eerdergenoemde Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006, zal worden
bewerkstelligd door middel van een wijziging van het eerdergenoemde
inwerkingtredingbesluit van 6 december 2006.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Sharon A. M. Dijksma
2
94
OCW 10
W2653.NVW2 3