Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200707290/2
Publicatie datum: maandag 19 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
---

200707290/2.
Datum uitspraak: 19 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

{verzoekster}, gevestigd te {plaats},

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/1214 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle van 6 september 2007 in het geding tussen:

verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.


1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college), voor zover hier van belang, besloten tot het instellen van eenrichtingsverkeer op de Enkweg te Wijhe in de rijrichting van noord naar zuid, tussen de Industrieweg en huisnummer 81 en het instellen van een parkeerverbod aan de westzijde van de Enkweg, tussen de huisnummers 23 en 35 en tussen de huisnummers 81 en 89.

Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 september 2007, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 12 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. G.E.J. Kornet, advocaat te Zwolle, en {directeur} bij verzoekster, en het college, vertegenwoordigd door H.M. Krans en A.H. de Ruiter, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college gehandhaafd zijn besluit van 12 december 2006 tot het nemen van enkele verkeersmaatregelen ten aanzien van de Enkweg te Wijhe. De bezwaren van verzoekster zijn, naar zij ter zitting heeft bevestigd, met name gericht tegen het instellen van eenrichtingsverkeer op een gedeelte van die weg.

2.2. Het verzoek strekt ertoe dat voornoemde besluiten worden opgeschort totdat onherroepelijk op het hoger beroep is beslist.

2.3. De Voorzitter ziet geen aanleiding om dit verzoek in te willigen.

Gelet ook op de rapportage "Eenrichtingsverkeer Enkweg" van Goudappel Coffeng BV van 29 mei 2007, bestaat geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak en daarmee het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Dat verzoekster zich met de rapportage van een deskundige niet kan verenigen, leidt op voorhand niet tot het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn besluitvorming op die rapportage heeft mogen baseren. Door afwijzing van het verzoek ontstaat bovendien geen onomkeerbare situatie. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat het ook in de nieuwe situatie, na realisering van de maatregelen op de Enkweg, mogelijk moet worden geacht om (alsnog) het door haar gewenste tweerichtingsverkeer in te stellen.

Met betrekking tot de door verzoekster gestelde schade als gevolg van een verslechterde bereikbaarheid van haar bedrijf is de Voorzitter voorshands van oordeel dat dit voor het college geen aanleiding hoefde te zijn om af te zien van het instellen van eenrichtingsverkeer of om financiële compensatie aan te bieden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekster, indien zij er in slaagt om voldoende bewijs aan te dragen dat zij als gevolg van de verkeersmaatregel onevenredige, buiten het maatschappelijk risico vallende schade zal lijden die redelijkerwijs niet voor haar rekening hoeft te blijven, zich tot het college kan wenden met een zelfstandig verzoek om schadevergoeding.

2.4. De conclusie is dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007

369.