Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200706926/2
Publicatie datum: maandag 19 november 2007
Tegen: de burgemeester van Groningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
---

200706926/2.
Datum uitspraak: 19 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de burgemeester van Groningen,
verzoeker,

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/805 en 07/806 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 10 augustus 2007 in het geding tussen:

{wederpartij},

en

verzoeker.


1. Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2007 heeft de burgemeester van Groningen (hierna: de burgemeester) besloten de aan {wederpartij} verleende exploitatievergunningen ten behoeve van de prostitutie-inrichtingen, gevestigd in de panden {5 locaties} te {plaats}, in te trekken.

Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de burgemeester het door {wederpartij} daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 augustus 2007, verzonden op 17 augustus 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door {wederpartij} ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit op bezwaar vernietigd en het besluit van 21 februari 2007 geschorst tot en met zes weken na de datum van de bekendmaking van de andermaal te nemen beslissing op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 28 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de burgemeester de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2007, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.D. Leerink, advocaat te Groningen, en mr. H.J. Blaauw, werkzaam bij de gemeente Groningen, en {wederpartij} in persoon, bijgestaan door mr. W.R. van der Velde en S.Z. Scheepstra, zijn verschenen.

De behandeling ter zitting heeft op verzoek van {wederpartij} en met instemming van de burgemeester op de voet van artikel 8:62, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht plaatsgehad met gesloten deuren.


2. Overwegingen

2.1. De burgemeester heeft bij besluit van 21 februari 2007 de exploitatievergunningen van {wederpartij} ingetrokken op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) en deze intrekking gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2007. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 11 juli 2007 vernietigd, en daarnaast het primaire besluit van 21 februari 2007 geschorst.

2.2. De burgemeester heeft verzocht de uit de uitspraak van de voorzieningenrechter voortvloeiende verplichting tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar hangende hoger beroep op te schorten en de uitgesproken schorsing van het primaire besluit van 21 februari 2007 op te heffen.

2.3. Voor zover de burgemeester heeft verzocht om te worden ontheven van de verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen, wijst de Voorzitter dit verzoek toe. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door {wederpartij} geen belangen naar voren zijn gebracht die nopen tot het spoedig gevolg geven aan de uitspraak. Voorts is daarbij van belang hetgeen aan het slot van 2.4. van deze uitspraak wordt overwogen.

2.4. Ten aanzien van het verzoek om de uitgesproken schorsing op te heffen, wordt als volgt overwogen.

De burgemeester heeft aan de intrekking van de vergunningen ten grondslag gelegd dat ernstig gevaar bestaat dat deze zullen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. Beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter deze intrekking terecht heeft vernietigd, leent zich minder goed voor de voorlopige voorzieningprocedure, zodat het verzoek van de burgemeester met name zal worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging.

De burgemeester wil met de gevraagde voorziening voorkomen dat strafbare feiten, in het bijzonder vrouwenhandel, door gebruikmaking van de vergunningen hangende hoger beroep worden begaan. Weliswaar moet aan de burgemeester worden toegegeven dat, indien zijn vrees gegrond is, dit een zwaarwegend belang is, maar anderzijds kan er niet aan voorbij worden gezien dat de procedure die heeft geleid tot intrekking van de vergunningen geruime tijd in beslag heeft genomen en dat {wederpartij}, naar hij heeft gesteld en door de burgemeester niet is weersproken, al omstreeks tien jaar in Groningen prostitutiepanden exploiteert. Onder deze omstandigheden zou een thans uit te spreken opheffing van de door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing terzake van de intrekking van de vergunningen hangende hoger beroep onevenredig zijn in verhouding tot de door de burgemeester gestelde belangen, wanneer daarbij tevens wordt betrokken dat een uitspraak in de bodemzaak op betrekkelijk korte termijn valt te verwachten. De Voorzitter zal, gelet ook op de uit de wet Bibob voortvloeiende verantwoordelijkheid van de burgemeester om te voorkomen dat vergunningen worden gebruikt voor het begaan van strafbare feiten, bevorderen dat de bodemzaak reeds in januari 2008 ter zitting zal worden behandeld.

2.5. De conclusie is dat het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk wordt toegewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. treft de voorlopige voorziening dat de burgemeester van Groningen geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;

II. wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007

369.