Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200706541/1
Publicatie datum: maandag 19 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Leudal
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---

200706541/1.
Datum uitspraak: 19 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

{verzoekers}, allen wonend te {woonplaats},

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2007 heeft verweerder een melding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Alucol B.V. (hierna: Alucol) voor de verandering van de inrichting aan de Soerendonck 3 te Neer geaccepteerd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door {gemachtigde}, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. M.J.H. Derksen en W.H.J. Boonen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Alucol gehoord, vertegenwoordigd door mr. E. van der Hoeven, werkzaam bij de Koninklijke Metaalunie, en R.A. Wuts en ir. J.S.H. Giesberts.


2. Overwegingen

2.1. Aan Alucol is op 17 februari 1997 een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het in werking hebben van een aluminiumveredelingsbedrijf.

2.2. De melding heeft betrekking op de uitbreiding van de bedrijfstijd. Blijkens de verleende revisievergunning waren de reguliere werktijden van 6.00 tot 22.00 uur. De melding houdt in dat tevens zal worden gewerkt tussen 22.00 en 6.00 uur.

2.3. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:

a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;

b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en

c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.

2.4. Verzoekers betogen dat verweerder de melding niet had mogen accepteren omdat de uitbreiding van de bedrijfstijd veel en grote nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Zij voeren in dit verband aan dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen die de beoogde verandering heeft voor luchtemissie, stof-, geluid- licht- en geurhinder, afvalwater, afvalstoffen, energieverbruik en voor de bodem.

2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de bedrijfstijd niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken. Hij baseert zich daarbij op de notitie van DvL Milieu en Techniek van 19 juni 2007, waarin is geconcludeerd dat de uitbreiding van de bedrijfstijd niet leidt tot overschrijding van de in de revisievergunning opgenomen geluidgrenswaarden. Voorts heeft de verandering volgens verweerder geen invloed op de in de revisievergunning opgenomen concentratiewaarden in verband met het aspect lucht. Ook ten aanzien van de overige door verzoekers genoemde aspecten treden geen andere of grotere nadelige gevolgen op voor het milieu, aldus verweerder.

2.6. Gelet op de notitie van DvL Milieu en Techniek en op de aan de revisievergunning verbonden voorschriften ziet de Voorzitter geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitbreiding van de werktijden zal leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu wat betreft de aspecten geluid en lucht dan de gevolgen die de inrichting op grond van de aan de revisievergunning verbonden voorschriften mag veroorzaken. Eerder geaccepteerde meldingen zijn daarbij niet van belang, nu deze niet tot wijziging van de vergunning leiden. De vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen blijven gelden en blijven uitgangspunt voor de beoordeling van een volgende melding.

2.7. In de revisievergunning zijn geen voorschriften opgenomen ten aanzien van licht-, stof- en geurhinder. Voor de omvang van deze hinder is de vergunde situatie bepalend. Omdat de verlichting in de gebouwen naar beneden is afgestraald, is niet aannemelijk dat de verandering in zoverre andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu heeft dan de inrichting zoals vergund mag veroorzaken. Vooralsnog is echter niet buiten twijfel dat de gemelde uitbreiding van de bedrijfstijd wat betreft stof- en geurhinder evenmin deze gevolgen heeft. Ook over de aspecten afvalwater, afvalstoffen, energieverbruik en de bodem bestaat in dit verband geen duidelijkheid. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat ten aanzien van deze aspecten in de aan de revisievergunning verbonden voorschriften geen beperkingen zijn gesteld.

Er is dan ook aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit.

2.8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen.

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leudal van 25 juli 2007, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. gelast dat de gemeente Leudal aan {verzoekers} het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007

195-378.