Eindrapport Landelijke
Markt- en
Capaciteitsanalyse
regionaal OV
14 november 2007
Eindrapport Landelijke
Markt- en
Capaciteitsanalyse
regionaal OV
14 november 2007
Inhoudsopgave
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 Inleiding en samenvatting 5
1.1 Mobiliteit Nederland groeit: kansen voor OV 5
1.2 Aandeel regionaal OV in stedelijke netwerken hoog;
knelpunten sporadisch aanwezig 5
1.3 Forse groei van het OV lijkt mogelijk; grote diversiteit
tussen regio's 6
1.4 Verbetering van de kwaliteit noodzakelijk voor groei 8
2 Marktbeschrijving van het regionaal openbaar vervoer
10
2.1 Samenvatting en conclusies 10
2.2 Het huidige OV-aandeel binnen de markt 11
2.2.1. Het OV-aandeel in relatie tot de ruimtelijke structuur
12
2.2.2. De OV-gebruikers verdeeld over bus, tram, metro en
trein 15
2.3 De OV gebruikers en hun wensen 16
2.3.1. De motieven van reizigers 16
2.3.2. Wensen van reizigers 18
3 Capaciteitsbeschrijving regionaal openbaar vervoer 20
3.1 Samenvatting en conclusies 20
3.2 Foto van de huidige situatie 21
3.3 Capaciteitsknelpunten 23
3.3.1. Capaciteitsknelpunten in de huidige situatie 23
3.3.2. Ontwikkeling capaciteitsknelpunten 25
3.4 Bediening en bereikbaarheid economische
kerngebieden 25
4 De autonome ontwikkeling van het OV-gebruik tot
2020 27
4.1 Samenvatting en conclusies 27
4.2 Algemene prognoses op basis van het WLO-rapport
28
4.3 Prognoses openbaar vervoer op basis van aangepaste
WLO-scenario's (LMCA wegen) 30
4.4 Prognoses Nota Mobiliteit 32
4.5 Conclusies voor ontwikkelingen 2020 33
3 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
5 De kansen voor het regionaal OV 34
5.1 Samenvatting en conclusies 34
5.2 Groeipotentie 34
5.3 Kwaliteitsverhoging regionaal OV: Maatregelpakketten
36
5.3.1. Maatregelpakketten 37
5.4 Meerdere opties voor het benutten van de potenties
41
5.5 Kwaliteitsambitie 45
6 Tot slot 48
Bijlage A Methodische verantwoording 49
Bijlage B Stedenclusters 52
Bijlage C Toelichting maatregelpakketten hoofdstuk 5 54
1. Sneller regionaal OV 54
2. Vraaggericht regionaal openbaar vervoer 55
3. Ketenmobiliteit 56
4. Reizigersbeleving 58
5. Tariefbeleid 60
Bijlage D Begrippenlijst 61
Bijlage E Referentielijst 65
4 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
1. Inleiding en samenvatting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1.1 Mobiliteit Nederland groeit: kansen voor OV
Het openbaar vervoer in Nederland vraagt om een
kwaliteitsverbetering, zodat de groeipotentie van het openbaar
vervoer kan worden benut en daarmee de stedelijke
bereikbaarheid en leefbaarheid kan worden verbeterd.
Het personenvervoer staat voor de uitdaging om te voldoen aan
de groeiende vraag naar mobiliteit. Het beleid van de overheid
is er daarom op gericht deze mobiliteitsbehoefte zo goed
mogelijk te faciliteren, zodat de economische
concurrentiekracht van Nederland in vergelijking tot de rest van
Europa op peil blijft of zelfs verbetert. Het openbaar vervoer
kan hieraan bijdragen.
De landelijke markt- en capaciteitsanalyses (LMCA's)
behandelen de ontwikkeling van de mobiliteit en de vraag wat
dat betekent voor het verkeerssysteem in Nederland
aansluitend op de Netwerkanalyses die in 2006 zijn uitgevoerd.
Voor de LMCA regionaal openbaar vervoer betekent dit in het
bijzonder het analyseren en faciliteren van huidige en
toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal openbaar
vervoer. Onder regionaal openbaar vervoer wordt het stads- en
streekvervoer en het gedecentraliseerde spoorvervoer verstaan.
Hierbij concentreert de LMCA zich op de volgende
hoofdvragen:
1. Hoe ziet het aanbod en de markt van het regionaal
openbaar vervoer er op dit moment uit?
2. Welke groei is in het regionaal openbaar vervoer te
bereiken?
3. Wat is nodig om deze groei te verwezenlijken?
Deze vragen worden in de voorliggende rapportage
beantwoord. De belangrijkste conclusies vindt u in de volgende
paragrafen; in het onderliggende rapport worden ze verder
uitgediept.
1.2 Aandeel regionaal OV in stedelijke netwerken
hoog; knelpunten sporadisch aanwezig
Aandeel OV
Het aandeel van het regionaal openbaar vervoer in het totale
vervoersysteem verschilt sterk per type gebied.
5 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Op landelijke schaal vindt het grootste deel van de huidige
verplaatsingen plaats met de auto en de fiets.
Het openbaar vervoer verzorgt landelijk een klein percentage
(5% inclusief de trein) van het totale aantal verplaatsingen. In
de stedelijke gebieden wordt echter duidelijk meer gebruik
gemaakt van het openbaar vervoer dan in de landelijke
gebieden. Hier is het aandeel van het openbaar vervoer groter,
dit kan oplopen tot 37% inclusief de trein.
De reden waarom reizigers gebruik maken van het regionaal
openbaar vervoer verschilt sterk naar type gebied. Ruim een
derde van alle reizigers in het stads- en streekvervoer in
enigszins stedelijk gebied en bijna de helft van de reizigers in
het landelijke gebied heeft onderwijs als motief voor de reis.
In sterk stedelijk gebied is het belang van woon-werk verkeer
hoger.
De LMCA regionaal OV heeft zich geconcentreerd op de rol
van het OV in het verbeteren van de stedelijke bereikbaarheid.
Het behouden van de bestaande reizigers is van belang, maar
extra focus is gelegd op de forens die keuzereiziger is in de
spits.
Knelpunten
Binnen het stads- en streekvervoer doen zich over het algemeen
weinig capaciteitsproblemen voor1. Uitzondering hierop vormen
de grote steden in de Randstad en incidenteel andere
middelgrote steden. Naast capaciteitsknelpunten hebben de vier
grote steden te maken met doorstromingsproblemen. Bussen en
trams komen daar regelmatig vast te zitten in het verkeer,
waardoor de betrouwbaarheid voor de klant afneemt. Ook de
langere reistijden die hiervan het gevolg zijn, verminderen de
aantrekkelijkheid van het OV. Diverse middelgrote steden
kampen ook met doorstromingsproblemen. In de kleine steden
is in een aantal gevallen de afstemming tussen het basisaanbod
en de vraag naar OV een knelpunt. Doordat er soms gekozen
wordt voor een basisaanbod dat vele plaatsen in één keer
bedient, kan het stads- en streekvervoer voor veel mensen
van/naar stedelijk gebied minder aantrekkelijk zijn. Door vele
plaatsen met één specifieke route te bedienen, kunnen
bijvoorbeeld lange(re) reistijden ontstaan.
1.3 Forse groei van het OV lijkt mogelijk; grote
diversiteit tussen regio's
Forse groei van het regionaal OV mogelijk
De doelstelling uit de Nota Mobiliteit van 2,1% groei per jaar
tot 2020 is (zeker in stedelijke gebieden) haalbaar.
Dit is een resultante van een aantal ontwikkelingen, zoals de
economische groei van Nederland, de maatregelen die
concessieverleners treffen, verbeteringen op het gebied van
1 Bij de capaciteitsanalyse is het gedecentraliseerd spoorvervoer niet geanalyseerd.
6 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
ketenmobiliteit en de afgeleide vraag naar regionaal openbaar
vervoer als gevolg van de groei op het spoor.
Er is echter in alle regio's meer groeipotentie voor het regionaal
OV in stedelijke netwerken. Het OV-gebruik lijkt in de
onderzochte stedelijke netwerken met gemiddeld 3-4% per jaar
extra te kunnen groeien in de spits2. Hiervoor is een breed
pakket van verschillende maatregelen nodig.
Op specifieke verbindingen kan in afzonderlijke regio's
overigens een sterkere groei gerealiseerd worden; in sommige
gevallen zelfs tot 10% per jaar op middellange termijn. Dit
laatste betreft dan met name het vervoer naar de economische
kerngebieden in de spits, waar de groeipotentie het hoogst is.
Groei in dit segment van de markt kan een belangrijke bijdrage
leveren aan de verbetering van de bereikbaarheid van deze
gebieden. Gericht verbeteren van de kwaliteit is noodzakelijk
om deze potentie in te lossen.
Regionale diversiteit
Er is een sterke regionale diversiteit in Nederland. Zowel tussen
de regio's als in een regio zijn er verschillen in aantallen
reizigers, type bedrijvigheid en ruimtelijke structuur. Dat maakt
het moeilijk om dezelfde aanpak voor heel Nederland voor te
stellen: maatwerk is nodig. De meeste verplaatsingen doen zich
in de Randstad voor, met name in en naar de vier grote steden.
In absolute termen zijn daarom daar de grootste groei-effecten
te behalen. Waarschijnlijk zullen verbeteringen in de Randstad
vaak kapitaalintensief zijn, omdat de capaciteitsgrenzen hier
grotendeels bereikt zijn. Relatief echter blijkt dat juist buiten de
Randstad, in Groningen-Assen en Brabant, de hoogste
groeimogelijkheden zijn. In de onderzochte regio's wordt naast
verbetering van het aanbod ook veel potentie toegedicht aan
de verbetering van de ketenmobiliteit, marketing en
parkeerregimes, maatregelen die beduidend minder kosten.
Oplossend vermogen van het regionaal OV
Naast de groeipotentie is in de studie aandacht besteed aan de
bijdrage die het regionaal openbaar vervoer kan leveren aan
oplossingen voor problemen in andere vervoersmodaliteiten.
Met name op de weg treden door de mobiliteitsgroei
capaciteitsproblemen op.
2 Extra percentage boven op de 2,1% die landelijk gemiddeld is afgesproken.
Potentieschatting op basis van expert judgements met de decentrale overheden op
specifieke relaties in stedelijk gebied in de spits op basis van uitvoerbare
maatregelen op korte tot middellange termijn doorgerekend naar aankomsten in
totale regio. Het geaggregeerd landelijk percentage is op basis van de regio-
specifieke cijfers vanuit BOVB benaderd.
7 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Een deel hiervan kan via het wegennet waarschijnlijk worden
opgelost, maar daar waar dit geen optie is, kunnen
verbeteringen in het regionaal openbaar vervoer in sommige
gevallen bijdragen aan de ontlasting van het wegennetwerk.
Het OV kan een alternatief zijn voor de forens in de spits in
stedelijke netwerken door de omvang van de stroom en de
gemiddelde afstand die wordt afgelegd.
1.4 Verbetering van de kwaliteit noodzakelijk voor
groei
Kwaliteit: comfort, frequentie en reistijd
De grootste groei in reizigersaantallen en in reizigerskilometers
is te behalen door verbeteringen van de kwaliteit van het
regionaal openbaar vervoer (comfort, frequentie, reistijd).
Deze kwaliteitsverbetering vraagt om afspraken tussen
vervoerders en concessieverleners.
Voor wat betreft reistijd is er in en rond de grote en
middelgrote steden nog veel winst te behalen met het
verbeteren van tangentiële verbindingen. De traditionele
centrumgerichte organisatie van het openbaar vervoer boet aan
kracht in door het ontstaan van economische kerngebieden aan
de randen van de steden. Hetzelfde geldt voor nieuwe
woonwijken, die aan de buitenkant van de steden ontstaan, en
die vaak slecht met de nieuwe werklocaties aan de randen van
de steden verbonden zijn via OV. Maatregelen gericht op
modern en comfortabel materieel geeft het openbaar vervoer
ook een belangrijke kwaliteitsimpuls.
De reiziger centraal
Ieder mens is verschillend. Toch blijkt dat als het gaat om
reizigerspreferenties, er een aantal dominante groepen te
definiëren zijn die min of meer dezelfde wensen ten aanzien
van het openbaar vervoer hebben. Bij het nadenken over
zinvolle maatregelen in het regionaal OV verdient het
aanbeveling om naar deze groepen te luisteren. Zij zijn immers
de (toekomstige) potentiële reizigers. De twee doelgroepen die
het meest gebruik maken van het OV in de spits zijn de
forensen en scholieren/studenten. De forens is voor het
vergroten van de bereikbaarheid de belangrijkste doelgroep om
te verleiden van het OV gebruik te maken in de spits.
Marketing en imago belangrijk
Uit de onderzoeken blijkt dat het imago van het regionaal
openbaar vervoer niet overal even goed is. De experts zijn van
mening dat imago een belangrijke factor is in de potentie van
het regionaal OV.
8 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Potentieschattingen3 op korte en middellange termijn geven aan
dat marketing en imago een zogenaamde no-regret maatregel
is: tegen relatief weinig kosten kan deelname aan het OV fors
groeien.
Verbeteren van de ketenmobiliteit nodig
Bij ketenmobiliteit worden de vervoersmodaliteiten (weg, OV,
en langzaam verkeer) op elkaar afgestemd, ten gunste van de
bereikbaarheid van een gebied. Door de ketenmobiliteit te
verbeteren is er meer groei mogelijk in het regionaal openbaar
vervoer, omdat de reistijd voor de potentiële reiziger afneemt.
Om het openbaar vervoer een goed alternatief te laten zijn voor
de auto is een kwaliteitsverbetering op het gebied van
ketenmobiliteit daarom noodzakelijk.
Vraaggericht openbaar vervoer
In de middelkleine en kleine steden in Nederland en in ruraal
gebied bepaalt het aanbod voor een groot deel de inrichting
van het openbaar vervoer. Dit komt voort uit de sociale functie
van het openbaar vervoer in deze gebieden. Vanuit deze functie
sluiten vraaggerichte maatwerkoplossingen beter aan op deze
functie en de behoefte van de reiziger. Veel initiatieven zijn al
ontwikkeld om aan deze wens naar kleinschaligheid en
maatwerk tegemoet te komen. Op deze weg moet worden
voortgegaan.
3 Extra percentage boven op de 2,1% die landelijk gemiddeld is afgesproken.
Potentieschatting op basis van expert judgements met de decentrale overheden op
specifieke relaties in stedelijk gebied in de spits op basis van uitvoerbare
maatregelen op korte tot middellange termijn doorgerekend naar aankomsten in
totale regio
9 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
2. Marktbeschrijving van het regionaal openbaar
vervoer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2.1 Samenvatting en conclusies
Over het regionaal OV wordt vaak gesproken in termen van
aanbod: ´hoeveel bussen rijden waar en hoe vaak´. De
marktanalyse die voor de LMCA regionaal OV is uitgevoerd
kijkt juist ook naar de vraagzijde van de markt. Dit is
noodzakelijk voor een realistisch beeld van de potentie van het
openbaar vervoer in de bijdrage die het kan leveren aan de
stedelijke bereikbaarheid. Uit de LMCA blijkt dat door in te
zoomen op de OV-aandelen in stedelijke netwerken een grotere
bijdrage kan leveren aan stedelijke bereikbaarheid dan op basis
van landelijke gemiddelden.
Het aandeel van het OV in het totale aantal verplaatsingen is
het hoogst in de grote steden. Binnen de stedelijke netwerken
zijn met name verplaatsingen in de spits naar economische
kerngebieden relevant vanuit bereikbaarheidsperspectief. De
belangrijkste doelgroep voor de LMCA regionaal OV is daarom
de forens naar, van en binnen de stedelijke netwerken.
Het motief van de reiziger over de hele dag bezien verschilt
naar type verstedelijkt gebied. In de spits is de motiefverdeling
meer eenduidig over de verschillende gebieden. Het betreft hier
vooral woon-werk en onderwijs verkeer. Het regionaal OV kan
een alternatief zijn voor de forens in de spits in deze gebieden
door de omvang van de stroom en de gemiddelde afstand.
Voorwaarde is dan wel de het OV een aantrekkelijk alternatief
is voor de auto wat betreft kwaliteit en reistijd. De forens is
namelijk vaak keuzereiziger, doordat deze groep ook de
beschikking heeft over een auto.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige
markt van het openbaar vervoer. Er wordt zo veel mogelijk
toegespitst op het regionaal OV. Door de verschillende
databronnen die gebruikt zijn om een zo volledig mogelijk beeld
te schetsen vanuit landelijk perspectief worden zowel
beschrijvingen gegeven voor het OV (inclusief spoor), regionaal
OV (bus,tram, metro en gedecentraliseerd spoor) en stads-
streekvervoer (exclusief spoor). De markt van het regionaal
openbaar vervoer wordt achtereenvolgens beschreven naar
plaats (2.2) en doelgroep (2.3). In hoofdstuk 4 wordt de
prognose tot 2020 beschreven.
10 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
2.2 Het huidige OV-aandeel binnen de markt
De WLO-scenario's scheppen het beeld dat het aandeel van het
openbaar vervoer in de totale mobiliteitsmarkt terugloopt. Dat
betekent niet dat het stads- en streekvervoer in absolute termen
niet groeit, maar het autoverkeer groeit nog sneller.
Over de gehele dag bezien verschilt het aandeel van het stads-
en streekvervoer op de gehele mobiliteitsmarkt sterk per type
gebied: in sterk stedelijk gebied rond de 5%, in enigszins
stedelijk gebied rond de 2% en in landelijk gebied rond de 1%.
Gemiddeld betekent dat op landelijke schaal een aandeel van 3
a 4%4. Dit wordt in figuur 2.1 weergegeven.
Figuur 2.1 Aandeel stads en streekvervoer in totale mobiliteit (Bron: MON)
Op landelijk niveau is het OV-aandeel laag. Gemiddeld ligt het
voor spoor en stads-streekvervoer rond de 5%5. Wanneer naar
gemeenteniveau wordt gekeken is een heel ander beeld te zien.
Zie figuur 2.2. Het aandeel van het openbaar vervoer in de
totale verplaatsingen verschilt sterk per gemeente: van 40% in
Ameland en 37% in Amsterdam, tot een kleine 10% in
Maarssen en tot bijna 0 in kleinere gemeenten. Deze aandelen
zijn inclusief trein.
4 Bron: Mobiliteitsbalans 2007, KiM, 2007
5 De weg naar vraaggericht stads- en streekvervoer (Movin, oktober 2007)
11 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Figuur 2.2 Aandeel OV (btm en trein) per gemeente op basis aantal trips (Bron:
MON)
2.2.1. Het OV-aandeel in relatie tot de ruimtelijke structuur
In de LMCA is ingezoomd op het OV-aandeel in de aankomsten
in stedelijke netwerken vanuit de doelstelling om de stedelijke
bereikbaarheid te verbeteren. In de studies is gewerkt met
stedenclusters op basis van omvang en stedelijke concentratie
uitgedrukt in inwoneraantal en stedelijke dichtheid en met
verschillende markten. Zie bijlage 2 voor de volledige indeling.
De stedenclusters zijn als volgt samengesteld6:
Groot (>300.000 inwoners in het stedelijk gebied):
Amsterdam (A), Rotterdam (A), Den Haag (A),
Utrecht (A)
Middelgroot (100-300.000 inwoners in het stedelijk gebied):
Almere, Amersfoort, Breda (A), Enschede (A),
Eindhoven (A), Groningen, Haarlem (A),
Nijmegen, en Tilburg
Middelklein (50-100.000 inwoners in het stedelijk gebied):
Apeldoorn, Arnhem, Delft, Den Bosch,
Haarlemmermeer, Heerlen (A), Hilversum (A),
Leeuwarden, Maastricht, Purmerend, Zaanstad,
Zoetermeer, en Zwolle.
Klein (15-50.000 inwoners in het stedelijk gebied):
Almelo, Assen, Bergen op Zoom, Deventer,
Helmond, Huizen, Kampen, Oss, Roosendaal,
Sittard-Geleen, Sneek, Soest, Veenendaal,
Venlo, Waalwijk, Zeist, Zutphen
6 (A) = agglomeratie; zie bijlage B
12 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Deze indeling op basis van inwonersaantal en stedelijke
dichtheid is gekozen om de onderzochte steden onderling
vergelijkbaar te maken. Gemeenten met een vergelijkbaar
aantal inwoners als Apeldoorn en Nijmegen (155.000 om
160.000) staan in een verschillende categorie gepresenteerd,
omdat de stedelijke dichtheid sterk verschilt. Het aantal
inwoners in het stedelijk gebied is voor Nijmegen (130.000)
hoger dan voor Apeldoorn (90.000). Dit beïnvloedt het aanbod
en de vraag naar openbaar vervoer.
Naast verschillende stedenclusters is er gekeken naar
verschillende markten:
Binnen de stad,
Vanuit de regio naar de stad,
Vanuit een andere stad in de regio naar de stad,
Van buiten de regio naar de stad.
Figuur 2.3 De onderzochte markten in de studie ` Bijdragen van het openbaar
vervoer aan stedelijke bereikbaarheid' (Bron: Goudappel-Coffeng / ECORYS (2007))
Bij het inzoomen naar het OV-aandeel tussen stedenclusters en
uitgesplitst naar marktsegmenten is een grote differentiatie te
zien.
OV-aandelen in marktseg. 1 marktseg. 2 marktseg. 3 marktseg. 4 Totaal OV-
spits (btm en binnen stad stad stad regio - stad extern - stad aandeel
trein)
Stedencluster1:
Groot 23% 33% 21% 34% 25%
Stedencluster 2:
Middelgroot 7% 18% 12% 23% 10%
Stedencluster 3:
Middelklein 8% 23% 18% 28% 15%
Stedencluster 4:
Klein 2% 11% 7% 13% 5%
Figuur 2.4 OV-aandelen in de spits naar stedenclusters en marktsegmenten
(Bron: Goudappel-Coffeng / ECORYS (2007))
13 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De tabel laat zien dat:
· Het OV-aandeel in de vier grootste agglomeraties (cluster
1) hoger is dan in de andere stedenclusters. Dit is in alle
marktsegmenten zichtbaar, maar vooral voor verplaatsingen
binnen de eigen stad en voor verplaatsingen vanuit de regio
naar de stad.
· Het OV-aandeel voor de overige stedenclusters zeer laag is
voor verplaatsingen binnen de eigen stad of agglomeratie
(marktsegment 1). Het aanbod is hier vaak niet gericht op
vervoersrelaties binnen de stad maar op ontsluiting vanuit
de regio. Dat het ook anders kan laten bijvoorbeeld
Lelystad en Zwolle zien, waar een specifiek op de stad
gericht stadsnet is ontwikkeld.
· Het gebruik van het openbaar vervoer is zeer hoog wanneer
lange afstanden afgelegd worden richting hoogstedelijk
gebied. In dit segment (stedencluster 1, marktsegment 4) is
het aandeel OV hoog binnen de verplaatsingen in de spits.
Overigens valt slechts 12% van de verplaatsingen naar deze
stedenclusters in dit marktsegment.
Het OV-aandeel per stad of regio is dus afhankelijk van het
aantal inwoners en de ruimtelijke structuur (stedelijke
dichtheid). De volgende figuur toont aan dat een verschil in
deze twee variabelen inderdaad een sterk verschil kan
opleveren. Zo is het OV-aandeel voor steden in Cluster 1
significant groter dan van steden in Cluster 4, vanwege onder
meer het grote verschil in inwoneraantal en de dichtheid van
het stedelijke gebied. Het vervoerspatroon verschilt ook naar
het type economisch kerngebied. Zo hebben kantoorlocaties
een hoger OV-aandeel dan bedrijventerreinen.
Figuur 2.5 Vervoerskeuze naar typen locaties en stedenclusters
(Bron: Goudappel-Coffeng / ECORYS (2007))
14 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
2.2.2. De OV-gebruikers verdeeld over bus, tram, metro en
trein
In de LMCA regionaal OV wordt zowel naar het gebruik van de
trein als van de bus, tram en de metro gekeken voor
verplaatsingen naar economisch kerngebieden in een regio.
Onderstaand is ter verduidelijking de verhouding tussen deze
modaliteiten weergegeven per regio.
Figuur 2.6 Verhouding gebruik van de trein en bus/tram/metro naar regio's,
aankomsten per OV in ochtendspits gemiddeld over 2002-2006 (bron: MON)
De verhouding tussen het gebruik van de trein en de andere
vormen van OV hangt sterk samen met de vorm van het
spoorwegnet en met de inrichting en omvang van het gebied.
Zo is in Twente de spoorlijn de centrale OV-as door het midden
van de regio, waardoor het aandeel van de trein in dit gebied in
het totale OV relatief groot is. Voor Noord-Overijssel geldt ook
dat het treingebruik ten opzichte van het overig OV hoog is.
In de stedelijke regio's in de Randstad (Amsterdam, Rotterdam
en Haaglanden) is het gebruik van bus, tram, en metro hoger
dan in de andere gebieden. Als gevolg daarvan is het aantal
verplaatsingen met de trein in deze regio's een stuk lager.
Utrecht heeft in verhouding tot de andere drie grote steden een
groter aandeel van de trein.
Ook op het niveau van steden en stedelijke agglomeraties is
nagegaan welke verdeling er is in het gebruik van de trein en
overig openbaar vervoer.
15 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Figuur 2.7 Verhouding gebruik van de trein en BTM naar stedenclusters,
aankomsten per OV in ochtendspits gemiddeld over 2002-2006 (bron: MON)
De figuur laat zien dat naarmate de stedelijkheid toeneemt, het
aandeel van de trein kleiner wordt ten opzichte van de bus,
tram en metro. Dit is logisch omdat naarmate steden groter
worden het aanbod van het stadsvervoer groter is. Daar komt
bij dat de trein vooral in de marktsegmenten 2 en 4, tussen
steden binnen de regio en vanuit steden van buiten de regio
naar de stad, sterk is, terwijl de meeste verplaatsingen in de
grote steden binnen de stad in de spits plaats vinden. Voor deze
verplaatsingen wordt het stads- en streekvervoer gebruikt.
De meeste reizigers naar economische kerngebieden in de spits
zijn keuzereizigers: het autobezit onder deze groep is hoog. Het
OV gebruik is in verhouding tot het auto- en fietsgebruik laag
op deze relaties, maar met name de reizen naar economische
kerngebieden in en bij steden zijn echter potentieel interessant
voor het openbaar vervoer.7 Voorwaarde is dan wel dat het OV
kan concurreren met de auto.
2.3 De OV gebruikers en hun wensen
2.3.1. De motieven van reizigers
De reden waarom reizigers gebruik maken van het regionaal
openbaar vervoer verschilt sterk naar type gebied. Ruim een
derde van alle reizigers in het stads- en streekvervoer in
enigszins stedelijk gebied en bijna de helft van de reizigers in
het landelijke gebied heeft onderwijs als motief voor de reis.
In sterk stedelijk gebied is het belang van werk en zakelijk, maar
ook van sociaal recreatief vervoer en winkelen/diensten
duidelijk hoger dan in minder stedelijk gebied. De volgende
figuur laat de verschillen in reismotieven naar verschillende
gebiedstypen zien voor het stads- en streekvervoer.
7 De gehanteerde criteria hiervoor zijn afstand (uitsluiting afstanden 20 in de ochtendspits
16 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Motieven in stads- en streekvervoer
100%
20,2% 19,4%
25,2%
90%
80%
70% 19,2% 35,2% Sociaal, recreatief en overig
60% 47,6%
Onderwijs volgen
50% 23,3% Winkelen / diensten
40% 18,0% Werk en zakelijk
30% 12,7%
20% 32,3% 26,6% 20,3%
10%
0%
sterk stedelijk enigszins stedelijk landelijk gebied
Figuur 2.8 Motieven over de hele dag in het stads- en streekvervoer
uitgesplitst naar typen gebieden (Bron: MON)
Deze cijfers geven een beeld van het motief van reizigers over
de gehele dag.
Voor de bijdrage van OV aan de bereikbaarheid van steden
moet vooral het gebruik voor de spitsreiziger aantrekkelijk
worden. In onderstaand figuur is daarom voor de onderzochte
stedenclusters in de spits weergegeven wat het motief van de
verplaatsing is. Voor het OV zijn in deze figuur zowel de
treinaankomsten als de aankomsten met het stads- en
streekvervoer in de spits in de onderzochte stedenclusters
aangegeven.
Figuur 2.9 Motiefverdeling totaal alle modaliteiten en OV per stedencluster in
de spits (Bron MON)
De motiefverdeling verschilt in de spits nauwelijks naar
stedelijkheid. Bij de verplaatsingen met het OV in de spits
spelen met name werk en onderwijs een rol, het aandeel met
reismotief `overig' is zeer klein in de ochtendspits. De
verhouding tussen werk en onderwijs verschilt echter wel tussen
de stedenclusters. We kunnen zeggen dat het OV in het woon-
werkverkeer in de meer verstedelijkte Randstadregio's een
grotere rol speelt dan in de overige regio's. Het aandeel van de
onderwijsverplaatsingen is in de minder verstedelijkte regio's
groter. Dit beeld komt overeen met de motiefverdeling voor het
stads- en streekvervoer over de gehele dag in figuur 2.8.
In de volgende tabel laat een nadere analyse van cluster 1 zien
dat met name in Amsterdam en Utrecht het aandeel met het
motief werk binnen het OV groot is.
17 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Tabel 2.10 Motiefverdeling (in %) voor alle aankomsten en voor de
aankomsten per OV, voor de agglomeraties in stedencluster 1 in de
ochtendspits, gemiddeld over 2002-2006 (bron: MON)
2.3.2. Wensen van reizigers
Voor de huidige reizigers is onderzocht wat voor hen van
belang is om te kiezen voor het OV.8 Dit is van belang om
bestaande reizigers te behouden, maar het is ook interessant
om te weten hoe nieuwe reizigers verleid kunnen worden van
het OV gebruik te maken.
Zoals de vorige paragraaf heeft aangetoond zijn de twee
doelgroepen die het meest gebruik maken van het OV de
forensen in de spits en scholieren/studenten. De forens is voor
het vergroten van de bereikbaarheid de belangrijkste doelgroep
om te verleiden van het OV gebruik te maken in de spits.
Voor de forens (53% en G4 62%) in de spits zijn de volgende
kenmerken van belang om te kiezen voor het OV om naar zijn
werk te komen:
Reistijd en comfort concurrerend met auto
Vertrek/aankomsttijden aansluitend bij werktijden
Betrouwbaar
Rustige zitplek (bij verplaatsingen langer dan 15
min)
Frequent natransport
Kostprijs abonnement kleiner dan variabele
autokosten voor met name forensen
Goed imago OV
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de forens nog een
hele diverse groep is.
Scholieren/studenten maken 43% (in de G4 33%) uit van de
reizigers tijdens de spits naar de onderzochte kerngebieden.
De scholier hecht aan:
Goede aansluiting van de bus op de schooltijden, ook
bij uitval van lessen
Laag tarief
Cool, jong imago
Reistijd concurrerend ten opzichte van fiets9 en
scooter
8 De weg naar vraaggericht stads- en streekvervoer (Movin, oktober 2007)
9 Bij het opstellen van maatregelen moet de substitutie met de fiets aandacht
krijgen.
18 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De student hecht waarde aan:
Flexibele vertrek en aankomsttijden: veel studenten
hebben zeer flexibele begin- en eindtijden van de
colleges.
Reistijd concurrerend ten opzichte van fiets10, scooter
en voor thuiswonende studenten ook auto
Gebruikmogelijkheden SOV-kaart (of ander handig
abonnement dat keuze biedt voor extra
studiefinanciering of OV-kaart))
Tarieven buiten geldigheid SOV-kaart
Om het OV voor de keuzereiziger aansprekend te maken en de
huidige reiziger te behouden moet worden aangesloten bij zijn
wensen.
10 Idem 8
19 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
3. Capaciteitsbeschrijving regionaal openbaar vervoer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3.1 Samenvatting en conclusies
Zowel de marktanalyse als een recent onderzoek naar de
invloed van marktwerking, laat zien dat vervoersgroei duidelijk
is gekoppeld aan productverbeteringen en uitbreiding van het
aanbod aansluitend bij de vraag11. Inspelend op die product- en
capaciteitskenmerken, kijkt deze paragraaf naar de huidige
capaciteitssituatie. Daarbij is net als in de marktanalyse de
bereikbaarheid van economisch belangrijke locaties in stedelijke
netwerken in de (ochtend)spits als uitgangspunt genomen.
Uit de capaciteitsanalyse van de huidige situatie blijkt dat
binnen het stads- en streekvervoer zich over het algemeen
weinig capaciteitsproblemen (op de bestaande netwerken) voor
doen. Uitzondering hierop vormen de grote steden in de
Randstad en incidenteel andere middelgrote steden. Zonder
aanpak hiervan, vormt de capaciteit een beperking voor de
verdere groeipotentie van het regionaal OV.
In veel steden is er in het afgelopen decennium een verschil
ontstaan tussen het aanbod van openbaar vervoer en de
ruimtelijke ontwikkelingen. De bereikbaarheid van de steden en
meer specifiek de stadsranden is onder druk komen te staan,
omdat de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke gebieden zich
sterk heeft gericht op uitbreiding naar gebieden die op grotere
afstand liggen van de `traditionele' (OV) vervoersassen.
Daarnaast worden steeds meer woon-werkverplaatsingen
geknoopt aan huishoudelijke en sociaal-recreatieve
verplaatsingen. Voor deze verplaatsingen is het OV minder
vaak een alternatief voor de auto, tenzij een hoge frequentie
wordt geboden en/of de voorzieningen rondom knooppunten
worden geconcentreerd.
Allereerst zal een foto worden gepresenteerd van de huidige
situatie, waarna in paragraaf 3.3 zal worden ingezoomd op de
knelpunten die er zijn in capaciteit. Als laatste zal nog apart
worden ingezoomd op de bereikbaarheid van economische
kerngebieden.
11 Ontwikkeling van het aanbod van OV-diensten vanaf 2000 tot 2006,
KpVV/NEA, september 2007.
20 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
3.2 Foto van de huidige situatie
Als gevolg van decentralisatie en marktwerking is het
productaanbod van het regionaal OV zeer divers en
regiospecifiek. Gegevens laten zich daarom niet makkelijk
vergelijken of bij elkaar voegen. Om toch een beeld te krijgen
van de landelijke situatie is gekozen voor globale overzichten
van product en aanbodkarakteristieken per regio. Hierbij is
tevens een link gelegd met de bestaande ruimtelijke
ontwikkeling en voor het OV belangrijke
bestemmingsgebieden. De ontstane foto is indicatief van aard,
er is bewust niet op detailniveau ingezoomd12.
Een geclusterd overzicht van het huidig productaanbod van
regionaal OV in stedelijke gebieden laat het onderstaande beeld
zien voor de verschillende stedenclusters in Nederland. Een
toelichting op deze clustering is te vinden in paragraaf 2.2.1.
In de vier grote steden in Nederland:
· Hoogfrequente stedelijke netwerken met een sterke
knooppuntontwikkeling
· Het netwerk is ingericht op de vraag naar openbaar
vervoer
· Veel materieelvernieuwing, toename toegankelijke
voertuigen
· Redelijke tot goede reisinformatie; dynamische
vertrekinformatie bij haltes in opmars. Nog geen of
beperkte integratie tussen modaliteiten en/of
vervoerders (ketenmobiliteit)
· Op meeste routes vraaggerichte, hoge, frequenties
· Light rail (tram, metro) en trein zijn hoofddrager
van het netwerk; bus vooral ontsluitend en
feederfunctie.
· Capaciteitknelpunten treden op in de spits, vaak
weinig mogelijkheden tot capaciteitsuitbreiding
binnen bestaande systemen; buiten spits is
restcapaciteit beperkt
· Doorstromingsproblemen - met name in spits
· Ontsluiting kantoorlocaties en bedrijventerreinen
vaak redelijk, maar niet concurrerend met de auto
(uitzondering: Utrecht Lage Weide).
· Ontsluitend stedelijk busnetwerk staat onder druk
· Gering aantal tangentiële verbindingen, of niet van
hoogwaardig niveau
· Enkel Amsterdam kent (gedeeltelijke) ringlijn van
regionaal OV
12 Voor meer gedetailleerde resultaten zie LMCA regionaal OV: capaciteitsanalyse
Inno-V, 2007
21 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
· Concurrentiepositie t.o.v. auto is wisselend, maar
verbetert in geval van light rail of waar goede
doorstroming / vrije busbanen
· Veel tram- en busroutes hebben een relatief lage
concurrentiekracht doordat halteafstanden klein zijn
(slechte doorstroming) of omdat het netwerk
overstappen vereist
In de middelgrote steden:
· Ruim dekkend regionaal netwerk; centrumgericht
· (Regionale) trein en bus hoofddrager netwerk;
daarnaast bus ook ontsluitend/feeder
· Hoge frequenties binnen steden (ook door
bundeling routes)
· NS-stations vormen belangrijkste knooppunten
· Redelijk tot goede concurrerende reistijden tussen
woonwijk en stadscentra
· Aantrekkelijk voor productinnovaties in OV (Maxx,
T-bus, Phileas)
· Toename van aantal HOV-verbindingen
· Capaciteit veelal ruim toereikend, maar soms
knelpunten in spits, op zaterdagen (winkelen) en op
verbindingen naar onderwijsinstellingen
· In spits en op zaterdagen soms
doorstromingsproblemen
· Verbindingen regio/stadsranden stadscentra traag
door ontsluitend karakter
· Vaak slechte ontsluiting bedrijventerreinen
· Ruimtelijke ontwikkeling vaak niet aansluitend op
vervoersassen
· Weinig/geen tangentiële verbindingen, of niet van
hoogwaardig niveau
In de middelkleine en kleine steden:
· Capaciteit ruim voldoende; aanbodgericht
· Tijdens spits voornamelijk woon-werkverkeer,
onderwijs; daarbuiten heeft OV vooral sociale
functie
· Vervoersvraag is verspreid in tijd en ruimte en
relatief beperkt van omvang. Voor OV is het
moeilijk inspelen op gedifferentieerde vraag en
daardoor aantal geboden verbindingen en
frequenties veelal laag
· Vermenging verbindend en ontsluitend vervoer
(streeklijnen als aanvulling op stadsnet); geeft lage
snelheid
· Wisselende aansluitkwaliteit / ontbreken goede
wachtvoorzieningen
· Beperkte actuele reisinformatie
22 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
· Weinig vernieuwingsconcepten voor vraaggerichte
benadering (uitgezonderd Servicebus). Vervoer is
ingericht volgens idee van totale gebiedsontsluiting,
waardoor alternatieven waarbij de beschikbare
middelen worden geconcentreerd op trajecten met
veel vraag in de huidige setting politiek/bestuurlijk
moeilijk realiseerbaar zijn.
Zowel binnen als buiten de Randstad speelt de trein een rol in
het vervoer tussen de stadscentra en de regionale kernen. Door
de verbeteringen in frequentie en kwaliteit zijn veel regionale
spoorlijnen de backbone gaan vormen in de verbindingen
vanuit het omliggend gebied naar de stadscentra en
economische kerngebieden. Voorbeelden hiervan zijn de
lijnennetten rond Groningen en Leeuwarden, de
Stedendriehoek, de Achterhoek, Zwolle Kampen en
Maastricht Kerkrade.
3.3 Capaciteitsknelpunten
3.3.1. Capaciteitsknelpunten in de huidige situatie
Het stads- en streekvervoer kent nauwelijks tot geen structurele
capaciteitsknelpunten in de middelgrote of kleinere steden,
maar wel in de grote steden in de Randstad. Daar worden met
name in de spits de capaciteitsgrenzen regelmatig bereikt; dat
wil zeggen dat de bezetting het totaal aan zit- en staanplaatsen
te boven gaat. Buiten de spits is de restcapaciteit13 ook vaak
gering. Bovendien ondervinden bus en tram daar regelmatig
problemen met de doorstroming. In een aantal gevallen is de
limiet bereikt van maximale voertuiglengte of
frequentieverhoging. Als het vervoersysteem of de
verkeersruimte op grenzen stuit is opschaling naar een hoger
systeem nodig: van bus naar tram of van tram naar metro.
Zonder deze capaciteitssprong verslechteren de kwaliteit en
aantrekkelijkheid van het OV en vormt het een remmende
factor op de groeipotentie.
De mate waarin reizigersgroei is op te vangen is af te lezen aan
de restcapaciteit. Deze is in onderstaand figuur opgenomen. In
de grote steden is de restcapaciteit binnen het huidige aanbod
gering, evenals op enkele relaties in de middelgrote steden.
13 De mate waarin de gemiddelde capaciteit afwijkt van maximale bezetting (100%).
Dit is een indicatie voor ruimte voor groei. Let wel, een gemiddelde bezetting van
bijv. 80% sluit niet uit dat op momenten de bezetting groter is dan 100%.
23 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Figuur 3.1 Restcapaciteit in het huidig aanbod van openbaar vervoer (Bron:
Inno-V, (2007))
Er is buiten de grote steden geen sprake van een
capaciteitsprobleem, op enkele uitzonderingen na. In de
middelgrote steden komen knelpunten voor, maar deze zijn van
incidentele aard. Dit verlangt dus bij de oplossingen een
regiospecifieke insteek. Diverse middelgrote steden kampen
bijvoorbeeld wel met doorstromingsproblemen, ondermeer
omdat provinciale wegen vaak uit een beperkt aantal rijstroken
bestaan.
In de kleinere steden en op het platteland is er geen sprake van
een capaciteitsprobleem, maar van een draagvlak- en
kwaliteitsprobleem. Dit draagvlakprobleem ontstaat doordat de
vervoersvraag in de kleinere steden en op het platteland is
verspreid in tijd en ruimte en beperkt is in omvang. Het
openbaar vervoer kan onder deze omstandigheden moeilijk
inspelen op de gedifferentieerde vraag van de reiziger.
Daarnaast sluit, in de kleinere steden, de kwaliteit van de
verbindingen en van overstappunten niet altijd aan bij de vraag
van de reiziger. In de kleine steden is in een aantal gevallen de
afstemming tussen het basisaanbod en de vraag naar OV een
knelpunt. Doordat er soms gekozen wordt voor een
basisaanbod dat vele plaatsen in één keer bedient, kan het
stads- en streekvervoer voor veel mensen van/naar stedelijk
gebied minder aantrekkelijk zijn. Door veel plaatsen met één
specifieke route te bedienen, kunnen bijvoorbeeld lange(re)
reistijden ontstaan.
24 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Figuur 3.2 Knelpunten per stedencluster op basis huidig aanbod (bron: Inno-V
(2007)
3.3.2. Ontwikkeling capaciteitsknelpunten
De verwachting is dat het capaciteitsprobleem in de grote
steden verder toe zal nemen. Zowel het MON14 als de WLO
scenario's, die verder worden toegelicht in hoofdstuk 4, laten
namelijk voor 2020 zien dat de Randstad een hogere jaarlijkse
groei kent dan de rest van Nederland.
Hierom zullen deze knelpunten bij ongewijzigd beleid uitgroeien
tot een echt capaciteitsprobleem.
Dit wordt bevestigd door een recent KpVV onderzoek15 dat stelt
dat om de groei in de grote steden te kunnen faciliteren er
extra verbeteringen nodig zijn.
3.4 Bediening en bereikbaarheid economische
kerngebieden
De ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke gebieden heeft zich
sterk gericht op uitbreiding naar gebieden die op grotere
afstand liggen van de `traditionele' (OV) vervoersassen.
Hierdoor zijn woonwijken, bedrijventerreinen en grote
kantoorlocaties verder weg van de OV-knooppunten komen te
liggen. Bovendien zijn in deze ontwikkeling de functies wonen
en werken (bedrijven/kantoren) veelal gescheiden: nieuwe
woonwijken aan de ene kant van de stad, bedrijventerreinen
en/of kantoorparken aan de andere kant.
14 Mobiliteitsonderzoek Nederland. Het MON is een product van RWS-DVS en
levert informatie over het verplaatsingspatroon van Nederlanders.
15 Ontwikkeling van het aanbod van OV-diensten vanaf 2000 tot 2006, KpVV/NEA,
september 2007
25 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De nieuwe locaties zijn veelal ontsloten door bestaande
bus/tramverbindingen te verlengen. Hiermee heeft men wel
aansluiting op het OV-netwerk verkregen, maar kan de reistijd
tot centrum of knooppunt relatief lang zijn (trams naar
Barendrecht Carnisselande en Vlaardingen). Indien een nieuw
treinstation wordt geopend, dan is de bediening veelal beperkt
tot laagfrequente stoptreindiensten (Haarlem Spaarnwoude,
Tilburg Reeshof, Utrecht Terweijde). Het traditionele as-en-
spaak OV-netwerk is ongunstig vanwege langere reistijden
doordat naar de periferie over de spaken vanuit het centrum
moet worden gereisd. Bovendien moet men bij verplaatsingen
van periferie naar periferie flink omreizen via de centraal
gelegen knooppunten, in plaats van via een ring zoals het
autoverkeer. Dit alles heeft tot gevolg dat de randen van de
stad waar ook economische kerngebieden liggen vaak slecht
ontsloten zijn met het openbaar vervoer.
Naast de ruimtelijke ontwikkelingen zijn er ook verandering op
het sociale vlak. Zoals al eerder gesteld is de activiteitenketen
veranderd doordat in veel huishoudens beide partners zijn gaan
werken. Woon-werkverplaatsingen worden geknoopt aan
huishoudelijke en sociaal-recreatieve verplaatsingen.
Dit leidt tot een toename van kris-kras-verplaatsingen wat
ongunstig is voor OV dat het moet hebben van bundeling.
Door de ruimtelijke ontwikkeling zijn deze activiteiten vaak ook
verder uit elkaar komen te liggen, waardoor tijd een
belangrijker criterium wordt. Wanneer één van de
verplaatsingen niet gemaakt kan worden met het OV wordt er
meestal voor gekozen om tijdens de hele activiteitenketen geen
gebruik te maken van het openbaar vervoer. Gesteld wordt dat
het OV alleen kan voldoen aan dit type verplaatsingen bij hoge
frequenties en/of bij een concentratie van de activiteiten
rondom knooppunten.16 Daarnaast is een kwaliteitsverbetering
van het openbaar vervoer nodig, zodat de keuze voor het OV
op die dagen dat er geen sprake is van een dergelijke
gecombineerde verplaatsing makkelijker wordt.
16 bron: LMCA regionaal OV: capaciteitsanalyse Inno-V, 2007
26 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
4. De autonome ontwikkeling van het OV-gebruik tot
2020
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4.1 Samenvatting en conclusies
Dit hoofdstuk geeft inzicht in hoe de OV-markt zich tot 2020
naar plaats, tijd en doelgroep ontwikkelt en in welke regio's
groei of krimp te verwachten is.
In het voorgaande hoofdstuk is een foto gepresenteerd van de
vraag en het aanbod van het regionaal openbaar vervoer in de
huidige situatie. Echter, om het openbaar vervoer optimaal te
kunnen ontwikkelen, is het nodig om de ontwikkeling van het
regionaal openbaar vervoer op de lange termijn in ogenschouw
te nemen.
Er bestaan (nog) geen modellen waarin het regionaal openbaar
vervoer op landelijk niveau betrouwbaar en in voldoende detail
is weergegeven. Voor het maken van de langetermijnprognose
zijn daarom in totaal drie bronnen gebruikt. Ten eerste zijn dat
de WLO (Welvaart en Leefomgeving) scenario's17 voor het
presenteren van de generieke trend. Ten behoeve van de LMCA
Wegen heeft RWS-DVS de WLO-scenario's voor mobiliteit
aangevuld. Deze aangepaste scenario's vormen de tweede bron
op basis waarvan er concrete voorspellingen voor het regionaal
openbaar vervoer worden gedaan. De derde bron voor de
langetermijnprognose is de Nota Mobiliteit.
De WLO scenario's maken onderscheid tussen spoorvervoer en
stads- en streekvervoer. De WLO cijfers die in dit hoofdstuk
gebruikt worden doen daarmee geen uitspraken over de
ontwikkeling van het gedecentraliseerd spoorvervoer.
Daarentegen zijn de cijfers uit de Nota Mobiliteit wel van
toepassing op zowel het stads- en streekvervoer als het
gedecentraliseerd spoorvervoer.
De gegevens uit deze bronnen leveren de volgende conclusies
op:
- Het openbaar vervoer kan tot 2020 jaarlijks met 2,1%
groeien
- Voor meer groei zijn er additionele
kwaliteitsverbeteringen in het regionaal OV nodig
- De groei verschilt tussen de grote steden en de
verschillende landsdelen
17 MNP, CPB, RPB, Welvaart en Leefomgeving (2006),
27 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
4.2 Algemene prognoses op basis van het WLO-
rapport
Het WLO-rapport geeft scenario's voor de ontwikkeling van de
fysieke leefomgeving tot 2040. Mobiliteit is daar een onderdeel
van. Voor mobiliteit hanteert het WLO-rapport vier scenario's:
Global Economy (GE), Strong Europe (SE), Transatlantic Market
(TM), en Regional Communities (RC). In onderstaande tabel
zijn die weergegeven, met (in de verticale kolom) een aantal
relevante determinanten per scenario.
Uit de tabel blijkt dat het GE-scenario op alle kenmerken de
hoogste jaarlijkse groei laat zien. RC is het scenario met de
laagste economische groei, SE en TM zijn scenario's met een
meer gemiddelde groei.
Groei per jaar 2000-2020 2020-2040
(in %) GE SE TM RC GE SE TM RC
Bevolking 0,6% 0,5% 0,3% 0,2% 0,5% 0,3% 0,0% -0,2%
Personen 15-65 0,3% 0,2% 0,1% 0,0% 0,5% -0,1% -0,4% -0,7%
Werkgelegenheid 0,7% 0,2% 0,3% -0,2% 0,2% -0,1% -0,4% -0,7%
BBP 2,6% 1,6% 2,0% 0,9% 2,3% 1,4% 1,6% 0,4%
Figuur 4.1 (Bron: WLO, 2006)
De genoemde determinanten voor de WLO-scenario's kunnen
worden gerubriceerd in vier categorieën, die hierna worden
toegelicht:
- Demografische ontwikkelingen
- Economische ontwikkelingen
- Ruimtelijke ontwikkelingen
- Mobiliteitsontwikkeling
Demografische ontwikkeling
De determinanten voor wat betreft demografische ontwikkeling
verschillen sterk per scenario. Zo heeft het GE-scenario in 2020
bijna 9% meer inwoners als het RC-scenario. Een groeiende
bevolking resulteert in een toename van de mobiliteit. De meest
mobiele bevolkingsgroep betreft de leeftijdsgroep 15-65 jaar;
deze groeit echter het minst hard. Dat de groei van deze
leeftijdsgroep achterblijft bij die van de bevolking, betekent
onder meer dat de bevolking vergrijst. De omvang van de
bevolking heeft dus weinig consequenties voor de ontwikkeling
van het openbaar vervoer, in tegenstelling tot de veranderende
samenstelling van de bevolking.
Economische ontwikkeling
Verder bestaat er een sterke relatie tussen de toename van de
welvaart en de groei van de mobiliteit. Doorgaans leidt deze
welvaartsstijging tot meer mobiliteit omdat een woonlocatie
wordt gekozen die verder af ligt van de werklocatie. Dit heeft
echter hoofdzakelijk consequenties voor de automobiliteit
omdat voornamelijk het autobezit toeneemt. Een stijging van de
28 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
welvaart betekent dus niet dat er een substantiële toename in
het gebruik van het openbaar vervoer plaatsvindt.
Ruimtelijke ontwikkeling
De invloed van de ruimtelijke structuur van wonen en werken is
in de modellen niet concreet voorspeld. De verdichting van de
ruimtelijke ordening heeft echter voor het openbaar vervoer
grote consequenties en potenties, in tegenstelling tot het
autoverkeer. Wanneer er dus naast het bestaande beleid
aanpassingen in de ruimtelijke structuur plaatsvinden kan dit
van invloed zijn op de groei van de mobiliteit in het regionaal
openbaar vervoer.
Mobiliteitsontwikkeling
De mobiliteitsontwikkeling wordt bepaald door vraag- en
aanbodfactoren. De vraag hangt af van de hierboven
gepresenteerde determinanten: bevolking, economie en ruimte.
Het aanbod hangt af van de prijs en kwaliteit van het product.
Voor de auto is dit het vervoermiddel zelf en de kwaliteit van
het wegennetwerk, voor het openbaar vervoer is dit de
integrale kwaliteit van het product. De kwaliteit van het aanbod
aan openbaar vervoer is erg belangrijk, maar door de diversiteit
van mogelijke variabelen moeilijk te bevatten. Dit hoofdstuk
betreft de ontwikkelingen van het regionaal openbaar vervoer
tot 2020. Om de mobiliteitsgroei te kunnen illustreren wordt
gebruikt gemaakt van de onderstaande tabel die op basis van
de hierboven genoemde vraag- en aanbodfactoren voor 2040
de ontwikkeling van de personenmobiliteit per vervoerswijze
per scenario presenteert.
Ontwikkeling mobiliteit per vervoerwijze in reizigerskilometers, index 2000 =
100
Auto- Auto- Trein Overig OV Langzaam Totaal
bestuurder passagier (wo-we)
GE 2040 168 116 109 (144) 90 107 139
SE 2040 147 117 117 (144) 101 108 130
TM 2040 141 102 105 (133) 89 95 120
RC 2040 114 98 104 (119) 94 92 105
Figuur 4.2 (Bron: WLO, 2006)
In alle scenario's groeit de vervoerwijze auto het hardst, zelfs
hoger dan de totale mobiliteitsontwikkeling (zie kolom totaal).
Het aandeel van de auto in de totale personenmobiliteit neemt
dus verder toe. Voor de trein is de groei geringer en voor het
stads- en streekvervoer en het langzaam verkeer zijn de
ontwikkelingen zelfs minimaal en nemen in sommige gevallen
zelfs af.
Verbeteringen in kwaliteit OV
Een belangrijk uitgangspunt is dat in alle vier scenario's dezelfde
kwaliteit en snelheid van het openbaar vervoerssysteem is
verondersteld als heden ten dage van toepassing is.
29 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De WLO-studie veronderstelt dus geen
infrastructuuruitbreidingen voor het OV. Enkel worden er
impliciet maatregelen verondersteld wanneer de capaciteit op
specifieke relaties ontoereikend is.
Er vindt dus geen versnelling in het openbaar vervoer plaats.
Verbeteringen in de weginfrastructuur, die wel opgenomen zijn,
leiden echter door vermindering van de congestie wel tot een
versnelling. Dit betekent dat de gehanteerde uitgangspunten
een afname van de concurrentiepositie van het OV ten opzichte
van de auto tot gevolg heeft.
Parkeerbeleid
Een andere belangrijke variabele is het parkeerbeleid. In het GE
en TM scenario daalt de vraag naar openbaar vervoer door de
concurrentie van de auto, met name door een hoog autobezit
(welvaartsgroei) en de verbeterde autobereikbaarheid in
stedelijke gebieden (kwaliteit). In het SE scenario is er nog
steeds sprake van een hoge economische groei, maar de
concurrentiepositie van de auto is hier minder dan bij TM en
GE, vanwege de additioneel veronderstelde parkeerrestricties in
stedelijke gebieden. Hierdoor is het woon-werkverkeer op deze
bestemmingen in hogere mate afhankelijk van het openbaar
vervoer. Het parkeerbeleid is dus een maatregel waarmee de
WLO-scenario's rekening houden en waarmee de vraag naar
openbaar vervoer beïnvloed kan worden.
Conclusie WLO scenario's
De mobiliteitsontwikkeling van het stads- en streekvervoer kent
tot 2020 een lichte groei. Op langere termijn (2040) neemt het
gebruik af. Een belangrijke aanwijsbare oorzaak hiervan is dat
er in de modellen geen verbeteringen voorzien zijn in de
kwaliteit en snelheid. Daarnaast is dit het gevolg van
demografische, economische en ruimtelijke ontwikkelingen en
van ontwikkelingen in de mobiliteit.
4.3 Prognoses openbaar vervoer op basis van
aangepaste WLO-scenario's (LMCA wegen)
Voor de LMCA wegen zijn de WLO-scenario's aangepast. Op
basis van deze aangepaste scenario's zijn de prognoses voor de
autonome groei van het stads- en streekvervoer tot 2020
berekend. Deze aangepaste scenario's verschillen van de
bovenstaande uitkomsten van de WLO scenario's, omdat er
additionele uitgangspunten aan toe zijn gevoegd:
1. Voor het wegennetwerk is dit het MIRT 2007
2. Voor het spoornetwerk is dit `Lijnvoering Referentie
MLT Basisvariant', met onder meer de dienstregeling
2009
30 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
3. Prijsbeleid: variant Nouwen 518
Er zijn dus geen additionele uitgangspunten voor het openbaar
vervoer in opgenomen. De uitkomsten van de modelruns zijn
voor het stads- en streekvervoer de volgende:
Figuur 4.3: jaarlijkse groei reizigerskm 2000-2020 in stads- en streekvervoer
(BTM)
Motief Woon-werk Overig Totaal
Scenario RC SE GE RC SE GE RC SE GE
Nederland 0,52% 0,88% 1,51% 0,41% 0,31% 0,12% 0,46% 0,52% 0,65%
Randstad 0,71% 1,17% 1,76% 0,39% 0,39% 0,16% 0,53% 0,72% 0,87%
Rest NL 0,31% 0,55% 1,23% 0,43% 0,24% 0,09% 0,39% 0,34% 0,46%
De uitkomsten maken duidelijk dat de jaarlijkse groei van het
stads- en streekvervoer met de nieuwste aanpassingen in de
weg- en spoorinfrastructuur, maar zonder verdere aanpassingen
schommelt tussen de 0,3% en 0,9% afhankelijk van het
scenario en de regio.
In de Randstad wordt een hogere groei voorspeld dan in de rest
van Nederland. Daarnaast geeft het GE scenario een hogere
groei dan respectievelijk het SE en RC scenario. Wanneer er
wordt doorgekeken naar 2030 vlakt de groei licht af. De
prognoses laten zien dat landelijk tussen de 0.46 en 0,65%
autonome groei per jaar te verwachten is tot 2020.
Het effect van beprijzen heeft slechts marginaal effect op het
gebruik van het stads- en streekvervoer. Het woon-werk
verkeer (reizigerskm) neemt in de ochtendspits met 0,03% toe
als gevolg van Anders Betalen voor Mobiliteit. Wanneer het
totaal van alle motieven wordt bekeken dan heeft beprijzen een
effect van 0,01% in de ochtendspits.
18 De uitgangspunten van deze variant zijn:
- Invoering kilometerprijs/tarief, betreffende de volledige variabilisatie van de
MRB door afschaffing van de huidige MRB tarieven, een reductie van de BPM-
tarieven met 25% en invoering van een kilometertarief van gemiddeld,038 per
gereden kilometer. Het exacte tarief is afhankelijk van het gewicht van de auto
conform de huidige differentiatie in de MRB tabellen.
- Invoering congestietarief, betreffende een extra heffing van 0,11 per
gereden kilometer in de spitsperioden op wegvakken op het hoofd- en
onderliggend wegennet waar de verkeersintensiteiten zo hoog zijn dat daar in
de spitsperioden in de betreffende rijrichting structureel congestie ontstaat.
- De extra opbrengst van de congestieheffing (die varieert afhankelijk van het
toekomstscenario en het zichtjaar) leidt vervolgens tot een geringe reductie van
de tarieven van de kilometerprijs, opdat de totale heffing cq. opbrengst de
totale reductie van de MRB en BPM niet overstijgt.
31 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
4.4 Prognoses Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit stelt met betrekking tot het regionaal
openbaar vervoer dat het huidige aanbod van regionaal OV in
algemene termen beperkt is, maar essentieel is in de spits en in
drukke gebieden. Hoe groter de mate van verstedelijking, hoe
hoger het aandeel van het openbaar vervoer. Daarom stelt de
Nota Mobiliteit als ambitie om vooral groei te bewerkstelligen
in stedelijke gebieden en gericht aan te bieden op het
platteland.
De Nota Mobiliteit stelt vier concrete doelen met betrekking tot
het regionaal openbaar vervoer:
1. Het moet een reëel, aantrekkelijk, beschikbaar en
betrouwbaar vervoerproduct zijn voor de (groeiende)
mobiliteit naar, in en tussen (groot)stedelijke
netwerken.
2. Het moet maatwerk leveren in situaties met een geringe
en gespreide vervoersvraag, om te voorzien in
maatschappelijke participatie en bereikbaarheid van
maatschappelijke voorzieningen
3. Het moet goede overstapmogelijkheden voor reizigers
bieden die van meerdere vervoersvormen gebruik
maken.
4. Het moet zoveel mogelijk bijdragen aan een beter
milieu.
Tot en met 2010 wordt er een groei verwacht van 8%
reizigerskilometers (1,9% per jaar). Deze groei zal zich vooral
voordoen in de stedelijke netwerken, zoals de Randstad. De
daadwerkelijke groei van de vraag naar openbaar vervoer is
afhankelijk van diverse factoren, maar vooral van de
maatregelen die de komende jaren in de regio worden
genomen.
De Nota Mobiliteit stelt daarnaast dat het tot 2020 mogelijk is
om een groei van 2,1% per jaar te realiseren (30% groei tot
2020). Deze groei in de regio's valt te realiseren uit de BDU
(efficiënter besteden huidige gelden + jaarlijkse groei), MIRT
gelden en reizigersopbrengsten. De reizigersopbrengsten
betreffen de inkomsten uit het jaarlijkse gebruik inclusief de
jaarlijkse autonome groei in reizigerskilometers zoals beschreven
in de aangepaste WLO scenario's en de additionele groei als
afgeleide van de groei van het spoorvervoer. Aangenomen
wordt dat dit laatste gemiddeld een groei van 0,15% per jaar19
voor het regionaal OV oplevert.
19De LMCA Spoor acht een groei van het treingebruik tot 2020 van 14,6
46,5%reizigerskilometers ten opzichte van 2000 haalbaar. Deze voorspelling is
afkomstig van NS die een groei van 15,7 miljard reizigerskilometers nu naar 18-23
miljard reizigerskilometers in 2020 voorziet. Dit betekent een gemiddelde jaarlijks
groeitempo van 0,69% tot 1,93%. Voor het regionaal OV is het effect hiervan 28%
32 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Uiteraard hangt de werkelijke ontwikkeling van het OV af van
de keuze van de reizigers. De daadwerkelijke
vervoersontwikkeling in het OV zal volgens de Nota Mobiliteit
worden bepaald door de kwaliteit van het OV, de tarieven, de
marketing en promotie, het verkeers- en vervoersbeleid, het
ruimtelijk beleid van de regio's en de ontwikkeling van de
reistijd per auto.
4.5 Conclusies voor ontwikkelingen 2020
Op basis van de analyses uit de WLO scenario's, de Nota
Mobiliteit en de groei op het spoor is een inschatting gemaakt
voor de groei van het regionaal OV tot 2020. Aangenomen
wordt dat een groei van 2,1% landelijk gemiddeld per jaar,
zoals in de Nota Mobiliteit geformuleerd, in het regionaal
openbaar vervoer haalbaar is. De verschillende bronnen laten
onderstaand beeld in figuur 4.4 zien. Daarbij wordt er vanuit
gegaan dat naast de autonome groei en de afgeleide groei op
het spoor de 2,1% groeidoelstelling met kwaliteitsverbeteringen
is te halen.
G4 Overig Totaal
Autonoom aangepast 0,72% 0,34% 0,53%
WLO SE scenario
Spoorgroei > 0,15% 1,32% 2,10%
De huidige capaciteit van regionaal OV-systemen is in staat (zie
hoofdstuk 3) om de groei volgens de Nota Mobiliteit
groeidoelstelling van 2,1% per jaar, op te kunnen vangen, mits
in de grote steden een oplossing wordt geboden voor de
capaciteitsproblemen. Het uitblijven van een duidelijke
kwaliteitsverbetering vormt een remmende factor op de
groeipotentie van het openbaar vervoer in de grote steden.
Het volgende hoofdstuk beschrijft welke mogelijkheden er zijn
voor het regionaal OV om de 2,1% groeidoelstelling van de
Nota Mobiliteit te behalen en welke extra groeipotentie er is.
(aandeel spoorreizigers dat gebruik maakt van regionaal OV) = 0,19% tot 0,54%.
Aantal spoorreizigers = 1 mln. per jaar (bron NS). Aantal regionaal OV reizigers =
2,5 mln. per jaar (bron WROOV). Dus effect voor regionaal OV 0,19% x (1/2,5)
en 0,54% x (1/2,5) = 0,08%-0,22%. Van deze range wordt 0,15% als gemiddelde
genomen.
20 Hieronder worden kwaliteitsverbeteringen volgens de huidige kaders verstaan.
33 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
5. De kansen voor het regionaal OV
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5.1 Samenvatting en conclusies
De landelijk gemiddelde groeidoelstelling voor het regionaal OV
zoals verwoord in de Nota Mobiliteit (2,1% per jaar) is
haalbaar. De groeipotentie is in de stedelijke netwerken echter
groter. Om deze potentie in te lossen kan aan een aantal
beleidsknoppen worden gedraaid. De meest succesvolle
beleidsknop is verbeteren van de kwaliteit van het aanbod,
zodat dit beter aansluit bij de vraag van de reiziger. Dit
betekent concreet verbetering van comfort, snelheid en
frequentie. Per regio moet bekeken worden welke
oplossingsrichtingen het meest bijdragen aan een
kwaliteitsverhoging van het regionaal openbaar vervoer. In
algemene zin zijn deze oplossingsrichtingen een suggestie aan
de afzonderlijke regio's om te implementeren.
Er zijn vijf maatregelenpakketten gedefinieerd die vervolgens in
oplossingsrichtingen zijn uitgewerkt naar de verschillende
stedenclusters: groot, middelgroot, middelklein en klein.
5.2 Groeipotentie
De LMCA regionaal OV heeft zich hoofdzakelijk gericht op de
kansen voor het regionaal OV in de spits in stedelijke
netwerken. Uit de groeiprognoses blijkt dat de groei van 2,1%
per jaar zoals die in de Nota Mobiliteit is geformuleerd, landelijk
gemiddeld haalbaar is.
De groeipotentie van het regionaal OV is in stedelijke
netwerken groter dan de daadwerkelijke groei. De
groeipotentie varieert per regio, maar is in het algemeen hoog
tot zeer hoog in stedelijke netwerken, mits de juiste mix van
maatregelen wordt doorgevoerd. De groeipotentie is in
absolute zin het hoogst in de steden in de Randstad en
procentueel gezien het hoogst in stedelijke gebieden buiten de
Randstad.
34 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
In de onderzochte stedelijke netwerken lijkt het OV-gebruik op
korte tot middellange termijn gemiddeld met 3-4% per jaar21
extra te kunnen groeien in de spits. Hierbij zijn ruimtelijke
ordening, zoals het realiseren van nieuwbouwwijken, en grote
infrastructurele projecten niet meegenomen wegens de
realisatieperiode. Op lange termijn zullen deze wel van invloed
zijn.
In de onderstaande figuur is de groeipotentie per regio
aangegeven22. De potenties zijn bepaald op basis van expert
judgements in workshops met de regio's.
Figuur 5.1: In workshops ingeschatte potentie voor toename van het huidige
aantal OV-reizigers naar de economische kerngebieden met op korte en
middellange termijn uitvoerbare maatregelen
De wijze waarop de groeipotentie kan worden ingelost verschilt
sterk per regio. De regio's schrijven het meeste effect toe aan
verbeteringen in de kwaliteit van het OV-aanbod, zoals het
verbeteren van comfort, snelheid en frequenties. De rol van de
trein verschilt hierbij sterk per regio. Van parkeerbeleid en
ketenmobiliteit worden redelijke potenties verwacht. De
potentiële reizigersgroei als gevolg van aanpassingen van OV-
tarieven wordt in de meeste regio's klein geacht, ondanks de
tariefvrijheid die de regio's zullen krijgen.
21 Extra percentage boven op de 2,1% die landelijk gemiddeld is afgesproken.
Potentieschatting op basis van expert judgements met de decentrale overheden op
specifieke relaties in stedelijk gebied in de spits op basis van uitvoerbare
maatregelen op korte tot middellange termijn doorgerekend naar aankomsten in
totale regio. Het geaggregeerd landelijk percentage is op basis van de regio-
specifieke cijfers uit BOVB benaderd.
22 Voor de Noordvleugel is dit percentage indicatief en nog niet volledig aangezien
het onderzoek bij publicatie nog niet was afgerond.
35 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Aan marketing en imago verbeteringen wordt niet een heel
groot effect toegedicht, maar gezien de relatief lage kosten en
het grote bereik van deze maatregel is dit een no-regret stap
voor iedere regio.
Dat het verbeteren van de kwaliteit succesvol kan zijn blijkt ook
uit het voorbeeld van de Usedomer Badebahn uit Duitsland.
Door een grote kwaliteitsverbetering van baan, haltes, treinen
en dienstregeling en een gerichte marketing is het aantal
reizigers van 250.000 per jaar naar 3,5 mln gegaan in 10 jaar
tijd.
5.3 Kwaliteitsverhoging regionaal OV:
Maatregelpakketten
De mogelijkheden die er zijn om de bereikbaarheid met behulp
van regionaal openbaar vervoer te verbeteren zijn samengevat
in een kwaliteitsbeeld voor regionaal OV. Het kwaliteitsbeeld
bestaat uit maatregelenpakketten en oplossingsrichtingen die
regio's in staat stellen om het regionaal OV te laten groeien en
de potentie van het openbaar vervoer in de regio te benutten.
De kwaliteitsverbetering kan zich realiseren in termen van
kwaliteit, snelheid, betrouwbaarheid, duurzaamheid en imago
en kan worden gedifferentieerd naar tijd, plaats en doelgroep.
Tijd
De studies die voor de LMCA zijn uitgevoerd hebben als
uitgangspunt de ochtendspits. De maatregelenpakketten die
hier worden gepresenteerd hebben dus ook deze tijdshorizon
als primaire focus.
Plaats
De kwaliteitsverbetering waarop gedoeld wordt verschilt per
regio, en dus naar plaats. Hoofdstuk 2 heeft reeds laten zien
dat de verschillen tussen de regio's groot zijn: maatregelen die
in de ene regio goed werken, kunnen in de andere regio weinig
effect hebben. Het ambitieniveau mag daarom voor alle regio's
hetzelfde zijn, maar de manier waarop de kwaliteitsverbetering
wordt gerealiseerd kan verschillen.
Doelgroep
Naast toespitsen op plaats en tijd is het ook noodzakelijk om
naar doelgroep te differentiëren bij het maken van beleid. Het
openbaar vervoer bedient zowel mensen die geen auto
bezitten, als keuzereizigers die de trein en de bus nemen om
bijvoorbeeld niet met de auto in de file te staan, of te moeten
zoeken naar een schaarse parkeerplek. Omdat de studie zich
fixeert op de ochtendspits is een belangrijke doelgroep de
reiziger met motief woon-werk. De maatregelen moeten in die
mate bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van het regionaal
openbaar vervoer dat de forens een goed alternatief wordt
36 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
geboden voor zijn afweging voor een vervoersmiddel. Bij het
opstellen van maatregelen moet de substitutie met de fiets
zoveel mogelijk worden voorkomen.
Onder bepaalde omstandigheden kan het openbaar vervoer een
goed alternatief voor de auto zijn of goed met de auto
gecombineerd worden; bijvoorbeeld in het geval van
bestemmingsoverstappunten aan de rand van een stedelijk
gebied. Een voorbeeld hiervan is de P+R locatie Kralingse Zoom
aan de rand van Rotterdam. Het is dus goed te bedenken bij
het selecteren van maatregelen welke reiziger de doelgroep is
zodat maatregelen hierop afgestemd worden.
5.3.1. Maatregelpakketten
In de beleidsplannen en visiedocumenten die het Rijk en de
verschillende regio's in de afgelopen jaren hebben opgesteld,
zijn tal van verschillende maatregelen gepresenteerd die een
bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van het openbaar
vervoer. Deze subparagraaf presenteert op basis van deze
verkeers- en vervoersplannen (NWA, RVVP, PVVP, RNM en
andere specifieke OV-plannen) en de voor de LMCA
uitgevoerde studies maatregelenpakketten die een
kwaliteitsverbetering opleveren in het openbaar vervoer.
Bij het benoemen van maatregelenpakketten moet rekening
gehouden worden met de verklarende factoren van het OV-
gebruik. Niet alle verklarende factoren zijn immers (door de
overheid) te beïnvloeden op korte termijn, zoals de afstand van
de verplaatsing, de verstedelijking van de bestemming, de
attitude van de reiziger, enz.
De volgende 5 maatregelenpakketten worden gedefinieerd:
1. Sneller regionaal OV
2. Vraaggericht regionaal OV
3. Ketenmobiliteit
4. Reizigersbeleving
5. Tariefbeleid
Kort wordt per pakket besproken welke maatregelen hier
onderdeel van uit maken. In bijlage C worden de
maatregelenpakketten uitgebreid toegelicht.
Sneller regionaal OV
Het maatregelenpakket `Sneller regionaal OV' heeft als primair
doel om een snelheidsverhoging van het regionaal openbaar te
bewerkstelligen, zodat de gemiddelde reistijd op een corridor
voor een reiziger afneemt. Vooral op trajecten waar het
regionaal OV sterk met de auto concurreert, zijn maatregelen
waarbij de reistijd van het regionaal OV verbetert zinvol.
Gedacht moet hierbij worden aan concrete maatregelen op het
gebied van frequentieverhoging, snelheidsverhoging, het
37 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
introduceren van sneldiensten (verbindend OV) en stopdiensten
(ontsluitend OV), en het ontwikkelen van tangentiële relaties.
Het bieden van meer directe verbindingen tussen economische
kerngebieden onderling en tussen OV-knooppunten en
belangrijke woon- of werklocaties (tangenten) lijkt kansrijk om
de aantrekkelijkheid van het OV te verbeteren. De
onderstaande figuur schematiseert ter illustratie de relatie
tussen Stad A en Stad B, beide met woon-werk kernen aan de
rand van de stad.
Stad A
---
2
---
P+R
2
Stad B
Figuur 5.2: Tangentiële relaties.
1 = relatie tussen woon-werk kernen van verschillende stedelijke gebieden
2 = relatie tussen woon-werk kernen van eenzelfde stedelijk gebied
Het ontwikkelen van een ringlijn (tangent nr. 2) betekent dat
op knopen tangenten aansluiten en snelle en frequente
verbindingen wordt geboden met zowel het centrum als het
buitengebied. Hierbij kan de trein een belangrijke rol spelen. In
de grote steden gaat het vooral om de ontwikkeling van de
voorstadstations ( zoals Amsterdam Bijlmer en Sloterdijk, Den
Haag Laan van NOI en Rotterdam Alexander). Door het
ontwikkelen van deze haltes naar meer volwaardige OV-
knopen, ontstaan extra assen in het knoop-en-spaken netwerk
die dicht(er) bij belangrijke woon- en of werkgebieden gelegen
zijn.
Een tangentiële verbinding tussen verschillende groeikernen
verkleint de reistijd sterk en vergroot daarmee de
bereikbaarheid van een gebied.
38 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Reizigers kunnen dan rechtstreeks reizen in plaats van via de
stedelijke centra. In combinatie met P+R voorzieningen
kunnen tangentiële lijnen een belangrijke functie vervullen in de
bundeling van reizigersstromen met het OV naar de stad.
Vraaggericht regionaal openbaar vervoer
Het tweede maatregelpakket is vraaggericht regionaal openbaar
vervoer. Dit maatregelenpakket is niet zozeer gericht op het
positioneren van het openbaar vervoer als alternatief voor de
auto, maar is gericht op de specifieke vraag naar openbaar
vervoer of het stimuleren van vraag naar regionaal openbaar
vervoer zodat het aanbod hierop aansluit.
Voorbeelden van een specifieke vraag naar regionaal openbaar
vervoer zijn onder meer het openbaar vervoer in afgelegen
dorpen, scholierenritten, en het vervoer van werknemers naar
en van een bedrijf.
De overheid kan de vraag naar openbaar vervoer ook
stimuleren door bijvoorbeeld werkgevers te faciliteren bij het
nemen van maatregelen die bijdragen aan de vraag naar
openbaar vervoer.
Ketenmobiliteit
Dit is het derde maatregelpakket dat potentie heeft voor de
(regionale) overheid om op in te zetten. Dit maatregelenpakket
is er op gericht om zowel het regionaal OV sneller te maken als
een alternatief voor autogebruik te laten zijn. Het eerste
maatregelenpakket `Sneller regionaal OV' was hierbij vooral
gericht op het vervoer zelf. Ketenmobiliteit richt zich op een
versnelling en kwaliteitsverbetering door zich te richten op de
overstap en het voor- en natransport. Het maatregelenpakket
richt zich zowel op de autoreiziger, de forens als op reizigers
met een ander motief.
Bij de overstap wil een OV-reiziger zo min mogelijk tijd
verliezen. De afstemming tussen dienstregelingen moet daarom
goed geregeld zijn, en de reiziger moet zijn vervoermiddel
(auto, fiets) in de nabijheid van het knooppunt goed kwijt
kunnen. Ook de ontwikkeling van overstappunten kan de
autobestuurder motiveren om hier over te stappen naar het
openbaar vervoer. Belangrijk in zijn overweging is de wijze
waarop het natransport is geregeld. Een kort voor- en
natransport is dus van groot belang voor de (potentiële) OV-
reiziger.
Reizigersbeleving
Van de vijf maatregelenpakketten is reizigersbeleving expliciet
afgestemd op de wensen van de individuele reiziger. De vraag
naar openbaar vervoer is immers in sterke mate afhankelijk van
de beleving van de (potentiële) reiziger (gepercipieerde
kwaliteit). Om ambities in het regionaal openbaar vervoer te
realiseren is het daarom noodzakelijk om niet enkel op harde
voorwaarden als snelheid en frequentie in te zetten, maar de
39 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
reiziger centraal te stellen. Zijn beleving is een maatstaf voor de
integrale kwaliteit van het product. De forens is hierbij een
belangrijke specifieke reizigersdoelgroep.
Het regionaal openbaar vervoer maakt een kwaliteitssprong en
trekt potentiële reizigers als het een betrouwbaar, veilig,
comfortabel, aantrekkelijk en duurzaam product is. Tevens
moet de reiziger van tevoren weten hoe zijn reis gaat verlopen.
Wanneer dit verandert moet er een adequaat aanbod van
reisinformatie zijn om de reiziger te adviseren in het plannen
van zijn reis. Deze informatie moet zowel in de voertuigen als
op een knooppunt aanwezig zijn.
Het comfort van de reis is een ander belangrijk onderdeel van
de perceptie waarmee de (potentiële) reiziger naar het
openbaar vervoer kijkt. Tijdens de verplaatsingen van herkomst
naar bestemming moet de reiziger comfortabel kunnen reizen.
Extra comfort als bijvoorbeeld airconditioning en een
internetaansluiting kunnen een reiziger overhalen om in plaats
van de auto het openbaar vervoer te gebruiken voor zijn
verplaatsing.
Tenslotte heeft een integrale marketing van het regionaal
openbaar vervoer bewezen met recente successen in Almere en
Zwolle, een belangrijk instrument te zijn om de beleving van de
reiziger voor wat betreft het regionaal openbaar vervoer te
beïnvloeden.
Tariefbeleid
De introductie van de OV-chipcard geeft concessiehouders
steeds meer mogelijkheden in het opstellen van een tariefbeleid
voor het openbaar vervoer op afzonderlijke relaties. Zo kan er
een gedifferentieerde tarifering plaatsvinden in het openbaar
vervoer naar plaats, tijd en eventueel doelgroep en kan er
gemakkelijk een hoger of lager (net wat het beleid voorstaat)
tarief worden geheven. Daarnaast kunnen bepaalde relaties met
een apart prijsregime worden benaderd, zoals bijvoorbeeld
gratis OV.
Een tweede instrument is het parkeerbeleid. De WLO scenario's
hebben reeds duidelijk gemaakt en is bevestigd in de BOVB
studie dat het hebben van een parkeerregime in een regio veel
effect heeft op de vraag naar openbaar vervoer. Een integrale
aanpak van parkeerbeleid en een kwaliteitsverbetering in het
openbaar vervoer kan de concurrentiepositie van het regionaal
openbaar vervoer ten opzichte van de auto sterk verbeteren.
40 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
5.4 Meerdere opties voor het benutten van de
potenties
Om beleid te kunnen divergeren zijn er drie opties benoemd
waarbij een selectie uit verschillende maatregelpakketten uit
paragraaf 5.3 is gemaakt naar verschillende stedenclusters. Het
zijn de opties:
A Capaciteitsverhogende maatregelen in de grote vier
steden
B Capaciteitsmaatregelen en laagdrempelige
kwaliteitsverbeterende maatregelen in (middel)grote
steden
C Kwaliteitsverhogende maatregelen
Het type maatregel voor regionaal openbaar vervoer verschilt
met de schaal van de stad en omliggende gebieden. Niet elke
oplossing is generiek toepasbaar en draagt altijd bij aan een
verbetering van de kwaliteit in een regio en dus het benutten
van de potentie van een regio.
De opties zijn opgesteld aan de hand van de vijf algemene
maatregelenpakketten uit de vorige paragraaf. Hieruit zijn
mogelijke oplossingsrichtingen geselecteerd die de regio's
kunnen helpen in het benutten van de potentie die het
openbaar vervoer heeft. In algemene zin zijn deze
oplossingsrichtingen een suggestie aan de afzonderlijke regio's
om te implementeren.
Optie A: Capaciteitsverhogende maatregelen in de grote
vier steden
Vanuit de markt- en capaciteitsanalyse en op basis van andere
rapporten zoals die van het KpVV is reeds geconcludeerd dat de
vier grote steden een capaciteitsprobleem hebben in de spits.
De voorspelde toekomstige reizigersgroei maakt dit probleem
alleen maar groter en urgenter, omdat het een remmende
factor op de keus van de reiziger voor het regionaal openbaar
vervoer kan zijn.
Er zijn verschillende capaciteitsverhogende maatregelen te
nemen in de vier grote steden. Op basis van de
capaciteitsanalyse kan gedacht worden aan de volgende
capaciteitsverhogende maatregelen:
- Verhoging van de frequentie
- Vergroten van het aanbod door bijvoorbeeld grotere
capaciteit voertuigen
- Complementeren van de ringlijn voor openbaar vervoer
en andere tangentiële verbindingen
- Doorstromingsmaatregelen (zoals vrije banen) zodat er
een versnelling plaats vindt
41 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
- Realiseren van een systeemsprong: van een
busverbinding naar een trein-, metro-, of
tramverbinding
De bovenstaande maatregelen moeten de groeiambitie van de
grote steden faciliteren en de capaciteitsknelpunten in de spits
helpen op te lossen.
Optie B: Capaciteitsmaatregelen en laagdrempelige
kwaliteitsverbeterende maatregelen in
(middel)grote steden
In optie B worden maatregelen gepresenteerd die regio's helpen
bij de het verbeteren van de kwaliteit van regionaal OV.
De onderstaande tabel presenteert oplossingsrichtingen voor de
grote en middelgrote steden om een kwaliteitsverbetering te
kunnen realiseren. De steden zijn gecategoriseerd naar aantal
inwoners in stedelijk gebied, wat iets zegt over zowel de
dichtheid als het aantal inwoners van een stad. De tabel is
opgebouwd langs de in de vorige paragraaf gedefinieerde
maatregelenpakketten.
Oplossingsrichtingen op basis van deelstudies en regionale workshops
Aantal inwoners in Groot Middelgroot
stedelijk gebied > 300.000 100.000-300.000
Sneller regionaal · Tangentiële lijnen via · Tangentiële lijnen Light Rail of
OV bijvoorbeeld Light Rail regiotrein
· Light Rail stadsrand-centrum · Light Rail /Bus Rapid Transit
stadsrand-centrum
· Verbindend OV mbv snelle bus
· Frequentieverhoging
Vraaggericht · Shuttlebussen bedrijfsparken · Shuttlebussen bedrijfsparken
regionaal OV
Ketenmobiliteit · Overstappunten bij knopen · Overstappunten bij knopen
· Fietsvoorzieningen · Fietsvoorzieningen
knooppunten knooppunten
· Aansluitgarantie OV-OV
Reizigersbeleving · Modern comfortabel materieel · Modern comfortabel materieel
· Reisinformatie · Reisinformatie
· Marketing · Marketing
Tariefbeleid · Prijsniveau concurrerend met · Prijsniveau concurrerend met
auto auto
· Transparantie tarieven OV · Transparantie tarieven OV
toepassingen toepassingen
Figuur 5.3: Oplossingsrichtingen voor grote en middelgrote steden
42 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Reizigers hebben een voorkeur voor railvervoer. Hierbij moeten
altijd in de afweging de kosten en het reizigerspotentieel
worden meegenomen evenals vervoerkundige karakteristieken,
aspecten van ruimtelijke ordening om de voorkeur voor een
railverbinding al dan niet te onderbouwen.
Vanuit de capaciteitsanalyse is de relatie tussen capaciteit en
het aantal potentiële reizigers in het vervoersgebied bezien.
Hieruit is het minimale reizigerspotentieel voor een
vervoerssysteem af te lezen. Zo heeft een railverbinding een
reizigerspotentie van minimaal 125.000 inwoners binnen
loopafstand van de haltes op de corridor nodig om vraag en
aanbod in overeenstemming met elkaar te laten zijn.
Een busverbinding heeft minimaal 6.000 inwoners per corridor
nodig.
Figuur 5.4: Relatie modaliteit en benodigd aantal inwoners per corridor
Naast omvang van de reizigersstromen en inwoneraantal is
kosteneffectiviteit belangrijk bij de beoordeling hoe zinvol een
vervoersoplossing kan zijn. De investeringskosten voor aanleg
en materieel kunnen een factor 10 verschillen tussen bus en
metro. Vanwege de variatie in reizigerscapaciteit ontwikkelen
de exploitatiekosten per vervoerde reiziger zich echter in
omgekeerde richting dan de kapitaalkosten.23
Een derde variabele naast de reizigerspotentie en de kosten is
de halteafstand die past bij elke vervoersvorm.
23 bron: LMCA regionaal OV: capaciteitsanalyse Inno-V, 2007
43 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Figuur 5.5: Relatie capaciteit en halteafstand voor vervoersoplossingen (Inno-
V (2007)
Samenvattend kan gezegd worden dat metroachtige systemen
alleen zinvol zijn bij zeer grote reizigersstromen en op relaties
met een evenwichtige vervoersvraag, gegeven de zeer hoge
aanleg- en exploitatiekosten. Als ondergrens voor een gezonde
tramexploitatie wordt gesteld dat minimaal 125.000 mensen
per corridor zich binnen loopafstand van de haltes moeten
bevinden24. Op relaties in de grote steden kunnen (snel)tram
en/of vrije busbaan dus een passende vorm zijn, evenals in een
aantal middelgrote steden.
Optie C: Kwaliteitsverhogende maatregelen
Ongeacht de omvang wat betreft inwonersaantal en stedelijke
dichtheid van een regio zijn algemene succesvolle
kwaliteitsverhogende maatregelen te benoemen, zoals
ketenmobiliteit, reizigersbeleving en tariefbeleid. De
maatregelen onder deze optie gelden dus ook voor middelkleine
en kleine steden om de potentie van het openbaar vervoer te
benutten en zijn in onderstaande tabel uitgewerkt voor
(middel)kleine steden als een handreiking aan deze steden.
24 Deze norm is indicatief (bron Inno-V).
44 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Oplossingsrichtingen op basis van deelstudies en regionale workshops
Aantal inwoners in Middelklein Klein
stedelijk gebied 50.000-100.000 15.000-50.000
Sneller regionaal · Doorstromingsmaatregelen · Doorstromingsmaatregelen
OV · Regiotrein · Frequentieverhoging
· Frequentieverhoging
Vraaggericht · Shuttlebussen bedrijfsparken · Standaard aanbod in spits
regionaal OV · Vraaggericht in dal
Ketenmobiliteit · Overstappunten bij knopen · Fietsvoorzieningen
· Fietsvoorzieningen knooppunten
knooppunten · Aansluitgarantie OV-OV
· Aansluitgarantie OV-OV
Reizigersbeleving · Modern comfortabel materieel · Reisinformatie
· Reisinformatie · Marketing
· Marketing
Tariefbeleid · Prijsniveau concurrerend met · Prijsniveau concurrerend met
auto auto
Figuur 5.6: Oplossingsrichtingen voor middelkleine en kleine steden
In kleinere steden kunnen voorrangsmaatregelen voor de bus
bij kruisingen of drukke corridors al veel effectiviteit sorteren.
Deze maatregelen zijn relatief kostenefficiënt in vergelijking met
andere oplossingsrichtingen.
Verder kan ook de regionale trein een hele effectieve rol spelen,
zowel in de grote als kleinere stedelijke gebieden. Bij
middelgrote en kleinere steden biedt regionaal spoor de kracht
van het snel verbinden van het achterland met de economische
centra in de directe stationsomgeving, zoals bijvoorbeeld bij de
regionale lijnen in Groningen en Friesland, de Stedendriehoek
en Achterhoek.
In het licht van ketenmobiliteit en netwerkontwikkeling kan de
rol en functie van voorstadstations in de Randstad verder
worden uitgebuit. In de huidige dienstregeling is de regionale
rol voor de trein met de mix van Incercity- en stoptreinen nog
niet goed ontwikkeld, maar zet het beoogde Sprinternetwerk
daar wel de eerste stappen naar toe.25
5.5 Kwaliteitsambitie
De bovenstaande oplossingsrichtingen (paragraaf 5.3 en 5.4)
kunnen op tal van verschillende wijzen worden
geïmplementeerd. Om enigszins de bedoeling en motivatie voor
een oplossingsrichting weer te geven wordt bij een aantal
oplossingsrichtingen een uitwerking gegeven in indicatoren
waar de regio aan zou kunnen denken. Deze indicatoren geven
het perspectief van de maatregel aan en de geambieerde
oplossingsrichting.
25 Zie de LMCA Spoor 2007
45 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De regio's moeten hier zelf hun eigen invulling aan geven. De
ambities zijn onttrokken aan het reizigersonderzoek dat onder
auspiciën van de LMCA regionaal OV is uitgevoerd.
Bij het stellen van een kwaliteitsambitie voor de reistijd van een
reizigers kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de volgende
indicatoren:
- Een frequentieverhoging in het OV betekent een
minimale frequentie van 6 keer per uur voor BTM in de
ochtendspits.
- Een acceptabele loopafstand tot de halte of knooppunt
is afhankelijk van de reistijd van de reiziger. Hoe korter
deze is, hoe korter ook de loopafstand tot het openbaar
vervoer moet zijn. De onderstaande tabel laat de relatie
zien. Hierbij is geen rekening gehouden met het type
OV waarmee de reiziger reist.
Bij reistijd van 5 10 15 20 25 30 60 120
(min)
Looptijd (min) 2-3 4-5 6-7 7-8 8-9 9-10 10-12 15
Loopafstand 100- 150- 250- 300- 350- 400- 450- 500-
(meter) 15- 250 300 350 400 450 500 750
Figuur 5.7: Relatie acceptabele loopafstand versus reistijd (Movin
(2007)
- De redeneerlijn voor de looptijd van de reiziger kan
worden doorgetrokken voor de overstaptijd voor een
reiziger. Bij het reizen op een korte afstand accepteert
een reiziger geen lange overstaptijd, een
aansluitgarantie is daarom vereist. De onderstaande
tabel presenteert de ambitie met betrekking tot de
acceptabele overstaptijd waaruit blijkt dat de overstap
maximaal 10 minuten mag zijn:
Interval (min) 5 10 15 20 25 60 120
Afstand 30
Naast de reistijd zijn er ook ambities te stellen voor wat betreft
de kwaliteit van de ketenmobiliteit, reizigersbeleving of
tariefbeleid:26
- 95% van de aansluitingen dient gehaald te worden
- Op reizen die langer dan 10 minuten duren dienen
reizigers een zitplaatsgarantie te hebben
26 De weg naar vraaggericht stads- en streekvervoer (Movin, oktober 2007)
46 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
- Reizigers dienen zowel in het voertuig als daarbuiten
voorzien te worden van up-to-date reisinformatie over
aansluitmogelijkheden en eventuele vertragingen
- Het is aanbevelingswaardig om de variabele kosten van
het openbaar vervoer lager te laten zijn dan de
variabele kosten van een auto
De kwaliteitssprong die hier is beschreven is in samenhang met
de regionale en nationale ambities.27 Met het benoemen van de
opties die zinvolle maatregelen aandragen voor het regionaal
openbaar vervoer, is het vervolgens voor de regio van belang
hierin de juiste samenhang te kiezen. Dit is afhankelijk van de
vraag van de reizigers naar kwaliteit, het huidige aanbod, en
het kwaliteitsniveau dat de regio voorstaat. Elke regio moet
daarom een selectie maken van de maatregelen die op hun
concessiegebied van toepassing is.
Daarnaast is samenwerking tussen regio's en tussen de regio en
het Rijk hierbij van belang voor het integrale concept van het
openbaar vervoer in Nederland en het benutten van de kansen
voor regionaal OV.
27 Hiermee worden bedoeld de Nota Mobiliteit en de regionale en provinciale
verkeer- en vervoernota's (NWA, RVVP, PVVP, RNM en andere specifieke OV-
plannen)
47 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
6. Tot slot
. . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse voor het regionaal
openbaar vervoer heeft aangetoond dat de 2,1%
groeidoelstelling per jaar tot 2020 uit de Nota Mobiliteit
vooralsnog haalbaar is binnen de huidige kaders. Het laat
tevens zien dat door een kwaliteitsverbetering extra
groeipotentie kan worden benut.
De groeipotentie van het openbaar vervoer is groot. Gemiddeld
lijkt er 3-4% per jaar extra groei mogelijk in stedelijke
netwerken in de spits28 en op individuele relaties zelfs 10% per
jaar. Willen de potentiële reizigers echter gebruik gaan maken
van het openbaar vervoer dan is een kwaliteitsverbetering
noodzakelijk.
De meest succesvolle kwaliteitsverbetering ligt in het verbeteren
van het aanbod, zodat dit beter aansluit bij de vraag van de
reiziger. Dit betekent concreet verbetering van comfort, reistijd
en frequentie. Per regio moet bekeken worden welke
oplossingsrichtingen het meest bijdragen aan een
kwaliteitsverhoging van het regionaal openbaar vervoer. Het
gaat vaak om een mix van maatregelen die per regio
verschillend zijn.
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is de regio's dankbaar
voor hun medewerking in het proces tot nu toe en zou deze
samenwerking graag voortzetten om de kansen die regionaal
OV biedt in het verbeteren van de stedelijke bereikbaarheid te
benutten.
28 Extra percentage boven op de 2,1% die landelijk gemiddeld is afgesproken.
Potentieschatting op basis van expert judgements met de decentrale overheden op
specifieke relaties in stedelijk gebied in de spits op basis van uitvoerbare
maatregelen op korte tot middellange termijn doorgerekend naar aankomsten in
totale regio. Het geaggregeerd landelijk percentage is op basis van de regio-
specifieke cijfers vanuit BOVB benaderd.
48 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Bijlage A Methodische verantwoording
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Eindrapport
Dit rapport is de synthese van de onderzoeken die zijn
uitgevoerd in het kader van de Landelijke Markt en
Capaciteitsanalyse Regionaal Openbaar Vervoer. Verschillende
onderzoeksrapporten liggen aan deze synthese ten grondslag:
· Bijdrage van het regionaal OV in de bereikbaarheid van
steden (Goudappel-Coffeng/ECORYS, oktober 2007)
· De weg naar vraaggericht stads- en streekvervoer (Movin,
oktober 2007)
· LMCA regionaal OV: capaciteitsanalyse (Inno-V, oktober
2007).
Doelstelling LMCA regionaal OV
Doel van deze landelijke markt- en capaciteitsanalyse voor
regionaal OV was het verkrijgen van een landelijk
kwaliteitsbeeld dat regiospecifiek kan worden ingevuld. Dit
inzicht is nodig om een kwaliteitssprong in het OV te
bewerkstelligen. Dit levert ons drie belangrijke zaken op.
Ten eerste samen met de decentrale vervoersautoriteiten inzicht
in de potentie, vraag- en capaciteitsontwikkelingen van het
regionaal OV. Bij de netwerkanalyses in 2006 is vaak gebruik
gemaakt van landelijke gemiddelden om uitspraken te doen
over het regionaal OV. Dit doet echter geen recht aan de
regionale potentie. Om een beter beeld te krijgen van deze
regionale situatie nu en in de toekomst wordt deze uitgesplitst
naar vier typen gebieden: grote, middengrote, middenkleine en
kleine stedelijke gebieden.
Ten tweede ontstaat op basis van de markt- en
capaciteitsanalyse en de plannen van de regio's zelf een
kwaliteitsbeeld dat mogelijkheden voor de regio's aandraagt
voor kwaliteitsverbeteringen in het regionaal openbaar vervoer.
Ten derde bieden de uitkomsten een basis voor een
afwegingskader voor maatregelen, zowel binnen de modaliteit
regionaal OV, als tussen de verschillende modaliteiten (weg,
spoor, water en regionaal OV).
Scope van de resultaten
De LMCA regionaal OV wordt voor een belangrijk deel gevoed
vanuit regionale analyses. Die regionale analyses kunnen voor
de regio input zijn voor de onderbouwing van regionale
projecten die bijvoorbeeld op de samenwerkingsagenda staan
genoemd en zijn voor het ministerie input geweest voor de
49 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
landelijke analyse en landelijk OV beleid. Dit betekent dat de
analyses niet voldoen aan de planstudievereisten die gelden
voor specifieke projecten.
Opzet van de LMCA
De LMCA regionaal OV bestaat uit twee inhoudelijke
werkstromen: de werkstroom markt en de werkstroom product.
In de werkstroom markt waren de belangrijkste vragen:
- hoe ziet de huidige markt voor het openbaar vervoer er
per regio uit?
- Hoe ontwikkelt zich de markt voor het openbaar
vervoer in de toekomst (tot 2020)?
- Op welke wijze is groei in het regionaal openbaar
vervoer te verwezenlijken?
- Wat zijn de motieven van de reizigers in het regionaal
openbaar vervoer?
De werkstroom markt bestond uit drie onderdelen: een studie
naar de bijdrage van het openbaar vervoer aan de stedelijke
bereikbaarheid (BOVB), een studie naar reizigersprofielen en
een studie naar de ontwikkelingen van de markt tot 2020.
In de werkstroom product waren de belangrijkste vragen:
- Hoe is de huidige capaciteit van het regionaal openbaar
vervoer?
- Zijn er knelpunten of missing links?
De werkstroom product bestond uit twee onderdelen: een
studie van de capaciteit in de huidige situatie, en een analyse
van systeemoplossingsrichtingen voor de toekomst.
Beide werkstromen komen samen in het kwaliteitsbeeld dat
V&W voor het regionaal openbaar vervoer heeft opgesteld. Dit
kwaliteitsbeeld is mede van belang bij de afwegingen in het
regionaal openbaar vervoer.
Schematisch ziet de opzet van de LMCA regionaal OV er als
volgt uit:
Regionale plannen:
Markt
Reiziger
BOVB 2020
profielen
Kwaliteitsbeeld
Foto
Capaciteit
50 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Geografische scope
Deze analyse richt zich op de regio's waar in 2006 door de
regio's en VenW gezamenlijk netwerkanalyses zijn uitgevoerd in
2006, maar doet uitspraken die voor heel Nederland bruikbaar
kunnen zijn. De focus ligt op deze 11 regio's, aangezien daar
het beste inzicht kan worden verkregen in de bijdrage van
openbaar vervoer aan bereikbaarheid van stedelijke gebieden.
De landelijke markt- en capaciteitsanalyse geeft een beeld van
de algemene potentie van OV uitgesplitst naar doelgroepen,
plaats en tijd op basis van een analyse van vraag en aanbod. De
analyse verzamelt (nieuwe) inzichten over de aard van de
problematiek en de te treffen maatregelen in de stedelijke
netwerken. Deze komen naar voren in de analyses die door de
regio's en provincies zelf zijn uitgevoerd. De regionale OV-
analyses leveren immers per definitie een gedetailleerder beeld
op van de problematiek in de regio dan de landelijke analyse en
sluiten aan bij de behoefte en mogelijkheden in de regio.
Vervoerswijze
De nadruk ligt bij de analyse op regionaal OV in relatie tot de
gehele keten van personenvervoer. Er is nadrukkelijk aandacht
besteed aan de verhouding met de markt- en
capaciteitsanalyses voor weg en spoor en alle vormen van voor-
en natransport (ketenmobiliteit). Keuzes ten aanzien van het
hoofdrailnet en hoofdwegennet (incl. prijsbeleid) hebben
immers ook gevolgen voor het bus-, rail- en wegvervoer dat
onder verantwoordelijkheid van de regio valt en andersom. De
analyse voor regionaal OV is voor de LMCA spoor relevant
vanuit het voor- en natransport, in het kader van de genoemde
5%groei in het regeerakkoord, maar ook om inzicht te krijgen
waar het regionaal OV een alternatief kan bieden. Bovendien
bieden de uitkomsten van de Landelijke Markt- en
Capaciteitsanalyse regionaal OV inzicht in trajecten waar de
bus/tram/metro een zelfstandige vervoerswijze is of kan zijn.
Tijdshorizon
In de eindrapportage worden uitspraken gedaan over de markt-
en capaciteit op dit moment en in 2020. De landelijke analyse
heeft dus als horizon het jaar 2020, met uitzondering van de
potentieschattingen waarbij alleen naar afzonderlijke
maatregelen is gekeken die op korte en langere termijn zijn uit
te voeren. Voor de analyses die door de regio's en provincies
worden uitgevoerd is dit afhankelijk van de projecten op de
samenwerkingsagenda, maar wordt dit ook als tijdshorizon
nagestreefd in lijn met de eerder uitgevoerde netwerkanalyses.
In de analyses zijn ontwikkelingen die na 2020 spelen
meegenomen voor zover ze van belang kunnen zijn voor beleid
en maatregelen tot 2020, zoals demografische ontwikkelingen
(vergrijzing en een afnemende beroepsbevolking).
51 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Bijlage B Stedenclusters
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
52 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
53 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Bijlage C Toelichting maatregelpakketten hoofdstuk 5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1. Sneller regionaal OV
Frequentieverhoging regionaal OV
Deze maatregel zet in op de inzet van meer materieel op een
bepaalde OV relatie in een gebied. Bij een hogere frequentie
van het openbaar vervoer in een regio neemt de
beschikbaarheid van het OV toe, zodat het een aantrekkelijker
product is voor de (potentiële) OV-reiziger.
Snelheidsverhoging regionaal OV
Wanneer er ingezet wordt op een snelheidsverhoging in het
openbaar vervoer dan is de grootste winst dat het relatieve
verschil in reistijd tussen auto en OV wordt verkleind.
Snelheidsverhoging van het openbaar vervoer kan door een
heel aantal verschillende maatregelen worden bewerkstelligd,
waaronder:
- De aanleg van busbanen
- De aanleg van spitsstroken
- Het introduceren van voorrangsregelingen in het OV
met behulp van VRI's en KAR's29.
- Het oplossen van congestiepunten op de route
- De inzet van rail toepassingen (light rail, regionaal
spoor)
Het resultaat hiervan is dat een OV-reiziger sneller van zijn
herkomstgebied naar zijn bestemmingsgebied wordt verplaatst.
De introductie van railvervoer (light rail, regionaal spoor, en
metro) op een voormalige busverbinding, of als alternatief voor
de auto in een stedelijk gebied is dus een mogelijke maatregel.
Introduceren van sneldiensten en stopdiensten
Het openbaar vervoer is in geen geval een eenduidig product.
Een vervoerder kan door een gedifferentieerd product op de
markt te zetten voldoen aan de verschillende vraag per OV-
reiziger. Op stedelijk niveau kan zodoende verbindend
openbaar vervoer en ontsluitend openbaar vervoer worden
aangeboden. Verbindend openbaar vervoer bestaat uit snel,
frequent vervoer dat relaties op grote afstand met elkaar
verbindt. Ontsluitend openbaar vervoer is (bus)vervoer met een
grote halte dichtheid en met relaties op een kleine afstand. Op
deze manier kunnen reizigers die vanuit de regio naar een
andere regio of stad willen reizen gebruik maken van
verbindend openbaar vervoer en het interne verkeer in de stad
29 Verkeersregelinstallaties en Korte Afstand Radio's
54 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
kan gebruik maken van het ontsluitend openbaar vervoer.
Wanneer deze producten worden aangeboden in een
samenhangend pakket dan kan de reiziger een optimale reis
met het OV samenstellen.
2. Vraaggericht regionaal openbaar vervoer
Het tweede maatregelpakket is het vraaggericht regionaal
openbaar vervoer. Het vraaggericht regionaal openbaar vervoer
heeft reeds de nodige aandacht gekregen in de Nota Mobiliteit,
waarin collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd werd als
middel waarmee regionale overheden minder validen en
gehandicapten passend vervoer kunnen blijven aanbieden.
De LMCA regionaal OV onderkent de mogelijke potenties van
deze maatregel en identificeert twee mogelijke manieren
waarop deze maatregel geïntroduceerd kan worden.
- Aanbieden van kleinschalig openbaar vervoer
- Het stimuleren van werkgeversinitiatieven
Beide maatregelen worden kort toegelicht.
Aanbieden van kleinschalig openbaar vervoer
Kleinschalig openbaar vervoer is de tegenhanger van collectief
OV, waar de vraag naar openbaar vervoer zo groot is dat het
een collectief aanbod rechtvaardigt. Het kleinschalig openbaar
vervoer wordt op drie verschillende wijzen aangeboden:
De eerste vorm van kleinschalig OV is waarbij er vervoer
gevraagd wordt voor slechts één of enkele mensen op tijden en
naar bestemmingen met weinig vraag. Het openbaar vervoer
rijdt dan waar en wanneer reizigers willen reizen. Deze vorm
van openbaar vervoer komt vooral voor in dorpen of kernen
waar er (op bepaalde momenten) onvoldoende vraag is naar
collectief openbaar vervoer. Dit individuele OV heeft vooral een
sociale functie. Als bewoners gebruik willen maken van dit
systeem moeten ze reserveren.
De tweede vorm van kleinschalig openbaar vervoer betreft de
zogenaamde doelgroeplijnen. Dit is het geval wanneer er op
specifieke relaties wel vraag is, maar dat zich concentreert op
een bepaalde tijdsinterval. Hierbij kan het gaan om een rit heen
in de ochtend en een rit terug in de avond om een specifieke
bestemming met een vaste openings- en sluitingstijd te
ontsluiten. Het kan hierbij gaan om scholierenritten of het
vervoer van werknemers naar en van een bedrijf.
De derde vorm van kleinschalig openbaar vervoer is het aanbod
van openbaar vervoer aan minder valide, of gehandicapten
mensen. Het openbaar vervoer is hierbij ook op aanvraag en
voorziet in extra voorzieningen die de mensen behoeven.
55 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Het stimuleren van werkgeversinitiatieven
De overheid kan ook werkgevers stimuleren om bij te dragen
aan maatregelen die het gebruik van het openbaar vervoer
bevorderen. De overheid kan werkgevers helpen om harde of
zachte `incentives' aan werknemers te geven die hen ertoe
aanzet om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Er zijn
verschillende maatregelen die de overheid kan nemen:
- Afstemmen aanbod openbaar vervoer met
vestigingslocaties bedrijven
- Introduceren parkeerbeleid bedrijventerrein
- Faciliteren van initiatieven voor vraaggestuurd openbaar
vervoer door de werkgever
- Mobiliteitsmanagement.
Het introduceren van parkeerbeleid op een bedrijventerrein
omvat bijvoorbeeld het aanbod beperken van het aantal
parkeerplaatsen. Hierdoor worden werkgevers en werknemers
gestimuleerd gebruik te maken van het openbaar vervoer.
Een verregaande maatregel vanuit de werkgever is het opzetten
van vraaggestuurd openbaar vervoer. Hierbij moet gedacht
worden dat werknemers iedere ochtend worden opgehaald en
iedere avond weer worden weggebracht. Dit kan bijvoorbeeld
voorkomen wanneer een productielocatie van een bedrijf wordt
verplaatst en het aanbieden van kleinschalig OV een relatief
goedkope oplossing is om het woon-werkverkeer van de
werknemers te verzorgen.
Mobiliteitsmanagement beslaat een breed palet aan
oplossingsrichtingen die interessant zijn voor toepassing in het
stedelijk gebied. De maatregelen variëren van carpoolen,
volledige vergoeding van het reizen met het openbaar vervoer,
tot aan thuiswerkvergoedingen. Al deze kleine maatregelen
kunnen opgeteld een relatief grote bijdrage leveren aan het
gebruik van het openbaar vervoer door werknemers.
3. Ketenmobiliteit
Ketenmobiliteit is het derde maatregelpakket waar de
(regionale) overheid op in kan zetten. Ketenmobiliteit is een
term die op veel verschillende wijzen wordt toegepast. Hier
wordt er de combinatie van de volgende maatregelen onder
verstaan:
- Verbeteren overstap OV knooppunt
- Ontwikkeling transferpunten
- Verkorting van voor- en natransport OV
Verbeteren overstap OV knooppunt
De locatie waar veel stromen van verschillende soorten
openbaar vervoer samenkomen is een uiterst kritiek punt in de
reis van een reiziger. Er is hier veel te winnen, maar ook te
56 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
verliezen. Wanneer dienstregelingen van verschillende lijnen
goed op elkaar aansluiten, faciliteert het knooppunt de reis van
de reiziger. Ook het klimaat op het knooppunt kan op een
positieve manier bijdragen aan de beleving van de reis met het
openbaar vervoer. Als deze dingen echter niet goed geregeld
zijn geeft dit prikkels voor de reizigers om het openbaar vervoer
te mijden.
De overstap moet voor een reiziger zo kort mogelijk zijn, maar
niet té kort zodat hij zijn aansluiting mist. Uit de praktijk blijkt
dat een goede overstaptijd ongeveer 5 minuten bedraagt.
Wanneer de dienstregelingen met deze marges worden
gemaakt wordt de gemiddelde wachttijd voor de reiziger
beperkt. De overstaptijd is tevens afhankelijk van de afstand die
de reiziger moet afleggen van de ene vorm van openbaar
vervoer naar de andere vorm. Een compact knooppunt met een
heldere bewegwijzering draagt hierin bij. De volgende
maatregelen dragen bij aan een goed functionerend OV
knooppunt:
- Compact opgezet knooppunt
- Korte en gemakkelijk te gebruiken looptrajecten
- Fietsenstallingen en P+R voorzieningen op korte
loopafstand knooppunt
- Voldoende en actueel aanbod van reisinformatie tijdens
de overstap
- Afstemming van dienstregelingen OV-OV en spoor-OV
- Voldoende voorzieningen aanwezig op knooppunt
Ontwikkeling transferpunten
Voor een goede bereikbaarheid is samenhang in het netwerk
van belang in combinatie met het bieden van mogelijkheden
voor ketenverplaatsingen. Essentieel om dit te realiseren is het
aanbieden van transferpunten. De verbindende schakel tussen
het netwerk voor de auto en fiets en het netwerk voor het
openbaar vervoer zijn transferpunten. Het afstemmen van de
diverse modaliteiten op elkaar bij transferpunten creëert een
robuust netwerk wat de basis is voor een voorspelbare reistijd.
Kwaliteit van de overstappunten is daarbij essentieel: kwaliteit
van de locatie, haltevoorzieningen, reizigersinformatie en
stallingmogelijkheden voor de fiets en de auto.
Er bestaan twee verschillende soorten transferpunten:
herkomstoverstappunten en bestemmingsoverstappunten. Alle
twee zijn een vorm van een P+R voorziening.
Herkomstoverstappunten maken het mogelijk openbaar vervoer
te concentreren op de hoofdassen (daar waar ze het
winstgevend is). Dit wordt mogelijk door goede
overstapmogelijkheden en voorzieningen te bieden voor auto,
fiets, en anderszins vervoer op deze hoofdassen. Voor deze
reizigers wordt hoogwaardig openbaar vervoer aangeboden als
vervolg/natransport van hun reis.
57 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Zo kunnen reizigers op eigen gelegenheid naar een
herkomstoverstappunt rijden vanwaar een hoogwaardige vorm
van openbaar vervoer hen op een zoveel mogelijk congestieloze
wijze naar de (eind)bestemming brengt.
De bestemmingsoverstappunten die direct buiten de invloed
van de files aan de rand van het stedelijk gebied liggen, zijn een
alternatief voor het autogebruik van werknemers en het
winkelend publiek met een bestemming in het stedelijke
centrum. Hierbij ligt een belangrijke rol van zowel de fiets als
het openbaar vervoer in het natransport.
Experts in de regio schatten in dat dit concept de potentie heeft
om op congestiegevoelige corridors in de spits te komen tot een
bijdrage aan het verminderen van het autoverkeer. Zeker indien
dit gebeurt in samenhang met mobiliteitsmanagement.
Rondom de opstappunten moeten er voldoende P+R faciliteiten
voor zowel auto als fiets zijn.
Verkorting van voor- en natransport
Het voor- en natransport van het openbaar vervoer is net als de
overstap en het vervoer zelf de derde kritieke fase van het
product openbaar vervoer. Verkorting van het voor- en
natransport heeft veel impact in de keuze van de reiziger voor
het openbaar vervoer. Een heel aantal verschillende
maatregelen is er mogelijk om dit te kunnen bewerkstelligen:
- Extra haltes in herkomst- of bestemmingsgebied
- Vastgoedontwikkeling rondom OV knooppunten
- Realisatie van nieuwe stations (regionaal spoor, light
rail)
Ten eerste kan er gestuurd worden op de punten waar reizigers
kunnen opstappen of uitstappen. Het kan zijn dat er extra
haltes nabij populaire herkomst- en bestemmingsgebieden
worden geplaatst of zelfs dat er nieuwe stations geopend
worden. Het kan evengoed andersom zijn dat er een
bestemmingsgebied gecreëerd wordt in de nabijheid van een
OV knooppunt.
4. Reizigersbeleving
Van de vijf maatregelenpakketten is reizigersbeleving expliciet
afgestemd op de wensen van de reiziger. De vraag naar
openbaar vervoer en de gepercipieerde kwaliteit zijn in sterke
mate afhankelijk van de beleving van de (potentiële) reiziger.
Om ambities in het regionaal openbaar vervoer te realiseren is
het daarom noodzakelijk om niet enkel op harde voorwaarden
als snelheid en frequentie in te zetten, maar de reiziger centraal
te stellen. Zijn beleving is een maatstaf voor de integrale
kwaliteit van het product.
58 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
De volgende maatregelen vallen onder het pakket van
reizigersbeleving:
- Verbeteren betrouwbaarheid regionaal openbaar
vervoer
- Verbeteren duurzaamheid regionaal openbaar vervoer
- Inzet van comfortabele voertuigen
- Adequate en actuele informatievoorziening
- Veilige omgeving reiziger
- Marketing
Verbeteren betrouwbaarheid regionaal openbaar vervoer
Een betrouwbaar openbaar vervoer wekt het vertrouwen van
(potentiële) reizigers en het helpt om het product beter te
verkopen. Het resultaat is dat de reiziger meer zeker is over het
verwachte tijdstip van aankomst. Om dit te kunnen realiseren
moet de dienstregeling punctueel nageleefd worden en moeten
incidenten en vervolgvertragingen zoveel mogelijk voorkomen
worden.
Vervolgvertragingen kunnen voorkomen worden als de
aansluiting tussen modaliteiten goed is afgestemd.
Vervolgens zal de betrouwbaarheid van het openbaar vervoer
ook steeds verder toenemen naar mate het geïsoleerd wordt
van zijn omgeving. Een gescheiden van het overig verkeer
aangelegde busbaan of railverbinding draagt zorg voor een
gegarandeerde ongehinderde doorstroming.
Verbeteren duurzaamheid regionaal openbaar vervoer
Duurzaam openbaar vervoer houdt in dat het vervoer van
herkomst naar bestemming op zulk een wijze plaats vindt dat
het geen schade toebrengt aan de omgeving waarin deze
verplaatsing plaats vindt. Deze perceptie is voor de
hedendaagse reiziger van groot belang en is een belangrijk
argument in de keuze voor openbaar vervoer. Railvervoer is een
duurzame vorm van vervoer, ofschoon het busvervoer ook
steeds schoner wordt door het gebruik van aardgas-, biogas-,
en waterstofbussen.
Inzet van comfortabele voertuigen
Een comfortabel reisverloop draagt bij aan een kwaliteitssprong
van het openbaar vervoer. De reiziger bevindt zich immers
gedurende zijn reis in het voertuig, daarom dient dit schoon te
zijn, voldoende en comfortabele zitplaatsen te hebben voor
panty's en van een goede klimaatbeheersing te zijn voorzien.
Extra comfort als internetaansluitingen en oplaadpunten
kunnen de potentiële reiziger verleiden om gebruik te maken
van het openbaar vervoer.
Adequate en actuele informatievoorziening
De OV-reiziger wil de controle over zijn reis behouden
gedurende de reis. Daarom is het aanbod van adequate en
actuele informatie van groot belang. De reis- en route-
informatie dient daarom dynamisch te zijn en zowel in het
59 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
materieel als op de knooppunten op heldere wijze aan de
reiziger gepresenteerd te worden.
Veilige omgeving reiziger
Het verblijfsklimaat op een knooppunt of in het OV materieel
blijft een punt van aandacht en bepaalt in grote mate de
kwaliteitssprong die het regionaal openbaar vervoer kan maken.
Met de inzet van camera's en beveiligingspersoneel is het
gevoel van veiligheid van de reiziger reeds sterk gestegen,
echter aandacht blijft vereist om het openbaar vervoer van het
gewenste kwaliteitsniveau te kunnen voorzien.
Marketing
Marketing is het systematisch verbeteren van het product op
basis van de wensen van de klant30. Er zijn reeds een aantal
specifieke `successtories' te vertellen waarbij steden met behulp
van een nieuw marketingconcept een sterke groei van het
gebruik van openbaar vervoer kenden. Dit motiveert andere
steden om hun eigen product op de markt te zetten. Met
behulp van marketing kan niet alleen een reizigersgroei
bewerkstelligd worden, maar ook de ontwikkeling van een
beter imago.
5. Tariefbeleid
Met de introductie van de OV-chipcard worden de
concessieverleners steeds meer autonoom in het bepalen van de
tariefstructuur voor het openbaar vervoer op afzonderlijke
relaties. Zo kan er doelmatig beleid worden uitgezet op het
gebied van gedifferentieerde tarifering in het openbaar vervoer
naar plaats, tijd en eventueel doelgroep. Zo kan er gemakkelijk
een hoger of lager (net wat het beleid voorstaat) spitstarief
worden geheven. Daarnaast kunnen bepaalde relaties met een
apart prijsregime worden benaderd.
Een tweede instrument is het parkeerbeleid. De WLO scenario's
hebben reeds duidelijk gemaakt dat het hebben van een
parkeerregime in een regio veel effect heeft op de vraag naar
openbaar vervoer. Een integrale aanpak van parkeerbeleid en
een kwaliteitsverbetering in het openbaar vervoer kan de
concurrentiepositie van het regionaal openbaar vervoer ten
opzichte van de auto sterk verbeteren.
30 CVOV, Marketing in het openbaar vervoer, 2002
60 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Bijlage D Begrippenlijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
As-en-spaak netwerk
Traditioneel centrumgericht netwerkpatroon waarlangs
openbaar vervoer aangeboden wordt. Kenmerkend is een
centrumlocatie (as) waar alle lijnen beginnen en/of eindigen. De
lijnen bedienen vervolgens met behulp van een radiaal patroon
het stedelijk gebied van openbaar vervoer.
Autonome groei
Groei die plaats vindt zonder specifieke verbeteringen in het
regionaal openbaar vervoer en daarmee voornamelijk
afhankelijk is van macro-economische factoren als economische
groei, bevolkingsontwikkeling, en arbeidsparticipatie.
BOVB
Studie die is uitgevoerd onder auspiciën van de LMCA regionaal
OV door Goudappel Coffeng / ECORYS naar de Bijdrage van
het Openbaar Vervoer aan de Bereikbaarheid van stedelijke
gebieden.
Capaciteit
In het kader van de voor deze studie uitgevoerde
capaciteitsanalyse door Inno-V, is naar een aantal
capaciteitsaspecten gekeken in de vorm van:
- aansluiting vraag en aanbod
- aard en omvang van ingezette materieel
- aard en omvang van verbindingen tussen locaties
- knooppunten als kruisingen van verbindingen
- doorstroming
- bezettingsgraad van voertuig, route of lijn
- kwaliteitskenmerken van aangeboden product
In dit eindrapport ligt de focus op aard en omvang van het
aangeboden product als ook de (maximale) bezetting van een
voertuig, route of lijn.
Economisch kerngebied
Economische kerngebieden zijn de belangrijkste economische
gebieden binnen een regio of stedelijk netwerk. In de Nota
Mobiliteit en de Nota Ruimte is aangegeven welke dit zijn op
landelijk niveau, in de regionale netwerkanalyses is aangegeven
welke dit zijn op regionaal niveau. In deze gebieden bevinden
zich de belangrijkste concentraties van en potenties voor
stuwende bedrijvigheid en werkgelegenheid en wordt de
meeste toegevoegde waarde gerealiseerd.
61 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Groeipotentie
Geschatte toename van het aantal reizigers in het openbaar
vervoer ten opzichte van het huidige totaal aantal reizigers door
het nemen van maatregelen in het openbaar vervoer.
Inschatting is op basis van (model)berekening en/of `expert
judgement'.
Hoogwaardig openbaar vervoer (HOV)
Stads- en streekvervoer dat een hoge gemiddelde rijsnelheid
heeft (goede doorstroming) en waarbij comfort, reisinformatie
en uitstraling (marketing) belangrijke componenten zijn.
Ketenmobiliteit
Vervoersvormen (wegverkeer, openbaar vervoer, en langzaam
verkeer) worden via slimme oplossingen goed op elkaar
afgestemd zodat bereikbaarheid en leefbaarheid van zowel een
herkomst- als bestemmingsgebied verbeterd worden. Het gaat
hierbij vooral om het combineren van vervoersystemen.
Kwaliteit regionaal OV
Een combinatie van tastbare en niet-tastbare kenmerken die
ontwikkeld zijn om reizigers aan te trekken. Voertuigmaterieel,
snelheid, tariefbeleid, ketenmobiliteit en reisinformatie, zijn
hierbij voorbeelden van tastbare en harde kwaliteitskenmerken;
sociale veiligheid, comfort en reizigersbeleving zijn voorbeelden
van de zogenaamde zachte kwaliteitskenmerken.
Light rail
Verzamelnaam voor snel en frequent railtransport met lichtere
voertuigen, zoals tram en metro, dan het typische treinmaterieel
(heavy rail). Dankzij de lichtere voertuigen zijn ook de eisen aan
spoorbaan en veiligheid eenvoudiger van aard. Dit maakt light
rail flexibeler dan heavy rail. Het is geschikt voor vervoer in en
tussen grote agglomeraties. De infrastructuur kan vrijliggend
zijn, als ook geïntegreerd onderdeel van de open ruimte.
Maatregelenpakket
Een inventarisatie van mogelijkheden die decentrale overheden
kunnen ondersteunen in het voeren van beleid en het
bewerkstelligen van groei.
Netwerkaanpak
De gezamenlijke gebiedsgerichte aanpak door VenW en de
regio's van de regionale bereikbaarheidsproblemen.
Netwerkanalyse
De netwerkanalyses introduceren een samenhangende aanpak
van een regio waarbij samenhang tussen economie, ruimte en
verkeer en vervoer wordt gecreëerd. Tevens worden de
nationale, regionale en lokale netwerken van weg, openbaar
vervoer en water beter met elkaar verbonden en worden
betrokken partijen gestimuleerd om met elkaar samen te
werken.
62 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Openbaar vervoer
Openbaar vervoer is een vorm van collectief personenvervoer
dat tegen betaling in principe door iedereen te gebruiken is.
P+R locatie
Locatie waar auto's geparkeerd kunnen worden (park), waarna
automobilisten overstappen op collectief natransport naar de
eindbestemming (ride). Er zijn zogenaamde herkomst en
bestemming P+R locaties. Herkomstoverstappunten zijn vaak
gevestigd nabij centrumstations, terwijl
bestemmingsoverstappunten aan de rand van een stedelijk
gebied liggen als alternatief voor het autogebruik met een
bestemming in het stedelijke centrum.
Regio
In de LMCA is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regio's
die een netwerkanalyse hebben gemaakt. De volgende regio's
zijn aan bod gekomen: Groningen-Assen, Fryslân, Noord-
Overijssel, Twente, Stedendriehoek, Stadsregio Arnhem-
Nijmegen, Utrecht, Noord-Brabant, Zuid-Limburg, Zuidvleugel
en Noordvleugel.
Regionaal openbaar vervoer
Met de term regionaal openbaar vervoer wordt bedoeld,
openbaar vervoer dat wordt uitgevoerd in opdracht van een
provinciale/regionale overheid.
Onder het regionaal openbaar vervoer valt:
- Stads- en streekvervoer
- Gedecentraliseerd treinvervoer
- OV over water (waterbus, ferry)
Deze laatste modaliteit is in de LMCA regionaal OV geen
onderwerp van studie geweest.
Stads- en streekvervoer
De volgende vervoermiddelen worden typisch ingezet voor het
stads- en streekvervoer:
- Bus (stadsbus, streekbus, buurtbus, trolleybus)
- Tram en sneltram
- Metro
Stedelijk gebied (stedelijke agglomeratie)
Een gebied met een ten opzichte van de omgeving verhoogde
urbanisatiegraad (1.500 adressen per m2)
Stedelijk netwerk
Een aantal met elkaar verbonden, maar toch duidelijk van elkaar
te onderscheiden grotere en kleinere steden, gescheiden door
open ruimten. Stedelijke netwerken, zoals gedefinieerd in de
Nota Ruimte, die in de LMCA voorkomen zijn: Brabantstad,
Zuid-Limburg, Twente, Arnhem-Nijmegen, en Groningen-
63 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Assen. Binnen de LMCA regionaal OV wordt echter ook de
volgende gebieden onder stedelijk netwerk verstaan: Noord-
Overijssel, Stedendriehoek, Utrecht, Noordvleugel en
Zuidvleugel en is Fryslân ook onderzocht.
Stedencluster
Steden en stedelijke agglomeraties zijn geclusterd op basis van
het aantal inwoners in het stedelijk gebied. Deze indicator is
samengesteld op basis van het aantal inwoners en stedelijke
dichtheid. In de LMCA worden vier verschillende stedenclusters
onderscheiden: groot, middelgroot, middelklein en klein.
Tangentiële verbinding
Een verbinding die, als gevolg van gefragmenteerde
ontwikkelingen aan de randen van stedelijke centra, woon
en/of werk gebieden van een of verschillende stedelijke
gebieden rechtstreeks met elkaar verbindt.
Vraaggericht openbaar vervoer
Openbaar vervoer dat qua vervoerkundige kwaliteit aansluit bij
de wens van de reiziger. De wens van de reiziger wordt als
uitgangspunt genomen bij het ontwerp en de uitvoer van de
dienstregeling, en de communicatie van het product.
WLO scenariostudie
De scenariostudie bekijkt de ontwikkeling van welvaart en
leefomgeving in Nederland op de lange termijn. Voor thema's
als wonen, werken, landbouw, natuur en water, milieu en
gezondheid, mobiliteit, luchtvaart, energie, veiligheid, regionale
ontwikkeling en grote steden zijn vier verschillende
groeiscenario's uitgewerkt en zijn knelpunten geïnventariseerd.
64 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Bijlage E Referentielijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voor het schrijven van de rapportage is gebruik gemaakt van
het volgende bronmateriaal:
Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) (2004)
Mobiliteitsonderzoek Nederland 2004
Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) (2007) Modelruns
WLO voor LMCA Wegen
CPB, MNP en RPB (2006) Welvaart en Leefomgeving
CROW (2006) Ontwerpwijzer overstappunten
Goudappel Coffeng en ECORYS (2007) Bijdrage van het
openbaar vervoer aan de bereikbaarheid van stedelijke
gebieden (BOVB)
CVOV (2002) Marketing in het openbaar vervoer
Inno-V (2007) LMCA Regionaal OV: Capaciteitsanalyse
Kennisinstituut voor Mobiliteit (2007) Mobiliteitsbalans
KpVV en NEA (2007) Ontwikkeling van het aanbod van OV-
diensten vanaf 2000 tot 2006
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2004), Nota
Mobiliteit Deel I, II, III, IV
MOVIN Vervoeradvies (2007) De weg naar vraaggericht stads-
en streekvervoer
Voor analyse hoofdstuk 5:
Flevoland
Provincie Flevoland (2000) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan Flevoland
Friesland
Provincie Fryslân (2006) Provinciaal Verkeers- en vervoersplan
Provinciale Staten Fryslân (2006) Streekplan Fryslân 2007
65 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Provinciale Staten Fryslân (2006) Programma van Eisen
aanbesteding openbaar vervoer Stadsdienst Leeuwarden 2008-
2012
Stuurgroep Netwerkanalyse LWA7 (2006) Netwerkanalyse
Leeuwarden Westergozone A7zone
Gelderland
Provincie Gelderland (2003) Provinciaal Verkeers- en
vervoersplan 2
Provincie Gelderland (2005) Streekplan Gelderland 2005
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2005) Bundelen en verknopen:
Regionale Nota Mobiliteit
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2005) Programma van Eisen
openbaar vervoer KAN Noord
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2005) Programma van Eisen
openbaar vervoer KAN Zuid
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2005) Regionaal
Actieprogramma KAN Verkeer en Vervoer 2006
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2006) Netwerkanalyse
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2007) Op weg naar het
Masterplan openbaar vervoer
Stedendriehoek (2006) Beter bereikbaar Stedendriehoek
Stedendriehoek (2006) Netwerkanalyse
Stedendriehoek (2007) Regionale Structuurvisie Stedendriehoek
2030
Groningen-Drenthe
Projectbureau Regio Groningen Assen (2006) Groeien in ruimte
Provincie Drenthe (2007) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan Drenthe
Provincie Groningen (2000) Provinciaal Omgevingsplan
Provincie Groningen, Gemeente Groningen, Provincie Drenthe
(2002) Programma van Eisen Aanbesteding stads- en
streekvervoer Groningen en Drenthe
Regio Groningen Assen (2005) Regiovisie Groningen Assen
2030
66 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Regio Groningen Assen (2006) Netwerkanalyse Regio
Groningen Assen 2030
Limburg
Provincie Limburg (2005) Openbaar vervoer in Limburg: de
reiziger centraal
Provincie Limburg, et al. (2006) Netwerkanalyse Zuid-Limburg
Provincie Limburg (2006) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan
Noord-Brabant
Brabantstad (2003) Verkenning OV-netwerk Brabantstad
Brabantstad (2006) Netwerkanalyse Brabantstad
Provincie Noord-Brabant (2006) Ontwerp Provinciaal verkeers-
en vervoersplan Noord-Brabant
Provincie Noord-Brabant (2006) Programma van Eisen
aanbesteding openbaar vervoer
Provincie Noord-Brabant (2006) Verplaatsten in Brabant:
Dynamische beleidsagenda 2006-2010
Stadsregio Eindhoven (2006) Regionaal Verkeers- en
Vervoersplan
Noord-Holland
Gemeente Amsterdam DIVV (2007) Amsterdamse OV-visie
2007-2020
Noordvleugel (2006) Netwerkanalyse Noordvleugel
Provincie Noord-Holland (2007) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan
Regionaal Orgaan Amsterdam (2005) Programma van Eisen
openbaar vervoer
Stadsregio Amsterdam (2004) Regionaal Verkeers- en
Vervoersplan
Stadsregio Amsterdam (2007) Openbaar vervoer in de
Stadsregio Amsterdam 2020-2030
Overijssel
Provincie Overijssel (2006) Regionale Netwerkanalyse Noord-
Overijssel
Provincie Overijssel (2007) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan
67 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Regio Twente (2006) Netwerkanalyse Regio Twente
Utrecht
Bestuur regio Utrecht (2004) Regionaal Verkeers- en
Vervoersplan
Provincie Utrecht (2003) Strategisch Mobiliteitsplan Provincie
Utrecht
Provincie Utrecht et.al. (2006) MIT-verkenning en
Netwerkanalyse
Provincie Utrecht (2006) Uitvoeringsprogramma
Mobiliteitsplan 2006-2010
Zeeland
Provincie Zeeland (2003) Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan
Zeeland
Provincie Zeeland (2006) Actieprogramma PVVP Zeeland
2006/2007
Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland (2004/5) Provinciaal Verkeers- en
Vervoersplan
Stadsgewest Haaglanden (2005) Met allure naar 2020,
discussienota regionaal structuurplan Haaglanden
Stadsgewest Haaglanden (2005) Regionale Nota Mobiliteit
Haaglanden
Stadsregio Rotterdam (2003) Regionaal Verkeers- en
Vervoersplan 2003-2020
Stadsregio Rotterdam (2007) Programma van Eisen,
aanbesteding busconcessies
Zuidvleugel (2006) Regionale Netwerkanalyse Zuidvleugel
68 Eindrapport Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse regionaal
Ministerie van Verkeer en Waterstaat