30909 Regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op
een uitkering op grond van de Ziektewet
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste
commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Met genoegen constateert de regering
dat de leden van de fracties van de PvdA, D66 en OSF instemmen met het doel van dit
wetsvoorstel om de re-integratie van zieke vangnetters te verbeteren. De leden van de fracties
van de SP en VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Daarnaast hebben de leden van fracties van de PvdA, SP, VVD, SP, D66 en OSF nog enige
vragen ten aanzien van de vormgeving, doeltreffendheid en de uitvoerbaarheid van de
regeling.
Op de opmerkingen en de vragen van deze leden wordt in het navolgende nader ingegaan.
1. Instroom vangnetters in WGA
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of er onderzoek is gedaan naar de oorzaken van
de WGA-instroom van de vangnetpopulatie en wat de resultaten hiervan zijn, zo mogelijk
gespecificeerd naar type vangnetter.
Het UWV gaat in zijn kwartaalverkenningen nader in op de kenmerken van vangnetters en de
instroom in de Wet WIA. Deze verkenningen laten zien dat ruim een derde deel van de WIA-
instroom uit vangnetters bestaat. Vangnetters zijn relatief jonger dan reguliere werknemers,
waardoor bij deze groep minder vaak (zeer) ernstige ziektebeelden worden geconstateerd.
Hierdoor komt een groter deel van de vangnetters in aanmerking voor een WGA-uitkering en
een kleiner deel voor een IVA-uitkering. Dit effect doet zich ook tussen verschillende
vangnetgroepen voor. Zo zijn zieke werklozen naar verhouding ouder dan zieke flexwerkers.
In vergelijking met de andere vangnetgroepen heeft de groep overige flexwerkers een relatief
hoge WIA-instroom. Op dit moment voert TNO hier een onderzoek naar uit. De uitkomsten
hiervan zullen naar verwachting in het eerste kwartaal van 2008 worden gepubliceerd.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de samenstelling van de WIA-instroom in 2006
naar herkomstcategorie.
Tabel Samenstelling WIA-instroom 2006 naar herkomstcategorie
WIA totaal IVA WGA totaal WGA voll. ao WGA gedeelt. ao
Werknemers 62% 72% 59% 55% 65%
Vangnet totaal 38% 28% 41% 45% 35%
waarvan bij:
* Vangnet flex uitzend 4% 2% 5% 6% 3%
* Vangnet flex overig 17% 10% 19% 20% 17%
* Vangnet werklozen 15% 14% 15% 16% 12%
* Vangnet overig 3% 1% 3% 3% 3%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
Totaal aantal 18.067
3.809 14.258 8.956 5.302
Bron: UWV Kwartaal Verkenning 2007-I
---
2. Zieke vangnetters na het bevallingsverlof
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe groot het aandeel van de vangnetpopulatie is
dat bestaat uit vrouwen die na het zwangerschapsverlof onvoldoende hersteld bleken om in
eigen werk te hervatten. Zij vragen zich af of daar cijfers over bestaan.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe de re-integratietaakstelling voor deze
categorie verloopt. Zij vragen zich af of het UWV deze groep oppakt of dat dit aan werkgever
en werknemer wordt overgelaten nu het hier een werknemer betreft die nog een eigen
werkgever heeft en op grond van Europese regelgeving een recht op terugkeer in eigen werk.
De leden van de fracties van Groen Links en ChristenUnie sluiten zich aan bij deze vraag.
Er zijn geen cijfers voorhanden over het aandeel van de vangnetpopulatie dat bestaat uit
vrouwen die na hun bevallingsverlof een zwangerschaps- of bevallingsgerelateerd verzuim
hebben. Het onderzoeksrapport van TNO "Zwangerschaps- en bevallingsgerelateerd verzuim
in de Ziektewet" dat ik op 18 juli 2007 aan de Tweede Kamer heb toegestuurd heeft een
kwalitatief karakter. Uit dit onderzoek komt wel naar voren dat 4 procent van het totaal van de
bevallen vrouwen na het bevallingsverlof een bevallingsgerelateerd verzuim heeft.
De werkgever is verantwoordelijk voor de re-integratie van werkneemsters die ziek zijn als
gevolg van zwangerschap of bevalling. Indien een werknemer een werkgever heeft, is de
werkgever immers verantwoordelijk voor de re-integratie, omdat terugkeer bij de eigen
werkgever nu eenmaal de beste kansen biedt voor een geslaagde re-integratie.
De leden van de SP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel maatregelen bevat voor zieke
vangnetters na het bevallingsverlof. De leden van de SP-fractie vragen zich af of deze
maatregelen zich wel verhouden tot het beoogde doel van minder instroom vanuit de ZW in
de arbeidsongeschiktheidsregeling. Zij wijzen daarbij op het TNO-onderzoek dat laat zien dat
het zwangerschaps- en bevallingsgerelateerd verzuim in de ZW slechts in 1,5% van de
gevallen (2004) tot een WIA-uitkering leidt. Ook merken zij op dat er sprake is van een
dalende trend en dat slechts 10% van al het zwangerschaps- en bevallingsgerelateerd verzuim
aan de bevalling gerelateerd is. Deze leden willen van de minister graag weten hoe hij tegen
de omvang van het probleem aankijkt, nu dit is onderzocht.
Het TNO-onderzoek signaleert dat van al het zwangerschaps- en bevallingsgerelateerd
verzuim slechts 10% bevallingsgerelateerd is. Tegelijkertijd blijkt uit dit onderzoek ook dat
vrouwen die na het bevallingsverlof ziek zijn, vaak langdurig verzuimen. Ziekteverzuim na de
bevalling kan daarom getypeerd worden als een probleem van een beperkte groep vrouwen,
die echter wel langdurig een beroep doen op de ZW.
In het TNO-onderzoek is ondermeer door de uitvoeringspraktijk het knelpunt gesignaleerd dat
vrouwen die ziek zijn als gevolg van zwangerschap of bevalling, onder het huidige recht niet
verplicht zijn om passende arbeid te zoeken en te aanvaarden. Dit staat de re-integratie in de
weg. Daarin wordt met dit wetsvoorstel verandering gebracht. Geregeld wordt dat vrouwelijke
werknemers die ziek zijn door hun zwangerschap of bevalling, zullen moeten zoeken naar
passende arbeid in de periode na afloop van hun bevallingsverlof.
De reden voor deze wijziging is niet alleen gelegen in het verminderen van de instroom in de
Wet WIA. Er zijn ook twee andere belangrijke redenen voor deze wijziging.
Allereerst wordt met deze maatregel de activering en re-integratie bevorderd van vrouwen die
ziek zijn als gevolg van zwangerschap of bevalling. Hiermee wordt aan de bezwaren tegen de
huidige situatie tegemoetgekomen. Nu kunnen deze vrouwen nog vanaf de geboorte van hun
---
kind meer dan twee jaar (de maximale ZW-periode) uit het arbeidsproces verdwijnen, terwijl
er in die twee jaar nagenoeg geen re-integratieactiviteiten van hen worden verlangd. Vanuit
het oogpunt van re-integratie en een activerende aanpak, acht de regering dit ongewenst.
Bovendien wordt met het invoeren van deze verplichting een gelijkschakeling bereikt met
andere zieke werknemers. De verplichting om passende arbeid te zoeken en te aanvaarden
geldt immers al voor zowel vangnetters zonder werkgever als voor werknemers met een
werkgever.
3. Aanpassing van het ziektebegrip
De leden van de fracties van D66 en OSF constateren dat dit wetsvoorstel ondermeer beoogt
te regelen dat een vangnetter niet meer voor ziekengeld in aanmerking komt als één bepaald
aspect van het werk niet meer kan worden gedaan. Voorts merken zij op dat in de nota naar
aanleiding van het verslag te lezen is dat niet bekend is hoe vaak deze situaties zich voordoen.
De leden van deze fracties willen dan ook graag weten hoe de minister weet dat deze situaties
zich vaak genoeg voordoen om aanpassing van de regeling lonend te maken.
Of er recht bestaat op ziekengeld wordt beoordeeld aan de hand van de vraag of de
betrokkene in staat is tot het verrichten van zijn laatstelijk verrichtte arbeid. Onder het huidige
recht betekent dit dat niet alleen de kenmerkende aspecten van dit werk in de ZW-beoordeling
worden betrokken, maar ook alle specifieke, feitelijke omstandigheden van dat laatstelijk
verrichtte werk. Hierbij valt te denken aan reistijd en incidentele bijzondere aspecten van dat
werk. Omdat een vangnetter nu juist geen dienstverband meer heeft, zal hij echter feitelijk
niet meer terugkeren naar dit werk met de daarbij behorende specifieke werkomstandigheden.
Desondanks wordt dit laatste werk met de daarbij behorende omstandigheden nu als maatstaf
gehanteerd voor de ZW-beoordeling. Hierdoor kan het gebeuren dat een vangnetter
ziekengeld ontvangt omdat hij één bijzonder aspect van het laatste werk niet meer kan
verrichten, terwijl hij wel in staat is om de reguliere hoofdwerkzaamheden te verrichten.
Dit werkt een passieve houding van de vangnetter in de hand en vormt een belemmering voor
een activerende aanpak.
Dit knelpunt is naar voren gebracht door de projectgroep die aanbevelingen heeft gedaan om
de activering van zieke vangnetters te verbeteren. In deze projectgroep waren onder meer het
UWV, de ABU en het FNV vertegenwoordigd. Binnen deze projectgroep is door een aantal
leden aangegeven dat de hiervoor geschetste situatie zich nogal eens in de uitvoeringspraktijk
voordoet. Cijfers hierover zijn niet voorhanden. Wel hebben deze leden dit onder meer
geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden, zoals de casuspositie waarin een
uitzendkracht als portier werkzaam was en eens per week de vuilniszakken moest
buitenzetten. Omdat hij wegens rugklachten dit specifieke onderdeel van zijn laatstelijk
verrichtte arbeid niet meer kon verrichten, werd hij ongeschikt geacht voor zijn eigen arbeid
en werd ziekengeld betaald.
Hoewel er dus geen feitelijke gegevens bekend zijn over de vraag hoe vaak dergelijke
situaties zich voordoen, is de regering van mening dat de huidige uitleg van het ziektebegrip
leidt tot onnodige inactiviteit van vangnetters. Om een activerende werking van de ZW te
bevorderen en een al te gemakkelijk beroep op de ZW te voorkomen, wordt daarom het
ziektebegrip aangepast, zodat bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken wordt
geabstraheerd van de incidentele, bijzondere werkomstandigheden waaronder de betrokkene
in het verleden concreet heeft gewerkt.
---
4. Uitvoering door het UWV
De fracties van D66 en OSF willen graag weten in hoeverre het UWV werkt aan de
problemen bij de administratieve processen en de uitvoering van de arborol van het UWV die
de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) in een rapport heeft gesignaleerd. De problemen
betreffen bijvoorbeeld (de uitwerking van) het re-integratiebeleid en een trage
dossieroverdracht tussen de verschillende onderdelen van het UWV. Deze leden vragen of het
UWV in staat is de vangnetters goed te begeleiden.
De leden van deze fracties vragen ook of het door de IWI gesignaleerde capaciteitstekort bij
de teams van het UWV die zich met vangnetters bezig houden, inmiddels is weggewerkt en of
het UWV vanaf de invoering van de wet gelijk van start gaat met het activeren van de zieke
vangnetters.
De leden van de fracties refereren aan een rapport van de IWI uit 2005. Sinds dit onderzoek
heeft het UWV een aantal verbeterslagen gemaakt. Eerst heeft het UWV via de ontwikkeling
van een 'best practice' model onderzocht hoe de behandeling van de klant kan worden
geoptimaliseerd. Hierbij is ondermeer de wijze van dossieroverdracht verbeterd. Het 'best
practise' model heeft als blauwdruk gediend voor de inrichting van het werkproces van de
zogeheten ZW-arboteams (die de arborol van het UWV invullen).
Het UWV heeft aan de ZW-arboteams vaste professionele capaciteit toegewezen ter borging
van de uitvoering van de arborol van het UWV. Ook is de werklast binnen de ZW-arboteams
beter verdeeld. Op basis hiervan verwacht het UWV in staat te zijn dit wetsvoorstel uit te
voeren. Via de kwartaalrapportages zal het UWV informatie verstrekken over de uitvoering
van het wetsvoorstel.
5. Toetsing re-integratie-inspanningen van UWV en klachtregeling
De leden van de VVD-fractie merken op dat het UWV beoordeelt of het zelf voldoende
inspanningen heeft gepleegd, terwijl het UWV zichzelf geen sancties kan opleggen. Dit
vereist volgens de leden van de VVD-fractie een duidelijk toetsingskader. Zij vragen zich af
of de minister deze visie deelt en aan welke criteria het UWV kan worden getoetst.
De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat het UWV zowel uitvoerder als toetser is
van de eigen re-integratie-inspanningen. Uiteraard is het wenselijk dat bij deze beoordeling de
objectiviteit is gewaarborgd. Daarom zal het UWV er via een functionele scheiding zorg voor
dragen dat de medewerkers die een rol hebben gespeeld bij de begeleiding van de zieke
vangnetter en het opstellen van het re-integratieverslag, niet ook het re-integratieverslag
zullen toetsen. Met het oog op de gewenste objectiviteit zal de toetsing worden uitgevoerd
door het WIA-team dat ook verantwoordelijk is voor de WIA-beoordeling. Dit oordeel wordt
dan teruggekoppeld aan het ZW-arboteam dat verantwoordelijk is voor de re-integratie van de
betrokken vangnetter. Het externe toezicht is belegd bij de IWI.
Het UWV beoordeelt de re-integratie-inspanningen aan de hand van het re-integratieverslag.
De inhoudelijke criteria waaraan het re-integratieverslag moet voldoen, zijn opgenomen in de
Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar voor vangnetters zonder werkgever.1 Deze
regeling sluit aan bij de bestaande procesgang in het eerste en tweede ziektejaar, die al geldt
voor werknemers in loondienst met een werkgever. De regeling voor vangnetters beschrijft
welke processtappen bij een bepaalde ziekteduur zijn aangewezen. Zo wordt er onder meer
geregeld dat het UWV uiterlijk binnen zes weken na de eerste ziektedag een probleemanalyse
1 Staatscourant 24 juli 2007, nr. 140.
---
opstelt en dat op basis daarvan daarna in overleg met de vangnetter een plan van aanpak
wordt opgesteld. Voorts dient er een regelmatige evaluatie tussen het UWV en de vangnetter
plaats te vinden. Hiermee biedt de regeling duidelijkheid voor zowel de vangnetter als het
UWV over hetgeen zij in redelijkheid over en weer van elkaar mogen verlangen.
Aangezien aan het UWV geen loonsanctie kan worden opgelegd, stellen de leden van de
fractie van de PvdA de vraag of een snelle en met sancties verstevigde klachtenprocedure
nodig is voor de gevallen dat de werknemer (op een rechtens juiste wijze) van de ZW naar de
WW verhuist en door het UWV geen of te weinig re-integratie-inspanningen zijn gepleegd.
Ook vragen deze leden zich af bij wie de werknemer te rade moet gaan bij een verschil van
mening over de vraag of de hem geduide arbeid passend is en of in zo'n geval ook de second
opinion-weg van artikel 30 Wet SUWI openstaat of dat er andere wegen voor hem openstaan.
Zo niet, dan moet wellicht deze mogelijkheid worden geboden, omdat anders de
merkwaardige situatie ontstaat dat first én second opinion van dezelfde instantie afkomen,
aldus de leden van de PvdA-fractie.
Als een vangnetter in loondienst een verschil van mening heeft met zijn werkgever, over
bijvoorbeeld de re-integratie-inspanningen van de werkgever, kan hij een deskundigenoordeel
(second opinion) vragen aan het UWV.
Vangnetters zonder werkgever die niet tevreden zijn over het optreden van het UWV, staan
tijdens de eerste twee ziektejaren allerlei middelen ter beschikking. Dit betreft de volgende
mogelijkheden.
Als een vangnetter zonder werkgever ontevreden is over bijvoorbeeld de re-integratie-
inspanningen van het UWW, of een ander verschil van menig heeft met het UWV, dan ligt het
voor de hand dat zij eerst in onderling overleg naar een gezamenlijke oplossing zoeken.
Wanneer het verschil van mening blijft, heeft de vangnetter meerdere mogelijkheden om dit
aan te kaarten dan wel af te dwingen.
Allereerst heeft de vangnetter het recht om bij het UWV een formele klacht in te dienen.
Hiervoor geldt een speciale klachtprocedure. De wettelijke grondslag voor het klachtrecht is
geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts kan de vangnetter bezwaar aantekenen. Bezwaar is onder meer mogelijk tegen het
besluit van het UWV over het verrichten van passende arbeid, de inhoud van het plan van
aanpak (met daarin afspraken over de wederzijdse re-integratieverplichtingen), alsmede het
uitblijven van een plan van aanpak. Deze bezwaarmogelijkheid is laagdrempelig. Bovendien
zijn de belangen van de vangnetter geborgd, omdat het bezwaarschrift wordt beoordeeld door
personen die niet eerder bij de besluitvorming waren betrokken.
Daarnaast heeft het UWV sinds kort bij bezwaarschriftprocedures de mogelijkheid ingevoerd
om mediators in te zetten. Doel daarvan is om geschillen in voorkomende gevallen via een
persoonlijke aanpak eerder op te lossen.
Tot slot kan de vangnetter, wanneer de bezwaarschriftprocedure voor betrokkene ongunstig
afloopt, zonodig nog in beroep bij de rechtbank en vervolgens in hoger beroep bij de Centrale
Raad van Beroep. De bezwaar- en beroepsprocedure is geregeld in de Algemene wet
bestuursrecht.
Kortom, gezien de al bestaande (rechts)middelen heeft een deskundigenoordeel geen
toegevoegde waarde voor vangnetters zonder werkgever.
6. Enige casuïstiek
---
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de voorgestelde wijzigingen zullen
betekenen voor de werknemer die uitvalt kort nadat hij met werken is begonnen in een veel
beter betaalde baan dan hij voorheen deed. In dit verband noemen zij het voorbeeld van de
student die tijdens zijn studie op minimumloonbasis heeft bijgewerkt, na zijn afstuderen een
baan vindt die past bij zijn opleiding en capaciteiten en na een paar dagen een ongeval krijgt,
waardoor hij blijvend ongeschikt is voor dit `hoofd'werk. Deze leden willen weten of deze
werknemer (die recht op ziekengeld heeft) beter wordt verklaard als de revalidatie ten einde is
en hij weer licht schoonmaakwerk kan verrichten. Daarbij vragen deze leden of het UWV in
uitzonderlijke gevallen bevoegd is een uitzondering te maken op de voorgestelde regel, zodat
het UWV de baan waarin de werknemer nog maar zeer kort heeft gewerkt, ook als zijn werk
beschouwt.
Voor de beoordeling van de casuspositie, die de leden van de PvdA-fractie schetsen, zijn de
volgende wettelijke regels relevant.
Op grond van de ZW bestaat recht op ziekengeld bij "ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte". De
hoofdregel hierbij is dat als maatstaf voor "zijn arbeid" geldt: de laatstelijk feitelijk verrichtte
arbeid. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt het begrip "zijn arbeid" verruimd ten aanzien
van de vangnetter zonder werkgever. Hieronder wordt voortaan verstaan: "ongeschiktheid tot
het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn." In dit
verband is voorts van belang dat op grond van het wetsvoorstel geen sprake is van
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, indien de betrokkene de arbeid maar zeer
korte tijd (minder dan een week) heeft verricht, maar gedurende zes maanden daaraan
voorafgaand andere arbeid heeft verricht en de arbeid die hij in die periode hoofdzakelijk
heeft verricht nog steeds kan verrichten. Verder is relevant de uitleg die de Centrale Raad van
Beroep in zijn vaste jurisprudentie geeft aan het begrip "ongeschiktheid tot werken".
Hieronder verstaat de Centrale Raad van Beroep: "het op medische gronden naar objectieve
maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid."
De vraag of een vangnetter recht heeft op ziekengeld, wordt door het UWV beoordeeld aan de
hand van de hierboven geschetste criteria. De vraag of er recht bestaat op ziekengeld in de
door de leden van de PvdA-fractie geschetste casuspositie, zal dan ook aan de hand van deze
criteria door het UWV beoordeeld worden op basis van de feitelijke omstandigheden van het
geval. In beginsel zal het UWV de ZW-aanspraken van de betrokkene dan ook beoordelen
volgens de hoofdregel, te weten: geschiktheid voor de laatstelijk verrichtte arbeid. Of het
UWV de hoofdregel al dan niet hanteert, zal in belangrijke mate afhangen van de (overige)
feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de beperkingen, de aard en
omvang van het werk, de periode dat de betrokkene het eerdere werk heeft verricht, of
aansluitend in de andere functie is begonnen etc. Tot spelen ook de redelijkheid en billijkheid
een rol.
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de vaststelling van het
arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WGA wordt gekeken naar het loon in de functie
waarin de werknemer is uitgevallen of dat bij de bepaling van het maatmaninkomen wordt
gekeken naar het loon dat in het hele jaar voor de uitval is verdiend. Als dat laatste het geval
is, vragen deze leden zich af of er uitzonderingen mogelijk zijn in gevallen van kennelijke
hardheid.
Bij de vaststelling van de WIA-uitkering wordt normaliter gekeken naar het loon dat
betrokkene heeft verdiend in de laatste arbeid. Dit is ook het geval indien die arbeid tijdelijk is
---
verricht. In bijzondere situaties kan van deze algemene lijn worden afgeweken, bijvoorbeeld
als iemand nieuwe bekwaamheden heeft verkregen. Gezien deze wijze van vaststelling is een
hardheidsclausule niet aan de orde.
7. Inkomenseffecten
De leden van de SP-fractie vragen zich af in hoeverre zich de situatie voordoet dat
werknemers die naast de reguliere arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever ook een
tijdelijk contract hebben, na afloop van het tijdelijke contract geen ziekengeld ontvangen
(zoals bedoeld in de in de Tweede Kamer aangehouden motie-Van Hijum c.s.).2
Op basis van de huidige wetgeving en jurisprudentie is de samenloop van meerdere
arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever als volgt geregeld.
Indien een werknemer naast zijn reguliere dienstbetrekking een tijdelijke
arbeidsovereenkomst sluit, dan bepalen de werkzaamheden die in het kader van die tijdelijke
arbeidsovereenkomst worden verricht, of de werknemer na afloop van die tijdelijke
overeenkomst recht heeft op ziekengeld. Dit eventuele ziekengeld sluit dan aan op de
loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever in de periode dat het tijdelijke contract van
toepassing is.
Er is geen recht op ziekengeld indien de werkzaamheden op grond van de tijdelijke
overeenkomst niet wezenlijk verschillen van de werkzaamheden op grond van de reguliere
arbeidsovereenkomst. Er bestaat dan geen enkele grond om een splitsing van twee
dienstbetrekkingen te maken. Indien binnen de tijdelijke overeenkomst wel wezenlijk andere
werkzaamheden worden verricht, dan kan de werknemer na afloop van de tijdelijke
overeenkomst aanspraak maken op ziekengeld. Deze lijn is ook gevolgd in de zaak waar ik
tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aan refereerde.
Op dit moment staan mij geen gegevens ter beschikking van de mate waarin werknemers bij
dezelfde werkgever twee of meer arbeidsovereenkomsten hebben. Aangezien de huidige
regeling adequaat en voldoende duidelijk is voor zowel werknemers als het UWV, acht ik
nader onderzoek niet nodig.
Ten slotte willen de leden van de SP-fractie graag vernemen welke mogelijkheden er zijn om
zieke uitzendkrachten en andere zieke werknemers het ziekengeld ook over zaterdag en
zondag uit te keren, mits dit voor hen reguliere werkdagen zijn.
2 Kamerstukken II, 2006-'07, 30909, nr. 13.
---
Op 8 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer geschreven dat een eerste onderzoek naar het
uitkeren van ziekengeld over zaterdag en zondag laat zien dat een eventuele wijziging van de
ZW of de onderliggende regelgeving op een complexe wijze doorwerkt in de uitkeringslasten,
uitvoeringskosten en administratieve lasten.3 Nader onderzoek hiernaar is noodzakelijk. Over
de uitkomsten van dit onderzoek zal ik de Kamer informeren vóór de begrotingsbehandeling
van mijn departement voor 2008.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
3 Kamerstukken II, 2006-'07, 30909, nr. 16.
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid