Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 1 ···

LCOJ-Monitor
Reboundvoorzieningen
Voortgezet Onderwijs 2006
Onderzoeksbevindingen en analyse van programma's


··· 2 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 3 ···

LCOJ-Monitor
Reboundvoorzieningen
Voortgezet Onderwijs 2006
Onderzoeksbevindingen en analyse van programma's

prof. drs. Dolf van Veen
drs. Paolo van der Steenhoven
drs. Tirza Kuijvenhoven
Utrecht, september 2007


··· 4 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

© 2007 Nederlands Jeugdinstituut / NJi en Garant Uitgevers n.v. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestem-

ming.
Auteur(s)
Dolf van Veen
Paolo van Steenhoven
Tirza Kuijvenhoven
Basisontwerp omslag
Qua Associates, Amsterdam
ISBN
Bestelwijze
Buro Extern b.v.
Telefoon (072) 567 00 00
Fax (072) 567 00 15
E-mail bestelling@extern.nl
Garant Uitgevers n.v.
Website www.maklu.be

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 5 ···

Inhoud

Inleiding 7 Deel I 9
1 Monitor reboundvoorzieningen 2006: opzet van het monitoronderzoek 11
2 Samenwerking en fi nanciering 15
2.1 Samenwerking in regio 15
2.2 Financiering reboundvoorziening 17
3 Doelstelling van de reboundvoorziening 19
4 Doelgroepen en typering van de rebound 21
4.1 Typering reboundvoorziening 22
4.2 Algemene opvang in reboundvoorziening 22 4.3 Kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma's 23 4.4 Programma's voor specifi eke doelgroepen 24
5 Werkwijze bij toeleiding en plaatsing 27
5.1 Formalisering procedures 27 5.2 Condities bij toelating 28
6 Uitvoering van het reboundprogramma 31
6.1 Uitvoering en organisatie 31 6.2 Onderwijsprogramma 32 6.3 Gedragsprogramma's en andersoortige programma's 34
7 Status reboundvoorzieningen 2005-2006 37
7.1
Stand van zaken in schooljaar 2005-2006 37 7.2 Capaciteit reboundvoorzieningen 38 7.3 Gebruik reboundvoorzieningen 38 7.4 Omvang en aard uitstroom 39 7.5 Overige kenmerken reboundpopulatie 42


··· 6 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Deel II 45
8 Analyse van reboundplannen 2005-2006: methode van onderzoek

en materiaalverzameling 47
9 Algemene kenmerken van de plannen en voorzieningen 49
9.1 Aantal reboundplannen en betrokken samenwerkingsverbanden 49

9.2 Startdatum van de voorzieningen 52 9.3 Omvang c.q. capaciteit van de voorzieningen 53 9.4 Duur van de programma's 56
10 Doelgroep van reboundvoorzieningen 57
10.1 Beschrijving van de doelgroep volgens de regeling voor

reboundvoorzieningen 57 10.2 Doelgroepomschrijving in de reboundplannen 59 10.2.1 Algemene omschrijving en kenmerken van de doelgroep 59 10.2.2 Specificatie van de doelgroep
65
11 Doelstelling, veiligheidsaspecten en organisatorische context 79
11.1 Doelstelling 79
11.2 Veiligheidsaspecten 81 11.3 Organisatorische context 84 11.3.1 Aansluiting op interne leerlingenzorg en betrokkenheid

Zorg- en adviesteam 84 11.3.2 Samenwerkende partijen 85
12 Samenvatting en conclusies en aanbevelingen 91
12.1 Monitor reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 92
12.2 Analyse van reboundplannen schooljaar 2005-2006 101
13 Geraadpleegde literatuur 109

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 7 ···

Inleiding

Deze publicatie doet verslag van het onderzoek dat het Landelijk Centrum On- derwijs en Jeugdzorg (LCOJ) van het Nederlands Jeugdinstituut heeft verricht naar de reboundvoorzieningen voor gedragsmoeilijke jongeren in het voortge- zet onderwijs.
Het eerste deel van het rapport omvat de resultaten van het monitoronderzoek naar de uitvoering van de reboundvoorzieningen in Nederland. Deze bevindin- gen baseren zich op uitkomsten van de vragenlijst die door samenwerkings- verbanden voortgezet onderwijs zijn ingevuld. De vragenlijst heeft onder meer betrekking op de doelstelling en organisatie van de reboundvoorzieningen, de doelgroepen en de aard van programma's, de werkwijzen bij toeleiding en uitvoering van programma's en de status van de voorzieningen per eind 2006 naar capaciteit, gebruik en omvang en aard van de uitstroom. De responderen- de samenwerkingsverbanden vormen een goede afspiegeling van alle samen- werkingsverbanden in Nederland.
In het tweede deel van deze publicatie staat de analyse van de door de samen- werkingsverbanden voortgezet onderwijs ingediende reboundplannen voor het schooljaar 2005/2006 centraal. Allereerst wordt ingegaan op algemene kenmerken van de reboundvoorzieningen (aantal voorzieningen, startdatum, capaciteit en duur van het programma). Daarna wordt ingegaan op de doelgroe- pen van reboundvoorzieningen en, vervolgens, op de doelstellingen, veiligheids- aspecten en de organisatorische context.
Tot besluit van deze rapportage staan we stil bij de hoofdbevindingen van het onderzoek.


··· 8 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 9 ···

DEEL I

Monitor Reboundvoorzieningen 2006


··· 10 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 11 ···


1 Monitor reboundvoorzieningen

2006: opzet van het
monitoronderzoek

Het onderzoek is in het najaar 2006 verricht onder samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Alle 82 samenwerkingsverbanden hebben een schrifte- lijke vragenlijst ontvangen met daarbij het verzoek de vragenlijst online in te vullen. Daarvan hebben 69 samenwerkingsverbanden een online of schriftelijk ingevulde en bruikbare vragenlijst teruggestuurd. De respons bedraagt 83%. Van de responderende samenwerkingsverbanden heeft 58% de vragenlijst online ingevuld.
Driekwart van de vragenlijsten (75%) is ingevuld door de coördinator van het samenwerkingsverband. Zestien procent is beantwoord door een lid van de directie en de resterende vragenlijsten door andere medewerkers. Onder de samenwerkingsverbanden ressorteren drie tot 95 scholen voor voort- gezet onderwijs. Het aantal leerlingen dat die scholen bezoekt varieert van 885 tot 26.000.
Tabel 1.1 Schoolsoorten in samenwerkingsverbanden (meer antwoorden mogelijk, in procenten)
praktijkonderwijs 100 vmbo 100 havo 88 vwo 83 atheneum 75 gymnasium 67 internationale schakelklassen 49 De vragenlijst is ontwikkeld op basis van de door het ministerie van OCW genoemde aandachtspunten voor het verplichte evaluatief jaarverslag over het gebruik van de reboundvoorziening(en). Daarbij is gebruikgemaakt van de door


··· 12 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

ons ontwikkelde Handreiking reboundvoorzieningen in het voortgezet onder- wijs (Van Veen & Wienke, 2005).
Voor het huidige onderzoek is rekening gehouden met de ontwikkelingsfase waarin de voorzieningen zich bevinden. Een aantal voorzieningen bevindt zich in het schooljaar 2005/2006 namelijk nog in de start- of voorbereidende fase. Voorkomen moest worden de startende locaties in dit stadium te overvragen. Toekomstige statusrapportages kunnen profiteren van de door het LCOJ ont-

wikkelde basisregistratiesysteem (Rebound Online) dat inmiddels op een groot aantal locaties is ingevoerd.
Van de 82 samenwerkingsverbanden die zijn aangeschreven met een vragenlijst hebben er als gezegd 69 gereageerd. Van deze 69 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs beschikken er 44 in het schooljaar 2005-2006 over een of meer eigen of met andere samenwerkingsverbanden gedeelde reboundvoorzie- ningen die ook in bedrijf waren. Daarvan zijn er 34 zelfstandige reboundvoor- ziening, zes die gedeeld worden met een of meer samenwerkingsverbanden en vier die als een schoolinterne reboundvoorziening zijn ingericht. Bij 25 samen- werkingsverbanden was er dus geen reboundvoorziening actief in het schooljaar
2005-2006. In de volgende hoofdstukken wordt verslag gedaan van de onder- zoeksbevindingen voor de groep van 69 responderende samenwerkingsverban- den voortgezet onderwijs (voor een overzicht zie paragraaf 7.1). De dertien samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die niet gerespon- deerd hebben, ook niet na een herhaald verzoek, zijn in een later stadium nog apart (telefonisch en/of per e-mail) benaderd door de onderzoekers. Er is voor gekozen de bevindingen van deze ronde niet op te nemen in de volgende hoofd- stukken.
We besluiten deze paragraaf met de onderstaande tabel die een overzicht biedt van samenwerkingsverbanden die in het schooljaar 2005-2006 al dan niet over een reboundvoorziening beschikken. De bevindingen van de 13 samenwerkings- verbanden voortgezet onderwijs die niet respondeerden zijn hierin verwerkt.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 13 ···

Tabel 1.2 Verantwoording beschikking over reboundvoorziening(en) in schooljaar 2005-2006
reboundvoorziening actief in schooljaar 2005-2006, waarvan: 55 eigen reboundvoorziening 43 gedeelde reboundvoorziening 8 schoolinterne reboundvoorziening 4 geen rebound actief in 2005-2006, waarvan: 27 rebound niet actief in 2005-2006, geen motivatie 5 rebound in 2005-2006 in voorbereiding 9 rebound in 2005-2006 in voorbereiding, in 2006-2007 actief 13 totaal samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs 82 In hoofdstuk 2 t/m 8 rapporteren wij over de 69 responderende samenwer- kingsverbanden voortgezet onderwijs waarvan er dus 44 een operationele reboundvoorziening hebben in het schooljaar 2005-2006.


··· 14 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 15 ···


2 Samenwerking en fi nanciering

Reboundvoorzieningen zijn organisatorisch en financieel verbonden aan de

samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. In het onderzoek is nagegaan of en zo ja met welke instellingen en partijen de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs samenwerken bij de uitvoering van hun reboundprogram- ma's. Daarnaast is vastgesteld welke aanvullende fi nancieringsbronnen de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben voor de exploitatie van de reboundprogramma's.

2.1 Samenwerking in regio
Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs werken bij de uitvoering van de reboundprogramma's samen met verschillende partners. Met twee instel- lingen wordt het meest samengewerkt: de Leerplicht en scholen voor speciaal onderwijs uit cluster 4 van de REC's (respectievelijk 76% en 74%). De gemeente is voor de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs een samenwerkingspartner. Andere instellingen volgen op afstand. Tabel 2.1 Samenwerking samenwerkingsverband in het kader van reboundvoorziening naar ketenpartners (in procenten, n=42) Leerplicht 76 REC cluster 4 74 gemeente(n) 52 RMC 41 havo- en vwo-scholen die niet zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband 33 ROC 29 provincie(s) of grootstedelijke (jeugdzorg)regio 24 WSNS-verbanden 12 bureau jeugdzorg 12 REC cluster 3 5 andere partners 12


··· 16 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

In het onderzoek is nagegaan of de samenwerkingsverbanden voortgezet on- derwijs samenwerken met het REC-cluster 4 die de programma's Herstart en Op de Rails verzorgt1. Tweederde van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (64%) heeft voor de reboundvoorziening en Op de Rails afspraken over samenwerking gemaakt. Over de samenwerking met het Herstart-pro- gramma zijn minder afspraken gemaakt (43%). Een derde van de samenwer- kingsverbanden voortgezet onderwijs (33%) heeft voor deze programma's geen afspraken gemaakt maar 12% bereidt afspraken wel voor. Tabel 2.2 Afspraken samenwerkingsverband over samenwerking reboundvoorziening met Herstart en Op de Rails (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42)
Herstart 43 Op de Rails 64 samenwerking in voorbereiding 12 geen samenwerking 21 De samenwerking tussen de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs en Op de Rails en Herstart bestaat vooral uit het toeleiden van leerlingen naar de afzonderlijke programma's (64%) en het onderbrengen van de afzonderlijke
1 Op de Rails is bedoeld voor leerlingen uit het reguliere onderwijs met structurele gedrags- problemen maar zonder een geclassificeerde stoornis, waardoor hij of zij meer zorg en

aandacht nodig heeft dan de huidige school kan bieden. Op de Rails biedt een onderwijs- programma met begeleiding aan in een REC-cluster-4-school met het oogmerk de leerling naar de school terug te laten keren. Deze leerlingen mogen aan het programma deelnemen als ze minimaal 10 jaar zijn en er nog geen CvI-indicatie is voor speciaal onderwijs of als ze nog niet in een CvI-indicatietraject zitten.
Herstart is een programma van het REC-cluster 4 om leerplichtige leerlingen die langdurig thuis zitten (meer dan vier weken) en geen uitzicht hebben op plaatsing op een school, weer naar school te begeleiden. Ook voor deze kinderen geldt dat er nog geen CvI-indicatie is voor speciaal onderwijs of dat ze niet deelnemen aan een CvI-indicatietraject. Deze leerlingen doorlopen een onderwijsprogramma van 13 weken dat helemaal is

toegespitst op hun eigen situatie. Ze worden gescreend, volgen een onderwijsprogramma en worden via een CvI geïndiceerd. Uiteindelijk worden deze leerlingen geplaatst in het regulier of speciaal onderwijs (bron: wec-raad.nl).

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 17 ···

programma's op één locatie (55%). Andere motieven om samen te werken wor- den minder vaak genoemd.
Tabel 2.3 Afspraken samenwerkingsverband over samenwerking reboundvoorziening met Herstart en Op de Rails (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=33)
toeleiding van leerlingen naar de afzonderlijke programma's 64 onderbrengen van de afzonderlijke programma's op één locatiem 55 realiseren van programma's die voor meer doelgroepen tegelijk toegankelijk zijn 36 anders 9 Het aantal beschikbare plaatsen voor Op de Rails en Herstart waarover af- spraken zijn gemaakt varieert sterk. Voor Op de Rails loopt het aantal plaatsen uiteen van 7 tot 126, bij Herstart van 5 tot 20 (gemiddeld 11).
2.2 Financiering reboundvoorziening
De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben in 2005 van het mi- nisterie van OCW financiering ontvangen voor het inrichten van hun rebound-

voorziening. Daarnaast heeft meer dan de helft van de samenwerkingsverban- den voortgezet onderwijs (60%) voor de reboundvoorziening de beschikking over aanvullende financieringsbronnen. Vier van iedere tien samenwerkings-

verbanden (40%) kunnen daarover niet beschikken.
De belangrijkste bron voor aanvullende financiering betreft de gemeenten(n)

(38%) waarin het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs actief is. Daar- naast betalen de deelnemende scholen mee (29%) en/of besteedt het samen- werkingsverband voortgezet onderwijs middelen uit de eigen begroting (21%). Van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die aanvullende fi nan- ciering hebben, weet 56% twee of meer bronnen aan te boren.


··· 18 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 2.4 Aanvullende financiering reboundvoorziening naar fi nancieringsbron (in

procenten, meer antwoorden mogelijk, n=43) aanvullende fi nanciering, waarvan: 60 gemeente(n) 38 verwijzende scholen binnen het samenwerkingsverband 29 extra middelen vanuit het samenwerkingsverband 21 provincie(s) of grootstedelijke (jeugdzorg)regio 14 verwijzende scholen havo/vwo buiten het samenwerkingsverband 7 andere partijen 7 geen fi nanciering 40

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 19 ···


3 Doelstelling van de
reboundvoorziening

In het onderzoek is nagegaan welke doelstellingen de reboundvoorzieningen nastreven en vooral of de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs de door de overheid geformuleerde doelstellingen en geassocieerde bepalingen aanhouden.
De hoofddoelstelling van de reboundvoorziening zoals deze door het ministerie van OCW is vastgelegd, luidt als volgt:
"De reboundvoorziening biedt tijdelijke opvang aan gedragsmoeilijke leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs met het oog op terugkeer naar de eigen school. De leerling wordt een nieuwe maar niet vrijblijvende kans geboden om de schoolloopbaan op de eigen school te kunnen voortzetten, dan wel op een andere school binnen het samenwerkingsverband."
Voor 83% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs is naar hun eigen oordeel de bovenstaande omschrijving van toepassing op de rebound- voorziening. Voor 14% gaat dat maar gedeeltelijk op en voor 2% helemaal niet. Bij de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die de doelstelling ge- deeltelijk onderschrijven melden de meeste respondenten dat de reboundvoor- ziening dikwijls als voorportaal voor het REC cluster 4 of Op de Rails fungeert, omdat de problematiek zo ernstig is dat een leerling niet meer naar de eigen school of een andere school in het samenwerkingsverband kan terugkeren. Het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs dat de doelstelling niet on- derschrijft, rapporteert dat zij over een voorziening beschikken voor leerlingen die zeer waarschijnlijk terugkeren op school via een schoolgebonden Time- outprogramma, en een voorziening voor leerlingen die nagenoeg zeker niet terugkeren naar de eigen school.


··· 20 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Een tweede doelstelling van het ministerie betreft het ontlasten van scholen op het moment dat scholen zelf geen zorg (meer) kunnen bieden en de veiligheid in het geding is, in de vragenlijst geformuleerd als: "Scholen worden ontlast van gedragsmoeilijke leerlingen, waar het veilig schoolklimaat in het geding is en het arsenaal aan leerlingen- zorg is uitgeput."
Deze doelstelling wordt door 93% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs onderschreven. Zeven procent doet dat gedeeltelijk. Eén van de bepalingen voor de reboundvoorziening is dat de leerling gedurende de plaatsing op de eigen school blijft ingeschreven. Dit gaat nagenoeg voor alle reboundvoorzieningen (98%) op. Slechts een samenwerkingsverband voortge- zet onderwijs vermeldt dat dit niet het geval is.

Iets meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs met een reboundvoorziening (52%) heeft ook andere doelstellingen voor hun reboundvoorziening geformuleerd.
Analyse van deze vraag laat zien dat de plaatsing in de rebound bij uitstek wordt gebruikt voor het verrichten van aanvullende diagnostiek en nader onderzoek. Dat is een doelstelling die door vele samenwerkingsverbanden wordt onder- schreven. Ook zien samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs de rebound- voorziening als een plaats waar de leerling tot rust kan komen om vervolgens te werken aan een vervolgtraject op een (andere) school, al dan niet gecombineerd met hulpverlening.
Daarnaast zien enkele samenwerkingsverbanden in de reboundprogramma's een mogelijkheid jongeren (weer) bij het onderwijs te betrekken, bijvoorbeeld in het geval van thuiszitters en leerlingen die nauwelijks nog motivatie hebben om naar school te gaan.
In een reboundvoorziening kan volgens een samenwerkingsverband ook kennis worden gegenereerd waarmee zorgcoördinatoren en interne leerlingbegeleiders van de toeleverende scholen kunnen worden geschoold en gecoacht om ge- dragsmoeilijke leerlingen beter te ondersteunen in het regulier onderwijs.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 21 ···


4 Doelgroepen en typering van
de rebound

De belangrijkste doelgroep van de reboundvoorziening bestaat uit leerlingen van vmbo-scholen en -afdelingen die deel uitmaken van het samenwerkingsver- band voortgezet onderwijs (100% score). Maar ook leerlingen uit het havo/vwo en vooral het praktijkonderwijs komen naar de mening van respondenten (in beginsel) in aanmerking voor plaatsing in een rebound voorziening. Tabel 4.1 Doelgroepen reboundvoorziening naar schooltypen (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42)
vmbo 100 havo/vwo 95 praktijkonderwijs 83 ander schooltype incl. havo/vwo-scholen van buiten het Swv-VO 21 Naast de mogelijkheid leerlingen uit het regulier voortgezet onderwijs te plaatsen, zijn er naar het oordeel van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs ook leerlingen met een andere achtergrond die in aanmerking voor plaatsing komen.
Bij de helft van de reboundvoorzieningen (52%) kunnen jongeren die een jus- titiële jeugdinrichting hebben verlaten en weer een opleiding in het voortgezet onderwijs willen oppakken ook instromen. Bij 29% kan dat niet en 19% van de respondenten weet dat niet.
Bij nog eens de helft van de reboundvoorzieningen (48%) is het mogelijk dat jongeren afkomstig uit programma's als Herstart (29%) en Op de Rails (33%) instromen. Twaalf procent van de reboundvoorzieningen staat open voor andere leerlingen, zoals uit het mbo en leerlingen die door andere scholen zijn geweigerd, of onderzoekt deze mogelijkheid.


··· 22 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006


4.1 Typering reboundvoorziening
De meeste samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben een algeme- ne, bovenschoolse opvangvoorziening waar aangemelde leerlingen gezamenlijk worden opgevangen, al dan niet gecombineerd met rebound programma's die plaatsvinden op een of meer scholen van het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs.
In sommige samenwerkingsverbanden zijn daarnaast opvangprogramma's voor specifieke doelgroepen zoals tienermoeders, leerlingen uit het praktijkonder-

wijs en jongeren die terugkeren uit justitiële jeugdinrichtingen. Ook komen kortdurende observatie- en diagnoseprogramma's voor (korter dan een maand), in de centrale reboundvoorziening of op locatie van de aangesloten scholen.
Uit de antwoorden van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs komt naar voren dat nagenoeg alle samenwerkingsverbanden met een reboundvoor- ziening (98%) een algemene opvang aanbieden, al dan niet aangevuld met pro- gramma's op een of meer scholen van het samenwerkingsverband. Daarnaast biedt 41% van de samenwerkingsverbanden de mogelijkheid van kortdurende observatie of een diagnostiekprogramma. Ruim een derde van de samenwer- kingsverbanden (36%) biedt ook opvang voor specifi eke doelgroepen. Voor elk van de bovengenoemde programma's wordt hieronder beschreven hoeveel voorzieningen er zijn, waar het programma wordt uitgevoerd, welke capaciteit de programma's of voorzieningen hebben en wat de beoogde ver- blijfsduur is.

4.2 Algemene opvang in reboundvoorziening
Alle 42 samenwerkingsverbanden op één na verzorgden in het schooljaar 2005-
2006 een algemene opvang in de reboundvoorziening. Het samenwerkingsver- band dat hiervan afwijkt, rapporteert dat er een programma voor een specifi eke doelgroep wordt aangeboden.
Het aantal voorzieningen waarover samenwerkingsverbanden beschikken varieert tussen een en vijf. De meeste samenwerkingsverbanden (73%) hebben één voorziening. Het maximale aantal plaatsen, dat is het aantal jongeren dat jaarlijks kan worden geplaatst, kent een grote variatie, van vijf tot 250. De helft

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 23 ···

van deze reboundvoorziening biedt aan 40 jongeren plaats. Ook de beoogde verblijfsduur kent een sterke variatie. Jongeren verblijven er twee tot maximaal dertien maanden maar in 65% van de reboundvoorzieningen is het verblijf drie maanden.
Tabel 4.2 Kwantitatieve kenmerken algemene opvang reboundvoorziening
2005-2006
range modus gemiddeld mediaan n aantal voorzieningen 1-5 1 1,5 1 41 maximaal aantal plaatsen 5-250 50 49,3 40 39 beoogde max. verblijfsduur (in maanden) 2-13 3 3,8 3 40 De helft van de algemene opvang in de reboundvoorziening (46%) vindt buiten de eigen school plaats in een aparte locatie van het samenwerkingsverband. Opvang in een andere school voor voortgezet onderwijs, in een REC-school of OPDC/nevenvestiging zorg vindt minder vaak plaats (elk in circa een vijfde van de samenwerkingsverbanden). In een enkel geval is een reboundvoorziening in een ROC of een onderwijszorgcentrum gevestigd.
Tabel 4.3 Locatie van algemene opvang reboundvoorziening (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=41)
aparte locatie van het samenwerkingsverband 46 een of meer scholen van het samenwerkingsverband 22 REC-school 20 OPDC of nevenvestiging zorg 15 jeugdhulpverleningsinstelling 0 elders 7
4.3 Kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma's Van de 41 samenwerkingsverbanden met een reboundvoorziening zijn er zeventien (41%) die een kortdurend programma aanbieden waarin de leerling geobserveerd en gediagnosticeerd kan worden.
In de meeste van deze voorzieningen verblijven leerlingen maximaal een maand maar er zijn ook voorzieningen waar dat wat langer is. Doorgaans is er per samenwerkingsverband één voorziening voor kortdurende


··· 24 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

observatie en diagnostiek en gemiddeld kunnen 28,8 leerlingen op jaarbasis hieraan deelnemen.
Tabel 4.4 Kwantitatieve kenmerken kortdurende observatie/diagnostiekprogramma reboundvoorziening 2005-2006
range modus gemiddeld mediaan n aantal voorzieningen 1-3 1 1,3 1 17 maximaal aantal plaatsen 1-120 5, 10 28,8 10 15 beoogde max. verblijfsduur (in maanden) 1-3 1 1,7 1 13 De uitvoering van dit programma vindt in de helft van de samenwerkingsver- banden voortgezet onderwijs plaats in een eigen voorziening van het samen- werkingsverband op een aparte locatie. Andere instellingen of locaties worden minder vaak genoemd.
Tabel 4.5 Locatie van kortdurende observatie/diagnostiekprogramma reboundvoorziening (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=17) aparte locatie van het samenwerkingsverband 53 REC-school 24 OPDC of nevenvestiging zorg 18 een of meer scholen van het samenwerkingsverband 12 jeugdhulpverleningsinstelling 0 elders 0
4.4 Programma's voor specifieke doelgroepen
Veertien samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (34%) hebben een of meer reboundprogramma's voor specifieke doelgroepen. De doelgroepen zijn

zeer divers.
Het gaat onder meer om:

· leerlingen uit het vmbo zonder terugkeerperspectief;
· jongeren ontslagen uit een justitiële inrichting;
· leerlingen die wachten op een indicatie voor een REC-4-school;
· tienermoeders;

· schoolverlaters uit het primair onderwijs (Op de Rails);
· schoolverlaters van 15 jaar of ouder die via het ROC naar werk worden

geleid;

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 25 ···


· leerlingen met agressieproblematiek;

· specifieke hulp voor havo/vwo-leerlingen;


· zwaar gedragsmoeilijke leerlingen;

· leerlingen met internaliserende problematiek. Tweederde van de samenwerkingsverbanden die programma's aanbieden voor specifieke doelgroepen (65%) doen dat in één voorziening of op één locatie. Het

aantal voorzieningen voor specifieke doelgroepen varieert over de samenwer-

kingsverbanden van een tot zes.
Het aantal jongeren dat jaarlijks kan worden opgevangen loopt op tot honderd leerlingen maar gemiddeld betreffen het er ongeveer veertig. De beoogde maximale verblijfsduur varieert van een maand tot twee jaar en bedraagt gemiddeld 9,6 maanden.
Tabel 4.6 Kwantitatieve kenmerken specifi eke-doelgroepprogramma's reboundvoorziening 2005-2006
range modus gemiddeld mediaan n aantal voorzieningen 1-6 1 1,8 1 15 maximaal aantal plaatsen 7-100 30, 40 40,4 40 13 beoogde max. verblijfsduur (in maanden) 1-24 12 9,6 10,5 13 De speciale programma's worden veelal op een of meer scholen van het samen- werkingsverband voortgezet onderwijs en in een aparte locatie van het samen- werkingsverband aangeboden.
Tabel 4.7 Locatie van specifieke-doelgroepprogramma's reboundvoorziening (in

procenten, meer antwoorden mogelijk, n=15) een of meer scholen van het samenwerkingsverband 27 aparte locatie van het samenwerkingsverband 27 REC-school 13 OPDC of nevenvestiging zorg 7 jeugdhulpverleningsinstelling 7 elders 20 Gewenste uitbreiding
Vier van iedere tien samenwerkingsverbanden (45%) zien het als gewenst dat zij ook andere groepen leerlingen kunnen opvangen. Dat zijn niet alleen


··· 26 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

leerlingen uit het praktijkonderwijs, havo en vwo maar ook leerlingen met een speciale problematiek ­ ongeacht hun schooltype. Een greep uit de gewenste nieuwe doelgroepen:

· leerlingen met meervoudige en complexe problematiek met behoefte aan

begeleiding in de thuissituatie;

· REC-cluster-4-geïndiceerde leerlingen;

· leerlingen die juist (net) niet voor REC cluster 4 zijn geïndiceerd met

ernstige gedragsproblemen en psychiatrische problemen;
· leerlingen in havo/vwo vanaf leerjaar 3;

· hoogbegaafden;

· leerlingen uit het beroepsonderwijs die in huidige reboundvoorziening geen

praktijkvakken kunnen volgen.
Tabel 4.8 Gewenste uitbreiding doelgroepen reboundvoorziening die (nog) niet is gerealiseerd (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42) andere groepen leerlingen geschikt, van wie: 45 havo-leerlingen 5 vwo-leerlingen 12 leerlingen in het praktijkonderwijs 12 andere groepen leerlingen met specifieke kenmerken
---
weet niet 5 geen andere groepen geschikt 50

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 27 ···


5 erkwijze bij toeleiding en
W
plaatsing

In het onderzoek is ook gevraagd naar de werkwijze bij toeleiding en plaatsing. Hieronder wordt onder meer ingegaan op de bestaande procedures en de vast- legging ervan en op de condities bij toelating tot een reboundvoorziening.
5.1 Formalisering procedures
Negen van iedere tien samenwerkingsverbanden (91%) hebben de procedure van de toeleiding naar hun reboundvoorziening in een document vastgelegd. Bij
9% is dat niet geval maar 7% heeft dit wel in voorbereiding. Exact dezelfde verhoudingsgetallen gelden voor de mate waarin er schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de toeleiding. Dit betekent dat 91% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs ­ dezelfde die ook de proce- dure schriftelijk hebben vastgelegd ­ de afspraken over de toeleiding schrifte- lijk heeft vastgelegd. Negen procent heeft dat (nog) niet gedaan. In 93% van de samenwerkingsverbanden verloopt de toeleiding naar de re- boundvoorziening via het Zorg- en adviesteam van de aangesloten scholen. Bij de resterende samenwerkingsverbanden is dat niet het geval. Ruim de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (55%) heeft een aparte procedure in het geval van crisisplaatsing. De andere samen- werkingsverbanden hebben dat niet maar 7% rapporteert een dergelijke proce- dure voor te bereiden.
Een kwart van de samenwerkingsverbanden (24%) laat een leerling tot de rebound toe onder de voorwaarde dat de leerling weer naar de eigen school kan terugkeren. Tweederde van de samenwerkingsverbanden (64%) vat de terug- keer naar het onderwijs ruimer op en rapporteert dat leerlingen naast de eigen school ook op een andere school in het samenwerkingsverband kan worden (terug)geplaatst.


··· 28 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Twaalf procent plaatst (ook) onder andere condities zoals uitplaatsing naar scholen buiten het samenwerkingsverband of plaatsing met een indicatiebesluit van bureau jeugdzorg voor een alternatief zorgtraject.
5.2 Condities bij toelating
De beslissing over de toelating van een leerling tot de reboundvoorziening ligt vooral bij het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs (79%). Dit gebeurt meestal door het bovenschoolse Zorg- en adviesteam of PCL van het samenwer- kingsverband (55%) of een reboundcommissie van het samenwerkingsverband (26%). Bij 29% van de samenwerkingsverbanden beslist de reboundvoorziening zelf over de toelating. Het ZAT van de scholen voor voortgezet onderwijs, die in 93% van de gevallen de jongeren aanmelden, hebben in het algemeen een beperkte beslissingsbevoegdheid.
Tabel 5.1 Beslissers van toelating tot reboundvoorziening (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42)
Zorg- en adviesteam (ZAT) van de school 10 bovenschoolse ZAT van het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs 55 centrale intakecommissie voor de rebound van het samenwerkingsverband 26 reboundvoorziening zelf 29 leerplichtambtenaar 5 het management van de school 0 andere instelling 2 Als er behoefte bestaat aan (aanvullende) diagnostiek bij de toelating tot de reboundvoorziening wordt in driekwart (74%) van de samenwerkingsver- banden het ZAT van de betrokken school ingeschakeld. Ruim de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs laat (ook) het bovenschoolse ZAT (aanvullend) onderzoek doen; 41% van de reboundvoorzieningen doet zelf aanvullend onderzoek.
In de helft van de samenwerkingsverbanden (45%) werken het schoolgebonden ZAT én het bovenschoolse ZAT samen bij de aanvullende diagnostiek, afwis- selend bijgestaan door de reboundvoorziening zelf, REC cluster 4 of bureau jeugdzorg.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 29 ···

Tabel 5.2 Instellingen die bij toelating (aanvullende) diagnostiek verzorgen (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42) Zorg- en adviesteam (ZAT) van de school 74 bovenschoolse ZAT van het samenwerkingsverband 55 centrale intakecommissie voor de rebound van het samenwerkingsverband 26 reboundvoorziening zelf 41 REC-3 0 REC-4 26 bureau jeugdzorg 38 andere instelling 12 In het geval dat bureau jeugdzorg een rol bij de diagnostiek speelt, wordt in de helft de gevallen (50%) een indicatie voor jeugdzorg afgegeven, hetzij voor alle jeugdigen (44%), hetzij in voorkomende gevallen (6%). Bij 25% van de samen- werkingsverbanden is dit niet het geval en nog eens een kwart van de samen- werkingsverbanden weet het niet.
Leerlingen die in een reboundvoorziening zijn geplaatst hebben in 74% van de samenwerkingsverbanden een vaste contactpersoon bij hun school. Dit is in
57% van de gevallen de coördinator van het ZAT van de betrokken school, bij
24% de mentor en bij 14% een andere medewerker van de school. In een kwart van de samenwerkingsverbanden (26%) is geen sprake van een vaste contactpersoon bij de school.
Bij de toelating legt de reboundvoorziening de afspraken over de doelen van het werkplan van de jongere vast. Dit gebeurt in 98% van de samenwerkings- verbanden.
De afspraken worden in 95% van de samenwerkingsverbanden met zowel de leerling als de ouders gemaakt. Bij 88% worden de afspraken ook met de school gemaakt.


··· 30 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 31 ···


6 Uitvoering van
het reboundprogramma

In dit hoofdstuk over de reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs staan de uitvoering en organisatie van de reboundprogramma's centraal. Daar- naast komen aspecten van het onderwijsprogramma, de gedragsprogramma's en andersoortige programma's aan de orde.

6.1 Uitvoering en organisatie
Een minderheid van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (38%) die in 2005-2006 een operationele reboundvoorziening hadden, heeft de pro- gramma-onderdelen van de voorziening inhoudelijk beschreven. Vier van de tien samenwerkingsverbanden (41%) zijn nog bezig met het (verder) uitwerken van de beschrijving. Een vijfde (19%) heeft het programma niet uitgeschreven. De reboundprogramma's in het voortgezet onderwijs worden door verschil- lende instellingen en in uiteenlopende samenstellingen uitgevoerd. Bij 74% van de samenwerkingsverbanden met een operationele reboundvoorziening zijn medewerkers van het samenwerkingsverband of de aangesloten scholen betrokken. Het gaat daarbij om betrokkenheid van één of meer van de volgende instellingen/partijen: centrale dienst van het samenwerkingsverband, eigen reboundpersoneel van het samenwerkingsverband, aangesloten scholen en het OPDC.
In 57% van de samenwerkingsverbanden is er één instelling die de feitelijke uitvoering verzorgt, in de resterende samenwerkingsverbanden zijn dat er twee (29%) of minimaal drie (14%).
De aangesloten scholen en het REC zijn de meestgenoemde instellingen die reboundprogramma's uitvoeren. In 14% van de samenwerkingsverbanden doen zij dat gezamenlijk ­ daarmee is dit ook de meest voorkomende combinatie. In
43% van de samenwerkingsverbanden is één van beide actief, al dan niet met een andere instelling. In 26% van de reboundprogramma's is de geïndiceerde jeugdzorg op uitvoeringsniveau betrokken.


··· 32 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 6.1 Instellingen verantwoordelijk voor feitelijke uitvoering reboundprogramma (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42) scholen 36 REC / speciaal onderwijs 36 instelling voor geïndiceerde jeugdzorg 26 centrale dienst samenwerkingsverband voortgezet onderwijs 19 OPDC 16 reboundpersoneel (van het samenwerkingsverband) 12 maatschappelijk werk 7 andere organisatie 12
6.2 Onderwijsprogramma
Het aantal klokuren dat een leerling in de reboundvoorziening aanwezig is varieert van 20 tot 40 uur per week. Gemiddeld is dat 28 uur. Bij de helft van de reboundvoorzieningen is dat 20 tot 27 uur.
Het onderwijsprogramma voor alle reboundvoorzieningen voorziet in 12 tot 40 uur les. Dat is een brede `range'. Gemiddeld is dat 23 uur. De helft heeft 12 tot
23 uur les per week.
Drukken we de onderwijstijd uit als percentage van het aantal klokuren dat leerlingen in de reboundvoorziening verblijven dan varieert het aandeel van
49% tot 100%. Gemiddeld wordt er 80% van de verblijfstijd besteed aan onder- wijs. De helft van de reboundvoorzieningen besteedt 80% tot 100% van de tijd aan onderwijs, de resterende helft van de reboundvoorzieningen 49% tot 78%. Nagenoeg alle reboundvoorzieningen (98%) houden een verzuimadministratie bij. Veertien procent doet dat overigens samen met de school van de leerling. In 79% van de samenwerkingsverbanden wordt het onderwijsprogramma in de reboundvoorziening verzorgd door één organisatie, bij de rest door twee instel- lingen. Het zijn de scholen in het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en het REC cluster 4 die het vaakst worden genoemd. Daarnaast wordt ook lesgegeven door medewerkers die vanuit het samenwerkingsverband zijn aan- gesteld bij de reboundvoorziening.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 33 ···

Tabel 6.2 Instellingen die onderwijsprogramma in reboundvoorziening verzorgen (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=42) scholen 38 REC-4 31 reboundpersoneel (van het samenwerkingsverband) 21 OPDC 17 nevenvestiging zorg 4 instelling voor geïndiceerde jeugdzorg 2 REC-3 0 andere organisatie 9 Het onderwijs wordt voornamelijk door tweedegraadsdocenten gegeven (81%). Daarnaast zijn er ook leerkrachten met een eerstegraadsbevoegdheid (12%) en met een bevoegdheid voor het basisonderwijs (38%). Vijf procent van de leer- krachten heeft geen lesbevoegdheid. Tien procent van de respondenten weet het niet.
Volgens 93% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs blijft de school van de leerling verantwoordelijk voor het onderwijs gedurende het ver- blijf in de rebound. In 5% van de samenwerkingsverbanden is dat niet het geval en 2% weet het niet.
De helft van de reboundvoorzieningen (52%) neemt het lesprogramma van de toeleverende school in zijn geheel over; 45% doet dat gedeeltelijk en 2% in zijn geheel niet.
Een ruime meerderheid heeft met alle of de meeste (90%) scholen schriftelijke afspraken gemaakt over de continuering van de lesstof. Over de toetsing wor- den er iets minder afspraken gemaakt (80% met alle of meeste scholen). Respectievelijk 7% en 14% van de samenwerkingsverbanden heeft met scholen geen afspraken gemaakt over continuering en toetsing van de lesstof.


··· 34 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 6.3 Schri elijke afspraken over continuering en toetsing van lesstof (in procenten, n=42)
continuering toetsing met alle scholen 81 71 met meeste scholen 9 9 met enkele scholen 2 2 geen afspraken 7 14 weet niet 0 2 Voor alle leerlingen die in een reboundvoorziening zijn geplaatst wordt in 83% van de samenwerkingsverbanden een individueel handelingsplan voor het onderwijsprogramma opgesteld. Bij respectievelijk 9% en 2% geldt dat voor de meeste en een minderheid van de leerlingen. Vijf procent zegt geen handelings- plan te maken.

6.3 Gedragsprogramma's en andersoortige programma's Naast een onderwijsprogramma bieden de meeste reboundvoorzieningen (91%), al dan niet afhankelijk van de vraag, ook een gedragsprogramma of an- dersoortig programma aan. Negen procent werkt hier nog aan. Negen van iedere tien reboundvoorzieningen (91%) hebben een gedragspro- gramma. Deze gedragsprogramma's worden voornamelijk door de onderwijs- medewerker van de reboundvoorziening zelf verzorgd (77%). In 62% van de reboundvoorzieningen gebeurt dat in samenwerking met een andere instelling en in 15% van de reboundvoorzieningen juist zonder de hulp van externen. Ruim een derde van de reboundvoorziening werkt samen met een instelling voor geïndiceerde jeugdzorg en 23% met REC cluster 4. Bij de `andere organi- satie of functionaris' worden vooral orthopedagogen, psychologen en andere gedragsdeskundigen van niet nader gespecificeerde instellingen genoemd.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 35 ···

Tabel 6.4 Instellingen of functionarissen die gedragsprogramma in reboundvoorziening verzorgen (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=39)
onderwijsmedewerker van reboundvoorziening zelf 77 instelling voor geïndiceerde jeugdzorg 38 onderwijsmedewerker REC cluster 4 23 maatschappelijk werk 18 andere organisatie of functionaris 35 weet niet 3 Veel reboundprogramma's omvatten ook een gezinsgerichte component (87%). Bij 11% van de reboundvoorzieningen is een dergelijk programma niet ontwik- keld, 8% van de samenwerkingsverbanden werkt daar aan. Het gezinsgerichte element bestaat voornamelijk uit voortgangsgesprekken over de leerling met de ouders (64%) en een vast contact met een maatschap- pelijk werker of jeugdhulpverlener (49%). Bij 18% van de reboundprogramma's waarbij aandacht is voor het gezin, is (aanvullende) opvoedingsondersteuning geïnitieerd vanuit de reboundvoorziening een onderdeel. Tabel 6.5 Elementen gezinsgerichte component in reboundprogramma (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=39) gezinsgerichte component aanwezig, waarvan: 87 (begeleidings- en) voortgangsgesprekken met ouders 64 vast contact met maatschappelijk werk of jeugdhulpverlener 49 (aanvullende) opvoedingsondersteuning 18 anders 15 programma in voorbereiding 8 geen programma 3 weet niet 3 Negen van iedere tien reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs (88%) bieden naast het onderwijsprogramma (en een gedragsprogramma) ook ander- soortige programma's aan.
Sport en beweging zijn bij driekwart van de reboundvoorzieningen een vast onderdeel. Tweederde biedt handvaardigheid of computeractiviteiten aan.


··· 36 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 6.6 Andersoortige programma's in reboundprogramma (in procenten, meer antwoorden mogelijk, n=39)
sportprogramma's 75 handvaardigheid of computeractiviteiten 67 buitenactiviteiten 49 culturele programma's, bijvoorbeeld dans of toneel 28 andere activiteiten, zoals weerbaarheidstraining, sociale-vaardigheidstraining 36 Veruit de meeste niet-onderwijsprogramma's van de reboundvoorzieningen (92%) zijn onderdeel van het urenrooster op de reboundvoorziening. Een derde van de reboundvoorzieningen (31%) doet dat ook buiten de uren van het of- fi ciële programma.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 37 ···


7
Status reboundvoorzieningen

2005-2006

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het aantal reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs die in het schooljaar 2005-2006 operationeel waren. Er zijn ook samenwerkingsverbanden die in dat schooljaar (nog) geen rebound- voorziening hadden. In dat geval wordt aandacht besteed aan de beweegrede- nen van deze samenwerkingsverbanden om nog niet in dat schooljaar met een reboundvoorziening te starten. Daarna wordt aandacht besteed aan de capaci- teit en het gebruik van de reboundvoorzieningen.

7.1 Stand van zaken in schooljaar 2005-2006
In het onderzoek zijn 82 samenwerkingsverbanden aangeschreven met een vragenlijst. Daarvan hebben er 69 gerespondeerd.
Van deze 69 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs beschikken er 44 in het schooljaar 2005-2006 over een of meer eigen of met andere samenwer- kingsverbanden gedeelde reboundvoorzieningen die ook operationeel waren. Daarvan zijn er 34 zelfstandige reboundvoorziening, zes die gedeeld worden met een of meer samenwerkingsverbanden en vier die als een schoolinterne reboundvoorziening zijn ingericht.
Bij 25 samenwerkingsverbanden was er geen reboundvoorziening actief in het schooljaar 2005-2006. Bij twintig van deze samenwerkingsverbanden was men toen bezig met de inrichting van een reboundvoorziening; elf van deze samen- werkingsverbanden rapporteerden dat de reboundvoorziening in het schooljaar
2006-2007 actief zal worden.
Vijf samenwerkingsverbanden zonder reboundvoorziening hebben in de vragenlijst niet gemotiveerd waarom zijn in het schooljaar 2005-2006 geen reboundvoorziening hadden.
In de onderstaande tabel is een overzicht gemaakt van de responderende samenwerkingsverbanden die in het schooljaar 2005-2006 al dan niet over een reboundvoorziening beschikken. Voor een totaaloverzicht van de stand van zaken, inclusief dus de bevindingen van het nadere onderzoek bij de 13 niet-res-


··· 38 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

ponderende samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs, verwijzen wij naar tabel 1.2.
Tabel 7.1 Verantwoording beschikking over reboundvoorziening(en) in schooljaar
2005-2006
reboundvoorziening actief in schooljaar 2005-2006, waarvan: 44 eigen reboundvoorziening 34 gedeelde reboundvoorziening 6 schoolinterne reboundvoorziening 4 geen rebound actief in 2005-2006, waarvan: 25 rebound niet actief in 2005-2006, geen motivatie 5 rebound in 2005-2006 in voorbereiding 9 rebound in 2005-2006 in voorbereiding, in 2006-2007 actief 11 geen respons 13 totaal aantal samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs 82
7.2 Capaciteit reboundvoorzieningen
Van de 44 samenwerkingsverbanden die in het schooljaar 2005-2006 over een reboundvoorziening beschikken konden 42 de capaciteit (dat is het aantal leer- lingen dat op jaarbasis kan worden opgevangen) rapporteren. De capaciteit van deze 42 samenwerkingsverbanden varieert van 10 tot 330 leerlingen en omvat in totaal 2415 plaatsen. De gemiddelde capaciteit bedraagt
57,5 leerlingplaatsen.
Als Amsterdam en Rotterdam, met een gezamenlijk aanbod van 580 leerling- plaatsen, buiten beschouwing worden gelaten daalt het gemiddelde tot 45,9 leerlingplaatsen.

7.3 Gebruik reboundvoorzieningen
Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs is gevraagd aan te geven voor het schooljaar 2005-2006 hoeveel leerlingen gebruik hebben gemaakt van hun reboundvoorziening.
Deze vraag is door 40 van de 44 samenwerkingsverbanden met een rebound- voorziening beantwoord.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 39 ···

Bezetting
In het schooljaar 2005-2006 hebben in de 40 samenwerkingsverbanden voort- gezet onderwijs 1.654 leerlingen gebruik gemaakt van een reboundvoorziening. Dat zijn er gemiddeld 41,4 per samenwerkingsverband. De gemiddelde bezettingsgraad van de gezamenlijke reboundvoorzieningen in de 40 samenwerkingsverbanden waarvan zowel de capaciteit als het gebruik bekend is, bedraagt 73%.
Instroom
De meeste leerlingen (82%) stromen gedurende het schooljaar de rebound- voorziening binnen. De resterende 18% was al voor het begin van het schooljaar opgevangen.
In 24 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs zijn in totaal 159 leerlin- gen niet tot de reboundvoorziening toegelaten, bijvoorbeeld om redenen die met contra-indicaties te maken hebben of omdat de leerling niet tot de doel- groep behoort. Het aantal aangemelde leerlingen dat niet is toegelaten varieert over de reboundvoorzieningen van één tot 32. Voor een doorsnee rebound- voorziening (zonder Amsterdam en Rotterdam) zijn dat circa zes leerlingen per schooljaar.

7.4 Omvang en aard uitstroom
Gedurende het schooljaar 2005-2006 hebben volgens de 40 samenwerkings- verbanden 1.253 leerlingen volgens plan de reboundvoorziening verlaten, 76% van het totaal aantal leerlingen in de voorzieningen. De bestemming van leerlingen na hun verblijf in de rebound is divers. Een derde van de leerlingen (35%) keert terug naar de eigen school, nog eens 13% gaat naar een andere school in het betrokken samenwerkingsverband voortge- zet onderwijs. Circa 12% van de leerlingen stroomt door naar het ROC, en 2% naar een school buiten het betrokken samenwerkingsverband voortgezet onder- wijs. Samengevat kan worden gesteld dat circa tweederde van de leerlingen de schoolloopbaan vervolgt in het reguliere onderwijs. Een vijfde (22%) vertrekt na het verblijf in de reboundvoorziening naar een school in het REC cluster 4 en 7% vervolgt zijn loopbaan in een Op de Rails- traject.


··· 40 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Figuur 7.2 Bestemming leerlingen na verblijf reboundvoorziening, schooljaar 2005-
2006 (n=34 samenwerkingsverbanden) eigen school
REC-4
andere school in swv
ROC
andere bestemming
Op de Rails
school buiten swv
leer-werktraject
REC-3

---
0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 De uitstroom is verder beoordeeld op aantallen jongeren die hebben deelge- nomen aan de verschillende programma's die door de reboundvoorziening worden aangeboden. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar het algemene opvangprogramma, het kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma en de programma's voor specifieke groepen zoals tienermoeders en jongeren met

een zwaardere problematiek.
Het algemene opvangprogramma wordt door alle samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs of één na aangeboden. Dit programma vormt de basis van de reboundvoorziening en dat zien we ook terug in de uitstroomcijfers. Voor 31 samenwerkingsverbanden hebben we kunnen vaststellen hoeveel leerlingen in het schooljaar 2005-2006 de voorziening hebben verlaten; de resultaten staan in onderstaande tabel2.

2 In de komende jaren, als de geautomatiseerde online-reboundregistratie voor een groot

deel van de reboundvoorzieningen functioneel is, zullen we in staat zijn de totale populatie die in een schooljaar een reboundvoorziening bezoekt nauwkeurig te beschrijven op een aantal relevante kenmerken.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 41 ···

Het aantal uitgestroomde leerlingen varieert van 6 tot 74, dat zijn er gemiddeld
23,2 per samenwerkingsverband.
Tweederde van de leerlingen (69%) rondt het verblijf af binnen de voorgeschre- ven duur van het programma. Bij de rest lukt dat niet. De gemiddelde verblijfs- duur in het algemene reboundprogramma varieert sterk over de samenwer- kingsverbanden, van 4 tot 26 weken. Aangegeven wordt dat leerlingen met een bovengemiddelde verblijfsduur te maken hebben met een wachtlijst voor een vervolgtraject.
Tabel 7.3 Kwantitatieve kenmerken uitstroom algemene opvang, 2005-2006 range modus gemiddeld mediaan n uitstroom leerlingen 6-74 17 23,2 20 31 afgeronde trajecten binnen termijn 0-36 17 16,1 14 29 afgeronde trajecten buiten termijn 0-34 4 8,4 6 25 voortijdig afgebroken trajecten 0-8 0 1,8 1 28 verblijfsduur (in weken) 4-26 12 14,8 13 28 De kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma's worden in vergelij- king met het algemene programma minder vaak aangeboden dan wel gebruikt. De tien samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die de uitstroom van leerlingen uit de reboundvoorziening voor dit programma hebben gekwanti- ficeerd rapporteren dat er maximaal acht leerlingen op jaarbasis gebruik van

maken. De meeste reboundvoorzieningen lukt het dit programma binnen de voorgenomen termijn te beëindigen. De gemiddelde verblijfsduur is ongeveer een maand.
Tabel 7.4 Kwantitatieve kenmerken uitstroom observatie- en diagnostiekprogramma, 2005-2006
range modus gemiddeld mediaan n uitstroom leerlingen 1-8 1 3,7 3 10 afgeronde trajecten binnen termijn 1-7 1 3,2 2,5 6 afgeronde trajecten buiten termijn - - - - 1 voortijdig afgebroken trajecten - - - - 1 verblijfsduur (in weken) 2-6 3 3,9 4 7


··· 42 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

De uitstroom uit de programma's voor specifieke groepen is door zeven samen-

werkingsverbanden gespecificeerd. Dit aantal echter is te klein om er betrouw-

bare uitspraken over te doen.
Voortijdige uitstroom
Naast de uitstroom na een afgerond traject zijn er 74 leerlingen die de rebound- voorziening voortijdig hebben verlaten, 4% van alle gebruikers. Volgens de helft van de 24 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die met voortijdige uitval zijn geconfronteerd3 was de problematiek van de leer- lingen in relatie tot het programma te zwaar. Bij 42% was er sprake van een geweldsincident tijdens het verblijf in de reboundvoorziening en bij 33% was er sprake van verzuimproblematiek die het verblijf niet langer zinvol of mogelijk maakte. Andere redenen voor voortijdig vertrek zoals foutieve plaatsing omdat leerling geschikt is voor Op de Rails (8%), onvoldoende inhoudelijke aanslui- ting van programma op hulpvraag (25%) of verhuizing van de leerling (21%), werden minder vaak aangedragen.

7.5 Overige kenmerken reboundpopulatie
Negen van iedere tien leerlingen in de rebound (85%) bezetten een `reguliere' plaats. Twaalf procent is geplaatst na een crisis en 3% is er voor een kortdu- rende observatie of om diagnostische redenen geplaatst. Bijna twee keer zoveel jongens als meisjes (64% tegen 36%) verblijven in een reboundvoorziening van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Ruim de helft van de populatie (55%) is 15 jaar of ouder.
3 De percenteerbasis voor vertrekredenen bestaat uit de 24 samenwerkingsverbanden die

deze vraag hebben beantwoord voor al hun voortijdige afhakers tezamen, en niet uit het totaal aantal voortijdige afhakers. Er wordt zo geen rekening gehouden met samenwer- kingsverbanden waar veel en weinig jongeren voortijdig afhaken waardoor een vertekening kan optreden in de werkelijke percentages.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 43 ···

Figuur 7.3 Leerlingen in reboundvoorzieningen naar sekse (n=33 samenwerkingsverbanden) en lee ijd (n=35), schooljaar 2005-2006 meisjes

36%

14 jaar of jonger 45%

15 jaar of ouder 55% jongens
64%
Het merendeel van de leerlingen die een reboundvoorziening bezoeken is af- komstig uit het vmbo (83%). Op afstand volgen havo/vwo en leerlingen uit het praktijkonderwijs.
Zeven van iedere tien leerlingen (71%) komen uit leerjaar 2 of 3. De rest komt uit het eerste leerjaar of leerjaar 4 of hoger.
Figuur 7.4 Leerlingen in reboundvoorzieningen naar onderwijstype (n=34) en leerjaar (n=32), schooljaar 2005-2006
%
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
pro vmbo havo/ ander jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4-6 vwo


··· 44 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Vijf samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs vermelden dat zij ook jongeren tot hun reboundvoorziening hebben toegelaten die uit een justitiële jeugdinrichting kwamen. Het betreft 33 jongeren van wie er alleen al 29 in de reboundvoorziening van Amsterdam zijn opge vangen.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 45 ···

DEEL II

Analyse Reboundplannen 2005-2006


··· 46 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 47 ···

8 Analyse van
reboundplannen 2005-2006:
methode van onderzoek en
materiaalverzameling
In dit deel worden de resultaten gepresenteerd van de analyse van de rebound- plannen van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs voor het schooljaar 2005-2006.4 Voorafgaand aan de weergave van de resultaten worden de methode van onderzoek en de wijze van materiaalverwerking beschreven, onderscheiden naar geplande en feitelijke werkwijze. Algemene kenmerken van de plannen en de voorzieningen zijn opgenomen in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 staat in het teken van de uitwerking van de doelgroep van reboundvoorzienin- gen, zoals weergegeven in de plannen. In de beantwoording wordt ook terugge- grepen op de uiteenzetting van de doelgroep in het overheidsbeleid. Hoofdstuk 11 belicht enkele andere kernonderdelen van de reboundplannen, die in directe of indirecte zin raken aan de doelgroep. De resultaten worden op verschillende plaatsen geïllustreerd met voorbeelden.
Methode van onderzoek en materiaalverwerking
Om zicht te krijgen op de doelgroep van reboundvoorzieningen en overige relevante kenmerken, zoals doelstelling en veiligheidsaspecten, zijn de plannen voor het schooljaar 2005-2006 die door de samenwerkings verbanden voortge- zet onderwijs zijn ingediend bij het ministerie van OCW geanalyseerd aan de hand van het daartoe ontwikkelde format. Het format is in de beginfase van de dataverzameling op voortschrijdend inzicht een aantal keren bijgesteld, waarna de analyse van de plannen opnieuw van start is gegaan. 4 Zie voor een uitvoeriger bespreking: Kuijvenhoven, T.D. (2007). Reboundvoorzieningen

in het voortgezet onderwijs; een analyse van de maatregel en de uitwerking ervan in de praktijk. Afstudeerscriptie Master Criminologie, Erasmus Universiteit Rotterdam.


··· 48 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Voor elk van de ingediende plannen is een format ingevuld. Bij het invullen van het format is ook gebruik gemaakt van informatie afkomstig van een korte inventarisatielijst die in het najaar van 2005 is verstuurd aan alle coördinato- ren van samenwerkingsverbanden.5 De analyse van de formats heeft gefaseerd plaatsgevonden. Allereerst zijn algemene gegevens over de reboundvoorzienin- gen verwerkt, zo mogelijk in SPSS, en geanalyseerd. Vervolgens zijn per thema datamatrices gemaakt, waarin alle kernwoorden en relevante frasen en zinnen uit de plannen als ruwe data zijn opgenomen. Achter elk kenmerk in de matrix is de bronvermelding opgenomen, evenals de vermelding van de onderzoeks- nummers verwijzend naar de plannen met het betreffende kenmerk. Vervol- gens is stapsgewijs gekomen tot groepering en indikking van het kwalitatieve materiaal op grond van overeenkomsten in beschrijvingen. Waar mogelijk is de uiteindelijke presentatie van de resultaten (met behulp van SPSS) gebaseerd op een kwantificering van het onderzoeksmateriaal.

5 In de `korte inventarisatie' wordt gevraagd naar actuele reboundontwikkelingen binnen het

samenwerkings verband eind 2005.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 49 ···

9
Algemene kenmerken van de
plannen en voorzieningen

In dit hoofdstuk worden algemene kenmerken beschreven van de ingediende plannen van reboundvoorzieningen van samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs voor het schooljaar 2005-2006. Achtereenvolgens komen aan bod: het aantal bestudeerde plannen, de startdatum van de voorzieningen, aantallen leerlingen en de duur van het verblijf.
9.1 Aantal reboundplannen en
betrokken samenwerkingsverbanden
Voor deze analyse zijn 74 plannen geanalyseerd, afkomstig van in totaal 82 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs.6 In mei 2006 had het ministerie van OCW van drie samenwerkingsverbanden geen plan ontvangen. In één geval is duidelijk dat er geen plan is ingediend. Het betreft een nieuw samenwerkingsverband. In de andere twee gevallen is het niet duidelijk wat de achtergrond is van de afwezigheid van informatie.7 Met in ieder geval 82 van de 85 samenwerkings verbanden die op enige wijze betrokken zijn bij het realiseren of in stand houden van een reboundvoorziening in de eigen regio, kan gezegd worden dat de regeling tenminste op het niveau van planvorming landelijk uitwerking heeft gekregen.
De ingediende reboundplannen vertonen een aanzienlijke variatie in de mate van uitgebreidheid en het abstractieniveau van de verstrekte informatie. De 6 De samenwerkingsverbanden van Gorinchem (protestants-christelijk) en Gorinchem

/Leerdam zijn als één samenwerkingsverband meegeteld. Reden hiervoor is dat deze zijn gefuseerd tot één samenwerkingsverband per 1 januari 2006. 7 In één geval zijn er zeer zeker reboundactiviteiten gaande, afgaand op eerdere contacten

van het LCOJ met de betreffende coördinator van het samenwerkingsverband. Over schrif- telijke stukken kon echter niet beschikt worden op het moment van het uitvoeren van deze studie, zodat de ontwikkelingen in dit samenwerkingsverband buiten beschouwing blijven.


··· 50 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

informatie in de reboundplannen kan voorts een beschrijving betreffen van een feitelijke situatie, een wenselijke situatie, of van beide. Daarnaast bestaat een verschil in de mate waarin samenwerkingsverbanden `eigen' informatie ver- schaffen dan wel gedeelten van de overheidsregeling of de handreiking van Van Veen & Wienke (2005) overnemen. De resultaten van de analyses dienen in het licht van deze bevindingen geïnterpreteerd te worden. Uit de plannen valt op te maken dat er in 72% van de gevallen al sprake is van een opvangvoorziening voor leerlingen. De op te starten reboundvoorzieningen waarover in de plannen gerapporteerd wordt, kunnen:
· voortbouwen op de bestaande opvangvoorziening (niet nader gespecifi -

ceerd);

· toegevoegd worden aan de bestaande opvangmogelijkheden;


· samengaan met een herstructurering van de bestaande

opvangvoorziening(en);

· tot gevolg hebben dat de oude onderwijsopvangvoorziening ophoudt te

bestaan.
In de overige gevallen wordt uit de plannen duidelijk dat er nog geen onderwijs- opvangvoorziening operationeel is (22%) of is de situatie hieromtrent ondui- delijk (7%). Deze gegevens komen grofweg overeen met de resultaten van het onderzoek naar reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs dat werd uitgevoerd in 2005 door het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg (Van Veen, Van der Steenhoven & Kuijvenhoven, 2006, in: Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2006, pp. 13-14). Uit bevraging van de afzonderlijke samenwerkings- verbanden blijkt dat het merendeel van de samenwerkingsverbanden actief is op het gebied van rebound: 71% beschikt op het moment van meting over een dergelijke onderwijsopvangvoorziening en 22% van de samenwerkingsverban- den heeft een reboundvoorziening in voorbereiding.8 8 Het door het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg uitgevoerde onderzoek heeft aan

het begin van het schooljaar 2005-2006 plaatsgevonden bij de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. De geanalyseerde plannen in het onderzoek waarover in dit hoofd- stuk wordt gerapporteerd zijn uiterlijk 15 november 2005 ingediend bij het ministerie van OCW. Het verschil tussen de uitkomsten van beide studies kan verklaard worden door verschillen in de onderzoeksgroep of door nieuwe ontwikkelingen in de praktijk in de periode na de dataverzameling voor het genoemde LCOJ-onderzoek en het indienen van de plannen die in de voorliggende publicatie worden geanalyseerd.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 51 ···

Afgaand op de ingediende plannen is in tien van de 74 gevallen meer dan één samenwerkingsverband voortgezet onderwijs betrokken bij de inrichting van een reboundvoorziening in de regio. In zeven van deze tien plannen zijn twee samenwerkingsverbanden betrokken. In de overige plannen drie of vier samen- werkingsverbanden voortgezet onderwijs.
De meeste plannen zijn afkomstig uit de provincie Zuid-Holland, gevolgd door Noord-Holland en Gelderland. Bij het indelen van de plannen naar provincie is afgegaan op naam en adres van de betrokken samenwerkingsverbanden.9 Het moge duidelijk zijn dat de verdeling van het aantal plannen over de provincies niet gekoppeld mag worden aan de mate van reboundactiviteiten in de betref- fende regio. De herkomst van de plannen, ingedeeld naar provincie, zijn in onderstaande figuur weergegeven. De grootstedelijke regio's zijn opgenomen in

de provincies.
Figuur 9.1 Herkomst van plannen naar provincies

9 In twee afzonderlijke gevallen lijken samenwerkingsverbanden die een plan hebben

ingediend de provinciale grenzen te overschrijden. Het betreft twee keer dezelfde twee provincies. Eén keer is het samenwerkingsverband dat een plan heeft ingediend toege- wezen aan de ene provincie, de andere keer aan de andere provincie. Het reformatorisch samenwerkingsverband is als aparte categorie opgenomen naast de provincies, omdat het werkingsgebied van dit samenwerkingsverband regionale spreiding kent.


··· 52 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs kan bij meer dan één inge- diend plan betrokken zijn. Dit is bij vijf samenwerkingsverbanden het geval. Eén samenwerkingsverband is in vier plannen medebetrokkene. Het betreft een protestants-christelijk samenwerkingsverband dat een provinciaal werkingsge- bied heeft (Friesland). Twee samenwerkingsverbanden, eveneens in Friesland, zijn beide bij twee ingediende reboundplannen betrokken. Twee samenwer- kingsverbanden in de provincie Noord-Brabant werken samen bij de inrichting van de (eigen) rebound voorziening. Doel van de samenwerking tussen beide samenwerkings verbanden is te komen tot een regionale bundeling van exper- tise, ervaring en middelen (zie ook Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2005, p. 98).
9.2 Startdatum van de voorzieningen
In 82% van de plannen (n=61) is informatie over de startdatum van de voor- ziening opgenomen. Het is niet in alle gevallen te achterhalen of er verwezen wordt naar de startdatum van al bestaande opvangvoorzieningen, of naar de startdatum van de reboundvoorziening zelf. Waar mogelijk is in de analyse de startdatum van de reboundvoorziening gekozen en is de startdatum van de eer- ste reboundvoorziening genomen, in gevallen waar de realisatie van meer dan één reboundvoorziening gepland is.
In de analyse van de gegevens is een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen met een startdatum van vóór 2005, dit is de periode vóór invoering van de rege- ling voor reboundvoorzieningen, en een startdatum van ná 2005. In ongeveer een vijfde van de gevallen (21%) is een startdatum van vóór het jaar 2005 ge- geven. Het ligt voor de hand dat deze data betrekking hebben op de start van al bestaande onderwijsopvangvoorzieningen. Uit nadere analyse blijkt dat al deze opvangvoorzieningen worden benut bij het realiseren van reboundvoorzienin- gen: de reboundvoorziening bouwt op de bestaande opvang voort of vormt een uitbreiding op de bestaande mogelijkheden.
In grofweg de helft van de gevallen (52%) is de startdatum gelegen in het schooljaar 2005-2006. Binnen deze groep is minder dan de helft (41%) van de voorzieningen al operationeel op de uiterste inleverdatum van de plannen bij het ministerie van OCW (15 november 2005). In twee gevallen is de startdatum in het schooljaar 2005-2006 niet nader genoemd en ruim de helft (53%) van die groep start later in het schooljaar 2005-2006.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 53 ···

Ongeveer een kwart van de reboundvoorzieningen (26%) beoogt te starten in het schooljaar 2006-2007.
Tabel 9.2 Reboundvoorzieningen naar startdatum
abs. % vóór 2005 13 21 schooljaar 2005-2006, waarvan: 32 52 voor 15/11 13 21 na 15/11 17 26 niet nader gespecifi ceerd 2 3 schooljaar 2006-2007 16 26 totaal 61 100 9.3 Omvang c.q. capaciteit van de voorzieningen
In ongeveer driekwart van de plannen (78%) staat informatie over aantallen leerlingen in relatie tot de reboundvoorziening. Dit kan onder andere betrek- king hebben op de geschatte behoefte of capaciteit op jaarbasis, de groeps- grootte of het aantal groepen binnen een reboundvoorziening. De variatie in de aard van de verstrekte gegevens maakt dat deze onderling niet zonder meer vergeleken kunnen worden. In een aantal gevallen bestaat onduidelijkheid over de duiding van de aantallen. De onduidelijkheid kan betrekking hebben op:
· het aantal plaatsen in interne (schoolgebonden) of externe (bovenschools

georganiseerde) reboundfaciliteiten of beide typen reboundvoorzieningen;
· het aantal leerlingen dat tegelijkertijd opgevangen kan worden of de capaci-

teit op jaarbasis;

· het aantal reboundleerlingen exclusief of inclusief leerlingen voor de projec-

ten Herstart en Op De Rails.
In 32 plannen (43%) staat informatie over de groepsgrootte in de rebound- voorziening. De groepsgrootte loopt uiteen van vijf tot vijftien leerlingen, met een gemiddelde van negen leerlingen. Het meest voorkomend zijn groepen van zeven of acht leerlingen (beide 22%), gevolgd door groepen van tien en twaalf leerlingen (beide 19%).


··· 54 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

In een beperkt aantal plannen (n=11) is informatie gegeven over het aantal groepen binnen een reboundvoorziening. Dit aantal loopt uiteen van één tot zes. Overigens is een grotere spreiding van het aantal groepen in werkelijk- heid niet ondenkbaar, rekening houdend met de informatie over het aantal beschikbare plaatsen, de verschillende uitwerkingsvormen (interne en externe reboundvoorzieningen) en het uitgangspunt bij de fi nancieringsgrondslag voor reboundvoorzieningen. In de financieringsgrondslag is uitgegaan van een bezet-

ting van één docent of begeleider op vijf leerlingen (Van Veen & Wienke, 2005, p.36).
In 39 plannen (53%) kan informatie afgeleid worden over het aantal leerlingen dat tegelijkertijd kan worden opgevangen in de reboundvoorziening. Bij de verwerking en analyses is ernaar gestreefd aantallen te gebruiken die verwijzen naar het aantal reboundleerlingen dat tegelijkertijd kan worden opgevangen. In niet alle gevallen is het zoals gezegd echter duidelijk waar genoemde aantallen in plannen naar verwijzen. Dat maakt het samenvoegen van de aantallen in één overzicht tot een heikele zaak. Bij de interpretatie van de resultaten dient dan ook met dergelijke, bestaande onzuiverheden rekening gehouden te worden. Gemiddeld kunnen 22 leerlingen tegelijk worden opgevangen in een rebound- voorziening. Het meest voorkomende aantal plaatsen voor leerlingen in een reboundvoorziening is 10. In totaal zijn er op basis van de informatie uit de 39 plannen 857 reboundplaatsen beschikbaar voor leerlingen uit het voortge- zet onderwijs. Dit beeld past naar verhouding ruwweg in het streven van het overheidsbeleid om via alle samenwerkingsverbanden ongeveer 1500 plaatsen te creëren. (Veiligheid op school, 29 240 nr. 5, p.11). De meest omvangrijke opvangcapaciteit is te vinden in drie steden, namelijk Rotterdam (126 plaat- sen), Den Haag (105) en Amsterdam (72 plaatsen, exclusief schoolgebonden rebound).
Tabel 9.3 Beschikbare plaatsen in reboundvoorzieningen (n=39) aantal plaatsen abs. % 6-10 14 36 11-20 16 41 21-40 5 13 41-80 2 5 81-126 2 5 totaal 39 100

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 55 ···

Tabel 9.4 Kenmerken verdeling beschikbare plaatsen in reboundvoorzieningen (n=39)
gemiddelde 22 mediaan 14 modus 10 bereik 6-126 som 857 In 45 plannen (61%) wordt informatie verstrekt of kunnen gegevens afgeleid worden over de capaciteit op jaarbasis of de geschatte behoefte aan plaatsen per jaar. Waar in de plannen een marge is ingebouwd voor het aantal beschikbare of benodigde plaatsen per jaar is het maximum aantal genomen voor verwer- king en analyse. De resultaten die betrekking hebben op de capaciteit per jaar en de geschatte behoefte op jaarbasis worden in het onderstaande geïntegreerd weergegeven. Voor de leesbaarheid wordt in de presentatie van gegevens verwe- zen naar `de capaciteit op jaarbasis'.
De capaciteit op jaarbasis, weergegeven in de plannen, loopt uiteen van twaalf tot maximaal 330. De grootste capaciteit is toe te schrijven aan de rebound- voorziening van samenwerkingsverband Den Haag (330 plaatsen per jaar) en aan de opvangvoorzieningen in Rotterdam (300 plaatsen per jaar). Wel is hier de opmerking gepast dat in het plan over de opvangvoorzieningen in Den Haag een ruime marge is ingebouwd. Een meer behoudende berekening zou uitko- men op 270 plaatsen per jaar.
Gemiddeld kunnen er jaarlijks 62 leerlingen geplaatst worden in een rebound- voorziening. Het meest voorkomend is een capaciteit van 30 plaatsen op jaarbasis. Het totale aantal plaatsen per jaar komt opgeteld voor de 45 geana- lyseerde plannen uit op 2.777. Dit beeld over de uitwerking van de maatregel in de praktijk komt naar verhouding grofweg overeen met het streven van de rijksoverheid om ongeveer 1500 plaatsen te creëren, waar op jaarbasis ongeveer 4500 leerlingen kunnen worden opgevangen (Veiligheid op school, 29 240 nr. 5, p.11).


··· 56 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 9.5 Capaciteit in reboundvoorzieningen (aantal plaatsen op jaarbasis, n=45) gemiddelde 62 mediaan 40 modus 30 bereik 12-330 som 2777 9.4 Duur van de programma's
In ongeveer driekwart (76%) van de plannen is informatie opgenomen over de duur van het programma. Bij de verwerking en analyse is zoveel mogelijk geko- zen voor de reguliere maximale verblijfsduur, dat wil zeggen exclusief eventuele mogelijkheden tot verlenging. Het is echter niet in alle gevallen met zekerheid te zeggen dat de vermelde duur hierop betrekking heeft. Bij de interpretatie van de gegevens dient hiermee rekening gehouden te worden. In het plan van aanpak van de minister van OCW wordt een gemiddelde ver- blijfsduur genoemd van drie tot vier maanden (Veiligheid op school, 29 240 nr. 5, p.11).
De duur van het programma zoals concreet beschreven in 53 plannen loopt uiteen van anderhalve maand tot een jaar. In het eerste geval is een verlenging tot een verblijf van zes maanden mogelijk. In het laatste geval is beschreven dat het verblijf van leerlingen kan variëren van drie maanden tot een jaar. Het meest voorkomend, namelijk in ongeveer tweederde van de gevallen (66%) zijn programma's die drie of vier maanden duren. In ongeveer een vijfde van de gevallen (19%) is de duur van programma's langer dan vier maanden en in 15% van de gevallen is de duur korter dan drie maanden. Tabel 9.6 Duur programma reboundvoorzieningen (in maanden, n=53) gemiddelde 3,8 mediaan 3,0 modus 3,0 bereik 1,5-12,0

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 57 ···

10
Doelgroep van
reboundvoorzieningen

In dit hoofdstuk staat de doelgroep van reboundvoorzieningen centraal. Bij de verkenning van de doelgroep wordt beknopt ingegaan op de eerder beschreven kenmerken die zijn neergelegd in het beleidsplan van de landelijke overheid en in de regeling voor reboundvoorzieningen. Het zwaartepunt in dit hoofdstuk ligt echter op de beschrijving van de doelgroep in de reboundplannen van de samenwerkingsverbanden voor voortgezet onderwijs. Er wordt in de presen- tatie van de resultaten een onderscheid gemaakt naar algemene kenmerken, specificaties van de doelgroep en contra-indicaties.

10.1 Beschrijving van de doelgroep volgens de regeling voor reboundvoorzieningen
In de regeling voor reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs en in andere relevante (overheids)documenten is ingegaan op de groep jongeren voor wie reboundvoorzieningen bedoeld zijn.10 Op deze plaats wordt volstaan met een beknopte weergave van kenmerken van de doelgroep, gebaseerd op voornoem- de bronnen.
Reboundvoorzieningen zijn bedoeld voor leerlingen die vanwege hun gedrag niet te handhaven zijn in de actuele schoolsituatie: "leerlingen in het voortgezet onderwijs die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en docenten negatief beïnvloeden en die een grens hebben overschreden of dreigen te overschrijden en daardoor tijdelijk niet meer te handhaven zijn binnen de school" (Gele Katern 20 april 2005, p.77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23). Er is sprake van een (dreigende) ontsporing van deze leerlingen en zij kunnen 10 Zie bijvoorbeeld Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies

voortgezet onderwijs en reboundvoorziening 2005; Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs 2006 en reboundvoorzieningen; Veiligheid op school, 29 240 nr. 5; Van Veen & Wienke, 2005.


··· 58 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

niet meer binnen de leerlingenzorg in en rond de school geholpen worden. Ze zijn echter wel gemotiveerd om hun opleiding binnen het regulier onderwijs te vervolgen of kunnen hiertoe gemotiveerd worden (Gele Katern 20 april 2005, p. 77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23). Het vertoonde ongewenste gedrag kan onder andere bestaan uit "persistent geweld tegen personeel, (dreigen met) fysiek geweld tegen medeleerlingen, persistent storend gedrag in de les, en (dreigen met) fysiek geweld tegen leerkrachten" (Van Veen & Wienke, p.9). De school wordt niet zozeer beschouwd als bron van problemen, maar veeleer als verschijningsplaats van de problemen van deze jongeren. Oorzaken worden ver- ondersteld dikwijls te liggen in de thuissituatie en/of de verdere leefomgeving van de leerling (Gele Katern 20 april 2005, p. 76; Staatscourant 29 maart 2006, p.23).
De reboundvoorziening staat open voor alle leerlingen in het voortgezet onder- wijs "voor wie plaatsing op een reboundvoorziening de aangewezen oplossing is" (Gele Katern 20 april 2005, p. 80; Staatscourant 29 maart 2006, p.23). De doelgroepbepaling sluit idealiter aan op regionale behoeften en is afhankelijk van de bestaande zorgstructuur binnen de verantwoordelijk gestelde samen- werkingsverbanden. Op basis van ervaringen met bestaande time-out-voorzie- ningen is de verwachting wel dat een belangrijk deel van de doelgroep afkom- stig is van het vmbo (Van Veen & Wienke, 2005, p.9). Niet tot de doelgroep behoren leerlingen met een ZMOK-indicatie, leerlingen die een `justitieel traject' moeten doorlopen en leerlingen voor wie het pro- gramma Herstart is bedoeld (Gele Katern 20 april 2005, p.77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23; Van Veen & Wienke, 2005, p.15)). Justitieel traject is door Van Veen en Wienke (2005, p.15) toegelicht als `straf- en civielrechtelijke plaatsingen'. Het zou daarbij gaan om jeugdigen die als straf detentie opgelegd hebben gekregen of die op basis van een civiel- of strafrechtelijke uitspraak zijn geplaatst in een inrichting voor jeugdigen (in casu ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen).11 Wel worden door Van Veen en Wienke (2005, p.30) jongeren die een `Justitieplaatsing' 11 Deze toelichting is gebaseerd op mondelinge informatie afkomstig van de programmaleider

van het `rebound ondersteuningsprogramma' uitgevoerd in opdracht van het ministerie van OCW door het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 59 ···

achter de rug hebben beschouwd als potentiële groep die mogelijk (mede) kan profiteren van het aanbod in reboundvoorzieningen.

10.2 Doelgroepomschrijving in de reboundplannen
Aan de hand van een format is informatie verzameld over de doelgroep, zoals beschreven in de reboundplannen van de samenwerkingsverbanden. Meer spe- cifiek is beoogd de volgende gegevens uit de plannen te onttrekken:


· algemene omschrijving en kenmerken van de doelgroep (inclusief leeftijd en

onderwijstype);

· specificatie van de doelgroep aan de hand van subtypen;


· contra-indicaties en afbakening van de doelgroep.

De onderzoeksbevindingen worden per onderdeel gepresenteerd. Beschrij- vingen van de doelgroep en beschrijvingen van de doelgroep in subtypen zijn afzonderlijk verwerkt en geanalyseerd. Dat maakt dat kenmerken van subtypen niet in alle gevallen (zo concreet) zijn terug te vinden in de algemene beschrij- vingen van de doelgroep. In die zin zijn de specificaties als complementair te

beschouwen op de meer algemene doelgroepkenmerken. In nagenoeg alle plan- nen (97%) is de doelgroep in meer of mindere mate gekarakteriseerd. In twee plannen ontbreekt informatie over de doelgroep.
10.2.1 Algemene omschrijving en kenmerken van de doelgroep In ongeveer de helft van alle plannen (53%) is de beschrijving van de doelgroep zoals opgenomen in de regeling voor reboundvoorzieningen geheel of gedeelte- lijk overgenomen.
Het gaat daarbij om de volgende twee defi niëringen:
· "(...) leerlingen in het voortgezet onderwijs die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en docenten negatief beïnvloeden en die een grens hebben overschreden of dreigen te overschrijden en daardoor tij- delijk niet meer te handhaven zijn binnen de school" (Gele Katern 20 april 2005, p. 77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23).
· "(...) leerlingen die ontspoord zijn of dreigen te ontsporen en niet meer binnen de leerlingenzorg in en rond school geholpen kunnen worden, maar wel gemotiveerd zijn (of kunnen worden) om hun opleiding binnen het regulier onderwijs te vervolgen" (Gele Katern 20 april 2005, p. 77; Staats- courant 29 maart 2006, p.23).


··· 60 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Uit de doelgroepomschrijving van de regeling voor reboundvoorzieningen is een aantal bepalende begrippen en zinsneden te destilleren. Deze kenmerken zijn terug te voeren op de leerling wat betreft zijn functioneren, zijn schoolloop- baan, op de school(situatie) en op de begeleiding. Onderstaande fi guur geeft een overzicht van deze kernelementen.
Figuur 10.1 Kernelementen uit de doelgroepomschrijving van de regeling voor reboundvoorzieningen
Leerling c. Schoolcontext a. Typering b. Schoolloopbaan
(problematisch)
functioneren
gedragsproblemen (a1) (motivatie) voortzetting ontoereikende leerlingenzorg (c1) schoolloopbaan (b1)
grensoverschrijding (a2) regulier onderwijs (b2) tijdelijk niet kunnen handhaven van leerling (c2) ontsporing (a3) negatieve beïnvloeding van veiligheid (ten aanzien van docenten en medeleerlingen) (c3) In vrijwel alle plannen waarin aan de hand van de gegeven defi nities informatie is opgenomen over de doelgroep, is een aanvullende beschrijving te vinden van de doelgroep. Eigen beschrijvingen kunnen concretiseringen zijn, uitbreidingen of vergelijkbare beschrijvingen van de doelgroep in ietwat andere bewoordin- gen. Factoren kunnen al dan niet in onderlinge samenhang worden beschreven. Ook de plannen van de samenwerkingsverbanden hebben dikwijls zowel ken- merken van leerlingen als kenmerken van de schoolsituatie opgenomen in de doelgroepomschrijving. Alle beschrijvingen die direct of indirect verwijzen naar het type leerlingen dat in aanmerking komt voor plaatsing in reboundvoorzie- ningen, worden in het navolgende gepresenteerd aan de hand van drie thema's, ontleend aan de kernbegrippen in de doelgroepomschrijving van de regeling:
· gedragsproblemen en daarmee samenhangende factoren (a);


· schoolloopbaan (b);

· schoolgerelateerde factoren en overige kenmerken (c).

a. Gedragsproblemen en daarmee samenhangende factoren Aan het functioneren van de leerling wordt in verschillende plannen gerefe- reerd met de algemene term `gedragsproblemen'. Daaraan kunnen kwalifi caties worden toegevoegd als `ernstig', `moeilijk corrigeerbaar' of juist `licht en nog

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 61 ···

te beïnvloeden'. Het komt overigens vaker voor dat de ernst of de complexiteit van de (wel te beïnvloeden) problemen wordt benadrukt. Ook wordt aan het disfunctioneren van leerlingen gerefereerd met termen als `sociaal-emotionele' of `psychosociale' problematiek en `sociaal inadequaat gedrag'. In verschillende plannen wordt de problematiek op school beschouwd als onderdeel of uitings- vorm van een meer algemeen stagnerend leer- en ontwikkelingsproces bij de leerling, zich al dan niet manifesterend als stoornis. De meeste plannen doelen op vormen van externaliserend probleemgedrag van de leerling, blijkend uit omschrijvingen als:

· regelmatig verbaal of fysiek agressief gedrag;
· persistent verbaal en/of (dreigen met) fysiek geweld;
· bedreigend gedrag;

· destructief gedrag naar leerlingen of docenten;


· langere periode van agressief/oppositioneel gedrag;
· opstandig gedrag;

· ernstig (ver)storend gedrag (in de les);

· problemen met gezag;


· onvoldoende bereidheid om zich aan regels en afspraken te houden.

De cursiveringen in de opsomming geven toevoegingen aan op het gebied van frequentie, continuïteit, duur en ernst van het gedrag. Ook komt het een enkele keer voor dat - niet nader toegelichte - kenmerken als `criminaliteitsproblemen' en `delinquent gedrag' deel uitmaken van de doelgroepomschrijving. In tenmin- ste zeven plannen wordt naast externaliserend gedrag ook gerefereerd aan meer internaliserende problemen van leerlingen, die het functioneren in een groep zouden bemoeilijken. Als voorbeelden van dergelijke problemen worden onder andere genoemd: angstig, depressief en suïcidaal gedrag, het hebben van weinig zelfvertrouwen, een sterke neiging zich terug te trekken en het hebben van een schoolfobie.
Ruim een derde van alle plannen (36%) heeft meer concrete informatie opge- nomen over onderwijsgerelateerde problemen van leerlingen in de vorm van ontbrekende leervoorwaarden of achterblijvende leerprestaties. Motivatiepro- blemen en problemen op het gebied van leerprestaties komen beide in ongeveer een kwart van de plannen terug. Onderstaande figuur geeft een overzicht van

onderwijsgerelateerde problemen op het gebied van leervoorwaarden en leer- prestaties waaraan in plannen gerefereerd wordt.


··· 62 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Figuur 10.2 Onderwijsgerelateerde problemen van leerlingen Leervoorwaarden Leerprestaties problemen op het gebied van: er is sprake van:
- motivatie - ondermaatse leerprestaties
- concentratie - een leerachterstand
- werkhouding, zelfstandigheid, taakgerichtheid - een vermoeden van een leerstoornis Het komt voor dat in plannen de oorzaak van gedragsproblemen bij leerlingen die in aanmerking komen voor plaatsing in een reboundvoorziening onbekend verondersteld wordt. Dit neemt niet weg, dat dikwijls gerefereerd wordt aan `schooloverstijgende problematiek' bij leerlingen die beschouwd worden als de doelgroep voor reboundvoorzieningen. Het gaat vooral om factoren die zouden samengaan met of ten grondslag zouden liggen aan de gedragsproblemen van leerlingen op school. Deze visie sluit aan op de probleemanalyse zoals gegeven door de minister van OCW (zie bijvoorbeeld Veiligheid op school, 29 240 nr. 5). In tenminste negentien plannen wordt gerefereerd aan problemen die zich manifesteren in verschillende opvoedingsmilieu's en leefgebieden van de leer- ling. Enkele voorbeelden zijn:

· `een langdurige blootstelling aan risicovolle omstandigheden (gezin, schoolsituaties die niet goed inspelen op problematische jongeren en ris- kante vormen van vrijetijdsbesteding)';

· `een veelheid van complex op elkaar inwerkende risicofactoren';
· `meervoudige problematiek (onderwijs en jeugdzorg)'. In één plan wordt `een traumatische ervaring in de privé-situatie' als mogelijke oorzaak gegeven voor het optreden van een ernstige belemmering in het functi- oneren van de leerling. Ook wordt in één plan de mogelijkheid beschreven van verslavingsproblematiek bij leerlingen. Het betreft hier overigens de doelgroep- omschrijving van een integrale opvangvoorziening waar de reboundvoorziening deel van uitmaakt.
b. Schoolloopbaan
In meer dan de helft van de plannen (59%) wordt op diverse manieren ge- refereerd aan de schoolloopbaan van leerlingen in het regulier onderwijs. In algemene bewoordingen wordt bijvoorbeeld verwezen naar `dreigende uitval' van leerlingen uit het regulier onderwijs, leerlingen die `dreigen vast te lo- pen', leerlingen die het risico lopen `geen startkwalificatie te halen' of `buiten

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 63 ···

het schoolsysteem dreigen te raken'.12 Ook wordt in één plan gerefereerd aan leerlingen `die de schooldoelstellingen niet halen'. Naast dreigende stagnatie of uitval kunnen ook leerlingen die feitelijk niet meer schoolgaand zijn tot de doelgroep behoren, zoals geschorste of verwijderde leerlingen. In ongeveer een kwart van de plannen (26%) is problematisch verzuim door leerlingen als één van de (mogelijke) kenmerken van de doelgroep beschreven. Een derde van de plannen refereert aan de voortzetting van de schoolcarrière van leerlingen die in aanmerking komen voor plaatsing in een reboundvoorzie- ning. Op twee manieren wordt in de plannen aandacht besteed aan het ver- volgtraject. De beschrijving kan aansluiten op het voorschrift in regeling voor reboundvoorzieningen, bijvoorbeeld blijkend uit beschrijvingen als `de leerling moet wel terug kunnen naar de school van herkomst of een collega-school', `leerlingen die kansrijk zijn om in het regulier onderwijs gehandhaafd te kun- nen worden' en `de leerling moet de mogelijkheid hebben om het onderwijs op het huidige niveau af te ronden'. Ook komt het echter voor dat in meer algeme- ne termen gerefereerd wordt aan de voortzetting van de schoolcarrière, waarbij een vervolg buiten het regulier onderwijs niet per definitie uitgesloten is. Dit

blijkt typeringen van de doelgroep als:

· `leerlingen die niet (meer) op de eigen school herplaatst kunnen worden en voor wie geen passend alternatief voorhanden is';
· `risicoleerlingen die niet meer binnen het regulier onderwijs kunnen wor- den gehandhaafd en die geen toelating krijgen tot het speciaal onderwijs vanwege plaatsgebrek';

· `leerlingen die niet op school zijn te handhaven en waarvoor nog niet dui- delijk of zij naar een vervolgsituatie in een andere school in het regulier- of cluster-4-onderwijs moeten worden verwezen'.
Zowel leerlingen bij wie duidelijk is dat zij hun schoolcarrière in het regulier on- derwijs kunnen vervolgen als leerlingen bij wie dit op voorhand niet vaststaat of bij wie dit niet aannemelijk is, kunnen zoals blijkt uit de plannen deel uitmaken van de doelgroep van eenzelfde reboundvoorziening. 12 Een startkwalificatie betekent het behalen van minimaal een diploma havo, vwo of niveau 2

van het mbo (www.minocw.nl).


··· 64 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

c. Schoolgerelateerde factoren en overige kenmerken In de meeste plannen wordt - evenals in de regeling voor reboundvoorzieningen
- gerefereerd aan de onveilige situatie die een leerling op school teweeg kan brengen, als reden voor verwijzing naar een reboundvoorziening. Voorkomende beschrijvingen zijn `het bedreigen van de eigen veiligheid en de veiligheid van medeleerlingen en medewerkers op school', `het bedreigen van een veilig schoolklimaat' en `omwille van sociale en psychische veiligheid tijdelijk uit het reguliere circuit moeten'. Mogelijk is sprake van een conflict of een crisissitu-

atie, waarbij de situatie dusdanig is `dat de leerling `even' niet meer op de eigen school kan zijn'.
De ontoereikende leerlingenzorg op school komt als medebepalende factor van de doelgroep in de meeste plannen ter sprake. Verwezen wordt naar leerlingen met problemen die `de draagkracht van de school te boven gaan' of bij wie eer- dere interventies niet werkzaam bleken. In plannen wordt ook wel gesproken over ontstane handelingsverlegenheid op school. De leerlingen in kwestie heb- ben tijdelijk andere of meer intensieve begeleiding nodig dan vanuit de school geboden kan worden, gelet op de aard, de ernst en de complexiteit van de ge- signaleerde problematiek. De problemen zouden, zoals in enkele plannen staat vermeld, een te zware belasting zijn voor de school en de groep waar de leerling deel van uitmaakt en een te zware wissel kunnen trekken op de beschikbare capaciteit aan leerlingenzorg in school. De gesignaleerde problemen kunnen ook vragen om een nadere observatieperiode en het verrichten van uitvoeriger onderzoek, waarvoor de periode in de reboundvoorziening wordt beoogd. Afgaand op de overheidsregeling staat de reboundvoorziening in principe open voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, die baat zouden kunnen heb- ben bij een tijdelijk verblijf in een reboundvoorziening. Dit maakt dat leeftijd en schooltype (met uitzondering van speciaal onderwijs, respectievelijk ZMOK- onderwijs) als ondergeschikt kunnen worden beschouwd aan dit selectiecrite- rium. De samenwerkingsverbanden hebben echter de vrijheid om de doelgroep nader te definiëren, om daarmee aan te kunnen sluiten bij de regionale behoefte

en de bestaande zorgstructuur. In verschillende plannen komt de ruime defi ni- ering uit de overheidsregeling terug, zonder nadere concretisering of beperking van het onderwijstype. De voorziening is kortweg toegankelijk voor `leerlingen in het voortgezet onderwijs', met mogelijk de toevoeging dat de leerlingen onder het verantwoordelijke samenwerkingsverband dienen te vallen. Ook

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 65 ···

komt het voor dat de onderwijstypen bij naam genoemd zijn: in acht plannen is beschreven dat de reboundvoorziening toegankelijk is voor leerlingen uit het vmbo, praktijkonderwijs, havo en vwo. In één plan worden gymnasium en speciaal voortgezet onderwijs aan de rij toegevoegd en eveneens in één geval wordt de reboundvoorziening ook gezegd open te staan voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs, respectievelijk REC cluster 4. In negen plannen is een beperking van de toegankelijkheid voor leerlingen uit het voortgezet on- derwijs beschreven op grond van het onderwijstype. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van exclusieve toegankelijkheid van de reboundvoorziening voor leerlingen uit het vmbo, of voor leerlingen uit `vmbo, havo of vwo'. In zeven plannen is opgenomen dat de reboundvoorziening ook toegankelijk is voor leerlingen met zogeheten leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). In ongeveer een derde van de plannen wordt direct of indirect een verwijzing gemaakt naar de vereiste leeftijd van de leerling om toegelaten te worden tot de reboundvoorziening. Het meest genoemd is de leeftijdsgroep van twaalf tot achttien jaar. In één plan wordt alleen een minimumleeftijd van twaalf jaar gegeven en in twee gevallen worden geen leeftijdsgrenzen genoemd, maar de vereiste leerjaren.
10.2.2 Specificatie van de doelgroep
De reboundvoorziening wordt beschouwd als deel van een groter geheel van samenhangende maatregelen in het onderwijs. De regeling voor reboundvoor- zieningen schrijft voor dat er afstemming dient plaats te vinden `met het aan- palende onderwijsveld', waartoe de projecten Herstart en Op De Rails worden gerekend. De afstemming wordt van belang geacht voor het kunnen realiseren van een passende onderwijsplek voor elke leerling in een regio (Gele Katern 20 april 2005, p. 77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23; zie ook hoofdstuk 3). In de plannen wordt de reboundvoorziening grofweg op twee manieren geposi- tioneerd:

· afgebakend ten opzichte van voorzieningen als Herstart, Op De Rails en

overige (bestaande) onderwijsopvangvoorzieningen en leerlingenzorg;
· onderverdeeld in van elkaar onderscheiden rebound-subtypen.

Uit de plannen kan opgemaakt worden dat met de gekozen inrichting van reboundvoorzieningen, onderscheiden in subtypen en/of afgebakend ten op- zichte van andere vormen van leerlingenzorg gestreefd wordt naar het leveren


··· 66 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

van een bijdrage aan het ondersteunen van leerlingen in het voortgezet onder- wijs die kampen met problemen van verschillende aard, omvang en ernst. De a akening van de reboundvoorziening ten opzichte van andere programma's en de onderverdeling van de reboundvoorziening in subtypen sluiten elkaar niet uit en kunnen naast elkaar bestaan. Een voorbeeld daarvan is te vinden in één van de plannen waar de reboundvoorziening is onderverdeeld in een `preventiegroep' en een `schakelgroep'. In de preventiegroep staat observatie van de leerling centraal, wordt een handelingsplan opgesteld en keert de leerling weer terug op de school van herkomst. De schakelgroep is er voor leerlingen die doorgaans niet kunnen terugkeren op de school van herkomst. De doelgroep van de schakelgroep wordt omschreven als `leerlingen die de directe veiligheid van leerlingen, personeel en/of de schoolomgeving bedreigen'. Deze twee uitwerkingen van de rebound- voorziening onderscheiden zich voorts van de programma's Herstart en Op De Rails.
Met de afbakening van de reboundvoorziening ten opzichte van andere pro- gramma's en de specificatie in subtypen wordt in vrijwel alle gevallen op directe

of indirecte wijze nadere informatie verschaft over de doelgroep. De subtypen kunnen daarbij verwijzen naar in de plannen onderscheiden groepen leerlingen die een eigen programma kennen en naar groepen leerlingen die weliswaar op een aantal kenmerken van elkaar verschillen, maar niet per se afzonderlijke programma's krijgen aangeboden. Het komt ook voor dat doelgroepen van onderscheiden beleidsprogramma's van de landelijke overheid, zoals Rebound, Herstart en Op De Rails, in plannen in meer of mindere mate geïntegreerd worden uitgewerkt. De reboundvoorziening kan, afgaand op de plannen, deel uitmaken van een meer integrale opvangvoorziening waar ook leerlingen worden opgevangen, die niet per definitie tot de doelgroep van reboundvoorzie-

ningen worden gerekend. In de meeste plannen wordt ingegaan op de afstem- ming met andere (bestaande) zorgstructuren en programma's als Herstart en Op De Rails, bijvoorbeeld door het realiseren van één gezamenlijk `loket', waar bepaald wordt waar de leerling het beste op zijn plaats is. Een voorbeeld van een tot op zekere hoogte geïntegreerde uitwerking is te vinden in één van de plannen waar zogeheten `leerlingplaatsen

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 67 ···

rebound' en `crisisplaatsen ZMOK/Op De Rails' worden onderschei- den. Er wordt vervolgens aan de hand van doelgroepkenmerken een toelichting gegeven op de beoogde `leerlingplaatsen Herstart/Op De Rails' en op de `reboundplaatsen'. Beide plaatsen zijn bedoeld voor:
·
"leerlingen die niet op school zijn te handhaven en die terug- geplaatst zullen worden naar een andere school binnen het samenwerkingsverband;

·
leerlingen die niet op school zijn te handhaven en waarvoor nog niet duidelijk is of zij naar een vervolgsituatie in een andere school in het regulier of cluster-4-onderwijs moeten worden verwezen;

·
leerlingen voor wie buiten de school een diagnostisch traject nodig is en/of over wie nog weinig bekend is (geen of te weinig gegevens)."
Aan de doelgroepomschrijving voor de leerlingplaatsen Herstart/Op De Rails is voorts toegevoegd dat de leerlingen op school niet te handhaven zijn en dat `redelijk duidelijk is dat zij een cluster 4 indi- catie zullen krijgen en vervolgens daar een plaatsing nodig hebben'. Het plan vermeldt dat er sprake is van een gedeeltelijk overlappende doelgroep, waarbij overigens wel wordt uitgegaan van (de ontwikke- ling van) verschillende programma's.
In het navolgende wordt inzicht gegeven in uitwerkingsvormen van rebound- voorzieningen, waarmee kenmerken van de doelgroep onlosmakelijk verbonden zijn. In ongeveer de een derde van alle plannen kunnen twee of meer (en maxi- maal vijf) subtypen onderscheiden worden, die overigens ook grotendeels tot uitdrukking lijken te komen in de vorm van afzonderlijke programma's.13 Een uitwerking van de reboundvoorziening waarin twee of drie subtypen te onder- scheiden zijn, zijn het meest voorkomend (n=19 respectievelijk n=8). Andere
13 Overigens is het aannemelijk dat feitelijk meer subtypen onderscheiden kunnen worden en

dat de mate van voorkomen van de nu onderscheiden subtypen in werkelijkheid hoger ligt. Het is echter niet de doelstelling van dit onderzoek om een totaaloverzicht te geven van de feitelijk voorkomende subtypen. Dit is een verkennende studie waarbij de voorkomende varianten in de plannen uitputtend in kaart gebracht worden, om een beeld te geven van de manier waarop in de praktijk omgegaan wordt met de invulling van de doelgroep voor reboundvoorzieningen.


··· 68 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

onderwijsopvangvoorzieningen of vormen van leerlingenzorg en de program- ma's Herstart en Op De Rails zijn op dit punt in de analyse buiten beschouwing gelaten.14 Waar in de plannen niet geheel duidelijk is of een vorm van onder- wijsopvang als behorend tot of bestaand náást de reboundvoorziening moet worden beschouwd, is gekozen voor de eerste mogelijkheid. De in de plannen gegeven uitwerkingen bevatten steeds één of meer van de volgende kenmerken:
· het organisatieniveau van de reboundvoorziening (a);


· de reden of functie van de plaatsing (b);


· het perspectief op het vervolg van de schoolcarrière (c);


· overige kenmerken op leerling-niveau (d).

Elk van de kenmerken kan op een meer concreet niveau verwerkt zijn in de plannen. Onderstaande figuur geeft een meer concrete invulling aan de vier

categorieën.
Figuur 10.3 Kenmerken van subtypen
a. Organisatieniveau b. Reden of functie c. Perspectief vervolg d. Kenmerken plaatsing schoolcarrière leerlingen
- intern, binnenschools - crisissituatie - regulier voortgezet - onderwijskenmerken onderwijs (eigen of (o.a. niveau, leerjaar) andere school)
- extern, bovenschools - observatie en - ander onderwijstraject - schoolgerelateerde diagnostiek (o.a. speciaal probleemkenmerken onderwijs, ROC) (o.a. verzuim, leerproblemen, gedragsproblemen)
14 In twee plannen lijkt Op De Rails opgenomen te zijn in één van de subtypen. In één geval gaat het om leerlingen die na verblijf in de reboundvoorziening `via de hulpstructuur van Op De Rails' terugkeren in het regulier onderwijs. In het andere geval gaat het om `leerlingen met `ernstige' gedragsproblemen en/of sociaal-emotionele problematiek waarvan bij voorbaat niet verwacht mag worden dat ze weer terug kunnen keren naar de eigen school, maar die gebaat zijn bij een langduriger begeleidingstraject'. Op De Rails wordt hierbij als één van de mogelijke interventies genoemd.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 69 ···


- handelingsverlegen- - alternatief traject (o.a. - overige kenmerken heid, ontoereikend arbeidstoeleiding, (o.a. delinquentie, gebleken interventies jeugdzorg) ex-detentie)
- tijdelijke opvang - perspectief nog open noodzakelijk (al
dan niet nadruk
op begeleiding of
jeugdzorg)
a. Organisatieniveau
De beschrijvingen van de subtypen geven zoals gezegd in veel gevallen nader in- zicht in de doelgroep van reboundvoorzieningen. In een aantal gevallen verwijst de beschrijving direct naar kenmerken van leerlingen of de (aard en ernst van de) problematiek, zoals bij de inschatting van het vervolg van de schoolloop- baan en het bestaan van een acute crisissituatie als reden voor plaatsing. Maar ook uit bijvoorbeeld het organisatieniveau kunnen kenmerken afgeleid worden over de doelgroep. Zo is het aannemelijk dat interne en externe reboundvoor- zieningen binnen een samenwerkingsverband als subtypen in elkaars verlengde liggen, in het bijzonder wat betreft de ernst van de problemen en verwachtingen over de voortzetting van schoolloopbaan.
De doelgroep van een interne en externe reboundvoorziening is in één van de plannen als volgt getypeerd:

1. `leerlingen die binnen de school tijdelijk een opvang nodig hebben en daar-

binnen ­ na een begeleidingsproces ­ terugkunnen in het reguliere traject.'
2. `leerlingen met ernstige relatiebreuk met het VO, de breuk is in principe

herstelbaar en de leerling kan mogelijk een doorstart maken na een verblijf van een aantal maanden in een reboundvoorziening.' In twaalf plannen wordt melding gemaakt van schoolinterne opvangmogelijk- heden, naast één of meer andere (al dan niet als bovenschools aangeduide) subtypen.15

15 In twee plannen, waar geen onderscheid wordt gemaakt in subtypen, is de reboundvoorzie-

ning beschreven als schoolinterne reboundvoorziening.


··· 70 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

b. Reden of functie plaatsing
In vijf plannen wordt bij de nadere uitwerking van de reboundvoorziening in subtypen apart gerefereerd aan de mogelijkheid van acute opvang van leerlin- gen naar aanleiding van ontstane crises of plotseling hevig optredende proble- matiek. De reboundvoorziening kan ook aangewend worden om gesignaleerde problemen rond een leerling nader in kaart te brengen of te verhelderen. In zeven plannen wordt een dergelijk traject voor observatie- en diagnostiek als functie van een reboundvoorziening onderscheiden. Niet ongebruikelijk is dat de leerling na het observatietraject weer teruggaat naar de school van herkomst. In één geval bestaat het observatie- en diagnostiektraject als zogeheten interne reboundfaciliteit. Overigens wordt observatie en diagnostiek ook dikwijls als eerste fase van een verblijf in de (externe) reboundvoorziening beschouwd. In enkele plannen is in de uitwerking van de doelgroep `handelings verlegenheid van de school' opgenomen of wordt gerefereerd aan ontoereikend gebleken eerdere interventies als reden voor plaatsing. Ook bij beschrijvingen van de doelstelling wordt in plannen aan de handelingsverlegenheid van school gerefe- reerd.
Het komt meer dan eens voor dat samenwerkingsverbanden subdoelgroepen definiëren aan de hand van de intensiteit van de begeleiding die gedurende de

tijdelijke opvang ingezet lijkt te moeten worden. Het onderscheid dat zich aan- dient, verwijst in meest strikte zin naar een groep die met kortdurende begelei- ding weer terug kan naar de eigen school en een groep die om een langduriger en intensiever begeleidingstraject vraagt, al dan niet in de vorm van geïndiceer- de jeugdzorg. De invulling van het vervolg van de onderwijscarrière kan daarbij nog open zijn gelaten. Uit de plannen lijkt te kunnen worden opgemaakt dat het in de meeste gevallen gaat om groepen leerlingen die afzonderlijke trajecten worden aangeboden.
c. Perspectief vervolg schoolcarrière
Het verblijf in de reboundvoorziening kan, afgaand op de regeling voor rebound- voorzieningen en de informatie uit de plannen, benut worden om het perspec- tief op het vervolg van de onderwijscarrière van leerlingen te verhelderen. Dit neemt niet weg dat in de meeste plannen al nadere informatie terug te vinden is over het beoogde verdere verloop van de schoolcarrière van leerlingen, al dan

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 71 ···

niet uitgewerkt in naast elkaar bestaande groepen met een eigen programma.16 Dit geldt in het bijzonder voor de plannen waar een specificatie van de doel-

groep is opgenomen. De volgende varianten van reboundvoorzieningen worden op grond van het kenmerk `beoogd perspectief na verblijf in de reboundvoorzie- ning' zichtbaar:

· voorzieningen (intern of extern georganiseerd) voor leerlingen die hun

onderwijscarrière naar verwachting voortzetten in het regulier voorgezet onderwijs;

· (extern georganiseerde) voorzieningen voor leerlingen bij wie het ver-

volgtraject nog onduidelijk is of die mogelijk gebaat zijn bij een ander (onderwijs)traject.
Tot de eerstgenoemde variant behoren leerlingen die ofwel terugkeren naar de eigen school, ofwel hun schoolcarrière vervolgen op een andere (vergelijkbare) school voor regulier voortgezet onderwijs. De tweede variant herbergt leer- lingen die naar verwachting niet zullen terugkeren in het regulier voortgezet onderwijs, maar die meer gebaat zijn bij een ander onderwijstraject, zoals een vorm van speciaal onderwijs (REC cluster 4), een opleiding bij een ROC of een leerwerktraject. Ook tot de tweede variant behoren leerlingen die mogelijk niet terugkeren in het onderwijs en een alternatief traject ingaan, zoals daghulp, residentiële hulp of directe arbeidstoeleiding. Op deze plaats is het ook van belang te melden dat leerlingen met een verkregen indicatie voor REC cluster 4 de schoolloopbaan kunnen vervolgen in het regulier voortgezet onderwijs. Deze mogelijkheid komt in enkele plannen ter sprake.
De doelgroepomschrijving in de regeling voor reboundvoorzieningen bestude- rend, sluiten de eerstgenoemde varianten op voorhand - en los van toegekende de vrijheid aan de samenwerkingsverbanden - het meest aan op de van over- heidswege gegeven uitgangspunten. Beide typen kunnen echter naast elkaar
16 In het bijzonder ook bij dit onderdeel is de eerder gemaakte opmerking van belang dat

door geïntegreerde benaderingen in de plannen niet altijd met zekerheid is vast te stellen in hoeverre het gaat om varianten van de reboundvoorziening zelf of van naast de rebound- voorziening bestaande opvangfaciliteiten. De beschrijvingen kunnen als gevolg daarvan een bredere groep leerlingen betreffen dan de groep voor wie reboundfaciliteiten bedoeld zouden zijn.


··· 72 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

bestaan en in plannen als complementair beschreven zijn. Terugkeer naar de eigen school óf een andere school binnen het samenwerkingsverband voortge- zet onderwijs worden in plannen dikwijls in één adem genoemd. Ook komt het voor dat de voortzetting van de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs niet nader wordt omschreven. Leerlingen met een beoogd vervolgtraject in het re- gulier voortgezet onderwijs, worden in plannen vervolgens onderscheiden van leerlingen bij wie, gekoppeld aan een taxatie van de problematiek, een ander vervolgtraject na de tijdelijke opvang meer aannemelijk lijkt. Drie voorbeelden illustreren de wijzen waarop het vervolg van de schoolloopbaan opgenomen kan zijn in doelgroepspecificaties. Het

eerste voorbeeld betre een interne en een externe voorziening, met in beide gevallen het perspectief gericht op een vervolg van de schoolloopbaan in het (regulier) voortgezet onderwijs. In het tweede voorbeeld wordt een onderscheid gemaakt tussen terugkeer naar de eigen school en overige trajecten. In het derde voorbeeld wordt een onderscheid gemaakt tussen leerlingen die naar alle waarschijnlijk- heid wel en leerlingen die niet doorgaan in het regulier voortgezet onderwijs. In het eerste en derde geval is uit de plannen op te maken dat de doelgroepspecificatie zich ook daadwerkelijk uit in afzonderlijke

groepen.
Voorbeeld 1:

·
leerlingen die binnen de school tijdelijk een opvang nodig hebben en daarbinnen ­ na een begeleidingsproces ­ terug kunnen in het reguliere traject;

· leerlingen met `ernstige relatiebreuk' met het voortgezet onder- wijs, de breuk is in principe herstelbaar en de leerling kan moge- lijk een doorstart maken na een verblijf van een aantal maanden in een reboundvoorziening.
Voorbeeld 2:

· leerlingen die terug kunnen naar de eigen school;
· leerlingen die een ander vervolgtraject ingaan. Voorbeeld 3:

· leerlingen met `ernstige relatiebreuk' met het voortgezet onder- wijs, de breuk is herstelbaar en de leerling kan een doorstart maken na een verblijf van een aantal maanden;
· leerlingen met een `ernstige relatiebreuk' met het voortgezet on- derwijs, waarbij de breuk niet goed herstelbaar is en die mogelijk

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 73 ···

op hun plaats zijn in REC cluster 4 of in de jeugdzorg (daghulp of residentiële instelling).
d. Kenmerken van leerlingen
In verschillende plannen met specificaties van de doelgroep zijn kenmerken op-

genomen die nadere informatie verschaffen over de leerlingen. Een aantal uit- werkingen komt overeen met de kenmerken uit de eerder behandelde algemene doelgroepomschrijving, zoals een verwijzing naar de ontstane gedragsproble- men, leerproblemen of sociaal-emotionele problemen. Er kan daarbij gerefe- reerd worden aan de aard en ernst van de problemen (inclusief het optreden van een bedreiging voor de veiligheid op school) en het structureel voorkomen of acuut verschijnen ervan. De problemen op school kunnen nader getypeerd worden met omschrijvingen als `ernstig verbaal of fysiek geweld' of `plotseling hevig optredende problematiek, zoals geweldsdelicten en andere vormen van criminaliteit die de veiligheid van medeleerlingen en docenten bedreigen'. In één van de reboundvoorzieningen in Rotterdam is een aantal plaatsen gereserveerd voor de opvang en begeleiding van `licht-delin- quente' leerlingen. De operationalisatie van de term `licht-delinquent' is nog niet onomstotelijk vastgesteld. Tot dusver worden de volgende kenmerken beschreven:

· "in aanraking zijn (geweest ) met politie/justitie op het moment van aanmelding;

· een strafrechtelijk proces doorlopen (er is minimaal een proces- verbaal opgemaakt);

· een delict gepleegd hebben;

· onder groepsdwang (vaak) meedoen aan grensoverschrijdende activiteiten;

· op agressieve, verbale of non-verbale wijze in verzet gekomen tegen de omgeving (opvoeders, medeleerlingen of materialen)" (Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2005, p.119). Ook wordt in Rotterdam binnen de reboundvoorziening een aparte variant onderscheiden voor een bepaalde groep meisjes, genaamd `jonge meiden zelfstandig', waar maximaal 14 leerlingen geplaatst kunnen worden (Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2005, p. 118).


··· 74 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

In verschillende plannen wordt bij de doelgroepspecificatie verwezen naar de

complexiteit van gesignaleerde problemen en het bestaan van meervoudige problematiek. Ook kan informatie verwerkt zijn over de ontstaansgeschiedenis in termen van een veronderstelde multiconditionele bepaaldheid en mogelijke aangeleerdheid van het vertoonde gedrag of het moeilijk corrigeerbaar zijn van de leerling. In verschillende doelgroepspecificaties komen, evenals genoemd

in de algemene doelgroepomschrijving, een (dreigende) relatiebreuk met het voortgezet onderwijs ter sprake, een (mogelijk) voortijdig schoolverlaten van leerlingen en het ontbreken van motivatie om de schoolloopbaan te vervolgen. In drie plannen zijn subgroepen te onderscheiden op grond van leerjaar of onderwijsniveau, zoals een voorziening specifiek voor leerlingen uit de brugklas

of een gecombineerde voorziening voor leerlingen uit het praktijkonderwijs, leerlingen met leerwegondersteunend onderwijs en leerlingen uit het speciaal onderwijs.
In twee plannen komt de jongere populatie van het voortgezet onder- wijs naar voren in de specificatie van de doelgroep voor reboundvoor-

zieningen. Het gaat om een aparte voorziening voor leerlingen in de brugklas. Daarnaast wordt in één van deze plannen een voorziening voor leerlingen in met name de tweede klas van het voortgezet onderwijs beschreven en in het andere plan een voorziening voor (dreigende) uitvallers van 15 jaar en ouder in het vmbo of middelbaar beroepsonderwijs, die toe- of teruggeleid worden naar laatstgenoemd onderwijstype.
In één plan wordt melding gemaakt van twee - reeds bestaande
- vormen van kortdurende opvang voor leerlingen in het voortgezet onderwijs, namelijk een voorziening voor leerlingen `van het regulier onderwijs' en een voorziening voor leerlingen uit het voortgezet spe- ciaal onderwijs (REC cluster 4), uit het praktijkonderwijs en leerlingen met leerwegondersteunend onderwijs.
10.2.3 Contra-indicaties en afbakening doelgroep
In bijna tweederde van alle plannen (64%) zijn contra-indicaties opgenomen die de toelating van leerlingen tot reboundvoorzieningen beperken. In een aan- tal gevallen wordt de doelgroep afgebakend door het uitsluiten van leerlingen die voor een ander type zorg en/of onderwijs in aanmerking komen. Daarnaast zijn ook meer concrete gedragingen of kenmerken van leerlingen terug te vinden op grond waarvan zij niet toelaatbaar worden geacht tot reboundvoor- zieningen.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 75 ···

In een aantal plannen wordt de doelgroep voor de reboundvoorziening expliciet onderscheiden van de doelgroep voor de projecten Op De Rails of Herstart. In ongeveer een vijfde van de plannen (19%) is opgenomen dat de reboundvoor- ziening niet bedoeld is voor leerlingen die in aanmerking komen voor Herstart. In drie plannen (4%) is beschreven dat leerlingen die tot de doelgroep van het project Op De Rails behoren niet in aanmerking komen voor plaatsing in een reboundvoorziening. Het moeten doorlopen van een `justitieel traject' wordt in iets minder dan de helft (45%) van de plannen als contra-indicatie genoemd. Een ZMOK-indicatie komt als zodanig in ongeveer de helft van alle plannen (53%) terug. In verschillende plannen wordt (tevens) op een andere wijze dan de letterlijke omschrijving `ZMOK-indicatie' aan zogenoemde cluster 4-proble- matiek gerefereerd als contra-indicatie voor plaatsing in een reboundvoorzie- ning.
Voorbeelden van een dergelijke afbakening van de doelgroep, zijn:
· een gedragsstoornis of een geclassificeerde stoornis behorend tot de criteria

voor een ZMOK-indicatie (4);17

· cluster 4-problematiek (1);


· psychiatrische problematiek of een psychisch ziektebeeld waardoor de leer-

ling onvoldoende in staat is te leren (10);

· een gedragsstoornis als oorzaak voor grensoverschrijdend gedrag of voor het

ontstaan van een crisissituatie (2);

· de leerling heeft geen reële kans op terugkeer in de reguliere setting (1);


· de leerling kan in een andere onderwijsvorm beter geholpen worden (1);


· leerlingen afkomstig van één van de soorten speciaal onderwijs, waaronder

REC cluster 4, of die naar één van deze vormen van speciaal onderwijs zou- den moeten uitstromen (1).
In negen plannen zijn beschrijvingen opgenomen die verwijzen naar (een mate van) externaliserend gedrag van leerlingen op grond waarvan zij niet toelaat- baar worden geacht tot de reboundvoorziening. Het gaat om:
· `excessief geweld (waarbij de veiligheid van anderen in gevaar komt)';


· `structureel oppositioneel of crimineel gedrag';


· `dermate ernstig externaliserend gedrag'.

Uit vraaggesprekken met enkele coördinatoren van samenwerkings verbanden en coördinatoren van voorzieningen komt naar voren dat een dergelijke afbake-
17 Frequenties zijn tussen haakjes toegevoegd.


··· 76 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

ning van de doelgroep samenhangt met tenminste één van de volgende facto- ren:

· het kunnen garanderen van een veilige leer- en werkomgeving voor leerlin-

gen en medewerkers in reboundvoorzieningen;

· de beschikbare begeleidingsmogelijkheden en het ontwikkelde programma-

aanbod in de reboundvoorziening, toegesneden op een beoogde groep leerlingen;

· de aanwezigheid van alternatieve opvangvoorzieningen en zorgstructuren in

de omgeving.
In vijf plannen is beschreven dat reboundvoorzieningen niet bedoeld zijn voor leerlingen afkomstig uit het praktijkonderwijs.18 Ook de meer algemene om- schrijvingen `leerlingen die onvoldoende in staat zijn tot leren' en leerlingen die `het onderwijsniveau niet aankunnen' komen als contra-indicaties voor. In enkele plannen is een contra-indicatie opgenomen die verwijst naar `een te lage intelligentie' van leerlingen of `een intelligentie waarbij een groot risico bestaat op verstandelijke en sociale overvraging, waardoor de structuur en veiligheid onvoldoende gewaarborgd worden'.
Scholen die zelf nog onvoldoende hulp aan leerlingen hebben geboden, leerlin- gen die de toeleiding naar bureau jeugdzorg geadviseerd wordt en leerlingen die zich in een adequaat hulpverleningstraject bevinden, tegelijkertijd op een passende school zitten en mogelijk tijdelijk niet schoolgaand zijn, komen voor als contra-indicaties voor plaatsing van leerlingen in reboundvoorzieningen. Verslavingsproblematiek of problematisch druggebruik komt in elf plannen naar voren als contra-indicatie voor plaatsing in een reboundvoorziening. In één plan wordt bij de contra-indicaties verwezen naar leerlingen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) die baat zouden hebben bij medicatie,

maar die niet innemen. Eveneens één plan beschrijft dat de voorziening niet bedoeld is voor leerlingen bij wie `leerproblemen als dyslexie' ten grondslag liggen aan de gesignaleerde gedragsproblemen. Een gebrekkige taalbeheersing wordt een enkele keer als reden opgegeven om leerlingen niet toe te laten tot de reboundvoorziening.

18 Scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs verzorgen niet-diploma-gericht onderwijs (Wet van 25 mei 1998 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteu- nend en praktijkonderwijs).

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 77 ···

Leerlingen die (veelvuldig) spijbelen of die zich in een schorsings- of verwijde- ringsprocedure bevinden, worden in enkele samenwerkingsverbanden uitgeslo- ten van deelname aan een programma in de reboundvoorziening. Ook komt het voor dat de reboundvoorziening niet toegankelijk wordt geacht voor leerlingen die in afwachting zijn van plaatsing op een andere school. In verschillende plannen is als voorwaarde opgenomen dat de leerling en zijn ouders of verzorgers achter de plaatsing van de leerling in een rebound- voorziening dienen te staan. Het ontbreken van voldoende motivatie of een coöperatieve houding bij één van deze partijen geldt in dit kader als reden om een leerling niet toe te laten. Het beschikken over voldoende gegevens over de leerling voorafgaand aan een eventuele plaatsing is eveneens in een aantal plannen opgenomen als voorwaarde voor toelating van leerlingen. Ontbrekende gegevens kunnen ertoe leiden dat een leerling (in eerste instantie) niet wordt toegelaten tot een reboundvoorziening.


··· 78 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 79 ···

11
Doelstelling, veiligheidsaspecten
en organisatorische context

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de analyse van de doelstelling, veiligheidsaspecten en van de organisatorische context van reboundvoorzieningen. Bij elk van de thema's wordt eerst gerefereerd aan het overheidsbeleid en waarna de presentatie volgt van uitwerking in de rebound- plannen.
11.1 Doelstelling
Doelstellingen worden verondersteld te liggen op het niveau van de leerling en op het niveau van de school. Met de verwijzing van een leerling naar een reboundvoorziening wordt aan de betreffende leerling een signaal afgegeven dat grenzen zijn overtreden. Een plaatsing in een reboundvoorziening geldt als tweede kans die de leerling geboden wordt en die de leerling ook moet aangrij- pen door te werken aan gedragsverandering en leerprestaties (Veiligheid op school, 29 240 nr. 5, p.10). Voorafgaand aan een mogelijke plaatsing van een leerling in een reboundvoorziening is sprake van zowel een schooloverstijgende zorgbehoefte als een bedreiging van het veilig schoolklimaat. De minister van OCW stelt dat de plaatsing onmiddellijk positieve effecten te zien geeft in de school, het is een adempauze voor zowel de school als voor de betrokken leer- ling. In de regeling wordt tevens een verder gelegen doelstelling van rebound- voorzieningen beschreven, namelijk het leveren van een bijdrage aan het tegengaan van voortijdig schoolverlaten (Gele Katern 20 april 2005, pp. 77-78; Staatscourant 29 maart 2006, p.23). Van Veen en Wienke (2005, p.15) voegen daaraan het versterken van de zorgstructuur van het voortgezet onderwijs als doelstelling toe.
In bijna alle plannen (96%) is informatie opgenomen over doelen. In de meeste gevallen zijn de doelen gelijk aan of vergelijkbaar met de doelen die in de rege- ling voor reboundvoorzieningen is terug te vinden.


··· 80 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Tabel 11.1 Doelen in reboundplannen (percentages, n=71) Voortijdig schoolverlaten tegengaan (in de regeling voor reboundvoorzieningen ook wel als e ect beschouwd). 51 Leerlingen een niet vrijblijvende kans bieden om te bewijzen dat ze binnen het regulier onderwijs hun schoolloopbaan kunnen en willen voortzetten of aan hun toekomst kunnen en willen werken (bron: regeling voor reboundvoorzieningen). 45 Scholen ontlasten van gedragsmoeilijke leerlingen, waar het veilig schoolklimaat in het geding is en het arsenaal aan leerlingenzorg is uitgeput (bron: regeling voor reboundvoorzieningen). 30 Scholen ondersteunen bij het kunnen voortzetten van het onderwijs aan gedragsmoeilijke leerlingen (bron: Van Veen & Wienke, 2005). 18 Zorgstructuur versterken in het voortgezet onderwijs (bron: Van Veen & Wienke, 2005). 12 In de meeste plannen wordt gerefereerd aan het bieden van tijdelijke opvang voor leerlingen en het streven de leerlingen te behouden voor het onderwijs: de leerling dient een `passende onderwijsplek' te krijgen na vertrek uit de rebound- voorziening. De voorkeur gaat daarbij uit naar een voortzetting van de onder- wijsloopbaan door de leerling in de eigen school, of anders in een andere school voor regulier voortgezet onderwijs (al dan niet binnen het samenwerkingsver- band). Wanneer dit niet haalbaar is, komen andere opties aan de orde, zoals een alternatief traject binnen het onderwijs en (in het uiterste geval) een traject buiten het onderwijs. In sommige gevallen wordt de intentie aangehaald om leerlingen een startkwalificatie te laten halen. Eén plan verwoordt de ambitie

dat 75% van de leerlingen een jaar na vertrek "een opleiding of een combinatie van arbeid en scholing richting startkwalifi catie" volgt. Enkele voorbeelden van de beschrijving van de doelstelling:
·
`Het terugleiden van de leerling naar de reguliere setting of een passende onderwijsvorm'.
·
`Leerlingen zo mogelijk terugleiden naar het regulier onderwijs om daar de schoolloopbaan te vervolgen. Of: overstappen naar een andere school of andere hulp'.
·
`Zoveel mogelijk jongeren in staat stellen met goed gevolg een onderwijsprogramma te kunnen afronden tot op minimaal het niveau van een startkwalificatie'.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 81 ···

De beoogde bijdrage van reboundvoorzieningen aan een veilig schoolklimaat, het bieden van een adempauze en een moment van reflectie voor de school en

het bieden van deskundigheidsbevordering op school komen ook terug in eigen (vaak aanvullende) doelgroepomschrijvingen.
11.2 Veiligheidsaspecten
Het instellen van reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs past in het overheidsstreven een veilig schoolklimaat te creëren en te handhaven. De reboundvoorziening is bedoeld voor leerlingen die de veiligheid van medeleer- lingen en medewerkers op de eigen school negatief beïnvloeden. Veiligheid ver- wijst hier naar sociale veiligheid: omgangsvormen die gehanteerd worden door degenen die bij het onderwijs betrokken zijn, zoals leerlingen, medewerkers op scholen en ouders (Veiligheid op school, 29 240 nr. 5, p.3). De operationalisatie van het begrip veiligheid bestaat uit zowel objectieve als subjectieve veiligheids- aspecten.

Gezien het algemene streven naar het realiseren en in stand houden van een veilig schoolklimaat en de omschrijving van de doelgroep voor reboundvoor- zieningen, ligt het voor de hand dat aan dit thema ook aandacht wordt besteed in de reboundplannen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte verwijzingen naar het thema veiligheid. Directe bespreking van veiligheidsaspecten wordt in enkele plannen in algemene zin ingevuld met de uitspraak dat de reboundvoorziening een meerwaarde heeft voor of een positie- ve bijdrage levert aan de veiligheid in het onderwijs. De term veiligheid heeft in aansluiting hierop in de meeste plannen, voor zover daarin opgenomen, betrek- king op de veiligheid op de school van de leerling. Ook wordt wel in algemene termen geschreven over het creëren van een veilig klimaat in de reboundvoor- ziening of het in de voorziening realiseren van `een veilige leer- en leefplek'. In een aantal plannen komt het thema veiligheid nader aan de orde bij de afba- kening van de doelgroep. Indicaties en contra-indicaties voor plaatsing kunnen zowel betrekking hebben op de veiligheidssituatie in school als in de rebound- voorziening zelf. In het bijzonder bij `crisisopvang' als mogelijke uitwerking van reboundvoorzieningen wordt een koppeling gemaakt met een ontstane onvei- lige situatie op school.


··· 82 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Enigszins verwarrend lijkt het wanneer `veiligheidsproblematiek' een indicatie kan zijn voor een tijdelijk verblijf in een reboundvoorziening en tegelijkertijd in hetzelfde plan `excessief geweld waarbij de veilig- heid van anderen in gevaar komt' als contra-indicatie voor plaatsing is geformuleerd. Het ligt echter voor de hand de beschrijvingen in dit opzicht niet al te letterlijk te interpreteren en veeleer te beschouwen als niet nader geconcretiseerde beschrijvingen die gradaties aangeven van de ernst van gedragingen op grond waarvan een leerling al dan niet toelaatbaar wordt geacht in een reboundvoorziening. Protocollen voor handelwijzen bij ongewenst gedrag van leerlingen, zoals het inschakelen van collega's, en huisregels voor medewerkers, leerlingen en ouders kunnen, afgaand op de plannen, deel uitmaken van het (veiligheids)beleid in de reboundvoorziening. Huisregels kunnen in de vorm van een overeenkomst worden aangeboden, te ondertekenen door iedere leerling bij aanvang van het verblijf, en eventueel ook door zijn ouders of verzorgers en een vertegenwoordi- ger van de reboundvoorziening zelf.
In één van de plannen is het volgende voorschri opgenomen: "Als de leerling in de reboundgroep zodanig problematisch gedrag vertoont, dat hij de normale gang van zaken in de voorziening respectievelijk in de omgeving van de voorziening ernstig verstoort, kan de leerling van de reboundvoorziening worden verwijderd en teruggeplaatst worden naar de school van herkomst".
In de meeste gevallen kan de aandacht voor veiligheid in de reboundvoorzie- ning en de bijdrage aan de veiligheid op de school van geplaatste leerlingen afgeleid worden uit kenmerken van de (beoogde) reboundvoorziening. Reke- ning houdend met de veronderstelde achtergrondfactoren die medebepalend worden verondersteld voor het ontstaan van gedragsproblemen, is er in elke voorziening aandacht voor veiligheid en voor het welzijn van leerlingen als het gaat om de begeleiding van de leerling en het activeren van de juiste zorg. In diverse plannen wordt tevens gesproken over het verzorgen van trainingen gericht op het vergroten van sociale vaardigheden bij leerlingen en het reduce- ren van agressie als onderdeel van het programma. Een dergelijke benadering beoogt ook vruchten af te werpen bij terugkeer van leerlingen in de reguliere onderwijssetting. De terugkeer kan ­ afgaand op de informatie in de plannen ­

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 83 ···

gefaseerd plaatsvinden, om daarmee de kans op een succesvol vervolg van de schoolloopbaan te vergroten en ongewenste situaties vergelijkbaar met de situatie van vóór de plaatsing en mogelijk voortijdig afhaken van de leerling te voorkomen. Het bieden van nazorg aan de leerling en betrokken medewerkers op de school waar de leerling zich bevindt en de mogelijkheid tot consultatie van medewerkers van reboundvoorziening, kunnen ook in verband worden ge- bracht met het handhaven van een veilig schoolklimaat. Deze consultatiefunctie voor scholen en de mogelijkheid ambulante ondersteuning in te roepen, gebo- den door medewerkers van reboundvoorzieningen, wordt in plannen genoemd als te overwegen of feitelijk ingevulde functie van reboundvoorzieningen en als mogelijkheid beschouwd ter voorkoming van plaatsing van leerlingen in een reboundvoorziening. De functies die de reboundvoorziening ter bevordering van een veilig schoolklimaat kan vervullen, zijn:

· het bieden van (crisis)opvang waarin onderwijs en verschillende vormen

van begeleiding worden geboden;

· het uitvoeren van observatie en diagnostiek ter verheldering van de proble-

matiek en het meest geëigende vervolgtraject op het gebied van onderwijs en /of zorg;

· het bieden van ambulante ondersteuning aan leerlingen en scholen ter be-

vordering van het vervolg van de schoolcarrière en ter voorkoming van een plaatsing in een reboundvoorziening of schooluitval. In de reboundvoorziening zelf kan een kenmerk als een beperkte groepsgrootte ­ en daarmee de mogelijkheid tot het intensiveren van individuele begeleiding, het gemakkelijk kunnen behouden van overzicht in de ruimte en dergelijke ­ een verwijzing zijn naar het creëren en handhaven van een veilige situatie. Ook scholing en kwaliteitseisen gesteld aan medewerkers, het aantal medewerkers per groep en de keuze van de locatie en fysieke inrichting van de voorziening, kunnen verondersteld worden invloed uit te oefenen op de veiligheid in (en in de omgeving van) een reboundvoorziening. Een dergelijke uitwerking strookt met het advies van de RMO (2004, p.52) over het thema sociale veiligheid in Nederland. Meer specifiek wordt er gepleit voor een `overzichtelijke context'.

Als belangrijke voorwaarde voor een sociaal veilige context ziet de RMO het voldoende overzichtelijk zijn ervan. Het gaat hierbij om leerlingen die niet als nummer worden behandeld, leerkrachten en leerlingen die elkaar kennen, en om de fysieke inrichting van de ruimte.


··· 84 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

In één plan is verwoord dat de docent in de reboundvoorziening een taak hee in het creëren van een veilig en gestructureerd klimaat. Uit de financiële onderbouwing van een ander plan is op te maken dat

de medewerkers geschoold worden in `agressieregulatie'. Ook wordt in één van de plannen melding gemaakt van een discussie over het be- palen van een geschikte locatie voor de beoogde reboundvoorziening. De vraag die daarbij centraal staat is of voorziening gehuisvest kan worden in een school, met het oog op het kunnen garanderen van de veiligheid van de betrokkenen in de betre ende onderwijsinstelling. In twee andere plannen wordt voorgeschreven dat de ruimte overzichte- lijk en (daarmee) veilig is).
11.3 Organisatorische context
De primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven van een veilig schoolkli- maat ziet de minister van OCW weggelegd voor de school zelf. Vanwege school- overstijgende problematiek van leerlingen waarmee de school zich geconfron- teerd ziet, dient het onderwijs wel terug te kunnen vallen op de deskundigheid van andere voorzieningen voor jeugd en veiligheid. (Gele Katern 20 april 2005, pp. 76-77; Staatscourant 29 maart 2006, p.23). In de hierna volgende subpara- grafen wordt inzicht gegeven in de uitwerking van de organisatie van rebound- voorzieningen zoals beschreven in de reboundplannen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt naar rebound als onderdeel van het totale zorgaanbod in het onderwijs en de partijen waarmee wordt samengewerkt. 11.3.1 Aansluiting op interne leerlingenzorg en betrokkenheid Zorg- en adviesteam
In 85% van de plannen is melding gemaakt van de aansluiting van de interne leerlingenzorg van scholen op de reboundvoorziening in de zin dat beide typen leerlingenzorg worden verondersteld in elkaars verlengde te liggen. Deze be- nadering sluit aan op het geschetste kader in de regeling dat stelt dat rebound- voorzieningen geen geïsoleerde voorzieningen zijn en dat zij een meerwaarde hebben daar waar de interne leerlingenzorg op scholen niet toereikend blijkt.

In bijna driekwart van de plannen (72%) is beschreven dat het multidisciplinai- re Zorg- en adviesteam (ZAT) op scholen betrokken is in het traject voorafgaand

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 85 ···

aan de plaatsing van leerlingen in een reboundvoorziening. In de meeste geval- len wordt de bespreking van een leerling in het ZAT als voorwaarde gesteld om een leerling te kunnen plaatsen in een reboundvoorziening, met uitzondering van zogenoemde crisisplaatsingen. De grootschalige betrokkenheid van ZAT's in het proces voorafgaand aan de plaatsing van leerlingen in een reboundvoor- ziening kan gezien worden als uiting van het streven naar samenhang tussen verschillende vormen van leerlingenzorg en de aansluiting van de schoolinterne leerlingenzorg op die van de reboundvoorzieningen. Enkele voorbeelden van de wijze waarop aan de aansluiting met de zorg(structuur) op scholen wordt gerefereerd:
·
"De school moet zelf al wel de nodige acties hebben ondernomen"
---

·
"De leerling moet het zorgsysteem op school hebben doorlopen en moet besproken zijn in het ZAT"
---

·
"De school is (nog) niet in staat de gewenste gedragsverandering tot stand te brengen"
.

·
"De leerling hee gebruik gemaakt van tenminste één voor- ziening voor extra zorg binnen de school die gericht is op de problemen van de doelgroep, met te weinig resultaat". 11.3.2 Samenwerkende partijen
In vrijwel alle plannen (99%) is informatie opgenomen over samenwerking met andere instellingen, zowel verwijzend naar de voorbereidingfase als naar de fase van uitvoering.19 Samenwerking met scholen voor regulier voortgezet onderwijs, met andere onderwijs instellingen zoals REC cluster 4 en ROC's en met andere instellingen ligt voor de hand waar het gaat om uitstroommogelijk- heden voor leerlingen die de reboundvoorziening na een periode van tijdelijke opvang verlaten. Ook instellingen voor jeugdzorg en bureau jeugdzorg zijn voor de hand liggende partners van reboundvoorzieningen daar waar delen van de begeleiding in de reboundvoorziening zijn uitbesteed of waar in individuele gevallen aanvullende hulp geactiveerd dient te worden. Een enkele keer wordt de beschrijving van de samenwerking met andere partijen in een plan heel al- gemeen gehouden, zoals `jeugdvoorzieningen in de regio', in de meeste gevallen echter worden concrete partijen genoemd voor samenwerking. In het navol-
19 In één plan ontbreekt dergelijke informatie. Het betreft een schoolinterne reboundvoorzie-

ning in pilotfase.


··· 86 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

gende worden de samenwerkingspartners en de aard van de samenwerking met reboundvoorzieningen en samenwerkingsverbanden verkend. Waar mogelijk wordt de samenwerkingsvorm geconcretiseerd in termen van structurele of in- cidentele, feitelijke of gewenste samenwerking en wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de samenwerking.
In bijna de helft van de plannen (46%) wordt geschreven over samenwerking met het primair onderwijs. In de meeste gevallen wordt verwezen naar de rela- tie met de samenwerkings verbanden WSBS in het primair onderwijs, gericht op het bewerkstelligen van een goede informatie overdracht. In ongeveer de helft van de plannen (53%) wordt geschreven over samenwer- king met de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) van de samenwer- kingsverbanden voortgezet onderwijs. In algemene bewoordingen is de PCL gericht op het organiseren en verbeteren van de zorg in scholen en binnen het samenwerkingsverband. De PCL speelt in diverse samenwerkings verbanden een raadplegende, adviserende of beslissende rol bij de toelating van leerlingen in reboundvoorzieningen. Ook orthopedagogisch-didactische centra (OPDC's) van samen werkings verbanden kunnen een samenwerkingspartner van re- boundvoorzieningen zijn, in de zin dat de reboundvoorziening bij het OPDC is ondergebracht, uitvoeringspartner is of anderszins gebruik maakt van de expertise van het OPDC.
In de meeste plannen (88%) is ook informatie af te leiden over de samenwer- king met het speciaal onderwijs, respectievelijk REC cluster 4. De samenwer- king kan ­ los van de eerder vermelde samenwerking ten dienste van de moge- lijke uitstroom van leerlingen naar dit onderwijstype ­ betrekking hebben op het proces van toeleiding van leerlingen naar rebound voorzieningen. Ook kan de betrokkenheid bestaan uit activiteiten met het oog op een nadere probleem- taxatie of een mogelijke indicatiestelling van leerlingen voor deze vorm van spe- ciaal onderwijs. En niet het minst belangrijk kan het REC cluster 4 opgedragen zijn de uitvoering (deels) ter hand te nemen en uitvoeringslocatie zijn. In ruim een derde van de plannen (36%) wordt geschreven over het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) als samenwerkingspartner. Naast de mogelijkheid van samenwerking met het oog op leerlingen die na vertrek uit de rebound- voorziening in dit type onderwijs de schoolloopbaan vervolgen, kan het ROC daaraan voorafgaand ingeschakeld worden met het oog op het verhelderen van de hulpvraag van leerlingen en het bepalen van een passend vervolgtraject. Ook komt het voor dat de samenwerking met het ROC in plannen als aandachtspunt

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 87 ···

is genoemd dat nadere uitwerking verdient of in een later stadium vorm zal krijgen. Scholen voor voortgezet onderwijs, REC's cluster 4 en ROC's worden (in aflopende mate) ook genoemd als medefinancier van reboundvoorzieningen.

Uit bijna tweederde van alle plannen (64%) is een samenwerkingsrelatie op te maken met bureau jeugdzorg. De samenwerking kan structureel zijn of meer incidenteel. Het gaat om:

· betrokkenheid bij het proces van toeleiding van leerlingen naar rebound-

voorzieningen, bijvoorbeeld wanneer een indicatiestelling is vereist voor toelating;

· het uitvoeren van een nadere probleemtaxatie of aanvullende diagnostiek;


· betrokkenheid bij de uitvoering van het programma in reboundvoorzienin-

gen (deelname aan intakegesprekken, evaluatiegesprekken, hulpverlening aan leerling en/of ouders of indicatiestelling voor activeren geïndiceerde jeugdzorg).
Geïndiceerde jeugdzorg is in ruim een vijfde (22%) van de plannen terug te vinden als samenwerkingspartner. Geïndiceerde jeugdzorg kan structureel deel uitmaken van het programma in reboundvoorzieningen. De uitvoering ligt dan deels in handen van instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg, bijvoorbeeld in de vorm van individuele begeleiding of een aanbod van sociale vaardigheids- training of agressiereductie voor leerlingen. Geïndiceerde jeugdzorg kan ook naar behoefte worden gerealiseerd, in individuele gevallen en aanvullend op het programma in reboundvoorzieningen. In de vorm van dagbehandeling of resi- dentiële zorg kan geïndiceerde jeugdzorg een uitstroommogelijkheid zijn voor leerlingen die de onderwijsopvangvoorziening verlaten. In mindere mate (9%) wordt melding gemaakt van de verbondenheid van externe orthopedagogen of psychologen aan reboundvoorzieningen. Ook samenwerking met de raad voor de kinderbescherming komt in enkele plannen ter sprake (9%). In ruim de helft van de plannen (55%) wordt in algemene zin geschreven over de betrokken- heid van `jeugdzorg' bij reboundvoorzieningen. In tweederde van die gevallen is echter (ook) meer concreet aangegeven welk type voorzieningen betrokken zijn, zoals bureau jeugdzorg, instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg of lokale, vrij toegankelijke voorzieningen.
Vrij toegankelijke (jeugd)zorginstellingen en welzijnsorganisaties komen in een kwart van de plannen als feitelijke of wenselijke samenwerkingspartner voor.


··· 88 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Het gaat bijvoorbeeld om instellingen die een rol kunnen spelen bij ouderbe- geleiding en die opvoedingsondersteuning kunnen bieden in het gezin. In ruim een derde (36%) van de plannen wordt enige vorm van betrokkenheid vanuit `maatschappelijk werk' genoemd. Mogelijke samenwerkingsvormen liggen onder andere op het terrein van het proces van toeleiding, het uitvoeren van aanvullende diagnostiek en het leveren van een bijdrage aan de individuele be- geleiding van leerlingen en ouders. De GGD wordt in een derde van de plannen genoemd als samenwerkingspartner. Gedacht kan worden aan het informeren van de jeugdarts en het uitvoeren van aanvullende diagnostiek bij leerlingen. In iets minder dan een vijfde van de plannen (18%) wordt `de geestelijke gezond- heidszorg' (GGZ) als (mogelijke) samenwerkingspartner genoemd, bijvoorbeeld voor afstemming bij al lopende hulp. In gelijke mate wordt melding gemaakt van samenwerking met justitie of politie.
In 86% van de plannen wordt geschreven over samenwerking met de gemeente, de afdeling leerplicht en/of de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC). Er zijn 39 RMC-regio's in Nederland, ingevoerd in 1994 met als doel "jongeren zonder startkwalificatie zoveel mogelijk de kans bieden om voldoende gekwali-

ficeerd de arbeidsmarkt te betreden" (www.minocw.nl). Deze jongeren worden

geholpen met het vinden van werk of passende scholing. In bijna tweederde van de plannen (64%) is sprake van beoogde of feitelijke samenwerking met de afdeling leerplicht van de gemeente, bij ruim een kwart van de plannen (27%) komt samenwerking met de RMC ter sprake. In 70% van de plannen is een van beide opgenomen. De samenwerking kan betrekking hebben op:
· het proces van toeleiding, zoals aanmelding van leerlingen en advisering of

beslissing over toelating;

· het informeren van leerplicht/RMC over leerlingen die toegelaten worden

tot een reboundvoorziening;

· het inschakelen van leerplicht/RMC bij problemen tijdens het verblijf van

leerlingen in een reboundvoorziening, zoals ongeoorloofd verzuim of voor het uitoefenen van enige drang tot deelname aan het programma;
· het volgen van de leerling na afronding van het traject in een reboundvoor-

ziening.
Meer in het algemeen kan overleg met gemeenten betrekking hebben op het realiseren van samenwerking met instellingen die onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, het sluiten van convenanten en op huisvesting van de

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 89 ···

reboundvoorziening. Gemeenten kunnen ook betrokken zijn bij de fi nanciering van reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. In 46% van de plannen wordt gesproken over gemeenten als partner in de financiering, met inbegrip

van het verzorgen van huisvesting. In ruim tweederde van die gevallen kan opgemaakt worden dat het gaat om een feitelijke bijdrage.20 In een beperkt aantal plannen (15%) komt samenwerking met de provincie of grootstedelijke regio ter sprake, die onder andere betrekking kan hebben op de financiering, het bereiken van `afstemming' of het delen van verantwoordelijk-

heid. Ook wordt meer concreet overleg met de provincie genoemd gericht op de inzet van bureau jeugdzorg. In 18% van de plannen is de provincie genoemd met het oog op medefinanciering van reboundvoorzieningen, waarbij het in de

helft van die gevallen lijkt te gaan om feitelijke afspraken en in de overige geval- len om gewenste of gevraagde (en nog niet definitief toegezegde) bijdragen.21


20 Uit een onderzoek uitgevoerd in 2005 waarin samenwerkingsverbanden expliciet is gevraagd naar de wijze van financiering komt naar voren dat betrokken gemeenten in 61%

van de gevallen medefinancier zijn van reboundvoorzieningen (Van Veen, Van der Steen-

hoven, Kuijvenhoven, 2006, in: Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2006, p. 13).
21 Uit een onderzoek uitgevoerd in 2005 waarin samenwerkingsverbanden expliciet is

gevraagd naar de wijze van financiering, komt naar voren dat de provincie of grootstede-

lijke (jeugdzorg)regio in 14% van de gevallen medefinancier is van reboundvoorzieningen

(Van Veen, Van der Steenhoven, Kuijvenhoven, 2006, in: Messing, Kuijvenhoven & Van Veen, 2006, p. 13).


··· 90 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 91 ···

12
Samenvatting, conclusies en
aanbevelingen

Deze publicatie doet verslag van het onderzoek dat de afdeling Onderwijs en Jeugdzorg / LCOJ van het Nederlands Jeugdinstituut heeft verricht naar de reboundvoorzieningen voor gedragsmoeilijke jongeren in het voortgezet onder- wijs.
Het eerste deel van het rapport omvat de resultaten van het monitoronderzoek naar de uitvoering van de reboundvoorzieningen in Nederland. Deze bevin- dingen baseren zich op uitkomsten van de vragenlijst en die door 83% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs zijn ingevuld. De vragenlijst heeft onder meer betrekking op de doelstelling en organisatie van de rebound- voorzieningen, de doelgroepen en de aard van programma's, de werkwijzen bij toeleiding en uitvoering van programma's en de status van de voorzieningen per eind 2006 naar capaciteit, gebruik en omvang en aard van de uitstroom. De responderende samenwerkingsverbanden vormen een goede afspiegeling van alle samen werkingsverbanden in Nederland.
In het tweede deel van deze publicatie staat de analyse van de door de samen- werkingsverbanden voortgezet onderwijs ingediende reboundplannen voor het schooljaar 2005/2006 centraal. Allereerst wordt ingegaan op algemene kenmerken van de reboundvoorzieningen (aantal voorzieningen, startdatum, capaciteit en duur van het programma). Daarna wordt ingegaan op de doelgroe- pen van reboundvoorzieningen en, vervolgens, op de doelstellingen, veiligheids- aspecten en de organisatorische context.
In dit hoofdstuk vatten we de onderzoeksbevindingen samen. Allereerst staan we stil bij het monitoronderzoek (12.1). Daarna volgen de resultaten van de analyse van de reboundplannen van samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (12.2).


··· 92 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

12.1 Monitor reboundvoorzieningen voortgezet
onderwijs 2006
Het onderzoek is in het najaar 2006 verricht onder samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Alle 82 samenwerkingsverbanden hebben een schrifte- lijke vragenlijst ontvangen met daarbij het verzoek de vragenlijst online in te vullen. Daarvan hebben 69 samenwerkingsverbanden een online of schriftelijk ingevulde en bruikbare vragenlijst teruggestuurd. De respons bedraagt 83%. Een aantal voorzieningen bevindt zich in het schooljaar 2005/2006 nog in de start- of voorbereidende fase. Voorkomen moest worden de startende locaties in dit stadium te overvragen. Toekomstige statusrapportages kunnen profi teren van de door het LCOJ ontwikkelde basisregistratiesysteem (Rebound Online) dat inmiddels op een groot aantal locaties is ingevoerd. Tweederde van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs had in 2005/2006 een operationele reboundvoorziening
Op grond van de bevindingen van het monitoronderzoek en navraag bij niet- responderende samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs kan gecon- cludeerd worden dat in 67% van de samenwerkingsverbanden in schooljaar 2005/2006 een reboundvoorziening operationeel was. Bij de resterende sa- menwerkingsverbanden was in dat schooljaar de reboundvoorziening niet actief c.q. in voorbereiding.
Samenwerking in de regio en co-financiering
Reboundvoorzieningen zijn organisatorisch en financieel verbonden aan de

samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs werken bij de uitvoering van de reboundprogramma's samen met verschillende partners. Met twee instellingen wordt het meest sa- mengewerkt: de Leerplicht (76%) en scholen voor speciaal onderwijs uit cluster 4 van de REC's (74%). De gemeente is voor 52% van de samenwerkingsverban- den voortgezet onderwijs een samenwerkingspartner. Andere instellingen, zoals RMC 41%, niet aangesloten havo-/vwo-scholen 33% en ROC 29%, volgen op afstand.
Tweederde van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (64%) heeft voor de reboundvoorziening en Op de Rails afspraken over samenwerking gemaakt. Over de samenwerking met het Herstart-programma zijn minder afspraken gemaakt (43%). Een derde van de samenwerkingsverbanden voort-

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 93 ···

gezet onderwijs (33%) heeft voor deze programma's geen afspraken gemaakt maar 12% bereidt afspraken wel voor.
De samenwerking tussen de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs en Op de Rails en Herstart bestaat vooral uit het toeleiden van leerlingen naar de afzonderlijke programma's (64%) en het onderbrengen van de afzonderlijke programma's op één locatie (55%). Andere motieven om samen te werken wor- den minder vaak genoemd.
Meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (60%) heeft voor de reboundvoorziening de beschikking over aanvullende fi nancie- ringsbronnen. De belangrijkste bron voor aanvullende financiering betreft de

gemeenten(n) (38%) waarin het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs actief is. Daarnaast betalen de verwijzende scholen mee (29%) en/of besteedt het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs middelen uit de eigen begro- ting (21%). Eén op de zeven samenwerkingsverbanden (14%) kan rekening op aanvullende financiering van de provincie/grootstedelijke (jeugdzorg)regio.

Doelstelling van de reboundvoorziening
De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs onderschrijven de door de overheid geformuleerde doelstellingen en geassocieerde bepalingen. De hoofd- doelstelling van de reboundvoorziening ­ het bieden van tijdelijke opvang aan gedragsmoeilijke leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs met het oog op terugkeer naar de eigen school; de leerling wordt een nieuwe maar niet vrijblijvende kans geboden om de schoolloopbaan op de eigen school te kunnen voortzetten, dan wel op een andere school binnen het samenwerkingsverband ­ wordt door 83% van de samenwerkingsverbanden aangehouden. Bij de reste- rende samenwerkingsverbanden is dit gedeeltelijk van toepassing aangezien de zwaarte van de problematiek in voorkomende gevallen vraagt om plaatsing in speciaal onderwijs.
Een tweede doelstelling van het ministerie ­ het ontlasten van scholen op het moment dat scholen zelf geen zorg (meer) kunnen bieden als het arsenaal aan leerlingenzorg is uitgeput en de veiligheid in het geding is ­ wordt door 93% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs onderschreven. Zeven procent doet dat gedeeltelijk.
Eén van de bepalingen voor de reboundvoorziening is voorts dat de leerling ge- durende de plaatsing op de eigen school blijft ingeschreven. Dit gaat nagenoeg voor alle reboundvoorzieningen (98%) op.


··· 94 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Iets meer dan de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs met een reboundvoorziening (52%) heeft ook andere doelstellingen voor hun reboundvoorziening geformuleerd. Het gaat daarbij vooral om het verrichten van aanvullende diagnostiek en nader onderzoek. Daarnaast wordt de voorzie- ning gezien als een plaats waar de leerling tot rust kan komen om vervolgens te werken aan een vervolgtraject op een (andere) school, al dan niet gecombineerd met hulpverlening. De voorziening genereert ook kennis waarmee zorgcoör- dinatoren en interne leerlingbegeleiders van de toeleverende scholen kunnen worden geschoold en gecoacht om gedragsmoeilijke leerlingen beter te onder- steunen in het regulier onderwijs.
Doelgroepen van de reboundvoorziening
De belangrijkste doelgroep van de reboundvoorziening bestaat uit leerlingen van vmbo-scholen en -afdelingen die deel uitmaken van het samenwerkingsver- band voortgezet onderwijs (100% score). Maar ook leerlingen uit het havo/vwo, ook van niet-aangesloten scholen, (21%) en het praktijkonderwijs (83%) komen naar de mening van respondenten in aanmerking voor plaatsing in een rebound- voorziening.
Ook leerlingen met een andere achtergrond komen in aanmerking voor plaat- sing. Bij de helft van de reboundvoorzieningen (52%) kunnen jongeren die een justitiële jeugdinrichting hebben verlaten en weer een opleiding in het voortgezet onderwijs willen oppakken, instromen. Bij nog eens de helft van de reboundvoorzieningen (48%) is het mogelijk dat jongeren afkomstig uit pro- gramma's als Herstart (29%) en Op de Rails (33%) instromen. Twaalf procent van de reboundvoorzieningen staat open voor andere leerlingen, zoals uit het mbo en leerlingen die door andere scholen zijn geweigerd, of onderzoekt deze mogelijkheid.
Typering en beoogde capaciteit reboundvoorziening
Nagenoeg alle samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (98%) hebben een algemene, bovenschoolse opvangvoorziening waar aangemelde leerlin- gen gezamenlijk worden opgevangen, al dan niet gecombineerd met rebound- programma's die plaatsvinden op een of meer scholen van het samenwerkings- verband voortgezet onderwijs. In sommige samenwerkingsverbanden (36%) zijn daarnaast opvangprogramma's voor specifieke doelgroepen zoals tiener-

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 95 ···

moeders, leerlingen uit het praktijkonderwijs en jongeren die terugkeren uit justitiële jeugdinrichtingen. Ook zijn kortdurende observatie- en diagnosepro- gramma's aanwezig (41%) in de centrale reboundvoorziening of op locatie van de aangesloten scholen.
Het aantal voorzieningen waarover samenwerkingsverbanden beschikken varieert tussen een en vijf. De meeste samenwerkingsverbanden (73%) hebben één voorziening. Het maximale aantal plaatsen, dat is het aantal jongeren dat jaarlijks kan worden geplaatst, kent een grote variatie en kan oplopen tot meer dan 250. Het gemiddelde aantal beoogde plaatsen bedraagt 49. Ook de beoogde verblijfsduur kent een sterke variatie. Jongeren verblijven er twee tot maximaal dertien maanden maar in 65% van de reboundvoorzieningen is het verblijf drie maanden; de gemiddelde verblijfsduur bedraagt 3,8 maanden De helft van de algemene opvang in de reboundvoorziening (46%) vindt buiten de eigen school plaats in een aparte locatie van het samenwerkingsverband. Op- vang in een of meer scholen van het samenwerkingsverband (22%), in een REC- school (20%) of OPDC/nevenvestiging zorg (15%) vindt minder vaak plaats (elk in circa een vijfde van de samenwerkingsverbanden). Van de 41 samenwerkingsverbanden met een reboundvoorziening zijn er zeven- tien (41%) die een kortdurend programma aanbieden waarin de leerling geob- serveerd en gediagnosticeerd kan worden. In de meeste van deze voorzieningen verblijven leerlingen maximaal een maand maar er zijn ook voorzieningen waar dat wat langer is; gemiddeld kunnen 29 leerlingen op jaarbasis hieraan deelne- men.

Een derde van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (34%) heeft een of meer reboundprogramma's voor specifieke doelgroepen. Het gaat daarbij

onder meer om programma's voor jongeren die ontslagen zijn uit een justitiële inrichting, leerlingen die wachten op een indicatie voor een REC cluster 4- school, tienermoeders, schoolverlaters van 15 jaar of ouder die via het ROC naar werk worden geleid, specifieke hulp voor havo/vwo-leerlingen, en leerlingen

met internaliserende problematiek.
Tweederde van de samenwerkingsverbanden die programma's aanbieden voor specifieke doelgroepen (65%) doen dat in één voorziening of op één locatie. Het

aantal voorzieningen voor specifieke doelgroepen varieert over de samenwer-


··· 96 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

kingsverbanden van een tot zes. Het aantal jongeren dat jaarlijks kan worden opgevangen is ongeveer veertig; de beoogde maximale verblijfsduur bedraagt gemiddeld 9,6 maanden.
Werkwijze bij toeleiding en plaatsing
Negen van iedere tien samenwerkingsverbanden (91%) hebben de procedure van de toeleiding naar hun reboundvoorziening in een document, voorzien van schriftelijke afspraken, vastgelegd. Bij 9% is dat (nog) niet geval. In 93% van de samenwerkingsverbanden verloopt de toeleiding naar de reboundvoorziening via het Zorg- en adviesteam van de aangesloten scholen. Ruim de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (55%) heeft een aparte procedure in het geval van crisisplaatsing. Een kwart van de samenwerkingsverbanden (24%) laat een leerling tot de rebound toe onder de voorwaarde dat de leerling weer naar de eigen school kan terugkeren. Tweederde van de samenwerkingsverbanden (64%) vat de terug- keer naar het onderwijs ruimer op en rapporteert dat leerlingen naast de eigen school ook op een andere school in het samenwerkingsverband kan worden (terug)geplaatst. Twaalf procent plaatst (ook) onder andere condities zoals uit- plaatsing naar scholen buiten het samenwerkingsverband of plaatsing met een indicatiebesluit van bureau jeugdzorg voor een alternatief zorgtraject. De beslissing over de toelating van een leerling tot de reboundvoorziening ligt vooral bij het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs (79%). Dit gebeurt meestal door het Zorg- en adviesteam/PCL van het samenwerkingsverband (55%) of een reboundcommissie van het samenwerkingsverband (26%). Als er behoefte bestaat aan (aanvullende) diagnostiek bij de toelating tot de reboundvoorziening wordt in driekwart (74%) van de samenwerkingsver- banden het ZAT van de betrokken school ingeschakeld. Ruim de helft van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs laat (ook) het bovenschoolse ZAT (aanvullend) onderzoek doen; 41% van de reboundvoorzieningen doet zelf aanvullend onderzoek. Ook wordt daarin voorzien door REC cluster 4 (26%) of bureau jeugdzorg (38%). In het geval dat bureau jeugdzorg een rol bij de diag- nostiek speelt, wordt in de helft de gevallen (50%) een indicatie voor jeugdzorg afgegeven.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 97 ···

Leerlingen die in een reboundvoorziening zijn geplaatst hebben in 74% van de samenwerkingsverbanden een vaste contactpersoon bij hun school. Dit is in 57% van de gevallen de coördinator van het ZAT van de betrokken school, bij 24% de mentor en bij 14% een andere medewerker van de school. Bij de toelating legt de reboundvoorziening de afspraken over de doelen van het werkplan van de jongere vast. Dit gebeurt in 98% van de samenwerkings- verbanden. De afspraken worden in 95% van de samenwerkingsverbanden met zowel de leerling als de ouders gemaakt. Bij 88% worden de afspraken met de school vastgelegd.
Uitvoering en organisatie van de reboundprogramma's Een minderheid van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (38%) die in 2005-2006 een operationele reboundvoorziening hadden, heeft de programma-onderdelen van de voorziening inhoudelijk beschreven. Vier van de tien samenwerkingsverbanden (41%) zijn nog bezig met het (verder) uitwerken van de beschrijving. Een vijfde (19%) heeft het programma niet uitgeschreven. De reboundprogramma's in het voortgezet onderwijs worden door verschil- lende instellingen en in uiteenlopende samenstellingen uitgevoerd. Bij 74% van de samenwerkingsverbanden met een operationele reboundvoorziening zijn medewerkers van het samenwerkingsverband of de aangesloten scholen betrokken. Het gaat daarbij om betrokkenheid van één of meer van de volgende instellingen/partijen: centrale dienst van het samenwerkingsverband, eigen reboundpersoneel van het samenwerkingsverband, aangesloten scholen en het OPDC. In 57% van de samenwerkingsverbanden is er één partij die de feitelijke uitvoering verzorgt, in de resterende samenwerkingsverbanden zijn dat er twee (29%) of minimaal drie (14%).
Medewerkers van de aangesloten scholen (36%), de centrale dienst of OPDC (35%) en het REC (36%) zijn de meestgenoemde partijen die reboundprogram- ma's uitvoeren. In 26% van de reboundprogramma's is de geïndiceerde jeugd- zorg op uitvoeringsniveau betrokken.
Het onderwijsprogramma
Het aantal klokuren dat een leerling in de reboundvoorziening aanwezig is varieert van 20 tot 40 uur per week. Gemiddeld is dat 28 uur. Het onderwijs- programma omvat gemiddeld 23 uur per week. Gemiddeld wordt er 80% van de verblijfstijd besteed aan onderwijs; de helft van de reboundvoorzieningen besteed 49% tot 78% van de verblijfstijd aan onderwijs.


··· 98 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Nagenoeg alle reboundvoorzieningen (98%) houden een verzuimadministratie bij. Veertien procent doet dat overigens samen met de school van de leerling. In 79% van de samenwerkingsverbanden wordt het onderwijsprogramma in de reboundvoorziening verzorgd door één organisatie, bij de rest door twee instel- lingen. Het zijn medewerkers van de aangesloten scholen, het OPDC en het REC cluster 4 die het vaakst worden genoemd.
Het onderwijs wordt voornamelijk door tweedegraadsdocenten gegeven (81% van de samenwerkingsverbanden). Daarnaast zijn er ook leerkrachten met een eerstegraadsbevoegdheid (12%) en met een bevoegdheid voor het basisonder- wijs (38%).
Volgens 93% van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs blijft de school van de leerling verantwoordelijk voor (het curriculum en de toet- sing van) het onderwijs gedurende het verblijf in de rebound. De helft van de reboundvoorzieningen (52%) neemt het lesprogramma van de toeleverende school in zijn geheel over; 45% doet dat gedeeltelijk. Een ruime meerderheid heeft met alle of de meeste (90%) scholen schriftelijke afspraken gemaakt over de continuering van de lesstof. Over de toetsing wor- den er iets minder afspraken gemaakt (80% met alle of meeste scholen). Voor alle leerlingen die in een reboundvoorziening zijn geplaatst wordt in 83% van de samenwerkingsverbanden een individueel handelingsplan voor het on- derwijsprogramma opgesteld.
Gedragsprogramma's, gezinsbegeleiding en andere onderdelen van het programma Naast een onderwijsprogramma bieden de meeste reboundvoorzieningen (91%) een gedragsprogramma aan. Deze gedragsprogramma's worden voornamelijk door de onderwijsmedewerker van de reboundvoorziening zelf verzorgd (77%). In 62% van de reboundvoorzieningen gebeurt dat in samenwerking met een andere instelling ­ o.a. geïndiceerde jeugdzorg (38%), REC 4 (23%) en maat- schappelijk werk (18%) ­ en in 15% van de reboundvoorzieningen juist zonder de hulp van externen.
Veel reboundprogramma's omvatten ook een gezinsgerichte component (87%). Het gezinsgerichte element bestaat voornamelijk uit voortgangsgesprekken over de leerling met de ouders (64%) en een vast contact met een maatschap- pelijk werker of jeugdhulpverlener (49%). Bij 18% van de reboundprogramma's waarbij aandacht is voor het gezin, is (aanvullende) opvoedingsondersteuning geïnitieerd vanuit de reboundvoorziening een onderdeel.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 99 ···

Negen van iedere tien reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs (88%) bieden nog andersoortige programma's aan. Sport en beweging is bij driekwart van de reboundvoorzieningen een vast onderdeel. Tweederde (67%) biedt handvaardigheid of computeractiviteiten aan. Bij de helft (49%) is sprake van geplande buitenactiviteiten, culturele programma's (28%) en overige activitei- ten zoals sociale-vaardigheidstrainingen (36%).
Veruit de meeste niet-onderwijsprogramma's van de reboundvoorzieningen (92%) zijn onderdeel van het urenrooster op de reboundvoorziening. Een derde van de reboundvoorzieningen (31%) doet dat ook buiten de uren van het offi ciële programma.
Capaciteit en gebruik reboundvoorzieningen schooljaar 2005/2006 Van de 55 samenwerkingsverbanden die in het schooljaar 2005/2006 over een reboundvoorziening beschikken, rapporteerden in het monitoronderzoek er 42 de capaciteit van de voorziening (dat is het aantal leerlingen dat op jaarbasis kan worden opgevangen). Deze capaciteit varieert van 10 tot 330 leerlingen en omvat in totaal 2415 plaatsen. De gemiddelde capaciteit bedraagt 57,5 leerling- plaatsen. Als Amsterdam en Rotterdam, met een gezamenlijk aanbod van 580 leerlingplaatsen, buiten beschouwing worden gelaten daalt het gemiddelde tot 45,9 leerlingplaatsen. Navraag bij de 13 niet-responderende samenwerkingsver- banden die over een reboundvoorziening beschikten in schooljaar 2005/2006 leverde een additionele capaciteit op van 395 plaatsen. De capaciteit van de 55 operationele reboundvoorzieningen in 2005/2006 bedraagt daardoor 2810 leerlingplaatsen.
In het monitoronderzoek rapporteerden 40 samenwerkingsverbanden het aan- tal leerlingen dat in 2005/2006 gebruik hebben gemaakt van de voorziening. In totaal ging het bij deze responderende verbanden om 1654 leerlingen, gemid- deld 41,4 per samenwerkingsverband. De gemiddelde bezettingsgraad van de reboundvoorzieningen in de 40 samenwerkingsverbanden waarvan zowel de capaciteit als het gebruik bekend is, bedraagt 73%. Op basis van deze gemiddel- de bezettingsgraad hebben naar verwachting 2051 leerlingen in het schooljaar 2005/2006 gebruikgemaakt van de reboundvoorzieningen in 55 samenwer- kingsverbanden voortgezet onderwijs.


··· 100 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Instroom
De meeste leerlingen (82%) stromen gedurende het schooljaar de rebound- voorziening binnen. De resterende 18% was al voor het begin van het schooljaar opgevangen. In 24 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs zijn in totaal 159 leerlingen niet tot de reboundvoorziening toegelaten, om redenen die met contra-indicaties te maken hebben of omdat de leerling niet tot de doelgroep behoort. Het aantal aangemelde leerlingen dat niet is toegelaten varieert over de reboundvoorzieningen van één tot 32. Voor een doorsnee reboundvoor- ziening (zonder Amsterdam en Rotterdam) zijn dat circa zes leerlingen per schooljaar.
Omvang en aard uitstroom
Bij de 40 samenwerkingsverbanden die zowel de capaciteit als het gerealiseerde gebruik in het schooljaar 2005/2006 rapporteerden hebben 1253 leerlingen volgens plan de reboundvoorziening verlaten, 76% van het totaal aantal leerlin- gen in deze voorzieningen.22
Volgens opgave van de responderende samenwerkingsverbanden is de bestem- ming van leerlingen na hun verblijf in de rebound divers. Een derde van de leerlingen (35%) keert terug naar de eigen school, nog eens 13% gaat naar een andere school in het betrokken samenwerkingsverband voortgezet onderwijs. Circa 12% van de leerlingen stroomt door naar het ROC, en 2% naar een school buiten het betrokken samenwerkingsverband voortgezet onderwijs. Een vijfde (22%) vertrekt na het verblijf in de reboundvoorziening naar een school in het REC cluster 4 en 7% vervolgt zijn loopbaan in een Op de Rails-traject. Samen- gevat kan worden gesteld dat 62% van de leerlingen de schoolloopbaan vervolgt in het reguliere onderwijs.
Binnen de algemene, bovenschoolse opvangvoorzieningen rondt tweederde van de leerlingen (69%) het verblijf af binnen de voorgeschreven duur van het pro- gramma. Bij de rest lukt dat niet. De gemiddelde verblijfsduur in het algemene reboundprogramma varieert sterk over de samenwerkingsverbanden, van 4 tot 26 weken. Aangegeven wordt dat leerlingen met een bovengemiddelde ver-
22 In de komende jaren, als de geautomatiseerde online-reboundregistratie voor een groot

deel van de reboundvoorzieningen functioneel is, zullen we in staat zijn de totale populatie die in een schooljaar een reboundvoorziening bezoekt nauwkeurig te beschrijven op een aantal kenmerken.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 101 ···

blijfsduur te maken hebben met een wachtlijst voor een vervolgtraject. Volgens opgave van responderende samenwerkingsverbanden met kortdurende obser- vatie- en diagnostiekprogramma's lukt het meestal dit programma binnen de voorgenomen termijn te beëindigen. De gemiddelde verblijfsduur is ongeveer een maand.
Naast de uitstroom na een afgerond traject zijn er 74 leerlingen die de rebound- voorziening voortijdig hebben verlaten, 4% van alle gebruikers. Overige kenmerken reboundpopulatie
Negen van iedere tien leerlingen in de rebound (85%) bezetten een `reguliere' plaats. Twaalf procent is geplaatst na een crisis en 3% is er voor kortdurende observatie- en diagnostiek.
Bijna twee keer zoveel jongens als meisjes (64% tegen 36%) verblijven in een reboundvoorziening van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Ruim de helft van de populatie (55%) is 15 jaar of ouder. Zeven van iedere tien leerlingen (71%) komen uit leerjaar 2 of 3. De rest komt uit het eerste leerjaar of leerjaar 4 of hoger.
Het merendeel van de leerlingen die een reboundvoorziening bezoeken is af- komstig uit het vmbo (83%). Op afstand volgen havo/vwo en leerlingen uit het praktijkonderwijs.
Vijf samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs vermelden dat zij ook jongeren tot hun reboundvoorziening hebben toegelaten die uit een justitiële jeugdinrichting kwamen. Het betreft 33 jongeren van wie er alleen al 29 in de reboundvoorziening van Amsterdam zijn opge vangen. 12.2 Analyse reboundplannen schooljaar 2005-2006
In deel II van deze publicatie zijn de resultaten gepresenteerd van de analyse van de reboundplannen van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Er is gekeken naar algemene kenmerken van de voorzieningen, omschrijvingen van de doelgroep en enkele andere kernthema's uit de regeling, namelijk doel- stelling, veiligheidsaspecten en organisatorische context. Reboundplannen en algemene kenmerken
Vrijwel alle samenwerkingsverbanden hebben in het najaar van 2005 een plan ingediend voor de realisatie van een reboundvoorziening in de eigen regio. Uit


··· 102 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

de plannen valt op te maken dat er in bijna driekwart van de gevallen (72%) al een onderwijs opvangvoorziening bestaat, waar op enige wijze rekening mee wordt gehouden bij de inrichting van de rebound voorziening. Uit informatie opgenomen in 39 plannen blijkt dat 857 reboundplaatsen beschikbaar zijn voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs. Dit beeld past naar verhouding ruwweg in het streven van de minister van OCW om via alle samenwerkingsverbanden
1.500 plaatsen te creëren.
Jaarlijks kunnen gemiddeld 62 leerlingen geplaatst worden in een rebound- voorziening. De meest omvangrijke opvangcapaciteit is te vinden in de drie grote steden: Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Het totaal aantal plaatsen per jaar komt, opgeteld voor de 45 plannen die hierover informatie verstrekken, uit op 2.777. Dit beeld over de uitwerking van de maatregel in de praktijk komt naar verhouding grofweg overeen met het streven van de minister van OCW om ongeveer 1.500 plaatsen te creëren, waar op jaarbasis ongeveer 4.500 leerlingen kunnen worden opgevangen. De verblijfsduur is in tweederde van de geval- len (66%) gesteld op drie of vier maanden, dit komt overeen met de beoogde gemiddelde verblijfsduur zoals verwoord in het overheidsbeleid. In de overige gevallen duurt het traject óf korter (15%), óf langer (19%).23 Omschrijving van de doelgroep
Reboundvoorzieningen dienen in principe open te staan voor alle leerlingen in de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs voor wie een reboundtra- ject de aangewezen oplossing lijkt. De doelgroepbepaling wordt voor een deel overgelaten aan de samenwerkingsverbanden, zodat aansluiting op regionale behoeften mogelijk is en er gewerkt kan worden vanuit de bestaande zorgstruc- tuur. In ongeveer de helft van de plannen (53%) is de omschrijving van de doelgroep zoals opgenomen in de regeling voor reboundvoorzieningen (deels) overgenomen, waarbij onder andere verwezen wordt naar vormen van externa- liserend gedrag, zoals verbaal en fysiek agressief gedrag en opstandig gedrag. In ruim een derde van alle plannen (36%) is informatie opgenomen over onderwijsgerelateerde problemen van leerlingen in de vorm van een gebrekkige motivatie en werkhouding, en achterblijvende leerprestaties. Ook wordt dik- wijls gerefereerd aan `schooloverstijgende problematiek': factoren die zouden samengaan met of ten grondslag zouden liggen aan de gedragsproblemen op school. Deze uitwerking sluit aan op de probleemanalyse zoals gegeven door de
23 In 53 plannen is informatie opgenomen over de verblijfsduur.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 103 ···

minister van OCW in het Plan van aanpak en de regeling voor reboundvoorzie- ningen.
Ontoereikende leerlingenzorg op school is, conform de regeling, in de meeste plannen als medebepalende factor van de doelgroep terug te vinden. Er wordt ook wel gesproken over ontstane handelingsverlegenheid op school: de leerlin- gen in kwestie hebben tijdelijk andere of meer intensieve begeleiding nodig dan vanuit de school geboden kan worden, gelet op de aard, de ernst en de com- plexiteit van de problemen.
In ongeveer tweederde van de plannen (64%) zijn contra-indicaties opgenomen die de toelating van leerlingen tot een reboundvoorziening beperken. In een aantal gevallen wordt de doelgroep afgebakend door het uitsluiten van leerlin- gen die voor een ander type zorg en/of onderwijs in aanmerking komen. Daar- naast zijn ook meer concrete gedragingen of kenmerken van leerlingen terug te vinden op grond waarvan zij niet toelaatbaar worden geacht. In een aantal plannen wordt de toelaatbaarheid van leerlingen begrensd door de ernst van de (externaliserende) problematiek.
Doelgroepspecificatie
Over het algemeen wordt de reboundvoorziening in de plannen op twee ma- nieren gepositioneerd. In de eerste plaats wordt de voorziening afgebakend ten opzichte van andere programma's, zoals Herstart en Op De Rails en overige onderwijs opvang voorzieningen en vormen van leerlingenzorg. Afstemming vindt plaats door bijvoorbeeld het realiseren van een gezamenlijk `loket', waar bepaald wordt waar de leerling het beste op zijn plaats lijkt. Het komt echter ook voor dat doelgroepen van onderscheiden interventies zoals rebound en Op De Rails min of meer geïntegreerd zijn uitgewerkt in plannen en ook dat de reboundvoorziening deel lijkt uit te maken van een meer integrale opvangvoor- ziening. In de tweede plaats kan de reboundvoorziening zelf subtypen onder- scheiden. De subtypen kunnen tot uiting komen in afzonderlijke programma's voor leerlingen, maar dit is niet per definitie het geval. Wat betreft het organisa-

tieniveau kan een onderscheid gemaakt worden tussen schoolinterne rebound- voorzieningen en extern georganiseerde, bovenschoolse rebound voorzieningen. Wanneer beide typen naast elkaar bestaan in een samenwerkings verband, liggen deze in elkaars verlengde wat betreft de ernst van de problematiek van leerlingen en verwachtingen over de voortzetting van de schoolloopbaan.


··· 104 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Ook kunnen verschillende typen plaatsingen onderscheiden worden, zo- als in geval van een acute crisis, een `reguliere' reboundplaatsing en een plaatsing voor observatie en diagnostiek . Het komt meer dan eens voor dat samenwerkings verbanden subdoelgroepen van de reboundvoorziening definiëren aan de hand van de intensiteit van de gewenste begeleiding en het

perspectief op het vervolg van de schoolloopbaan. Het onderscheid dat zich aandient, verwijst naar een groep die met kortdurende begeleiding weer terug kan naar de eigen school of een andere school voor regulier onderwijs en een groep die om een langduriger en intensiever begeleidingstraject vraagt en bij wie het vervolgtraject nog onduidelijk is of die wellicht baat heeft bij een ander vervolgtraject. De eerstgenoemde groep sluit, afgaand op de regeling voor rebound voorzieningen en los van de vrijheid die aan samenwerkingsverbanden is toegekend, het meest aan op de gegeven omschrijving van de doelgroep door de minister van OCW. Uit de doelstelling die is vastgelegd in de plannen, komt naar voren dat het streven in beginsel gericht is op een vervolg van de school- loopbaan in het regulier onderwijs. Pas wanneer dit niet haalbaar lijkt, komen alternatieven in beeld.
Doelgroepomschrijving in relatie tot de regeling
De omschrijvingen van de doelgroep in de plannen laten zien dat verschil- lende uitwerkingen naast elkaar kunnen bestaan. Zo kunnen bijvoorbeeld niet alleen leerlingen bij wie duidelijk is dat zij hun schoolcarrière in het regulier onderwijs vervolgen deel uitmaken van de beoogde reboundpopulatie, maar ook leerlingen bij wie dit vooraf niet vaststaat of bij wie dit minder aannemelijk is. Daarnaast zijn niet alle kenmerken eenduidig aan te wijzen als indicatie of contra-indicatie: een omschreven situatie of probleemgedraging kan op een bepaalde locatie een reden zijn voor toelating van een leerling tot een rebound- voorziening, terwijl het op een andere plaats reden kan zijn om een leerling juist niet toe te laten. Het is goed mogelijk dat de verscheidenheid van de doel- groepbepaling samenhangt met de bestaande lokale zorgstructuur. Ook kunnen de varianten te maken hebben met een al dan niet geïntegreerde beschrijving van de reboundvoorziening en aanverwante vormen van leerlingenzorg binnen het samen werkings verband, en met de interpretatie van (de reikwijdte van) de

regeling.
Hoewel het overheidsbeleid richtinggevend is en ten dienste staat van de prak- tijk, is het niet ondenkbaar dat een bepaalde mate van spanning kan ontstaan

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 105 ···

tussen het geschetste kader in de regeling en zich ontwikkelende reboundvari- anten in de praktijk. De waardering van de feitelijke uitwerking van rebound- voorzieningen zou idealiter moeten geschieden in het licht van de bedoeling van rebound voorzieningen zoals vastgelegd in de regeling, en in samenhang met de opdracht aan de samenwerkingsverbanden om een samenhangend aanbod in de regio te ontwikkelen. Voor de verdere praktijkontwikkeling en beleidsvor- ming op dit gebied, mede in het kader van het beleid gericht op de reductie van voortijdig schoolverlaten en Passend onderwijs verdient het aanbeveling dat de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs en de landelijke overheid hun samenwerking intensiveren.
Veiligheidsaspecten
In de meeste gevallen kan de aandacht voor veiligheid in de reboundvoorzie- ning en de bijdrage aan de veiligheid op school afgeleid worden uit kenmerken van de rebound voorziening. Functies die de reboundvoorziening kan vervullen en die verondersteld kunnen worden bij te dragen aan de bevordering van een veilig schoolklimaat, zijn:

· (crisis)opvang met een aanbod van onderwijs en verschillende vormen van

begeleiding;

· observatie en diagnostiek ter verheldering van de problematiek en het meest

geëigende vervolgtraject op het gebied van onderwijs en/of zorg;
· ambulante ondersteuning aan leerlingen en scholen ter bevordering van het

vervolg van de schoolcarrière en ter voorkoming van een plaatsing in een reboundvoorziening of schooluitval.
Rekening houdend met de achtergrondfactoren die medebepalend worden geacht voor het ontstaan van gedragsproblemen, is er in elke voorziening aan- dacht voor veiligheidsaspecten bij de begeleiding van de leerling en het active- ren van de juiste zorg. Zo wordt in diverse plannen gesproken over het bieden van training in sociale vaardigheden en agressieregulatie als onderdelen van het programma, een gefaseerde terugkeer, het bieden van nazorg en een consulta- tiefunctie voor scholen.
Ten aanzien van de reboundvoorziening kunnen verschillende kenmerken (mede) opgevat worden als een verwijzing naar het creëren en handhaven van een veilige situatie voor leerlingen en medewerkers. Gedacht kan worden aan de beperkte groepsgrootte, scholing van en kwaliteitseisen die gesteld worden aan medewerkers, het aantal medewerkers per groep en de keuze van de locatie


··· 106 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

en fysieke inrichting van de reboundvoorziening. Het thema `veiligheid in de reboundvoorziening' is niet als verplicht onderdeel opgenomen in de rebound- plannen. Gezien de relevantie van het thema verdient het aanbeveling zowel in planvorming als in de uitvoering van de reboundvoorziening structureel aandacht te besteden aan de veiligheid van leerlingen en medewerkers. Organisatorische context
De informatie in de plannen laat zien dat op grote schaal aandacht is voor sa- menwerking met onderwijsvoorzieningen en jeugdzorginstellingen. De samen- werking kan betrekking hebben op het niveau van het samenwerkingsverband en op het niveau van de reboundvoorziening.
Bijna driekwart van de plannen (72%) schrijft het Zorg- en adviesteam op school een belangrijke rol toe in het traject voorafgaand aan de plaatsing van een leerling in de reboundvoorziening. De betrokkenheid van de Zorg- en adviesteams kan opgevat worden als uiting van het streven naar samenhang tussen verschillende vormen van leerlingenzorg en de aansluiting van schoolin- terne leerlingenzorg op reboundvoorzieningen. Ook de Permanente Commissie Leerlingenzorg c.q. het bovenschoolse Zorg- en adviesteam speelt in diverse sa- menwerkingsverbanden een adviserende of beslissende rol bij de toelating van leerlingen tot een reboundvoorziening. Orthopedagogisch-didactische centra kunnen betrokken zijn door het beschikbaar stellen van expertise, het mede uit- voering geven aan het reboundprogramma en/of het zijn van uitvoeringslocatie.

Samenwerking met scholen voor regulier voortgezet onderwijs, met andere on- derwijsinstellingen zoals REC cluster 4 en met ROC's ligt voor de hand waar het gaat om uitstroommogelijkheden voor leerlingen. In 88% van de plannen is in- formatie af te leiden over de samenwerking met speciaal onderwijs, vooral REC cluster 4. De samen werking kan, los van de uitstroommogelijkheid naar dit onderwijstype, gelegen zijn in het proces van toeleiding en in de inhoudelijke of praktische uitvoering van het programma. Het ROC wordt in 36% van de plan- nen genoemd als samenwerkingspartner, bijvoorbeeld voor het verhelderen van de hulpvraag en het bepalen van een passend vervolgtraject voor leerlingen in de reboundvoorziening.
Niet alleen het onderwijs, ook instellingen voor jeugdzorg zijn partners in geval- len waar bijvoorbeeld delen van de begeleiding zijn uitbesteed of waar aanvul- lende hulp geactiveerd dient te worden. In ruim een derde van de plannen

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 107 ···

(36%) wordt gesproken over de inzet van maatschappelijk werk, zowel voor de toeleiding als de begeleiding van leerlingen en hun ouders. Uit bijna tweederde van de plannen (64%) is een samenwerkings relatie op te maken met bureau jeugdzorg. Minder vaak (22% van de plannen) wordt geïndiceerde jeugdzorg als samenwerkingspartner genoemd. De GGD komt in een derde van de plannen als samenwerkingspartner voor, de GGZ en `politie en justitie' worden beide in
18% van de plannen genoemd.
In de meeste plannen (86%) wordt op enige wijze gerefereerd aan samenwer- king met de gemeente, bijvoorbeeld met het oog op het realiseren van samen- werking met zorgvoorzieningen die onder verantwoordelijkheid van de gemeen- te vallen, het sluiten van convenanten, medefinanciering en huisvesting van de

reboundvoorziening. In bijna tweederde van de plannen (64%) is sprake van beoogde of feitelijke samenwerking met de afdeling leerplicht van de gemeente, bij ruim een kwart van de plannen (27%) wordt de samenwerking met de RMC genoemd. Beduidend minder vaak dan bij de gemeente wordt in de plannen verwezen naar samenwerking met de provincie (15%), bijvoorbeeld met het oog op de inzet van bureau jeugdzorg en geïndiceerde jeugdzorg. Uit de plannen wordt duidelijk dat de reboundvoorzieningen uitdrukkelijk niet bedoeld zijn als geïsoleerde voorzieningen en dat samenwerking met diverse partners in het onderwijs en in de zorg nagestreefd wordt. Dit past in de taak en het streven een sluitend zorgaanbod in en rond scholen te creëren; samenwer- king zou daartoe een vanzelfsprekendheid en niet-vrijblijvend moeten zijn. De analyse van de plannen laat het niet toe uitspraken te doen over de feitelijke sa- menwerkingspraktijk. Voor het vestigen van een betekenisvolle samenwerking tussen rebound voorzieningen en andere partners in de zorg is het van belang dat zij de gemeenschap pelijke taakstelling erkennen en op bestuurlijk niveau afspraken en verantwoordelijkheden vastleggen die structurele samenwerking in de uitvoerings praktijk faciliteren en garanderen.


··· 108 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 109 ···

13 Geraadpleegde literatuur

Doorduijn, A., Fiddelaars-Jaspers, R. Spee, I. & Veen, D. van (2002), Samen- werking in de uitvoering; leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs en externe instellingen. Leuven/Apeldoorn: Garant.
Junger-Tas, J. (2001). Preventie van antisociaal gedrag in het onderwijs. Lei- den: E.M. Meijersinstituut.
Junger-Tas, J. (2002). Diploma's en goed gedrag II; Preventie van anti-soci- aal gedrag in het onderwijs. Den Haag: ministerie van Justitie. Kuijvenhoven, T.D. (2007). Reboundvoorzieningen in het voortgezet onder- wijs; een analyse van de maatregel en de uitwerking ervan in de praktijk. Afstudeerscriptie Master Criminologie, Erasmus Universiteit Rotterdam. Messing, C., Kuijvenhoven, T. & Veen, D. van (2006). Praktijkvoorbeelden reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Nijboer, J.A. (1997). Delinquentie en dwang; Ontwikkeling van delinquent gedrag bij leerlingen van het voortgezet onderwijs. Groningen: RuG, Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
Ploeg, J.D. van der (1997). Gedragsproblemen; Ontwikkelingen en risico's. Rotterdam: Lemniscaat.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2004). Sociale veiligheid organise- ren; Naar herkenbaarheid in de publieke ruimte. Den Haag: Sdu Uitgevers. Rutter, M., Maughan, B., Mortimore, P. & Ouston, J. (1979). Fifteen thousand hours.Secondary schools and their effects on children. Cambridge, Massachu- setts: Harvard University Press.


··· 110 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006

Slotboom, A., Smeenk, W. & Weerman, F. (2003). Een school waar geen came- ra's nodig zijn; Een inventarisatie van manieren waarop scholen omgaan met probleemgedrag van leerlingen in en buiten de klas. Leiden: NSCR. Veen, D. van, Bogaart, P. van den, Groeneveld, M. & Steenhoven, P. van der (2005). Monitor 2004 Voortgezet onderwijs en externe instellingen. Antwer- pen/Apeldoorn: Garant.
Veen, D. van & Wienke, D. (2005). Handreiking reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Veen, A.F.D. (2006a). De brede school; Pleidooi voor een integraal onderwijs- en jeugdbeleid. Justitiële verkenningen, 32(6), 80-98. Veen, A.F.D. (2006b). Vernieuwingen van het onderwijs en jeugdbeleid in grote steden; Maatschappelijke urgentie, ontwikkelingsrichting en implicaties voor het hoger beroepsonderwijs. Amsterdam: Hogeschool INHOLLAND. Veen, D. van, Bogaart, P. van den & Steenhoven, P. van der (2006). Monitor leerlingenzorg en zorgadviesteams in het voortgezet onderwijs. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant.
Veen, D. van & Steenhoven, P. van der (2007). LCOJ-monitor Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006 111 ···

Kamerstukken en wetgeving
Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs en reboundvoorziening 2005 (8 april 2005), VO/OK- 2005/13428. Geraadpleegd in: Gele Katern 20 april 2005, 6, pp. 76-81. Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voort- gezet onderwijs en reboundvoorziening 2006, Staatscourant 29 maart 2006, nr. 63, p.23.
Veiligheid op school, Kamerstukken II 2003-2004, 29 240, nr. 5.


··· 112 LCOJ-Monitor Reboundvoorzieningen voortgezet onderwijs 2006