Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderzoeksprogramma Science System Assessment
Rathenau Instituut
Voorwoord
Science System Assessment is onderzoek naar de organisatie, het
functioneren en de resultaten van het wetenschappelijk en techno-
logisch onderzoek in Nederland. De huidige kennis over het weten-
schaps- en technologiebestel is gefragmenteerd en levert daardoor
geen totaalbeeld op. Science System Assessment vult de lacunes op
door wetenschappelijk onderzoek naar de werking van het weten-
schapssysteem en naar de achterliggende dynamiek. Daarbij zal
worden samengewerkt met andere instellingen in binnen- en buiten-
land die zich bezighouden met vergelijkbaar onderzoek.
De bevindingen van het onderzoek worden gerapporteerd aan
departementen, parlement en aan de instellingen die werkzaam zijn
in het wetenschapsbestel. Het stelt betrokkenen beter in staat om
hun beleid te baseren op betrouwbare kennis en informatie.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap introduceerde
Science System Assessment in het Wetenschapsbudget 2004 als
nieuwe taak voor het Rathenau Instituut. Het Rathenau Instituut is
een onafhankelijke organisatie die zich bezighoudt met vraagstuk-
ken op het snijvlak van wetenschap, technologie en samenleving.
Het instituut is beheersmatig ondergebracht bij de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De nieuwe Science
System Assessment-taak sluit naadloos aan bij de traditionele
Technology Assessment-taak van het instituut.
Om de Science System Assessment-taak in te vullen is in 2004 en
2005 gesproken met een substantieel aantal betrokkenen. Dit leidde
tot een inventarisatie van een groot aantal actuele onderwerpen en
onderzoeksvragen die volgens de gesprekspartners nadere studie
vereisen. Deze onderwerpen en de kennisvragen die eraan ten
grondslag liggen, zijn in dit werkprogramma uitgewerkt, in dialoog
met een door de minister van OCW ingestelde stuurgroep. Dank is
verschuldigd aan iedereen die heeft bijgedragen aan het formuleren
van dit werkprogramma.
Januari 2006
drs. Wim van Velzen
Voorzitter stuurgroep
Rathenau
instituut 5
Inhoud
Voorwoord 5
Samenvatting 9
Inleiding 13
1 Wetenschap in beweging 17
2 Wat is Science System Assessment? 23
3 Het wetenschapssysteem 29
4 De vraagstelling 35
5 De onderzoeksagenda 2005-2008 39
6 Organisatie en ontwikkeling 45
Bijlagen
1 De projecten 2005-2007 49
2 Projectenplannen vanaf 2008 62
3 Begeleidende activiteiten 66
4 Vraagarticulatie en projectselectiecriteria 67
5 Samenstelling van de stuurgroep 69
Referenties 70
Lijst met afkortingen 72
Rathenau
instituut 7
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
8 Rathenau
instituut
Samenvatting Samenvatting
Doel
De missie van het onderzoeksprogramma Science System Assessment
is het vergroten, integreren en toegankelijk maken van de kennis
over het wetenschapsbestel. Het programma heeft daarbij vier
doelen:
1 Een totaalbeeld geven van het functioneren van het onderzoeks-
bestel. Daarbij gaat het om een beschrijving en een model van het
wetenschapssysteem. Dit legt de basis voor onderzoek naar aller-
lei aspecten van het systeem, zoals het reactievermogen ervan.
2 Een periodiek overzicht verschaffen van de kansrijke ontwikke-
lingen in de wetenschap en technologie. De kern hiervan bestaat
uit rapportages over bestaande en opkomende onderzoeksvelden
om zo tot een kaart van het wetenschapssysteem te komen. Deze
kaarten kunnen onder meer een bijdrage leveren aan de zoge-
noemde verkenningen die de KNAW uitvoert.
3 Goede en voor het parlement goed toegankelijke informatie geven
over nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen
en over het functioneren van complexe kennissystemen.
4 Inzicht verschaffen in de maatschappelijke opinie- en oordeels-
vorming over het wetenschapssysteem.
Context: wetenschapssysteem in verandering
De achtergrond van het programma wordt gevormd door de veran-
deringen in het wetenschapssysteem. Het oude beeld van de ivoren
toren doet geen recht meer aan de huidige stand van zaken. De
wetenschapper die op zoek is naar fundamenteel inzicht en daarbij
toevallig op een belangrijke toepasbare vinding stuit, behoort groten-
deels tot het verleden. Tegenwoordig is veel wetenschappelijk
onderzoek, ook het fundamentele, geïnspireerd door overwegingen
van toepasbaarheid. Daarnaast zijn er inhoudelijke veranderingen
in de wetenschapsbeoefening en neemt het belang van interdiscipli-
naire kennis toe. Aan de andere kant ontstaat twijfel of de weten-
schap wel waarmaakt wat de maatschappij ervan verwacht.
Tenslotte leiden juist de successen van wetenschap en technologie
regelmatig tot allerlei ongewenste neveneffecten. De legitimiteit van
het wetenschapssysteem is daarmee onderwerp van discussie.
Tegelijkertijd is het duidelijk dat wetenschappelijk onderzoek een
essentiële bijdrage levert aan de maatschappij en aan het innovatie- Rathenau
instituut 9
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment potentieel: zonder een goed functionerend wetenschapssysteem
stagneert de kennissamenleving.
Onderzoeksvraag
Inzicht in hoe het wetenschapssysteem functioneert en hoe het zich
aanpast aan de veranderende maatschappelijke omgeving is daarom
van groot belang. In veel van het onderzoek naar het wetenschaps-
systeem ligt de nadruk op de wetenschappelijke output in strikte
zin (publicaties en citaties) en soms ook op de bijdrage aan innovatie
en groei (patenten en octrooien). Andere maatschappelijke effecten
blijven vaak buiten beschouwing. Bovendien is de kennis vaak
beperkt tot een klein aantal indicatoren voor de input en output, ter-
wijl er weinig bekend is van de dynamiek van de kennisproductie
zelf. Er is daarom behoefte aan systematisch onderzoek naar het
functioneren van en de veranderingen in het wetenschapssysteem
in brede zin. Dit is de taak van het Science System Assessment-
onderzoeksprogramma.
Aanpak
Science System Assessment gaat het kennissysteem op systematische
wijze analyseren, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande
kennis en informatie. Er worden nieuwe methoden en benaderingen
ontwikkeld. Een internationaal vergelijkende aanpak maakt het
mogelijk te leren van de verschillen tussen kennissystemen en de
manieren waarop ze functioneren.
Programma in hoofdlijnen
Het Science System Assessment-onderzoeksprogramma kent drie
hoofdthema's:
· Studies op systeemniveau: het wetenschapssysteem als geheel.
· Studies naar de ontwikkeling van (bestaande en nieuwe) onder-
zoeksvelden in hun context.
· Studies naar het functioneren van onderzoeksgroepen.
De komende tijd wordt een aantal thema's uitgediept op het niveau
van het systeem als geheel. Een eerste project verkent de relatie
tussen de inrichting van het institutionele systeem en de dynamiek
van nieuwe, kansrijke en voor innovatie belangrijke onderzoeksvel-
10 Rathenau
instituut den. Speciale aandacht gaat uit naar de geldstromen die lopen van
Samenvatting
de ministeries naar de onderzoeksgroepen en naar de invloed van
het type financiering op de dynamiek van de wetenschapsbeoefening.
Verdere projecten verkennen de toekomst van het wetenschaps-
systeem en de onderzoeksfunctie van de hogescholen.
Binnen het tweede hoofdthema worden studies verricht naar water-
onderzoek, naar nanowetenschap en -technologie, en naar media-
en communicatiewetenschappen. Deze studies zijn erop gericht de
inhoudelijke ontwikkeling in het veld in kaart te brengen. Daarnaast
beschrijven ze wie bij het veld betrokken zijn, vanuit welk perspec-
tief en in welke context.
De feitelijke productie van wetenschappelijke kennis speelt zich af
op het microniveau van de onderzoeksgroepen. De onderzoeks-
groep is de kleinste bouwsteen van het wetenschapssysteem.
Binnen dit derde hoofdthema onderzoeken we onder andere de
omvang en effecten van bureaucratie en administratieve lastendruk.
Ook zullen modellen worden ontwikkeld om het gedrag van onder-
zoeksgroepen te bestuderen.
Het voorliggende werkprogramma is uitgewerkt voor een periode
van twee jaar. De dynamische maatschappelijke omgeving rondom
het wetenschapssysteem vraagt de flexibiliteit om de werkwijze
tussentijds bij te kunnen stellen en nieuwe projecten te formuleren.
Mede om die reden beschrijft dit werkprogramma de projecten wel
globaal, maar niet in detail. De projectomschrijving vindt u in het
tweede deel van dit werkprogramma.
Rathenau
instituut 11
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Wetenschapssysteem
Het geheel van organisaties en instituties die zich bezighouden
met wetenschappelijke kennisproductie, wetenschapsbeleid en
wetenschapsfinanciering. Tot dit systeem behoren dus universi-
teiten, onderzoeksinstituten, financierende en aansturende
instanties, en intermediaire organisaties.
Kennissamenleving
Een kennissamenleving wordt gekenmerkt door toenemende
kennisintensiteit. In producten, diensten en processen is steeds
meer kennis verwerkt. Daarnaast nemen de snelheid en dyna-
miek van de kennisproductie toe, mede door ICT-gebruik. Voor
behoud van welvaart en welzijn is de capaciteit om voortdurend
kennis te ontwikkelen, te absorberen en toe te passen cruciaal
(AWT 2002).
Instituties
Het geheel aan mechanismen, regels, afspraken en randvoor-
waarden die het maatschappelijke speelveld bepalen. Hieronder
vallen formele afspraken, zoals wetten en procedures, maar ook
informele afspraken, zoals de wetenschappelijke gedrags-
normen.
12 Rathenau
instituut
Inleiding Inleiding
Met het Science System Assessment-programma stimuleert het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een samen-
hangend onderzoeksprogramma naar het complexe wetenschaps-
systeem in al zijn facetten. Dit draagt bij aan het vergroten van de
kennisbasis voor het (wetenschaps- en technologie-) beleid ten
behoeve van de politiek en andere bij het wetenschapssysteem
betrokken partijen. Ook in andere landen groeit het besef dat de
bestaande kennis over het wetenschapssysteem onvoldoende is:
deze kennis is gefragmenteerd, kent veel lacunes en is niet altijd
goed toegankelijk. Er lijkt een internationale trend te ontstaan om
fundamenteel, strategisch en toegepast onderzoek te stimuleren
naar het wetenschapssysteem, dat zo waardevol is voor de maat-
schappij. Met de aankondiging in het Wetenschapsbudget 2004 van
Science System Assessment loopt het ministerie van OCW voorop.
Science System Assessment is het analyseren van de manier
waarop het wetenschapssysteem functioneert, in relatie tot de
maatschappelijke omgeving en in internationaal perspectief. Het
gaat erom te onderzoeken hoe het wetenschapssysteem reageert
op (inhoudelijke) wetenschappelijke en maatschappelijke ont-
wikkelingen, welke daar de voor- en nadelen van zijn en welke
alternatieven voorhanden zijn. Het gaat dus om het analyseren
van de interne en externe dynamiek van het wetenschapssysteem.
Het wetenschapssysteem omvat een groot aantal verschillende
soorten organisaties die zich bezighouden met wetenschappelijke
kennisproductie en met wetenschapsbeleid. Het toegenomen belang
van wetenschap en de toegenomen investeringen erin leiden tot
hernieuwde aandacht voor de dynamiek van het wetenschapsbestel,
en voor de betekenis van de wetenschap voor de samenleving.
De doelen van het Science System Assessment-programma van het
Rathenau Instituut zijn (Wetenschapsbudget 2004; Rathenau
Instituut 2004):
1 Een totaalbeeld geven van het functioneren van het onderzoeks-
bestel. Daarbij gaat het om een beschrijving en een model van het
wetenschapssysteem. Dit legt de basis voor onderzoek naar aller-
lei aspecten van het systeem, zoals het reactievermogen ervan.
2 Een periodiek overzicht verschaffen van de kansrijke ontwikke- Rathenau
instituut 13
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment lingen in de wetenschap en technologie. De kern hiervan bestaat
uit rapportages over bestaande en opkomende onderzoeksvelden
om zo tot een kaart van het wetenschapssysteem te komen. Deze
kaarten kunnen onder meer een bijdrage leveren aan de zoge-
noemde verkenningen die de KNAW uitvoert.
3 Goede en voor het parlement goed toegankelijke informatie geven
over nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen
en over het functioneren van complexe kennissystemen.
4 Inzicht verschaffen in de maatschappelijke opinie- en oordeels-
vorming over het wetenschapssysteem.
Science System Assessment maakt zichtbaar hoe het wetenschaps-
systeem functioneert en waarom dit zo gebeurt (onder invloed van
de systeemkenmerken en ontwikkelingen in de omgeving). Het gaat
erom het wetenschapssysteem als geheel1 in kaart te brengen en te
evalueren. Dat leidt tot beter inzicht, tot vergroting van de opties
voor de toekomst en tot beter geïnformeerde beleidskeuzes.
De missie van het Science System Assessment-programma is het
produceren van goede en relevante kennis over het wetenschaps-
systeem. De resultaten van het Science System Assessment-onder-
zoek zijn in eerste instantie bedoeld voor het parlement en het
ministerie van OCW, en daarnaast voor alle betrokkenen en belang-
hebbenden bij het kennis- en innovatiesysteem. Dat zijn onder meer
instellingen in de politiek, het beleid, het wetenschapssysteem en
de media. Om deze uiteenlopende groeperingen te informeren is
een veelheid van activiteiten gewenst, waaronder verschillende
typen publicaties in uiteenlopende media en het onderhouden van
netwerken om de kennis te verspreiden.
Als voorbereiding is met een veertigtal personen binnen het weten-
schapssysteem gesproken. Dit leidde tot een inventarisatie van een
groot aantal actuele onderwerpen die nadere studie vereisen (Vas-
binder & Kern 2005). Daarbij bleek dat de vraag naar meer inzicht in
1 Het is verhelderend om ook aan te geven waar Science System Assessment niet over
gaat. Het gaat niet om het verwerven van informatie die het mogelijk maakt het func-
tioneren van de instellingen onderling te vergelijken of om te beoordelen in hoeverre
de individuele instellingen hun taken naar behoren vervullen. Deze taken worden door
anderen uitgevoerd. Het gaat ook niet om het uitvoeren van verkenningen, een taak
die van oudsher bij de KNAW ligt. Wel kan het Science System Assessment-programma
kennis en inzichten opleveren die door anderen kunnen worden gebruikt. Zo kunnen
de studies naar de ontwikkeling van bestaande en nieuwe onderzoeksvelden gebruikt
14 Rathenau
instituut worden in verkenningen.
Inleiding
het functioneren van het wetenschapssysteem breed wordt gedragen.
In dit werkprogramma formuleren we de vraagstellingen voor het
Science System Assessment-programma. Dit leidt tot de contouren
van de onderzoeksagenda voor de komende jaren en tot het onder-
zoeksprogramma voor 2006-2007.
Leeswijzer
De opzet van dit werkprogramma is als volgt. In deze inleiding zijn
de doelstellingen van het Science System Assessment-programma
uiteengezet. In hoofdstuk 1 vindt u een selectie van relevante ont-
wikkelingen van het wetenschapssysteem en van de wijze waarop
die worden geïnterpreteerd binnen het recente wetenschapsonder-
zoek. Voor de geïnteresseerde lezer geeft dit de theoretische achter-
grond van het programma, en plaatst dit de onderzoeksagenda in
een breder kader. Hoofdstuk 2 bevat een nadere uitleg van wat
Science System Assessment is, namelijk een combinatie van funda-
menteel, strategisch en toegepast onderzoek naar het functioneren
van het wetenschapssysteem. Het is een combinatie van het verbete-
ren van onze kennis en ons inzicht en van het verschaffen van voor
het beleid bruikbare kennis. In hoofdstuk 3 treft u een nadere
beschrijving van het wetenschapssysteem aan, enerzijds in termen
van de relevante input en output, en anderzijds als een gelaagd sys-
teem. Dat systeem bestaat uit de institutionele en organisatorische
structuur, de verschillende onderzoeksgebieden als sociale en als
cognitieve netwerken, en tot slot het systeem van onderzoeksgroepen.
In hoofdstuk 4 wordt het concreet. Daar vindt u de vraagstellingen
van het programma. Deze zijn in hoofdstuk 5 vertaald in concrete
projecten voor de periode 2006-2007. Bijlage 1 werkt die projecten
in meer detail uit; deze bijlage is daarom een integraal onderdeel
van hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6 beschrijft de structuur van de nieuwe afdeling Science
System Assessment bij het Rathenau Instituut. Daarna volgen een
doorkijk naar de toekomst en een beknopte schets van de periode
na 2008.
Behalve de al genoemde bijlage 1 met de uitgewerkte projectvoor-
stellen bevat dit rapport nog een aantal ideeën voor projecten (bij-
lage 2), een overzicht van de begeleidende activiteiten die parallel
aan het onderzoeksprogramma worden uitgevoerd (bijlage 3) en een Rathenau
instituut 15
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment schets van de selectiecriteria voor (toekomstige) projecten (bijlage
4). Tot slot treft u een overzicht van de leden van de stuurgroep aan
(bijlage 5).
16 Rathenau
instituut
Wetenschap in beweging
H o o f d s t u k 1
Wetenschap in beweging
Het wetenschapssysteem bevindt zich in een overgangsfase, in wissel-
werking met bredere maatschappelijke en economische veranderin-
gen. De term `kennissamenleving' verwijst naar dit geheel.
Tegelijkertijd is er onvoldoende inzicht in de dynamiek van de veran-
deringen van het wetenschapssysteem zelf en in de veranderende
interacties tussen de wetenschap en de omgeving. De perspectieven
in het begin van dit hoofdstuk vormen aanzetten om deze dynamiek te
begrijpen, maar veel is nog onduidelijk. Er is daarom behoefte aan
systematisch onderzoek naar het functioneren van het wetenschaps-
systeem en de veranderingen daarin, ofwel aan social science for
science policy. Dit is ook internationaal zichtbaar; in verschillende
landen worden initiatieven ontplooid op het gebied van Science
System Assessment.
De veranderingen in het wetenschapssysteem vinden hun oor-
sprong zowel (intern) binnen het wetenschapssysteem als (extern)
in de relaties met de omringende wereld. In de literatuur zijn allerlei
concepten en modellen voorgesteld om deze veranderingen te
duiden: deze concepten en modellen bevinden zich zowel op het
niveau van de organisatie en het functioneren van het wetenschaps-
systeem als op het niveau van de inhoud van de wetenschap. Al in
de jaren zeventig werd de stelling verdedigd dat de wetenschappe-
lijke ontwikkeling in toenemende mate gericht was op de praktische
(economische en technologische) problemen: de finalisering van de
wetenschap (Böhme, Van den Daele & Krohn, 1972, 1976a, 1976b).
Recentere perspectieven op de veranderende verhouding tussen
wetenschap en samenleving zijn de volgende. We geven ze kort
weer, omdat het hier te ver voert om er nader op in te gaan:
de tweede academische revolutie (Etzkowitz 1990);
de Triple Helix van universiteit-industrie-overheid-relaties
(Etzkowitz & Leydesdorff 1997, 2000);
de overgang van mode-1 naar mode-2 kennisproductie
(Gibbons et al. 1994; Nowotny et al. 2001);
het postmoderne wetenschapssysteem
(Rip & Van der Meulen1996);
de crisis van het beheersingsparadigma (Grin 2004, 2005).
Rathenau
instituut 17
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment In voorgaande discussies worden de veranderingen ten opzichte
van het verleden wellicht wat zwaar aangezet. Veel van de fenome-
nen die daar als nieuw worden voorgesteld bestonden al in eerdere
periodes. Voorbeelden hiervan zijn de grote verschillen in onder-
zoekspraktijken, het bestaan van interdisciplinaire benaderingen,
en in sommige disciplines een sterke oriëntatie op toepassingen
(Rip 1990, 2000, 2002; Weingart 1997). Aan de andere kant is er wel
overeenstemming dat het tijdperk van the endless frontier (Bush
1945) voorbij is. Een kenmerk van dat tijdperk was het geloof in
serendipiteit: door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek leidt op
de lange termijn tot allerlei onvoorziene en onvoorspelbare maat-
schappelijk nuttige toepassingen. Het maatschappelijke belang is
dan om die serendipiteit te maximaliseren. Omdat de goede onder-
zoekers zelf het beste weten wat de meest veelbelovende richtingen
en de beste resultaten zijn, kan de besluitvorming hierover ook het
beste aan hen worden overgelaten. De implicatie daarvan was dat de
zogeheten republiek der wetenschap (Polanyi 1962) zo autonoom
mogelijk moet zijn.
Kwadranten
Deze benadering is wellicht nog steeds correct voor grote delen van
vakgebieden als wiskunde, astronomie en natuurkunde. In deze vak-
gebieden spelen overwegingen over hoe de kennis maatschappelijk
gebruikt kan worden geen rol en gaat het uitsluitend om het verwer-
ven van fundamenteel begrip. In termen van het kwadrantenmodel
van Stokes (1997) vallen deze onderzoeksgebieden in het zoge-
noemde kwadrant van Bohr (zie figuur 1). Verreweg het grootste
deel van het hedendaagse wetenschappelijke onderzoek (en de
middelen die hiervoor beschikbaar zijn) zit echter in het kwadrant
van Pasteur (Stokes 1997; Nelson 2004). Dit zijn de disciplines waar
praktische problemen (en economische mogelijkheden) direct of
indirect grote invloed hebben op de onderzoeksagenda: informatica,
elektronica, materiaalkunde, biomedische wetenschappen, biotech-
nologie, hoge-energiefysica, om de meest duidelijke voorbeelden te
noemen (Nelson 2004). Het model is vooral gebruikt om de bèta- en
technische disciplines te classificeren, maar is ook bruikbaar voor
de alfa- en gammawetenschappen.
18 Rathenau
instituut
Wetenschap in beweging
Figuur 1. Het kwadrantmodel van wetenschappelijk onderzoek
Research inspired by Considerations of use
No Yes
Yes Pure basic research Use inspired basic research
Quest for (Bohr) (Pasteur)
fundamental
No Pure applied research
understanding
(Edison)
Bron: Stokes 1997, p. 71
De perspectieven in het begin van dit hoofdstuk weerspiegelen de
overgang waarin Pasteurs kwadrant dominant geworden is. Ook al
verschillen de perspectieven onderling in allerlei details, er zijn
vooral belangrijke overeenkomsten. Ze zijn allemaal op de een of
andere manier gebaseerd op het idee dat er sprake is van een zoge-
heten co-evolutie. Daarnaast ligt het idee eraan ten grondslag dat
er door maatschappelijke veranderingen en wetenschappelijke ont-
wikkelingen onderlinge aanpassingen nodig zijn die meer of minder
succesvol plaatsvinden. Het oude evenwicht is verstoord en het
nieuwe is nog niet gevonden.
De veranderingen in het wetenschapssysteem kenmerken zich door
een grotere diversiteit in onderzoekspraktijken, financiering en
organisatievormen. Daarnaast ondervindt het wetenschapssysteem
ook invloeden van veranderingen in de evaluatiecriteria en com-
plexere relaties met de omgeving waarin kennis wordt gebruikt.
Ook neemt de spanning toe tussen de open wetenschap en privaat
eigendom van kennis (Nelson 2004), met allerlei effecten op het
functioneren van de wetenschap (Dasgupta & David 1994; David &
Foray 2002). Tegelijkertijd zijn er inhoudelijke veranderingen in de
wetenschapsbeoefening, neemt het belang van interdisciplinaire
kennis toe, is kennisproductie vaker geïntegreerd met de toepas-
singscontext, en ontstaan er perspectieven die breken met het
beheersingsdenken dat de wetenschap (en de samenleving) sinds
de verlichting heeft gedomineerd.
Nut en waarde
Tot slot ontstaan verschillende vormen van twijfel over of weten-
schap haar verwachtingen wel waarmaakt. Waar wetenschap en Rathenau
instituut 19
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment technologie succesvol zijn, leiden ze vaak tot allerlei ongewenste
neveneffecten. Bovendien is er sprake van een ongelijke ontwikke-
ling van knowhow in de verschillende gebieden (Nelson 2003), en
zijn er allerlei terreinen waar wetenschappelijke kennis nauwelijks
lijkt bij te dragen aan het oplossen van dringende maatschappelijke
problemen. De postmoderne samenleving heeft het wetenschappe-
lijke oordeel van zijn voetstuk gestoten. En het relativistische per-
spectief van het radicaalconstructivistische wetenschapsonderzoek
ziet wetenschap helemaal niet meer als iets wat kan bijdragen aan
vooruitgang. In die visie is het een onderhandelingsspel tussen uit-
eenlopende perspectieven.
De veranderingen in de relatie tussen wetenschap en samenleving
leiden ertoe dat de legitimiteit van het wetenschapssysteem (en van
de publieke investeringen erin) onderwerp van discussie wordt. Er is
een toenemende vraag naar de bijdrage van de wetenschap aan de
samenleving, naar het maatschappelijke of economische nut dat
wetenschappelijke kennis creëert (de valorisatie). De kennissamen-
leving wordt dus niet gekenmerkt door een grote waardering voor
wetenschappelijke kennis als zodanig, maar door de behoefte dat
wetenschap haar belangrijke rol ook waarmaakt: "Wat hebben we
eraan?" (Van den Besselaar 2006).
De discussie over de innovatieparadox is een goede illustratie hier-
van. Deze paradox is gebaseerd op twee observaties. De eerste is dat
Nederland (en Europa) goed wetenschappelijk onderzoek doet
(NOWT 2003). De tweede is dat de Nederlandse (en Europese) econo-
mie niet voldoende innovatief zou zijn. Met andere woorden, het
goede onderzoek komt onvoldoende terug in innovaties. Daarmee
komt echter ook de vraag op of onderzoeksorganisaties niet ander
(namelijk bruikbaarder) onderzoek zouden moeten doen, en het
wetenschapssysteem wordt hierop aangesproken. Is het wetenschaps-
systeem wel dynamisch genoeg en pakt het wel snel genoeg nieuwe
kansrijke wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op,
zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten lijkt te gebeuren?
Deze problematiek verwijst naar de interactie tussen de wetenschap
en het innovatiesysteem. Dit is een van de centrale onderwerpen
van de bovengenoemde perspectieven op de veranderingen van het
wetenschapssysteem. Lang is die interactie begrepen in termen van
het lineaire model, waarbij wetenschap, via technologie, naar inno-
20 Rathenau
instituut vatie en toepassing leidt. Er is brede overeenstemming dat dit
Wetenschap in beweging
model niet adequaat is. In de moderne kennissamenleving zijn
het wetenschapssysteem en het innovatiesysteem loosely coupled
systems (Simon 1996); het zijn complexe systemen met hun eigen
structuur en eigen interne dynamiek. Kennis leidt daardoor niet
zomaar tot innovatie: kennis leidt in eerste instantie tot nieuwe
kennis, en innovatie leidt tot nieuwe innovaties. Tegelijkertijd zijn
het systemen die co-evolueren, waarbij de vraag van belang is hoe
het ene systeem (de wetenschap) produceert wat het andere nodig
heeft, en hoe het andere systeem (het innovatiesysteem) die beno-
digde input adequaat kan opnemen. Hier moet het lineaire model
worden losgelaten, want innovatie (en gebruik van kennis in het
algemeen) is niet de volgende stap maar een zelfstandig proces.
Voor dit proces zijn bijdragen vanuit het wetenschapssysteem
essentieel, maar niet voldoende: het innovatiesysteem moet in staat
zijn deze bijdragen te absorberen en te gebruiken. Tegelijkertijd
blijft het wetenschapssysteem van groot belang voor het innovatie-
systeem.
Kennis en innovatie
Innovatie is het ontwikkelen en in de markt zetten van nieuwe
producten, processen en diensten. Kennisproductie is daarbij
een van de voorwaarden, maar lang niet de enige. Kennis die in
innovatie wordt gebruikt is vaak publieke kennis, voortgebracht
in het publieke kennissysteem, en in beginsel voor iedereen
toegankelijk. Daarnaast speelt natuurlijk ook private kennis een
belangrijke rol in innovatie. De kwestie van privatisering van
kennis is een van de belangrijke verschijnselen op het grensvlak
van het wetenschapssysteem en het innovatiesysteem, maar
lang niet het enige. Meer in het algemeen zijn voor een succes-
vol innovatiesysteem veel meer factoren van belang dan alleen
de kwaliteit van het wetenschapssysteem.
De problematiek van de `waarde van weten' is echter breder dan
alleen innovatie, zoals in een recent AWT-rapport is uitgewerkt
(AWT 2005). De kennis over de input en output van het weten-
schapssysteem is echter incompleet. In veel evaluatieonderzoek ligt
de nadruk op de wetenschappelijke output in strikte zin (publicaties
en citaties) en soms ook op de bijdrage aan innovatie en groei
(patenten en octrooien). Andere maatschappelijke effecten van het
wetenschapssysteem blijven vaak buiten beschouwing. Bovendien Rathenau
instituut 21
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment is de kennis vaak beperkt tot de input- en output-indicatoren zelf,
terwijl het wetenschapssysteem zelf een black box is (OECD 2005).
Met andere woorden, er is weinig bekend over de precieze dynamiek
van de kennisproductie, en de missie van Science System Assess-
ment is om hierin te voorzien.
22 Rathenau
instituut
Wat is Science System Assessment?
H o o f d s t u k 2
Wat is Science System Assessment?
Het Science System Assessment-programma van het Rathenau
Instituut zal zich concentreren op het vergroten van het inzicht in
de werking van het wetenschapssysteem, op het integreren van
beschikbare gegevens, en op het (doen) verzamelen van ontbrekende
data.
Zoals in de inleiding al is aangegeven, verricht het Science System
Assessment-programma fundamenteel, strategisch en toegepast
wetenschappelijk onderzoek. Op basis daarvan komt het gevraagd
en ongevraagd tot rapportages aan het kabinet, het parlement en
aan de betrokken partijen in het wetenschapssysteem. De Science
System Assessment-afdeling bij het Rathenau Instituut wordt een
landelijk expertisecentrum, dat uiteraard tevens gebruikmaakt van
wat er elders aan data en inzichten over het wetenschapssysteem
aanwezig is. Om dit optimaal te doen zal deze afdeling samenwer-
king zoeken met anderen. Daarbij kiest Science System Assessment
een expliciet multidisciplinair en interdisciplinair perspectief. Dit
staat in tegenstelling tot specifieke disciplinaire invalshoeken zoals
de economische (CPB, MERIT), de sciëntometrische (CWTS), en de
microsociologische (veel van het universitaire wetenschapsonder-
zoek). In toenemende mate is wetenschap en daarmee wetenschaps-
beleid een internationale aangelegenheid. Samenwerking met
verwante instellingen in andere landen staat dan ook op de agenda.
De nadruk ligt op wetenschappelijkheid, interdisciplinariteit en
relevantie. Het programma richt zich op de relevante signalen uit de
omgeving (aan welk onderzoek is behoefte?) en uit het wetenschaps-
systeem (wat zijn veelbelovende richtingen in het wetenschaps-
onderzoek?). Het programma stelt zich bovendien tot doel de
interactie met de gebruikers (parlement, ministeries, onderzoeks-
instellingen) vorm te geven: wanneer worden nuttige resultaten ook
daadwerkelijk opgepakt en gebruikt, en hoe is dat te organiseren?
Goede relaties met de organisaties uit het wetenschapssysteem zijn
nodig om enerzijds de gegevensproductie en anderzijds de benut-
ting van de resultaten te bevorderen. En in een wetenschappelijke
omgeving is wetenschappelijke kwaliteit van het Science System
Assessment-onderzoek des te belangrijker. Rathenau
instituut 23
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Het doel is door goed onderzoek, inhoudelijke expertise en onaf-
hankelijkheid een positie te verwerven die leidt tot gezaghebbende
rapportages. Wetenschappelijke erkenning is daarbij noodzakelijk
maar niet voldoende.
Definitie van het onderzoeksdomein
Alle disciplines
Onder het wetenschapssysteem (science system) of onderzoeks-
bestel rekenen we hier alle academische disciplines, en dus niet
alleen (zoals het Engelse woord science zou kunnen suggereren) de
natuurwetenschappen, technische en biomedische wetenschappen.
Ook de geesteswetenschappen, gedragswetenschappen en sociale
wetenschappen horen tot het onderzoeksbestel.
Inhoudelijke ontwikkelingen
Science System Assessment gaat niet alleen over de organisatorische
kant van het wetenschapssysteem, maar ook over inhoudelijke ont-
wikkelingen. Onderzocht zal worden welke de nieuwe (kansrijke en
wenselijke) ontwikkelingen in wetenschap en technologie zijn en
hoe het systeem daarop inspeelt.2 Een ander onderzoeksthema is of
en hoe het wetenschapssysteem met nieuwe onderzoeksactiviteiten
reageert op maatschappelijke vragen. Ook vernieuwingen in de
wetenschap horen hierbij, bijvoorbeeld waar die ontstaan op het
raakvlak van verschillende onderzoeksvelden en verschillende
disciplines: multidisciplinaire en interdisciplinaire ontwikkelingen
ook die op het grensvlak van alfa, bèta en gamma.
Instituties in het wetenschapssysteem
Tot het wetenschapssysteem rekenen we alle instellingen die weten-
schappelijk onderzoek verrichten, zoals universiteiten, publieke en
private onderzoeksinstituten. Ook instellingen die zich bezighouden
met programmeren, financieren, evalueren van en beleidsvorming
over wetenschap vallen hieronder. Het gebruik van kennis in het
innovatieproces valt buiten het wetenschapssysteem. De interme-
diaire organisaties en structuren die zorgen voor de overdracht van
wetenschappelijke kennis naar de maatschappij rekenen we wel tot
2 De beschrijvingen van onderzoeksvelden kunnen nuttige input vormen voor de ver-
kenningen van de KNAW. Daarbij moet worden aangetekend dat de verkenningen zelf
een sterk procesmatig karakter hebben, gericht op het creëren van consensus over de
24 Rathenau
instituut gewenste richtingen waarin een vakgebied zich zou moeten ontwikkelen.
Wat is Science System Assessment?
het domein van Science System Assessment. Hetzelfde geldt voor de
omgekeerde richting: de invloed vanuit de samenleving op het
wetenschapssysteem.
Hoe komt de onderzoeksagenda tot stand?
De onderzoeksagenda komt tot stand in interactie met de informatie-
behoefte en kennisvraag in het veld. Bij de totstandkoming van de
agenda vindt steeds terugkoppeling plaats met de nieuwe stand van
de kennis, de beschikbare data en methoden. Op de agenda staan
ten eerste vraagstukken die het inzicht in het functioneren van het
wetenschapssysteem vergroten, zonder dat dit direct leidt tot
`bruikbare' kennis. Ten tweede komen thema's op de agenda waar-
van de beleidsurgentie hoog is. De meer fundamentele langetermijn-
onderzoeksagenda is echter nodig om voldoende kennis op te
bouwen om adequaat en snel te kunnen inspelen op vragen uit het
veld. Ook bij het beantwoorden van die urgente vragen is de weten-
schappelijke kwaliteit van het Science System Assessment-onder-
zoek cruciaal.
Om de kennisvraag te inventariseren is regelmatig overleg nood-
zakelijk met het departement van OCW over de beleidsagenda en de
daarmee samenhangende informatie- en kennisvragen. Daarnaast
staat overleg gepland met relevante instellingen en adviesraden,
zoals KNAW, NWO, VSNU, Innovatieplatform, AWT, WRR, COS.3 De
producten van het programma zijn nadrukkelijk bedoeld om hier
een informerende rol te spelen. De criteria voor projectkeuze zijn in
bijlage 4 opgenomen. Voorop blijft staan dat het Science System
Assessment-onderzoek onafhankelijk is.
Ook overleggen we met instellingen die data en informatie over het
wetenschapssysteem verzamelen (CBS, Eurostat, OESO) of produce-
ren (onderzoeksinstellingen, KNAW (visitaties), NWO (financiering),
VSNU).
Tegelijkertijd stemmen we de onderzoeksagenda af op de ontwikke-
lingen in het multidisciplinaire veld van het wetenschapsonderzoek
en andere relevante disciplines, zowel in Nederland als internatio-
3 Aan het einde van dit werkprogramma vindt u een overzicht van de organisaties die
Rathenau
in deze tekst genoemd worden, plus een verklaring van de gehanteerde afkortingen. instituut 25
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment naal. Zo kan Science System Assessment een bijdrage leveren aan de
(internationale) kennisvoorraad en dat is expliciet de bedoeling.
Concreet betekent dit dat we waar nodig en mogelijk zullen samen-
werken met de relevante onderzoeksinstellingen zoals CWTS,
MERIT, CHEPS, universitaire groepen op het terrein van het weten-
schaps- en technologieonderzoek, en bijvoorbeeld TNO. Gesprekken
hierover vinden plaats. Ook worden relaties gelegd met verwante
onderzoeksgroepen in andere landen om tot gezamenlijke studies
te komen. Dit legt de basis voor een internationaal vergelijkend
perspectief op het functioneren van het onderzoeksbestel.
Onderzoekshorizonten
Het werkprogramma bestaat uit drie onderling afhankelijke lagen
(zie figuur 2). De onderste laag is het fundamentele onderzoek. Daar
gaat het om het ontwikkelen van theorieën en methoden voor
Science System Assessment-onderzoek. De tweede laag is het strate-
gische onderzoek naar belangrijke dimensies van het wetenschaps-
systeem, onderzoek met een langeretermijnperspectief. De bovenste
laag is het toegepaste onderzoek naar actuele vragen over het sys-
teem, zoals die onder meer gesteld worden in het beleid en het veld.
Het gaat daarbij doorgaans om kortlopend onderzoek en om het
maken van overzichten van de stand van zaken en de verwachte
ontwikkelingen in relevante onderzoeksgebieden.
26 Rathenau
instituut
Wat is Science System Assessment?
Figuur 2. De drie lagen van het onderzoeksprogramma
Laag 3 Toegepast Rapportages over actuele onderwerpen
onderzoek · Rapportages over de dynamiek van het kennis-
systeem over nieuwe en bestaande onderzoeks-
velden om zo tot een `kaart' van het (publieke)
wetenschapssysteem te komen.
· Overzicht van het Nederlandse wetenschapssysteem
in vergelijkend perspectief.
Laag 2 Strategisch Dimensies van het wetenschapssysteem
onderzoek · Onderzoek naar centrale institutionele en organisa-
torische kenmerken van het wetenschapssysteem.
· Onderzoek naar de dynamiek van onderzoeksvelden.
· Onderzoek naar de maatschappelijke opinie- en
oordeelsvorming over het wetenschapssysteem.
· Onderzoek naar sturingsmomenten in het weten-
schapssysteem.
Laag 1 Fundamenteel Theorie, modellen en methoden
onderzoek · Modellen van het kennissysteem om het functioneren
van onderzoeksgroepen en het reactievermogen van
het systeem te onderzoeken.
· Methoden om bestaande en nieuwe onderzoeks-
velden in kaart te brengen.
· Theorieën over de co-evolutie van het wetenschaps-
systeem, de economie, en de samenleving.
De onderzoekslijnen (Rathenau Instituut 2004; Vasbinder & Kern 2005) staan in de
derde kolom, verdeeld over de drie niveaus. Deze thema's staan ook centraal in de
onderzoeksagenda in hoofdstuk 4.
Rathenau
instituut 27
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
28 Rathenau
instituut
Het wetenschapssysteem
H o o f d s t u k 3
Het wetenschapssysteem
Enige nadere uitwerking van het concept wetenschapssysteem is hier
nodig, omdat dit begrip zowel theoretische als praktische implicaties
heeft. Theoretisch omdat het richting geeft aan de manier waarop
het wetenschapssysteem onderzocht en beschreven wordt; praktisch
omdat het definieert waar het onderzoek zich precies op richt.
Figuur 3. Schematische representatie van het wetenschapssysteem
IN UIT
Wetenschapssysteem
Hulpbronnen Bijdragen
uit samenleving aan samenleving
Institutionele kader
Retributie- Contributie-
mechanismen mechanismen
Onderzoeksvelden
R Onderzoeksgroep C
Resources Content
Regulations Capabilities
Requests Connections
Reputation Culture
Allereerst maken we onderscheid tussen:
· Bijdragen van het wetenschapssysteem aan de omgeving
(de output4).
· Het interne functioneren van het wetenschapssysteem.
· De hulpbronnen die het wetenschapssysteem uit de omgeving
ontvangt (de input).
Binnen het interne functioneren van het wetenschapssysteem zelf
maken we onderscheid tussen drie niveaus: (A) het institutionele
kader (macroniveau), (B) de onderzoeksvelden (mesoniveau), en (C)
de individuele onderzoeksgroep, de kleinste bouwsteen (microni-
veau). Eerst bespreken we input en output, en daarna de drie
niveaus binnen het wetenschapssysteem: het macro-, het meso- en
het microniveau.
4 Output wordt hier anders gedefinieerd dan gebruikelijk: wetenschappelijke Rathenau
instituut 29
publicaties zijn in deze definitie onderdeel van het interne systeem. Kennis is pas
output als deze ergens buiten de wetenschap `landt'.
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Input en output
Binnen de output van het wetenschapssysteem onderscheiden we
vier vormen waarin de wetenschap bijdraagt aan de samenleving.
In algemene termen gaat het om vier C(ontributie)-mechanismen:
· Content (wetenschappelijke producten, kennis).
· Capabilities (vaardigheden van mensen om kennis te herkennen,
verwerven en gebruiken).
· Connections (sociale netwerken als mechanismen voor kennis-
overdracht).
· Culture (vooruitgang van de wetenschap; bijdrage aan de maat-
schappelijke ontwikkeling en aan het oplossen van urgente
problemen; bijdrage van het wetenschapssysteem aan de
kwaliteit van het innovatiemilieu; culturele ontwikkeling).
Omgekeerd functioneert het wetenschapssysteem alleen als er voor-
zien is in de essentiële input: de benodigde (hulp)middelen. Omdat
we deze kunnen zien als tegenprestatie van de samenleving voor de
contributies die de wetenschap levert, noemen we dit de `retributies'.
We onderscheiden vier R(etributie)-mechanismen waarmee de
samenleving bijdraagt aan het in stand houden van het weten-
schapssysteem:
· Resources (geldstromen, onderzoeksinfrastructuren voorheen
fysieke, nu in toenemende mate op ICT gebaseerd).
· Regulations (regels en instituties zoals HRM en opleidingen; zij
maken de wetenschapsbeoefening mogelijk maar kunnen deze
ook belemmeren).
· Requests (maatschappelijke en economische vraag naar kennis
en vaardigheden; ook de interactie tussen onderzoekers en de
relevante toepassingsdomeinen valt hieronder).
· Reputation (maatschappelijke waardering van wetenschap).
Drie niveaus
Het institutionele kader (het macroniveau)
Op macroniveau bestaat het wetenschapssysteem uit een grote hoe-
veelheid organisaties en instituties met (een of meerdere) specifieke
functies en met specifieke onderlinge relaties (Bonaccorsi 2005a).
We kunnen ze onderscheiden in:
· Onderzoeksinstellingen (bijvoorbeeld universiteiten ook in hun
rol als opleidingsinstituten en de publieke en private onder-
30 Rathenau
instituut zoeksorganisaties zoals GTI's).
Het wetenschapssysteem
· Ondersteunende instellingen op het terrein van infrastructuur (bij-
voorbeeld data-archieven, grote onderzoeksfaciliteiten), van de
financiering (bijvoorbeeld NWO, STW, SenterNovem, de departe-
menten), programmering (bijvoorbeeld NWO, KNAW), evaluatie
(bijvoorbeeld NWO, KNAW, QANU) en advies (bijvoorbeeld AWT,
KNAW, VSNU).
Het wetenschapssysteem en de diverse functies ervan zijn op uit-
eenlopende manieren georganiseerd: wetenschapssystemen in
verschillende landen wijken nogal van elkaar af. Ook heeft het
wetenschapssysteem een internationale institutionele dimensie, met
een groot aantal regelingen, financieringsstromen en instellingen op
met name EU-niveau, die het functioneren van de nationale weten-
schapssystemen beïnvloeden.
Op het macroniveau ligt de nadruk op input in en output van het
systeem als geheel, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar discipline
en toepassingsgebieden. Belangrijke factoren zijn geldstromen,
infrastructurele voorzieningen, maatschappelijke vraag, weten-
schappelijke output, aantallen opgeleide wetenschappers, patenten,
et cetera. Dat zien we dan ook terug in de aard van de beschikbare
data en indicatoren (OECD 2004; NOWT 2003, 2005).
Op macroniveau wordt vergeleken hoe in de diverse nationale
systemen zaken als regelgeving, financiering, onderzoeksprogram-
mering, onderzoeksevaluatie zijn georganiseerd, en hoe dat samen-
hangt met prestatieniveaus (Bonaccorsi 2005a, 2005b; Dosi et al.
2005). Tot nu toe zijn vergelijkingen tussen nationale wetenschaps-
systemen meestal gebaseerd op voornamelijk kwantitatieve input-
en output- (prestatie-) indicatoren. Kwalitatieve vergelijkingen van
institutionele structuren vormen een belangrijke aanvulling hierop.
De vraag naar de maatschappelijke opinievorming over en waarde-
ring van het wetenschapssysteem ligt ook op dit niveau van onder-
zoek.
De onderzoeksvelden (het mesoniveau)
Op mesoniveau gaat het om de sociale en cognitieve structuur van
de verschillende onderzoeksvelden. De instituties op het macro-
niveau vormen de context voor het functioneren van onderzoeks-
velden, maar tegelijkertijd is de invulling ervan vaak specifiek voor
het onderzoeksveld. Op dit niveau bevinden zich ook de disciplinaire Rathenau
instituut 31
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment structuur van de wetenschap en de organisaties die daarvan een uit-
drukking zijn, zoals beroepsverenigingen, publicatiemedia, onder-
zoeksscholen. Hier kunnen we de ontwikkeling van
onderzoeksgebieden observeren, in termen van betrokken onder-
zoekers, resultaten van onderzoek, en van voorwaarden voor onder-
zoek (zoals financiering en aanwezigheid van infrastructuren). Het
mesoniveau laat ook per onderzoeksveld zien hoe de onderzoeks-
agenda's en de maatschappelijke vraag elkaar beïnvloeden. Voor-
beelden van die invloeden zijn financieringsstromen, sociale
netwerken tussen onderzoeksinstellingen, overheidsorganisaties en
ngo's in het veld, en andere stakeholders zoals burgers en bedrijven.
Tot slot kan hier zichtbaar worden gemaakt in hoeverre multidisci-
plinaire en interdisciplinaire verbindingen functioneren, en of zij
bijdragen aan kennisgroei, innovatie en het oplossen van problemen.
De aansluiting tussen de Science System Assessment-taak en de Tech-
nology Assessment-taak van het Rathenau Instituut ligt vooral op dit
niveau. Science System Assessment brengt nieuwe wetenschappe-
lijke en technologische ontwikkelingen in kaart; Technology Assess-
ment onderzoekt en verheldert de mogelijke maatschappelijke en
normatieve effecten van die nieuwe wetenschap en technologie, en
van de keuzes die samenhangen met het gebruik ervan. De opgave is
om de mogelijke effecten van wetenschap en techniek en de daaruit
volgende keuzeruimte te relateren aan de kennisontwikkeling. Juist
in nieuwe wetenschappelijke en technologische velden bestaan vaak
verschillende concurrerende `zoekrichtingen' die vanuit Technology
Assessment-perspectief verschil kunnen maken.
De wisselwerking tussen kennisproductie en de wijze waarop de
samenleving problemen waarneemt, is hierbij een belangrijk aan-
dachtspunt. De voorstudie over het publieke water(veiligheids)-
onderzoek illustreert dit (Kern 2005). Een groot deel van de
kennisinstituten in deze sector is opgericht naar aanleiding van
acute maatschappelijke watersnoodproblemen met als dominante
lijn in de onderzoeksagenda het `weren van water'. Door een nieuwe
visie op het fenomeen water in Nederland is deze zienswijze inmid-
dels veranderd in `samenleven met water'. Parallel daaraan vindt er
ook in de wetenschappelijke wereld sinds enige jaren een omslag
plaats van `water weren' naar `water accommoderen'. Kernpunt
hierin is de interactie tussen wetenschap en maatschappij: voort-
schrijdend wetenschappelijk inzicht (klimaat- en weermodellen,
32 Rathenau
instituut modellen waterstanden rivierengebied) en veranderende kijk op de
Het wetenschapssysteem
natuur (ecologie) maken het mogelijk om op een andere manier om
te gaan met de dreiging die van het water uitgaat. Nieuwe inzichten
beïnvloeden de discussie over maatschappelijke prioriteiten, en een
veranderende kijk op problemen beïnvloedt de (toekomstige)
wetenschappelijke agenda.5
Een soortgelijke wisselwerking zien we in de wereld van het far-
maceutisch onderzoek en de vaccinatieproblematiek. Op dit terrein
vervult naast de maatschappij en de wetenschap ook de industrie
een belangrijke sturende rol. De discussie rond onderzoek naar niet-
rendabele en `vergeten' ziektes wordt nu door maatschappelijke
partijen op de agenda geplaatst. Ook binnen de sociale wetenschap-
pen zijn vele voorbeelden van wisselwerking tussen maatschappe-
lijke probleemperceptie en wetenschappelijke agendavorming.
Onderzocht kan worden wat dit betekent voor de dynamiek van het
systeem als geheel, van onderzoeksvelden en van onderzoeksgroepen.
De individuele onderzoeksgroep (het microniveau)
De feitelijke productie van wetenschappelijke kennis speelt zich af
op het microniveau van de onderzoeksgroepen, de plek waar de
onderzoeksactiviteiten plaatsvinden. De onderzoeksgroep is de
kleinste bouwsteen van het wetenschapssysteem. Kenmerken van
een `onderzoeksgroep' verschillen overigens per discipline en per
land.
Onderzoeksgroepen opereren in een netwerk waarin we voorlopig
vijf dimensies onderscheiden: een (multi)disciplinaire context, een
organisatiecontext, een financieringscontext, een regulatieve con-
text, en een toepassingscontext. De organisaties en instituties die we
op macro- en mesoniveau onderscheiden, vormen op microniveau
de context die invloed uitoefent op het functioneren van de onder-
zoeksgroepen (door financiering, regulering, programmering en
evaluatie).
Onderzoek naar onderzoeksgroepen is vooral gedaan binnen de
klassieke wetenschapssociologie (in de traditie van Merton); het
5 Op een abstracter niveau gaat het hier om een fundamentele overgang in samen-
leving en in wetenschap, waarbij het oude verlichtingsidee dat kennis het mogelijk
maakt de natuur en de samenleving te beheersen wordt verlaten. Wat ervoor aan
nieuwe metatheoretische opvattingen in de plaats komt, is nog niet duidelijk. Wel dat
het wetenschappelijke landschap inhoudelijk diverser wordt (zie ook Grin 2004,
Rathenau
2005). instituut 33
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment moderne wetenschapsonderzoek besteedt er weinig aandacht aan
(Gläser 2001). Er zijn interessante uitzonderingen. Zo laten bijvoor-
beeld Van der Weijden et al. (2005) zien dat prestatievariabelen
(zoals output) samenhangen met kenmerken van onderzoeks-
groepen en van verschillende contextuele variabelen. Tegelijkertijd
wordt duidelijk hoe complex dit vraagstuk is. Verschillende studies
naar het functioneren van onderzoeksgroepen identificeren een
diversiteit aan relevante variabelen. Omdat een enkele studie altijd
maar een beperkt aantal variabelen kan onderzoeken, leidt dat door-
gaans tot deelverklaringen (en een lage verklaarde variantie). Om dit
probleem te omzeilen zal het functioneren van onderzoeksgroepen
binnen diverse disciplines onderzocht worden op verschillende
manieren, die elkaar aanvullen. Ten eerste zullen we vergelijkende
casestudies uitvoeren naar het functioneren van onderzoeksgroe-
pen binnen een veranderende en complexer wordende omgeving.
Ten tweede staan surveys op de agenda om te testen of de bevindin-
gen over de cases algemener geldig zijn. Ten derde gaan we via een
modelmatige benadering proberen de dynamische aspecten inzich-
telijk te maken en tegelijkertijd zoveel mogelijk effecten te verdis-
conteren. De theorie van complexe adaptieve systemen (Holland
1996, Axelrod & Cohen 1999), sociale netwerkanalyse (Monge &
Contractor 2003) en de methode van agent based modeling (Gilbert
& Troitzsch 2005) vormen relatief nieuwe en vruchtbare invals-
hoeken hiervoor. De complexe adaptieve systemen (CAS)-benade-
ring sluit daarnaast goed aan bij moderne concepten van bestuur en
sturen (`governance'). Dit versterkt de waarde van de CAS-benade-
ring voor de specifieke Science System Assessment-context. Als we
het interne functioneren van het wetenschapssysteem beter begrij-
pen, kunnen we bovendien productiever nadenken over welke de
bedoelde en onbedoelde effecten van interventies in het weten-
schapssysteem zijn.
34 Rathenau
instituut
De vraagstelling
H o o f d s t u k 4
De vraagstelling
Op basis van het voorafgaande kunnen de centrale vraagstellingen
van het programma worden geformuleerd. Daarna formuleren we
een aantal typische onderzoeksvragen die de vraagstelling concreti-
seren. In het volgende hoofdstuk (5) staan de projecten die worden
uitgevoerd in de periode 2005-2007. De uitgewerkte probleem-
stellingen daarvan en de onderzoeksmethoden (data, methoden
van dataverzameling, analysemethoden) staan in de beschrijvingen
van de individuele projecten in bijlage 1.
De vijf centrale vraagstellingen van het programma zijn:
1 Wat zijn de effecten van de institutionele structuur op de kennis-
productie en op het kennisgebruik?
2 Wat is de waarde van het wetenschapssysteem voor de samen-
leving, economie en cultuur?
3 Wat is de dynamiek van onderzoeksvelden? Hoe kan deze
adequaat in kaart worden gebracht voor specifieke onderzoeks-
velden?
4 Welke factoren beïnvloeden het functioneren van de onderzoeks-
groepen?
5 Hoe kan het functioneren van onderzoeksgroepen worden
gemodelleerd? Wat leert dat over het reactievermogen van het
wetenschapssysteem?
Vragen 1 en 2 spelen op het macroniveau van het institutionele
kader, vraag 3 ligt op mesoniveau en vragen 4 en 5 spelen op het
microniveau van de onderzoeksgroep. Per niveau vindt u hieronder
een opsomming van de meest relevante onderzoeksvragen.
Onderzoeksvragen op macroniveau
· Uit welke organisaties en instituties bestaat het Nederlandse
wetenschapssysteem? Welke functies (allocatie van personen/
HRM, allocatie van middelen, besluitvorming) vervullen de ver-
schillende instituties? Beïnvloedt de organisatorische en institu-
tionele structuur het functioneren en de prestaties van het
wetenschapssysteem? Zo ja, op welke wijze?
Rathenau
instituut 35
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment · Wat is de bijdrage van de wetenschappelijke kennis aan de ont-
wikkeling van de samenleving, cultuur en economie? Waar wordt
wetenschappelijke kennis gebruikt? Hoe is dat te meten?
· Wat zijn de dominante veranderingen in het hedendaagse weten-
schapssysteem? Neemt de economische betekenis van kennis toe
en leidt dat tot nieuwe organisatievormen? Verandert de verhou-
ding (de grens) tussen het publieke en private deel van het weten-
schapssysteem? Wat zijn daarvan de gevolgen? Welke nieuwe
interactiemechanismen ontstaan tussen het publieke weten-
schapssysteem en de omgeving?
· Wat is de invloed van nieuwe technologieën op (de organisatie
van) de kennisproductie?
· Wat zijn de aangrijpingspunten voor sturing van het weten-
schapssysteem (in relatie tot de dynamiek op de lagere niveaus)?
Onderzoeksvragen op mesoniveau
· Wat is de dynamiek van onderzoeksvelden, nieuwe en bestaande?
Zijn de dynamiek en de factoren achter de dynamiek verschillend
voor verschillende velden (bijvoorbeeld voor de velden uit Bohrs
kwadrant en Pasteurs kwadrant)?
· Beïnvloeden maatschappelijke partijen de onderzoeksagenda?
Herkennen onderzoekers nieuwe wetenschappelijke mogelijk-
heden die antwoord kunnen bieden voor maatschappelijke
problemen?6
· Welke intermediaire structuren spelen daarbij een rol, en welke
sociale netwerken en media? Leidt dit tot inzicht in mogelijke
sturingsmomenten?
6 Overigens blijkt uit veel wetenschapshistorisch onderzoek dat er ook (of vooral)
een omgekeerde relatie bestaat tussen wetenschap en innovatie. Vaak zijn het juist
technische innovaties die leiden tot nieuwe wetenschappelijke kennis. De ene variant
hiervan is waar wetenschappers hun onderzoek erop richten de werking van nieuwe
technologieën te begrijpen. Eerst was er de stoommachine, en daarna pas de hoofd-
wetten van de thermodynamica. De andere variant hiervan is waar nieuwe instrumen-
ten (innovaties) de voorwaarde zijn voor verdere wetenschappelijke ontwikkeling
(Price 1984). Tegenwoordig zien we dit ook weer duidelijk in de ontwikkeling van
e-science (Van den Besselaar 2005). Meer in het algemeen vormen innovaties voor de
36 Rathenau
instituut wetenschappen nieuwe en maatschappelijk relevante contexts of discovery.
De vraagstelling
· Hoe functioneert de interactie tussen het kennissysteem in ver-
schillende onderzoeksvelden en de maatschappelijke omgeving
(de maatschappelijke vraag)? Wat is de rol van sociale netwerken
die de verschillende onderzoeksorganisaties en relevante organi-
saties uit de omgeving verbinden?
· Ontstaan er nieuwe organisatievormen (Triple Helix) en nieuwe
paradigma's (mode-2, interdisciplinariteit, beheersingsdenken,
e-science-invloeden)? Zijn er daarbij disciplinaire verschillen
(nieuwe versus oude velden; Pasteurs versus Bohrs versus Nobels
kwadrant)?
· Wat is de relatie tussen het private onderzoek en het publieke
onderzoek? Wat zijn de effecten van privatisering van de weten-
schappelijke kennis (IPR)?
Onderzoeksvragen op microniveau
· Is er een relatie tussen kenmerken van onderzoeksgroepen, hun
prestaties, en de institutionele context waarbinnen ze functione-
ren? Zijn er daarbij disciplinaire verschillen? En verschillen
tussen landen?
· Welke reputatie- en selectiemechanismen (loopbaan, HRM),
incentives, resources, constraints en contextuele factoren spelen
hierbij een rol? Levert deze vraag inzicht in factoren die het
functioneren van onderzoeksgroepen verbeteren?
· Hebben top-onderzoeksgroepen specifieke kenmerken die niet
voorkomen bij de `gemiddelde onderzoeksgroepen', en zo ja
welke?
· Hoe kan het functioneren van onderzoeksgroepen worden
gemodelleerd? Genereren agent based-modellen uitkomsten die
gevalideerd kunnen worden met resultaten van empirisch onder-
zoek?
Rathenau
instituut 37
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
38 Rathenau
instituut
De onderzoeksagenda 2005-2008
H o o f d s t u k 5
De onderzoeksagenda 2005-2008
De vraagstellingen uit het vorige hoofdstuk leiden tot de volgende
keuze van projecten voor de periode 2005-2007. De planperiode is
eigenlijk een jaar langer: tot en met 2008. Om verschillende redenen
is de activiteitenplanning voor 2008 nog niet ingevuld. De belang-
rijkste is dat we een tweejarige planningscyclus volgen die elk jaar
wordt bijgesteld op basis van een interne evaluatie van de resul-
taten. Ook moet de planning open genoeg blijven om aan te kunnen
sluiten bij de veranderende kennisvraag. Daarnaast bevindt Science
System Assessment zich in een beginfase en zullen de eerste erva-
ringen gemakkelijk tot programmatische bijstelling kunnen leiden.
Wel staat in bijlage 2 een lijst van mogelijke projecten voor de
periode vanaf 2008.
Institutioneel kader - macroniveau
De eerste studie op macroniveau is een beschrijving van de actoren
in het Nederlandse wetenschapssysteem: de organisaties en institu-
ties die daarin een rol spelen. Dit project heeft prioriteit omdat een
goede beschrijving nodig is als referentiekader bij veel van de overige
projecten. We zullen de actoren in het Nederlandse systeem niet
geïsoleerd beschrijven, maar vergelijken met de systemen in ver-
schillende omringende en vergelijkbare landen, en ook de inter-
nationale dimensie (de EU) erbij betrekken. De internationale
dimensie zal in kaart worden gebracht op basis van bestaand mate-
riaal. De verwachting is dat dit veel lacunes zal laten zien. Daarom
zullen we proberen in 2006/2007 een vergelijkende studie op te
zetten met partners in andere landen en hiervoor (Europese) midde-
len te verwerven.
In het verlengde hiervan staat een comparatieve studie op de
agenda waarbij het Nederlandse bestel wordt vergeleken met dat in
andere landen. Vertrekpunt is de theorie dat de institutionele struc-
tuur van het wetenschapssysteem in hoge mate bepaalt hoe goed de
prestaties zijn in nieuwe, kansrijke en voor innovatie belangrijke
onderzoeksvelden. Met institutionele structuur bedoelen we het
geheel aan regels, organisatiestructuren en dergelijke die weten-
schappelijk onderzoek mogelijk maken. Centraal in het project staat Rathenau
instituut 39
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment de vraag naar de karakteristieken van de institutionele structuur
van het Nederlandse wetenschapssysteem. Daarbij gaat het bijvoor-
beeld om de wijze waarop wetenschappelijke loopbanen zijn geor-
ganiseerd of de wijze waarop besluitvorming over financiering
plaatsvindt. Dit wordt vergeleken met de prestaties in verschillende
onderzoeksvelden. Wat zijn dan de implicaties voor de structuur
van het wetenschapssysteem?7
De thematiek van de maatschappelijke, culturele en economische
betekenis van wetenschap is belangrijk, maar ook complex (AWT
2005). Binnen het Science System Assessment-programma zullen we
een aantal samenhangende projecten starten die samen een lange
doorlooptijd hebben. In 2006 zal worden begonnen met een review
van de bestaande inzichten en methoden, om zo het probleemveld
in kaart te brengen. Daarna volgt onderzoek naar de vier typen bij-
dragen die de wetenschap levert aan de samenleving: Content
(wetenschap als kennis), Capabilities (wetenschap als vaardigheden),
Connections (wetenschappelijke netwerken), Culture (wetenschap
als cultuurgoed). Het gaat daarbij om het beschrijven van de bij-
dragen van de wetenschap aan de samenleving, maar vooral ook
om het onderzoeken van de intermediaire mechanismen.
Het vierde project op macroniveau in deze planperiode is een studie
naar de toekomst van het wetenschapssysteem. In tegenstelling tot
het eerste project is dit geen studie naar hoe het nu is, maar naar
veranderingen in het wetenschapssysteem. Hoe ontwikkelt het
wetenschapssysteem zich? Welke diagnoses van en visies op het
systeem zijn te onderscheiden? Welke implicaties heeft dit?
Tot slot wordt in de planperiode een studie uitgevoerd naar de
mogelijke onderzoeksfunctie van hogescholen. Wat is de onder-
zoeksbijdrage van hogescholen in landen waar ze altijd al onder-
zoek konden doen (VS) en waar ze dit meer recentelijk zijn gaan
doen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland). Wat levert het op voor de
wetenschap? Wat zijn de kosten en baten voor de instellingen?
7 Dit project wordt t.b.v. het innovatieplatform uitgevoerd. In dat kader doen we ook
40 Rathenau
instituut een meta-analyse over kosten en baten van grote structuurveranderingen.
De onderzoeksagenda 2005-2008
Projecten over het wetenschapssysteem als geheel (macroniveau)
· Beschrijving van het Nederlandse wetenschapssysteem. Een rapport hierover is
voorzien voor het voorjaar van 2006.
· Een comparatieve studie naar de relatie tussen institutionele structuren en
prestatieniveaus (tussenrapport begin 2006; eindrapport medio 2006).
· Verkenning van een deelprogramma over `waarde van weten' (2006-2007).
· De toekomst van het wetenschapssysteem (eerste rapport medio 2006;
eindrapport eind 2006).
· Hogescholen en onderzoek (2007).
Onderzoeksvelden - mesoniveau
In het voorjaar van 2005 is een begin gemaakt met overzichten van
een bestaand en een nieuw onderzoeksveld (respectievelijk water-
veiligheidsonderzoek en nanotechnologie). Beide velden zijn geko-
zen vanwege hun grote maatschappelijke en economische
betekenis, waardoor ook de interactie tussen de dynamiek van een
maatschappelijk probleem- dan wel toepassingsveld en de weten-
schapsontwikkeling zichtbaar kan worden gemaakt. Inmiddels is er
over het waterveiligheidsonderzoek een tussenrapport verschenen
(Kern 2005); op basis van de resultaten wordt nu verder gewerkt aan
de `water case'. Deze moet ook duidelijk maken hoe onderzoeksvel-
den op een betrouwbare en bruikbare manier kunnen worden
beschreven. Een (eind)rapport is voorzien voor begin 2006.
Voor het onderzoek naar nanotechnologie zijn de eerste stappen
gezet. Daarnaast is besloten ook een onderzoeksveld uit de gamma-
en alfawetenschappen in kaart te brengen. Gekozen is voor media-
en communicatiewetenschappen, omdat hierover ook een verken-
ning in voorbereiding is bij de KNAW. De studies over deze twee
velden zullen eind 2006 en medio 2006 worden afgerond.
In 2007 worden de methodische lessen uit de drie projecten getrok-
ken, en proberen we tot een algemene methode te komen voor de
`cartografie' van onderzoeksvelden. Vervolgens wordt een drietal
nieuwe relevante velden in kaart gebracht.
Rathenau
instituut 41
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Projecten over de structuur en dynamiek van bestaande en
opkomende onderzoeksvelden (mesoniveau)
· Een socio-cognitieve kaart van het waterveiligheidsonderzoek in
maatschappelijke context (vroege voorjaar 2006).
· Een kaart van nanotechnologie (eind 2006).
· Een kaart van media-/communicatiewetenschappen; thans wordt een
quick scan uitgevoerd om de haalbaarheid te beoordelen (medio 2006).
· Methoden om onderzoeksgebieden in kaart te brengen (2007), en daarna
een drietal onderzoeksvelden (2007).
De onderzoeksgroep - microniveau
Twee zaken staan op de agenda die steeds weer terugkomen in
(beleids)discussies: de vermeende administratieve en bureaucratische
druk op de onderzoeker/onderzoeksleider en het vermeende gebrek
aan dynamiek op het niveau van de onderzoeksgroep. In het eerst-
genoemde project gaat het om de vraag of die vermeende admini-
stratieve druk er is, welke vormen deze aanneemt, hoe ermee wordt
omgegaan en wat de kosten en baten ervan zijn. In het tweede pro-
ject gaat het om de inhoudelijke, organisatorische en personele
dynamiek van groepen, en om de vraag welke factoren dynamiek
bevorderen en beperken. Beide projecten zullen bestaan uit een
flinke hoeveelheid qua omvang beperkte casestudies en een survey
ter generalisatie. Afhankelijk van de snelheid van ontwikkeling van
de onderzoekscapaciteit bij de afdeling worden deze projecten uit-
gevoerd in 2006 of 2007.
Daarnaast beginnen we met het ontwikkelen van een simulatie-
model van onderzoeksgroepen, gebaseerd op technieken van agent
based modeling. Het voordeel van dergelijke modellen is dat de veel-
heid van factoren die invloed hebben op het gedrag van onderzoeks-
teams expliciet kan worden gemodelleerd. De empirische validatie
kan dan op basis van bestaand onderzoek plaatsvinden (naast het
eigen onderzoek op microniveau). Dit project begint in 2006. De
resultaten zullen in eerste instantie worden voorgelegd aan het
relevante wetenschappelijke forum (vanaf 2007).
Projecten over het functioneren van onderzoeksgroepen (microniveau)
· Dynamiek van onderzoeksgroepen (2006).
· Onderzoeksgroepen en bureaucratische druk (2007).
· Verkenning deelprogramma: modelleren van het functioneren van onderzoeks-
42 Rathenau
instituut groepen (2006-2007).
De onderzoeksagenda 2005-2008
Verbindende activiteiten
Naast deze drie onderzoekslijnen staat er nog een aantal verbindende
activiteiten op het programma. Dat betreft ten eerste een inventari-
satie van data over en indicatoren van het wetenschapssysteem.
Verschillende organisaties hebben data, en andere ontwikkelen
statistieken en indicatoren. Een goed overzicht daarvan ondersteunt
de verschillende andere activiteiten binnen het programma. We
organiseren een workshop over dit thema, waarna een inventarisatie
volgt van wat er is, en van wat er ontbreekt. De vraag staat daarbij
centraal welke nieuwe typen indicatoren bruikbaar zijn voor het
begrijpen van het wetenschapssysteem, en voor het beleid van de
verschillende actoren binnen het systeem. Een eerste rapportage is
voorzien voor medio 2006.
Ook organiseren we ter ondersteuning van het onderzoek zogeheten
state-of-the-artworkshops waarvoor (nationale en internationale)
specialisten op de verschillende terreinen worden uitgenodigd. Een
eerste workshop over complexe adaptieve systemen is gehouden in
september 2005 en een verslag is in voorbereiding (Werkdocument,
januari 2006). Andere workshops zijn in voorbereiding, met als
eerste een workshop over data en indicatoren.
Tot slot worden vormen ontwikkeld om de resultaten op toeganke-
lijke wijze onder de aandacht te brengen van politiek, beleid, het
onderzoeksveld en het geïnteresseerde publiek (de disseminatie
van resultaten). Op het programma staan wetenschappelijke publi-
caties, samenvattende rapporten die accuraat en toegankelijk
moeten zijn, en publicaties in de nieuwsmedia. Jaarlijks zal een
overzichtsrapportage verschijnen, met in ieder geval een samenvat-
ting van de belangrijkste resultaten en inzichten. Andere vormen
om de doorwerking van de resultaten te bevorderen zijn workshops
en symposia over specifieke thema's met de deskundigen uit de
praktijk van de politiek, het wetenschapsbeleid en het onderzoeks-
management.
De verbindende activiteiten
· Inventarisatie data en indicatoren (medio 2006).
· State-of-the-artworkshops (2005-2007).
· Jaarboek Science System Assessment naast andere publicaties.
Rathenau
instituut 43
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
44 Rathenau
instituut
Organisatie en ontwikkeling
H o o f d s t u k 6
Organisatie en ontwikkeling
Programma 2006-2007
Het programma voor 2006-2007 wordt uitgevoerd in de ontwikkel-
fase van de Science System Assessment-afdeling bij het Rathenau
Instituut. Aan het eind van deze periode is de afdeling opgebouwd
en is er onderzoeksstaf voor de verschillende geformuleerde onder-
zoekslijnen:
· De institutionele structuur van het wetenschapssysteem.
· De maatschappelijke, culturele en economische betekenis
(waarde) van wetenschappelijke kennis en vaardigheden.
· Cartografie van onderzoeksvelden.
· De dynamiek van onderzoeksgroepen.
· Modelleren van het wetenschapssysteem.
Organisatorisch ziet het er dan als volgt uit. De afdeling heeft dan
een kernstaf van twaalf fte die naast het afdelingshoofd en een
projectcoördinator bestaat uit senior onderzoeksleiders en post-
docs. De onderzoeksleiders behoren in beginsel tot de vaste staf, en
de postdocs hebben een perspectief van drie tot vijf jaar. De ver-
schillende onderzoekslijnen hebben ieder een onderzoeksleider en
een postdoc, die voor de continuïteit van het onderzoek zorgen.
Daarnaast zullen op projectbasis junior onderzoekers aangesteld
worden voor specifieke onderzoekstaken.
Waarom deze vijf onderzoeksleiders? De verschillende programma-
lijnen vereisen uiteenlopende kwalificaties, die niet vaak op hoog
niveau verenigd zijn in één persoon. Het gaat voor de vijf onder-
zoekslijnen om expertise op respectievelijk het terrein van de socio-
logie/politicologie, economie/econometrie, sciëntometrie,
antropologie/wetenschapsstudies, en computergebaseerd modelle-
ren. Uiteraard streven we wel naar onderzoekers met een breed per-
spectief, om verkokering binnen het programma te voorkomen. De
onderzoeksleiders zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van
een programmalijn, maar zullen ook bijdragen aan de andere pro-
grammalijnen. Ten slotte hebben de programmaleiders ook een taak
in het opzetten van internationaal comparatief onderzoek met part-
ners in andere landen. Rathenau
instituut 45
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment In termen van competenties gaan we voorlopig uit van een onder-
zoeksstaf die er als volgt uitziet: kwalitatieve onderzoekers vier fte,
kwantitatieve onderzoekers (econometrie, statistiek, sciëntometrie)
vier fte; modelleren en simuleren twee fte. Deze formatie is nodig
om het geformuleerde programma uit te voeren.
De eerste stappen om de Science System Assessment-afdeling op te
bouwen zijn gezet. Per 31 december 2005 bestaat de afdeling uit
een afdelingshoofd, een projectcoördinator, twee postdocs en
enkele projectmedewerkers. Op dit moment worden twee ervaren
onderzoekers aangetrokken op het niveau van onderzoeksleider,
evenals een derde postdoc. Verdere groei is voorzien voor 2006 om
de bovengenoemde opbouw te bereiken.
Structurele staf (vast en tijdelijk)
· Hoofd (1 fte).
· Projectmanager (1 fte).
· Onderzoeksleiders (5 fte).
· Postdocs (5 fte).
Projectmedewerkers
· Interne of externe onderzoekers (5 fte).
Ondersteunende staf
· Geïntegreerd in Rathenau Instituut ondersteunende staf (4 fte).
Het jaarlijkse budget bedraagt 2.050.000. Voor de komende jaren
is dit een adequate basis om het geformuleerde programma uit te
voeren. Eventuele verdere uitbreiding van de onderzoeksagenda
vereist additionele middelen. Dat geldt ook als er een substantiële
onderzoeksvraag ontstaat vanuit beleid en sector.
De ontwikkeling: 2008 en verder
Op de langere termijn (vanaf 2008) zijn de volgende additionele
activiteiten wenselijk.
1 Data en indicatoren: in de eerste fase van het onderzoeks-
programma zal veel onderzoek gebaseerd zijn op casestudies of
46 Rathenau
instituut op bestaande statistische en bibliometrische data. De verwach-
Organisatie en ontwikkeling
ting is dat succesvolle Science System Assessment-projecten
duidelijk zullen maken welke aanvullende data en indicatoren
wenselijk zijn. Op dat moment is het nodig `eigen' dataverzame-
lingen te laten doen (dit wordt dan uitbesteed), en grotere biblio-
metrische analyses te laten uitvoeren, of nieuwe indicatoren te
ontwikkelen.
2 Modelontwikkeling en implementatie: een van de onderzoeks-
lijnen is het ontwikkelen van een model (een set modellen) om
processen in het wetenschapssysteem te simuleren. Deze model-
len ondersteunen het empirische onderzoek. Bovendien maken ze
het mogelijk om te onderzoeken of en hoe veranderingen in het
systeem leiden tot de bedoelde effecten maar ook tot onbedoelde
neveneffecten. Daarnaast zijn de modellen een manier om kennis
en inzichten toegankelijk te maken (onlinesimulaties bijvoor-
beeld). De prototypes worden gemaakt door onderzoekers. Als dit
succesvol is en tot grootschaligere modelbouw aanleiding geeft,
is omvangrijkere ICT-expertise nodig binnen de Science System
Assessment-afdeling.
3 Science System Assessment-leerstoelen: de kwaliteit van Science
System Assessment hangt af van de kwaliteit van de medewer-
kers. Om medewerkers van topniveau aan te trekken, is het een
prioriteit om voor enkele onderzoeksleiders (bijzondere of deel-
tijd-) leerstoelen Science System Assessment in te stellen. Deze
leerstoelen versterken bovendien de relatie met de relevante
onderzoeksomgeving. Daarnaast is het wenselijk om enkele
toponderzoekers voor een beperkt deel van hun tijd (bijvoorbeeld
een dag per week) te verbinden aan de Science System Assessment-
afdeling.
Rathenau
instituut 47
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
48 Rathenau
instituut
Bijlagen
B i j l a g e 1
De projecten 2005-2007
Naam van het project Begin/einddatum Niveau
Beschrijving van het Nederlandse November 2005 / Macro
wetenschapssysteem structuur en voorjaar 2006
organisatie.
Comparatieve studie naar de relatie November 2005 /
tussen institutionele systemen en medio 2006
prestatieniveaus.
De toekomst van het onderzoeks- Maart 2006 eind 2006
systeem.
Programmeringsstudie over de maat- Medio 2006 / eind 2007
schappelijke waarde van wetenschap.
Onderzoeksfunctie van de hogescholen. 2007
Socio-cognitieve kaart van water- April 2005 / voorjaar 2006 Meso
veiligheidsonderzoek.
Socio-cognitieve kaart van April 2005 / eind 2006
nanotechnologie.
Socio-cognitieve kaart van media- Begin 2006 / eind 2006
studies en communicatiewetenschap.
Methoden om onderzoeksgebieden in 2007
kaart te brengen / Drie andere velden.
Dynamiek van onderzoeksgroepen. Tweede helft 2006 Micro
Bureaucratie en administratieve 2007
lastendruk.
Modelleren van het functioneren 2006 2007
van onderzoeksgroepen.
Integratie van data en indicatoren. 2006 2007 Verbindend
Rathenau
instituut 49
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Institutioneel kader - Macroniveau
Beschrijving van het Nederlandse wetenschapssysteem
De organisatorische structuur en de institutionele vormgeving van
het wetenschapssysteem zijn de stabiele omgevingsfactoren waar-
binnen wetenschap (en wetenschapsbeleid) plaatsvindt. In een
beschrijvende studie inventariseren we:
welke organisaties er zijn en welke rol ze spelen;
welk beleid ze voeren op politiek en subpolitiek niveau;
wat de relaties tussen de organisaties zijn (formele relaties en
relaties die ontstaan doordat betrokkenen in meerdere
organisaties zitting hebben: dubbelfuncties);
welke instituties er zijn, wat hun functie is, en hoe deze functies
zijn georganiseerd.
We ontwikkelen een beschrijvingsschema op basis van bestaande
(internationale) studies, omdat zo'n werkwijze het mogelijk maakt
om vergelijkingen uit te voeren. Ook testen we welke eventuele
tekortkomingen die beschrijvingskaders laten zien, om toekomstige
verbeteringen mogelijk te maken.
Het kader is vooral bedoeld voor de meer abstracte beschrijving van
de institutionele functies. Die functies zijn namelijk gebaseerd op
een (impliciete) theorie over welke mechanismen van belang zijn
voor het functioneren van het bestel. Institutionele functies zijn de
stabiele (`geïnstitutionaliseerde') manieren voor selectie, allocatie
en coördinatie van de hulpbronnen voor wetenschappelijk onder-
zoek. De hypothese is dat de manier waarop die functies zijn geor-
ganiseerd en geïnstitutionaliseerd, invloed heeft op het
functioneren van het wetenschapssysteem: op output, dynamiek
en innovatie. De volgende instituties kunnen dan worden onder-
scheiden (Bonaccorsi 2005a):
(1) Institutionele functies in de allocatie van `menselijk kapitaal',
zoals opleiding, werving en evaluatie, (financiële en andere)
beloning, mobiliteit, promovendi-opleidingen en researchtraining:
regels voor werving en selectie van wetenschappers;
stabiliteit van wetenschappelijke loopbanen;
mobiliteit binnen de wetenschappelijke gemeenschap;
beloning; regelingen voor nevenfuncties.
50 Rathenau
instituut
Bijlagen
(2) Institutionele functies in de allocatie van financiële middelen,
zoals prioritering, projectselectie, allocatie, projectmonitoring,
onderzoeksinfrastructuren:
niveau van besluitvorming over prioritering en projectselectie;
decentrale versus gecentraliseerde systemen;
concentratie versus spreiding van middelen;
mate van gelijkheid in het wetenschapssysteem (worden alle
instellingen gelijk behandeld, of is er sprake van een hiërarchie);
type financiering: lange versus korte termijn; grote versus kleine
subsidies.
Aanpak
Via literatuurstudie, documentenanalyse en interviews wordt een
beschrijving gemaakt van het Nederlandse systeem.
Vergelijkende studie naar de relatie tussen
institutionele systemen en prestatieniveaus
Zowel vanuit het wetenschapsbeleid als vanuit het innovatiebeleid
wordt benadrukt dat meer focus en massa nodig is: focus op speci-
fieke kansrijke onderzoeksthema's en massa om deze grootschalig
en succesvol aan te pakken. De veronderstelling is dat hierdoor
betere en nuttigere kennis wordt geproduceerd en innovatie wordt
gestimuleerd. De vraag die dan onmiddellijk volgt is hoe dit bereikt
kan worden door organisatorische en institutionele veranderingen.
Hieruit vloeien verschillende onderzoeksvragen voort. Ten eerste: is
er een samenhang tussen de institutionele structuur van het weten-
schapssysteem enerzijds en de kwaliteit, economische en maat-
schappelijke relevantie van de geproduceerde kennis anderzijds?
Ten tweede, indien dat zo is, welke veranderingen zouden dan door-
gevoerd moeten worden? En hoe verhouden deze zich tot de veran-
deringen die momenteel plaatsvinden in het Nederlandse
wetenschapssysteem? Tot slot, in het verlengde hiervan, wat zijn de
transitiekosten van grote institutionele en organisatorische veran-
deringen? Wegen de kosten tegen de baten op? En welke transitie-
vormen zijn te prefereren in dit licht?
Aanpak
In het project vergelijken we de institutionele structuur en organisa-
tiestructuur van het Nederlandse systeem met die in andere landen.
We onderzoeken of er een systematische samenhang met onder-
zoeksoutput en innovatie is. Hieruit kan worden afgeleid van welk Rathenau
instituut 51
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment soort organisatorische en institutionele veranderingen de innovati-
viteit en productiviteit van het wetenschapssysteem verbeteren.
Daarnaast analyseren we bestaande arrangementen die bedoeld zijn
om focus en massa te vergroten. We baseren ons in eerste instantie
op bestaande evaluatiestudies. Daarbij komen aan de orde onder-
zoeksscholen, sectorplannen, regieorganen, topinstituten, et cetera.
Ten slotte inventariseren we de kosten en baten van eerdere groot-
schalige organisatieveranderingen zoals die plaats hebben gevon-
den in het wetenschapssysteem en bij onderzoeksinstellingen. Deze
worden doorgevoerd om bepaalde doelen te realiseren. Daarnaast
brengen ze vaak grote transitiekosten met zich mee. De vraag is dan
of de doelen worden gerealiseerd en of die opwegen tegen de
kosten. Ook hier baseren we ons voorlopig op bestaande evaluaties.
Het project is een verkennende studie, die tot een aantal voorlopige
antwoorden zal leiden over de wenselijkheid van institutionele ver-
anderingen in het wetenschapsbestel. Indien die vraag positief
wordt beantwoord, geeft de studie bovendien aan in welke richting
dit dan zou moeten zijn.
De toekomst van het onderzoekssysteem
Het wetenschapssysteem is in ontwikkeling, er is sprake van een
co-evolutie van wetenschapssysteem, innovatiesysteem en samen-
leving. In dit project wordt een overzicht gemaakt van de verschil-
lende theorieën over de veranderingen in het wetenschapssysteem
die in hoofdstuk 1 zijn genoemd, en van de diagnoses van de
beleidsimplicaties die eruit voortvloeien. Wat is de kern van de
verschillende theorieën, waarin verschillen ze, en hoe goed worden
ze empirisch ondersteund? Het praktische belang van dit project is
dat de theoretische perspectieven in het beleidsdiscours worden
opgenomen, en dan de beleidsvorming en besluitvorming beïnvloe-
den. Daarbij gaat het om theorieën als:
de overgang naar mode-2-kennisproductie;
de Triple Helix van overheid-industrie-universiteit-relaties;
de opkomst van globale onderzoeksnetwerken (e-science);
open innovatie;
einde van het beheersingsdenken.
52 Rathenau
instituut
Bijlagen
Aanpak
Literatuurstudie, die de beschrijvingen van de onderzoeksvelden
informeert.
Programmeringsstudie over de waarde van weten
In het verlengde van het betreffende AWT-advies zal een serie
projecten worden gestart om de maatschappelijke en economische
waarde van wetenschappelijk onderzoek in al haar dimensies in
kaart te brengen. Het AWT-rapport omschrijft de complexiteit van
de vraag naar de betekenis van het universitaire onderzoek en sig-
naleert dat er gebrek is aan systematisch inzicht en aan relevante
data zeker voor de Nederlandse situatie. De vraag is wat de contri-
butie van het wetenschapssysteem aan de economie en de samen-
leving (de vier C's) is, en onder welke condities dit succesvol
gebeurt. Meer specifiek gaat het om de volgende vragen:
· Content: waar wordt kennis uit het publieke wetenschapssysteem
gebruikt? Welke bijdrage levert dit bij de oplossing van maat-
schappelijke problemen, in het innovatiesysteem, et cetera?
· Capabilities: wetenschap als vermogen. Verschillende invals-
hoeken zijn hier van belang. Hoe werkt dat vermogen? Wat doen
kenniswerkers in bedrijven en organisaties? Hangt innovativiteit
op bedrijfsniveau af van de kwaliteit van de beroepsbevolking, en
wat/hoe dan? Zijn bedrijven met hoogopgeleiden beter in staat
om nieuwe kennis te absorberen en gebruiken? Daarnaast is het
zinvol om onderzoek te doen naar de mobiliteit van afgestudeer-
den, gepromoveerden, en voormalige stafleden van universiteiten.
Waar komt men terecht, en wat doet men daar met de geleerde
wetenschappelijke vaardigheden? Dit zou onder meer met cohort-
studies kunnen worden gedaan.
· Connections: onder welke condities vormen kennisnetwerken een
goede of minder goede brug tussen kennisproductie en kennis-
gebruik? Wanneer zijn kennisnetwerken open naar andere net-
werken, en wanneer niet? Deze vraag ligt in het verlengde van de
mobiliteitsvraag. Een specifiek thema hierbij is het belang van
geografische nabijheid: zijn succesvolle kennisnetwerken globaal,
regionaal, lokaal, en waarom?
Rathenau
instituut 53
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment · Culture: hoe draagt de aanwezigheid van universiteiten bij aan
een creatief, innovatief cultureel klimaat? Hoe draagt het weten-
schapssysteem bij aan ons cultuurgoed en aan de cultureel-maat-
schappelijke ontwikkeling van onze samenleving?
Dit project richt zich op systematisering van de bestaande kennis
over de waarde van `weten'. De uitkomsten vormen het uitgangs-
punt voor een serie van projecten voor de komende jaren.
De onderzoeksfunctie van de hogescholen
Een recentelijk veel bediscussieerd onderwerp is of de hogescholen
na het Bologna-verdrag ook een onderzoeksfunctie moeten krijgen.
Voorstanders menen van wel, en voeren aan dat de hogescholen
vooral geschikt zijn voor toegepast onderzoek in relatie tot de
beroepspraktijk. Sommigen gaan nog verder en willen de hoge-
scholen ook de promotievoorbereiding laten verzorgen. Tegen-
standers benadrukken dat er geen groot verschil is tussen toegepast
en fundamenteel onderzoek, dat beide elkaar nodig hebben en dat
beide een goed onderzoeksklimaat vereisen en dat is er alleen aan
de universiteiten.
In dit project willen we onderzoeken wat onderzoek aan hogescho-
len is, kan zijn, en wat de kosten en baten ervan zijn. Daartoe zetten
we de volgende stappen:
· Ten eerste zullen we (op basis van deskresearch en waar nodig
eigen dataverzameling) beschrijven wat de onderzoeksfunctie
van hogescholen is in landen waar ze formeel die functie al langer
(VS) of korter (Verenigd Koninkrijk, Duitsland) hebben.
· Ten tweede onderzoeken we wat het rendement hiervan is voor
de wetenschap, maar ook voor de betrokken onderzoekers (bij-
voorbeeld voor hun arbeidsmarktpositie) en instellingen (bijvoor-
beeld als het gaat om lokale samenwerking met bedrijven en
organisaties).
· Ten derde zullen we onderzoeken hoe de best practice cases van
onderzoek aan de Nederlandse hogescholen functioneren (de
lectoraten) en wat de kosten en baten (in brede zin) ervan zijn
(casestudies).
54 Rathenau
instituut
Bijlagen
Aanpak
· Deskresearch/meta-analyse van bestaande studies.
· Casestudies van een geselecteerd aantal voorbeelden uit de
`buitenlanden'.
· Casestudies van lectoraten.
Onderzoeksvelden - Mesoniveau
Bij elke beschrijving van een onderzoeksveld willen we enerzijds de
inhoudelijke ontwikkeling in het veld in kaart brengen, en ander-
zijds de sociale kaart ervan: wie is erbij betrokken, vanuit welk per-
spectief, en met welk doel? Beschrijvingen van onderzoeksvelden
moeten relevante informatie verschaffen voor de actoren (beleids-
makers en onderzoekers) binnen het betreffende veld. Een veld-
studie begint daarom met een verkennende fase, waarin in
interactie met actoren in het veld de focus van de studie en de
afbakening van het veld worden bepaald.
Daarnaast dient iedere veldstudie aandacht te geven aan drie aspec-
ten: de institutionele omgeving van het veld, de (inter)disciplinaire
omgeving, en de concrete activiteiten van onderzoeksgroepen.
Daarbij zullen er twee hoofdvragen beantwoord worden. De eerste
hoofdvraag heeft betrekking op een karakterisering (op geaggre-
geerd niveau) van de concrete (onderzoeks)activiteiten van onder-
zoeksgroepen in het veld. De tweede hoofdvraag betreft de relatie
tussen de genoemde drie aspecten.
Om een onderzoeksveld in kaart te brengen, gebruiken we verschil-
lende onderzoeksmethoden, elk met specifieke voor- en nadelen. De
verschillende methoden belichten andere dimensies van het onder-
zoeksveld. Met behulp van triangulatie een combinatie van ver-
schillende data en verschillende onderzoeksmethoden streven we
ernaar een onderzoeksveld op integrale wijze in kaart te brengen.
Hierbij wordt de multidisciplinaire Science System Assessment-
aanpak gevolgd. Kwalitatieve en kwantitatieve methoden worden
naast elkaar gebruikt.
Verwachte uitkomsten
· Karakterisering van het veld in termen van betrokken actoren.
· Inzicht in de disciplinaire structuur van onderzoek.
· Inzicht in netwerk- en beïnvloedingsrelaties. Rathenau
instituut 55
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment · Inzicht in de veranderingen in het onderzoeksveld, mede in
reactie op maatschappelijke vraag en ontwikkelingen in de maat-
schappij.
· Eerste ideeën voor een systematiek voor de veldstudies.
Een socio-cognitieve kaart van waterveiligheidsonderzoek
Afbakening en onderzoeksfocus
De verkennende fase voor de waterstudie is inmiddels afgerond.
Gegeven de interne discussies in het waterveld8 kiezen we als focus
voor de veldstudie de interactie tussen de maatschappelijke en
wetenschappelijke agenda op het gebied van veiligheid en over-
stromingsgevaar. Gezien de omvang en complexiteit van het veld
bakenen we de studie nog verder af door ons te beperken tot het
kustonderzoek.
Er zijn twee specifieke onderzoeksvragen. De eerste is: hoe kunnen
(op geaggregeerd niveau) de concrete (onderzoeks)activiteiten van
onderzoeksgroepen in het veld gekarakteriseerd worden? We richten
ons op de vraag in hoeverre er binnen de (onderzoeks)activiteiten
sprake is van een paradigmaverschuiving naar water accommoderen
en integraal waterbeheer. Daartoe hanteren we in deze veldstudie
een historisch perspectief en brengen we de (onderzoeks)activiteiten
voor de periode 1985-2005 in kaart. Karakterisering van de activitei-
ten betreft zowel de cognitieve inhoud (van projecten, publicaties,
advies, onderwijs) als de aard van de activiteiten en het type kennis-
productie.
De tweede vraag is hoe de concrete onderzoeksactiviteiten van het
veld en eventuele verschuivingen daarin zijn gerelateerd aan de
institutionele en de disciplinaire omgeving van het veld. Binnen de
institutionele omgeving onderscheiden we in dit geval drie rele-
8 De agenda van het wateronderzoek in Nederland wordt van oudsher sterk gestuurd
door maatschappelijke prioriteiten. Uit diverse bronnen blijkt dat er sinds midden
jaren tachtig in het waterbeleid sprake is van een paradigmaverschuiving van water
keren naar water accommoderen en integraal waterbeleid. Parallel aan deze beleids-
verschuiving lijkt er ook sprake van een paradigmaverschuiving in het wateronder-
zoek. Deze paradigmaverschuiving is vooral zichtbaar in een toename van de vele
heterogene samenwerkingsverbanden. Vanuit het onderzoeksveld zelf wordt er gere-
flecteerd op de veranderingen. Sommigen benadrukken dat de paradigmaverschuiving
niet snel genoeg wordt opgepakt en benadrukken dat er sprake is van een kloof tussen
wetenschap en beleid/praktijk. Anderen waarschuwen dat het langetermijnonderzoek
onder druk staat of zijn van mening dat de beleidsverschuiving teruggedraaid moet
56 Rathenau
instituut worden omdat de veiligheid van Nederland in het geding is.
Bijlagen
vante onderdelen: wetenschapsbeleid voor de watergerelateerde
disciplines, specifiek kustwater(onderzoeks)beleid en de samen-
werkingsverbanden en netwerkrelaties, zowel tussen onderzoeks-
groepen als tussen onderzoek en beleid. De disciplinaire omgeving
betreft de (internationale) cognitieve netwerken waarin onderzoe-
kers zich bevinden. Concreet gaat het om de tijdschriften waarin zij
publiceren en die zij citeren en de wetenschappelijke congressen
die zij bezoeken. Speciale aandacht gaat uit naar de vraag welke
aspecten van de institutionele en disciplinaire organisatie van het
veld de wederzijdse afstemming tussen maatschappelijke agenda
en wetenschappelijke agenda bevorderen en welke aspecten deze
afstemming lijken te verhinderen.
Een socio-cognitieve kaart van nanotechnologie
Het vakgebied nanotechnologie is betrekkelijk nieuw en leunt op
een groot aantal bestaande traditionele disciplines zoals chemie,
micro-elektronica en fysica. Nanotechnologie als concept kwam
voor het eerst op in december 1959 toen de fysicus Richard
Feynman in de VS zijn inmiddels beroemde lezing `There is Plenty of
Room at the Bottom' hield tijdens een congres van natuurkundigen.
Zijn lezing verkende de grenzen van het toen nog theoretische idee
om moleculen te bouwen door het manipuleren van individuele
atomen. Jarenlang bleven Feynmans ideeën theorie, maar de laatste
twee decennia hebben grote wetenschappelijke doorbraken in het
vakgebied laten zien. Uit de voorstudie in uitvoering blijkt dat het
onderzoeksveld de volgende, voor Science System Assessment
relevante kenmerken vertoont:
· Het vakgebied is relatief jong en heeft in een aantal jaren met
succes een plek verworven binnen het bestaande wetenschappe-
lijke bestel (zowel nationaal als internationaal).
· Opkomst van nanotechnologie heeft geleid tot institutionele
veranderingen in het Nederlandse kennisbestel.
· De interdisciplinarisering neemt nog steeds toe, met een steeds
grotere rol voor de life sciences.
· Ethische kwesties over gebruik, toepassingen en ontwikkeling van
nanotechnologie staan sterk in de maatschappelijke belangstelling.
Door de snelle opkomst en institutionalisering van dit nieuwe inter-
disciplinaire veld is het een case die bij uitstek geschikt is voor het
bestuderen van aanpassing van het wetenschapsbestel aan nieuwe
onderwerpen. Daarnaast maakt het interdisciplinaire karakter het Rathenau
instituut 57
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment mogelijk te kijken naar de impact van samenwerking op weten-
schapsbeoefening en fondsenwerving. Een mogelijk verschil met
andere interdisciplinaire wetenschapsvelden is wel dat nanotechno-
logie een eigen financieringsarena gecreëerd lijkt te hebben. Moge-
lijk kunnen we onderzoeken of het vaak veronderstelde gebrek aan
toegankelijke financiering voor multidisciplinair onderzoek ten
grondslag ligt aan het ontstaan van deze nieuwe financiële stroom.
Daarnaast kunnen we nagaan in hoeverre onderzoekers erin slagen
om budgetten te verwerven voor onderzoeksonderwerpen die zich
aan de grenzen van het nanogebied bevinden. Ook de inbreng
van ethische disciplines in de dagelijkse praktijk van het nano-
onderzoek wordt onderwerp van onderzoek. Is er sprake van daad-
werkelijke verwevenheid of meer van twee parallelle
onderzoeksstromen?
Overige projecten om specifieke onderzoeksvelden
in kaart te brengen
· Een socio-cognitieve kaart van mediastudies en communicatie-
wetenschap. Dit project wordt in 2006 uitgevoerd.
· Methoden voor het maken van socio-cognitieve kaarten. Het doel
van dit project is om een methodiek/systematiek te ontwikkelen
voor het in kaart brengen van onderzoeksvelden. Dit gebeurt op
basis van de drie eerdere eigen projecten op dit terrein, en op
basis van de ervaringen van anderen (zoals het project van Laredo
1995); de ervaringen met de SciQuest-methode (2005), en andere
studies). In dit kader organiseren we ook een workshop met
(internationale) specialisten.
· De ontwikkelde methode testen we op een drietal (bestaande en
nieuwe) onderzoeksvelden die in 2007 in kaart worden gebracht.
De onderzoeksgroep Microniveau
Dynamiek van onderzoeksgroepen
Dit behelst een onderzoek naar het functioneren van de onder-
zoeksgroepen als centraal element van het wetenschapssysteem.
Met behulp van vergelijkende casestudies onderzoeken we in ver-
schillende disciplines welke interne factoren van invloed zijn op het
functioneren van onderzoeksgroepen, hoe institutionele aspecten
58 Rathenau
instituut van het wetenschapssysteem van invloed zijn, en hoe onderzoeks-
Bijlagen
groepen reageren op de signalen uit de samenleving (en economie).
Het gaat hier om het onderzoek naar de interne dynamiek en hoe
de vier `R-en' daar invloed op hebben. Een belangrijk aspect is de
toenemende complexiteit van het financieringssysteem, zowel door
de proliferatie van fondsen (private, internationale zoals de EU)
als door de toenemende verwevenheid van publieke en private
financiers.
In dit project zullen we onderzoeken hoe dynamisch universitaire
onderzoeksgroepen zijn. Zijn onderzoeksagenda's voordurend in
ontwikkeling, mede in reactie op wetenschappelijke en maatschap-
pelijke ontwikkelingen? Of zijn ze statisch, en veranderen onder-
zoeksprogramma's pas als de leerstoelhouder met pensioen gaat?
De veranderingen worden gemeten door onderzoeksprogramma's
en de output ervan over langere periodes te vergelijken. Dat levert
een indicatie op voor de dynamiek op groepsniveau. Deze zullen
we in verband brengen met andere kenmerken van de onderzoeks-
groepen, zoals (veranderingen in de) personele samenstelling,
gebruikte financieringsvormen, disciplinaire achtergrond, kwanti-
teit en kwaliteit van de output, samenwerkingsrelaties binnen en
buiten de onderzoekswereld, et cetera. Het resultaat is een over-
zicht van de mate van dynamiek van onderzoeksgroepen en van de
factoren die de dynamiek beïnvloeden.
Aanpak
· Selectie van vijftig cases (onderzoeksgroepen) in verschillende
organisaties en disciplines.
· Beschrijving van onderzoeksprogramma's van de groepen nu en
tien jaar geleden.
· Beschrijving van de groep in termen van organisatorische
dimensies die volgens de literatuur van belang zijn voor het
functioneren (bijvoorbeeld: Van der Weijden et al. 2005).
· Analyseren van de samenhang.
Bureaucratie en administratieve lastendruk
De bureaucratie en administratieve lastendruk op onderzoeks-
leiders zou te groot zijn, waardoor die te weinig aan hun eigenlijke
taken toe komen. In dit project wordt onderzocht hoe groot die
administratieve lastendruk is, wat de aard ervan is, welke proble-
men en kansen eruit voortkomen en welke strategieën onderzoeks-
leiders gebruiken om ermee om te gaan. Rathenau
instituut 59
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
Een voorbeeld van een dergelijke strategie is om een beweging naar
de rand van de universiteit te maken, bijvoorbeeld in de vorm van
stichtingen en bv's. Daardoor neemt wel de administratieve druk toe
van de derde geldstroom, maar de afhankelijkheid van de eerste
geldstroom en de daarbij behorende regelingen vermindert. De vol-
gende vraag is of en hoe zo'n strategie productief is, en onder welke
condities. Het maakt een groep onafhankelijker, maar wat betekent
het voor wetenschappelijke output en voor de valorisatie? De ver-
onderstelling is dat er verschillende strategieën worden gehanteerd
om met de administratieve overhead om te gaan.
In dit project onderzoeken we wat de aard is van de administratieve
overhead en welke variatie er optreedt tussen instellingen en disci-
plines. Een andere vraag is, wat de effecten van administratieve
overhead zijn. Welke strategieën zijn er om met de administratieve
overhead om te gaan, en wat zijn daarvan de gevolgen?
Aanpak
· 25 tot 50 mini-casestudies: het observeren van een onderzoeks-
leider over een periode van een week. Interviews met betrokkenen.
Analyse van agenda's over langere periode.
· Observatieverslagen coderen en analyseren.
· Vervolgens een survey onder een representatieve steekproef
om resultaten te veralgemeniseren.
Modelleren van onderzoeksgroepen
Dit onderzoek is erop gericht een simulatiemodel te ontwikkelen
van het gedrag van onderzoeksgroepen. Dit model wordt gebaseerd
op concepten uit de theorie van complexe adaptieve systemen (CAS)
en op technieken van agent based modeling (ABM). Deze ABM-tech-
nieken zijn bij uitstek geschikt om CAS-en te modelleren en simule-
ren. In dergelijke modellen wordt het gedrag van onderzoeksteams
expliciet gemodelleerd in termen van motieven en heuristieken die
het gedrag beïnvloeden en in termen van contextuele factoren die
invloed hebben op het gedrag. Toepassen van CAS en ABM op het
wetenschapssysteem is een nieuw terrein; daarom is dit project een
eerste verkenning. Naast het ontwikkelen en bouwen van het model
zal dit project ook een empirische component bevatten om het
model empirisch te valideren. Dit gebeurt op basis van beschikbaar
60 Rathenau
instituut onderzoek naar het functioneren van onderzoeksgroepen, en op
Bijlagen
basis van het empirisch onderzoek naar onderzoeksgroepen dat in
het Science System Assessment-programma wordt uitgevoerd.
Een tweede stap is om het model uit te breiden met componenten
die de responsiviteit van het systeem (ten opzichte van allerlei
factoren in de omgeving) kunnen simuleren. Een derde stap is om
het model zo te maken dat het kan worden gebruikt voor interactie
met bijvoorbeeld beleidsmakers. Het gebruik van de modellen kan
zo functioneel worden gemaakt voor het nadenken over beleids-
opties. De stappen twee en drie zullen in een vervolgproject worden
uitgevoerd.
Verbindende activiteiten
Integratie van data en indicatoren
Er zijn verschillende instellingen die data verzamelen en indicato-
ren produceren over het wetenschapssysteem. Voorbeelden zijn
het CBS, CWTS, MERIT, Eurostat, OESO, de evaluaties/visitaties, het
ministerie van OCW, de NOD en TNO. Dit project zal een overzicht
maken van de bestaande data en indicatoren en van op dit moment
gewenste nieuwe statistieken en indicatoren. Dit beantwoordt aan
een van de programmadoelen: het verzamelen, integreren en syste-
matiseren van de beschikbare en gefragmenteerde informatie over
het Nederlandse wetenschapssysteem.
Dit onderzoek richt zich op de vragen welke data en indicatoren er
zijn en welke nodig zijn. Verder gaan we na wat bruikbaar is, en wat
moet worden verzameld en ontwikkeld zodat de data aansluiten bij
de kennisvragen over het wetenschapssysteem.
Aanpak
· Deskresearch.
· Workshop met deskundigen.
Rathenau
instituut 61
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
B i j l a g e 2
Projectenplannen vanaf 2008
Deze bijlage bestaat uit een lijst met ideeën voor projecten op
macroniveau (1-4), mesoniveau (5-9) en microniveau (10-12) die
later zullen worden uitgewerkt en mogelijk in toekomstige Science
System Assessment-werkprogramma's worden opgenomen.
Aangezien de onderstaande projecten zich nog in een prille fase
bevinden, is de omschrijving beperkt gehouden.
1. Loopbanen in de wetenschap
De kwaliteit van de onderzoekers is een centrale factor in het func-
tioneren van het wetenschapssysteem. De manier waarop rekrute-
ring, selectie en loopbanen zijn georganiseerd, beïnvloedt de
manier waarop talent kan worden aangetrokken, zich kan ontwikke-
len en vastgehouden kan worden. Dit is in verschillende landen op
een andere manier georganiseerd. Dat leidt weer tot andersoortige
wetenschappelijke loopbanen in verschillende landen. Wat zijn
daarvan de implicaties voor het functioneren van het wetenschaps-
systeem, zoals voor flexibiliteit, voor innovatievermogen en voor
de verspreiding van kennis in de samenleving? Wat is bijvoorbeeld
de rol van het aio-systeem, van het personeelsbeleid, van rechts-
positionele regelingen, et cetera?
2. Maatschappelijke waardering van wetenschap
Uit een recente Eurobarometer (2005) blijkt dat de Nederlandse
bevolking (net als elders in de Europese Unie) wetenschap en tech-
nologie belangrijk vindt. Maar er lijkt in Nederland veel minder
publieke steun te zijn voor een toename van de overheidsuitgaven
voor wetenschappelijk onderzoek dan in andere EU-landen en dat
terwijl de uitgaven voor onderzoek in Nederland al relatief laag zijn.
De opvattingen in de samenleving over het wetenschapssysteem
zijn niet alleen van belang om op lange termijn de steun voor
publieke financiering van wetenschappelijk onderzoek op vol-
doende niveau te houden, maar ook voor de vraag in hoeverre
nieuwe wetenschappelijke en technologische vindingen worden
geaccepteerd. Daarom is de vraag belangrijk welke factoren de
publieke waardering van het wetenschapssysteem beïnvloeden.
62 Rathenau
instituut
Bijlagen
3. Financiering van onderzoek
Financiering van het wetenschappelijk onderzoek wordt steeds
heterogener. En de verschillende financiers hanteren uiteenlopende
criteria en procedures. Dat beïnvloedt de lengte van het traject
tussen aanvraag en toekenning van onderzoekssubsidies, maar ook
de lengte van het traject tussen toekenningsbeslissing en feitelijke
start van het onderzoek. Bij de eerste geldstroom worden bovendien
tussen de initiële toekenning en de feitelijke toedeling van de mid-
delen aan onderzoeksprojecten en onderzoeksgroepen op allerlei
tussenniveaus herverdelingsbeslissingen genomen. Hoe verloopt
dit allemaal, en wat zijn de effecten? Is dat verschillend voor de
verschillende bronnen (zie ook Vasbinder & Kern 2005)?
4. Overhead
De recente data over wetenschappelijke productiviteit laten een
paradox zien. Enerzijds is de wetenschappelijke output per voltijd-
onderzoeker in Nederland een van de hoogste ter wereld. Anderzijds
scoort Nederland gemiddeld als het gaat om de wetenschappelijke
productiviteit per geïnvesteerde euro (NOWT 2005). De kosten per
publicatie zijn daarmee hoog. Wordt dat veroorzaakt door relatief
hoge arbeidskosten, door de structuur van het wetenschapsbestel
(is er in Nederland relatief veel duur bèta-/technisch onderzoek en
weinig goedkoop alfa-/gamma-onderzoek), of is de overhead hoog?
Zijn er daarbij verschillen tussen disciplines en tussen instellingen
(zie ook NOWT 2005)?
5. Maatschappelijke oriëntatie van onderzoek
Een van de motieven om onderzoek te financieren is dat het iets
oplevert voor de financier of voor de samenleving als geheel. Hoe
vraag-georiënteerd is het wetenschapssysteem? Hoe vaak richten
wetenschappelijke publicaties zich (mede) op maatschappelijke
vragen? Dit kan onderzocht worden door een analyse van de inhoud
van abstracts van wetenschappelijke publicaties: bevatten deze
abstracts woorden en zinnen die verwijzen naar maatschappelijke
problemen? In een bibliometrische studie kan dit worden getest
voor enkele onderzoeksvelden. Daarbij hanteren we een compara-
tief en longitudinaal perspectief: (1) Verschilt de maatschappelijke
oriëntatie van het wetenschapssysteem tussen landen (in termen
van de vragen waarmee men zich bezighoudt, en in termen van de
mate waarin men zich richt op maatschappelijke vragen)? (2) Hoe
verandert de oriëntatie op maatschappelijke problemen door de
tijd? (3) Volgt het onderzoek de vraagstukken die in de samenleving Rathenau
instituut 63
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment opkomen, of is er sprake van een omgekeerde dynamiek: signaleert
en agendeert wetenschappelijk onderzoek maatschappelijke proble-
men (Van den Besselaar et al. 2002)?
6. Verkenningen
Op allerlei plekken houdt men zich bezig met verkenningen en in
het verlengde daarvan met agendasetting. Projecten die onder-
zoeksvelden in kaart brengen, kunnen daarbij behulpzaam zijn;
Science System Assessment kan daarmee onderzoekmatig bijdragen
aan de verkenningen (zie de betreffende projecten in bijlage 1).
De keuze van onderzoeksvelden wordt daarbij afgestemd op de
actualiteit, op basis van overleg met relevante partijen en op basis
van korte haalbaarheidsstudies. Daarnaast kan Science System
Assessment een rol spelen in het opvullen van eventuele lacunes
(Brown et al. 2001).
7. De rol en invloed van onderzoeksinfrastructuren
In toenemende mate is onderzoek afhankelijk van infrastructuren
voor het toegankelijk maken van data en voor het delen van onder-
zoeksfaciliteiten. Dit hangt samen met ontwikkelingen in de weten-
schap, waarbij het object van onderzoek steeds vaker een digitale
representatie is. Wat betekent deze opkomst van e-science voor de
onderzoekspraktijk, zoals voor de organisatie van het onderzoek,
voor de schaalgrootte, voor toegankelijkheid van de onderzoeks-
infrastructuren en van data, en voor keuze van onderzoeksbenade-
ringen en thema's (Van den Besselaar 2005)?
8. Interdisciplinariteit
Vaak wordt gezegd dat interdisciplinariteit en multidisciplinariteit
noodzakelijk zijn voor vernieuwing. Tegelijkertijd blijft de discipli-
naire organisatie van het wetenschapssysteem dominant. Discipli-
naire reputatie- en selectiemechanismen bepalen veelal de
loopbaanperspectieven van wetenschappers. Er is een en ander
bekend over hoe disciplinaire organisatievormen het gedrag van de
individuele onderzoekers beïnvloeden: met wie werkt men samen,
waar publiceert men, et cetera. Onderzoeksscholen hebben lijsten
van disciplinaire tijdschriften die exclusief meetellen in de evaluatie
en daarmee voor het succes in loopbanen. De vraag is hoe sterk deze
mechanismen in de praktijk uitwerken en welke invloed ze hebben
op het ontstaan of verdwijnen van interdisciplinaire onderzoeks-
praktijken. Een verwante vraag is hoe verschillende onderzoeks-
64 Rathenau
instituut evaluatiesystemen hierop inwerken.
Bijlagen
9. Van onderzoeksbeleid naar kennisproductie
Onderzoeksbeleid probeert bepaalde onderzoekslijnen te versterken,
bijvoorbeeld door daarvoor additionele middelen in te zetten. Hoe
succesvol is programmasturing eigenlijk? Worden de programma-
doelen gerealiseerd, of volgt het wetenschapssysteem toch de eigen
disciplinaire agenda? In dit project onderzoeken we de relatie
tussen de inhoud van het onderzoeksbeleid (wat voor nieuwe kennis
streeft het onderzoeksbeleid na) en de uiteindelijke kennisproductie
(waar gaan de publicaties over). Dit doen we door de inhoud van
beleidsdocumenten te vergelijken met de onderwerpen van onder-
zoekspublicaties (Van den Besselaar et al. 2002).
10. Kenmerken van top-onderzoeksgroepen
De top-onderzoeksgroepen zijn van groot belang voor het weten-
schapssysteem. Welke (organisatorische) kenmerken hebben
top-onderzoeksgroepen en waarin wijken ze af van `normale' onder-
zoeksgroepen? Een antwoord op die vraag is belangrijk voor beleid.
Om deze vraag te beantwoorden, moeten we allereerst top-onder-
zoeksgroepen met behulp van sciëntometrische indicatoren identi-
ficeren. Vervolgens zullen we aan de hand van een serie casestudies
uitzoeken of en zo ja waarin deze groepen verschillen van de
`normale' groepen. Kan er op deze kenmerken worden gestuurd?
11. Onderwijs als dominante context in het onderzoekssysteem
Binnen de universiteiten bestaat een sterke organisatorische relatie
tussen het onderzoekssysteem en het onderwijs. Onderwijs beïn-
vloedt zo niet alleen de onderzoeksagenda, maar vooral ook de
dagelijkse operaties van onderzoeksgroepen en de financierings-
stromen binnen universiteiten. Wat zijn de gevolgen daarvan voor
het functioneren van het wetenschapssysteem?
12. Sturingsmomenten (alle niveaus)
Alle actoren in het wetenschapssysteem proberen het systeem
vanuit het eigen perspectief te sturen, op verschillende niveaus.
Wat zijn sturingsmomenten om de kwaliteit van het functioneren
van het systeem te verbeteren? Wie zijn daarbij de sturende
actoren?
Rathenau
instituut 65
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment
B i j l a g e 3
Begeleidende activiteiten
Om het programma op hoog niveau te kunnen uitvoeren, is aan-
sluiting nodig bij bestaande expertise. Daartoe staat een aantal
workshops op het programma met een aantal invited speakers om
het thema te verkennen en verdiepen. De uitkomsten dienen als
input voor de invulling van het werkplan. Ook zullen we steeds een
aantal geïnteresseerde stakeholders uit het veld uitnodigen. Dit legt
meteen de relaties met de relevante (onderzoek)spelers. Voorzien
zijn workshops over:
· Modellen: complexe adaptieve systemen.
· Kennis als netwerken: technieken voor sociale netwerkanalyse om
kennisnetwerken in kaart te brengen.
· Kennis als vermogen: kwantitatieve en kwalitatieve studies naar
kennis als vermogen; cohortstudies.
· De relevantie van het wetenschapsonderzoek voor Science
System Assessment.
· Data en indicatoren.
· Public interface: maatschappelijke opvattingen over wetenschap.
De eerste van deze workshops (over complexe adaptieve systemen
met onder anderen John Holland) is gehouden.
Daarnaast zal de Science System Assessment-afdeling actief partici-
peren in activiteiten van de (internationale) wetenschappelijke
gemeenschap. Deze participatie is er enerzijds op gericht de rele-
vante ontwikkelingen op het gebied van Science System Assessment
en CAS-benaderingen te volgen (en ook zelf bij te dragen aan die
ontwikkelingen). Anderzijds willen we de wetenschappelijke
gemeenschap in staat stellen kritiek te leveren op de gekozen
aanpak en wetenschappelijke output. Onder andere de volgende
activiteiten staan gepland: deelname aan relevante onderzoeks-
scholen en aan relevante internationale onderzoeksnetwerken,
presenteren van resultaten op de relevante (inter)nationale confe-
renties, symposia en workshops, en het publiceren van resultaten
in internationale tijdschriften.
66 Rathenau
instituut
Bijlagen
B i j l a g e 4
Vraagarticulatie en projectselectiecriteria
Om de aansluiting tussen het onderzoek en de vraag te optimalise-
ren, beginnen we met de ontwikkeling van een model voor vraag-
articulatie. Het is de bedoeling ten minste één zo'n
vraagarticulatieworkshop op korte termijn te houden. Door de arti-
culatie van de vraag naar kennis en inzicht te verbeteren, vergroten
we de kans dat het verrichte onderzoek ook bruikbaar is voor ver-
schillende partijen.
Ook zullen we contacten leggen met al langer bestaande soortgelijke
instellingen in andere landen om te leren van de manier waarop men
daar de relatie met de `vraagkant' organiseert. Een doelstelling van
het Science System Assessment-programma is onderzoek te verrich-
ten dat ook leidt tot snelle antwoorden op actuele vragen vanuit de
politiek en het wetenschapssysteem. Uit gesprekken met organisa-
ties in het wetenschapssysteem is gebleken dat ook daar behoefte
bestaat aan een Science System Assessment-programma om onder-
zoek bij `uit te zetten'.
Een set criteria moet aangeven wanneer een vraag in het programma
kan worden ingebouwd er is altijd meer vraag naar onderzoek dan
middelen, hetgeen navolgbare selectie vereist. Een eerste uitwer-
king hiervan vindt u hieronder.
Selectie van onderwerpen van onderzoek
We streven ernaar om in samenwerking met de actieve wetenschap-
pelijke groepen in het Nederlandse wetenschapssysteem te komen
tot invulling van witte vlekken in dit wetenschapsveld. Dit draagt bij
aan de vergroting van de kennis van het Nederlandse wetenschaps-
systeem en integratie van deze kennis. Daartoe zullen ook in het
komende jaar de verkennende workshops voortgezet worden; de
workshop Complexe Adaptieve Systemen was daar een voorbeeld
van. Naast de opbouw van kennis voor het vormen van een experti-
secentrum is er in het werkpakket ruimte voor uitgebreidere rappor-
tages over specifieke wetenschapsvelden en studies naar
achtergronden bij actuele beleidsonderwerpen.
Rathenau
instituut 67
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Werkopzet
Als werkopzet kiezen we ervoor korte voorstudies uit te voeren naar
een shortlist van geschikte onderwerpen waarin getoetst wordt of
het onderwerp voldoet aan onderstaande criteria. Deze voorstudies
zorgen tevens voor peiling van het draagvlak in het veld en voor
vraagarticulatie. Ze resulteren in een heldere formulering van de
relevante onderzoeksvragen en een verantwoorde onderzoeks-
opzet. In de onderzoeksopzet wordt ook aandacht besteed aan
relevante onderzoekspartners, reeds aanwezig datamateriaal en
een internationaal perspectief.
Criteria
Onderzoeksvoorstellen worden beoordeeld op basis van de
volgende criteria:
Per onderwerp:
· Past het onderwerp binnen de strategische kennisontwikkeling
van Science System Assessment?
· Is het een relevant onderwerp voor de beleids- of politieke arena,
op korte of op lange termijn?
· Zijn er voldoende data aanwezig of voldoende mogelijkheden tot
dataverwerving?
· Behoort een wetenschappelijk verantwoorde aanpak tot de
mogelijkheden?
Algemeen voor het gehele werkpakket:
· Is er sprake van een voldoende evenwichtige mix tussen alfa-,
bèta- en gammadisciplines als onderzoeksonderwerpen?
· Is er sprake van een voldoende evenwichtige mix in bijdragen
aan de Science System Assessment-invalshoeken?
· Is er sprake van een interdisciplinaire aanpak?
· Is er voldoende aandacht voor internationale aspecten van de
onderwerpen?
· Is er genoeg ruimte voor flexibele inbouw van actuele onder-
werpen?
68 Rathenau
instituut
Bijlagen
B i j l a g e 5
Samenstelling van de stuurgroep
Dr. Cornelis van Bochove Directeur wetenschapsbeleid,
ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap
Prof.dr. Doeko Bosscher Hoogleraar geschiedenis,
Rijksuniversiteit Groningen
Drs. Emil Broesterhuizen Directeur Algemene Zaken,
Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen
Dr. Maarten Cornet Centraal Planbureau
Prof.dr. Christine Dijkstra Hoogleraar celbiologie,
VUMC, Vrije Universiteit
Prof.dr. John Grin Hoogleraar politicologie,
Universiteit van Amsterdam
Mr.drs. Jan Staman (secretaris) Directeur Rathenau Instituut
Drs. Wim van Velzen (voorzitter) Voorzitter bestuur
Rathenau Instituut
Dr. Dinand Webbink Centraal Planbureau
Auteur:
Prof.dr. Peter van den Besselaar Hoofd Science System
Assessment,
Rathenau Instituut
Rathenau
instituut 69
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Referenties
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Böhme, G., W. van den Daele & W. Krohn
Technologiebeleid (2005). De waarde van (1976b). `Gesellschaftliche Steuerung der
weten. De economische betekenis van Wissenschaft.' In: Leviathan, pp. 277-283.
universitair onderzoek. Den Haag: AWT.
Brown, N., et al. (2001). Foresight as a Tool
Adviesraad voor het Wetenschaps- en for the Management of Knowledge Flows
Technologiebeleid (2002). Perspectieven and Innovation - Final Report Formakin
op de kennissamenleving. Den Haag: AWT. Project. SATSU Working paper N21.
Arnold, E. (2005). Evaluating Public-Private Bush, V. (1945). Science. The Endless Frontier.
Partnerships. Competence Centres. Washington: National Science Foundation.
Presentatie tijdens een OECD-workshop
over Research Evaluation. Berlijn: Wissen- Dasgupta, P. & P.A. David (1994). `Toward a
schaftszentrum Berlin (oktober). New Economics of Science.' In: Research
Policy 23, pp. 487-521.
Axelrod, R., & M.D. Cohen (1999). Harnes-
sing Complexity. Organizational Implica- David, P.A. & D. Foray (2002). `An Introduc-
tions of a Scientific Frontier. New York: tion to Economy of the Knowledge Society.'
Free Press. In: International Social Science Journal
(March), pp. 9-23.
Besselaar, P. van den, et al. (2002). `Poli-
cies, Projects, Papers. Indicators for the Dosi, G., et al. (2005). Science-Technology-
Interaction between the S&T Policy System Industry Links and the `European Paradox'.
and the Knowledge Production System.' In: Strassbourg: Beta Document de Travail.
Book of Abstracts. 7th International Science
& Technology Indicators Conference 2002. Etzkowitz, H. (1990). `The Second Acade-
Karlsruhe: Fraunhofer IRB Verlag, pp. 57-58. mic Revolution.' In: S.E. Cozzens. The
Research System in Transition. Dordrecht:
Besselaar, P. van den (2005). `ICT, e-science Kluwer Academic Publishers, pp. 387-401.
en de sociale wetenschappen.' In: G.A. de
Jong (red.). Toverwoord Informatie. Etzkowitz, H. & L.A. Leydesdorff (2000).
Amsterdam: NIWI-KNAW. `The Dynamics of Innovation. From
National Systems and Mode 2 to a Triple
Besselaar, P. van den (2006). Kennisnetwer- Helix of University-Industry-Government
ken. Oratie Universiteit van Amsterdam. Relations.' Introduction to the Special
Amsterdam: Vossiuspers (te verschijnen). Triple Helix Issue of Research Policy 29, pp.
109-123.
Bonaccorsi, A. (2005a). `Better Policies
versus Better Institutions in European Etzkowitz, H. & L.A. Leydesdorff (eds.)
Science.' (Paper PRIME Conferentie, (1997). Universities and the Global
Manchester, januari). Knowledge Economy. Science, Technology
and the International Political Economy.
Bonaccorsi, A. (2005b). `Search Regimes London/New York: Continuum.
and the Industrial Dynamics of Science.'
(Tijdschriftartikel onder review). Gibbons, M., P. Scott & H. Nowotny (1994).
The New Production of Knowledge.
Böhme, G., W. van den Daele & W. Krohn The Dynamics of Science and Research in
(1972). `Alternativen in der Wissenschaft.' Contemporary Societies. London: Sage.
In: Zeitschrift für Soziologie, pp. 302-316.
Gilbert, G.N. & K. Troitzsch (2005).
Böhme, G., W. van den Daele & W. Krohn Simulation for the Social Scientist
(1976a). `Finalization in Science.' In: Social (2nd edition). Maidenhead, Berkshire:
70 Rathenau
instituut Science Information 15, pp. 307-33. Open University Press.
Gläser, J. (2001). `Specialties as the Polanyi, M. (1962). `The Republic of Referenties
(Currently Missing) Link between Sciento- Science. Its Political and Economic Theory.'
metrics and the Sociology of Science.' In: Minerva 1, pp. 54-74.
In: Proceedings of the 8th International
Conference on Scientometrics & Informe- Price, D. de Solla (1984). `The Science-
trics. Sydney, Australia, July 16-20th, technology Relationship.' In: Research
pp. 191-210. Policy 13, pp. 3-20.
Grin, J. (2004). De politiek van omwenteling Rathenau Instituut (2004). Plan van
met beleid. Oratie Universiteit van Amster- Aanpak voor Science System Assessment.
dam. Amsterdam: Vossiuspers. Den Haag: Rathenau Instituut.
Grin, J. (2005). Knowledge Society. Old Wine Rip, A. (1990). `An Exercise in Foresight.
in New Bottles, or a New Contract between The Research System in Transition.' In:
Science and Society? In: Joske Bunders S.E. Cozzens. The Research System in
(red.). Sharing Knowledge? Exploring the Transition. Dordrecht: Kluwer Academic
Interfaces between Science and Society. Publishers, pp. 387-401.
Amsterdam: Boom.
Rip, A. (2000). `Fashions, Lock-Ins, and the
Holland, J. (1996). Hidden Order. How Heterogeneity of Knowledge Production.'
Adaptation Builds Complexity. New York: In: M. Jacob & T. Hellström. The Future of
Basic Books. Knowledge Production in the Academy.
Buckingham: Open University Press.
Kern, S. (2005). `Het publieke wetenschaps-
systeem voor water(veiligheid).' Interim- Rip, A. (2002). `Science for the 21st Cen-
rapportage. Den Haag: Rathenau Instituut. tury.' In: P. Tindemans, A. Verrijn-Stuart &
R. Visser. The Future of the Sciences and
Laredo, P. (1995). L'impact en France des Humanities. Amsterdam, Amsterdam
programmes communautaires de recher- University Press.
ches. Parijs: Les Presses de l'Ecole des
Mines de Paris. Rip, A., & B.J.R. van der Meulen (1996). `The
Postmodern Research System.' In: Science
Monge, P.R., & N.S. Contractor (2003). and Public Policy 23, pp. 343-352.
Theories of Communication Networks.
New York: Oxford University Press. Simon, H.A. (1996). The Sciences of the
Artificial. Cambridge, MA: MIT Press.
Nelson, R.R. (2003). `On the Uneven Evolu-
tion of Human Know-how.' In: Research Spaapen, J. & H. Dijstelbloem (2005).
Policy 32, pp. 909-922. Evaluating Research in Context. A Method
for Comprehensive Assessment. Den Haag:
Nelson, R.R. (2004). `The Market Economy, Commissie van Overleg Sectorraden.
and the Scientific Commons.' In: Research
Policy 33, pp. 455-471. Stokes, D. (1997). Pasteurs Quadrant.
Basic Science and Technological Innovation.
Nowotny, H., P. Scott & M. Gibbons (2001). Washington: Brookings Institution Press.
Rethinking Science. Knowledge and the
Public in an Age of Uncertainty. Cambridge: Vasbinder, W. & S. Kern (2005). Bouwstenen
Polity Press. voor Science System Assessment. Den Haag:
Rathenau Instituut.
NOWT (2003). Wetenschaps- en Technologie-
Indicatoren. Den Haag: Ministerie van OCW. Weingart, P. (1997). `From "Finalization" to
"Mode 2". Old Wine in New Bottles?' In:
NOWT (2005). Wetenschaps- en Technologie- Social Science Information 36, pp. 591-613.
Indicatoren. Den Haag: Ministerie van OCW.
Weijden, I. van der, et al. (2005). `Implica-
OECD (2004). Science, Technology and tions of Managerial Control on the Perfor-
Industry Outlook. Paris: Organisation mance of Dutch Academic (Bio)medical and
for Economic Co-operation and Develop- Health Research.' (Tijdschriftartikel onder
Rathenau
ment. review). instituut 71
Onderzoeksprogramma 20052008 Science System Assessment Lijst met afkortingen
ABM Agent Based Modeling
Aio Assistent in opleiding
AWT Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid
Bsik Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur
CAS Complexe Adaptieve Systemen
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CHEPS Center for Higher Education Policy Studies van de Universiteit Twente
COS Commissie van Overleg Sectorraden
CPB Centraal Planbureau
CWTS Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies
van de Universiteit Leiden
EU Europese Unie
Eurostat Statistical Office of the European Communities
EZ Ministerie van Economische Zaken
GTI's Grote Technologische Instituten
HRM Human Resource Management
IPR Intellectual Property Rights
KNAW Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
KVie Platform en expertisecentrum Kennisvalorisatie en bescherming
intellectueel eigendom
MERIT Maastricht Economic Research institute on Innovation and Technology van
de Universiteit Maastricht. (MERIT is per 1 januari 2006 gefuseerd en heet nu
UNU-MERIT)
Ngo's Niet-gouvernementele organisaties
NOD Nederlandse Onderzoek Databank
NOWT Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie,
samenwerking van MERIT en CWTS
NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
OECD Organisation for Economic Co-operation and Development (= OESO)
OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (= OECD)
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
SKO Stichting Kennisontwikkeling
SOC Strategische Overwegingen Component
STW Stichting Technische Wetenschappen, een zelfstandig onderdeel van NWO
TNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
UNU-MERIT United Nations University Maastricht Economic and social Research and
training institute for Innovation and Technology
VSNU Vereniging van Universiteiten
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WRR Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
QANU Quality Assurance Netherlands Universities
72 Rathenau
instituut ZonMW Fusie van Zorgonderzoek Nederland en NWO-MW
Tekst
Peter van den Besselaar
Eindredactie
Rathenau Instituut
Foto's cover
Hollandse Hoogte
Kunstwerken cover
- Marcel Duchamps,
Mariée mise à nu par ses célibataires
- Raphael, De school van Athene (detail)
Vormgeving
Smidswater strategie > concept > design, Den Haag
Grafische productie
Herbschleb & Slebos, Monnickendam
Pre-press en druk
Drukkerij Over de Linden Posthuma BV
Bindwerk
De Binderij
© Rathenau Instituut 2006
Rathenau
instituut
Postbus 95366
2509 CJ Den Haag
telefoon 070 342 15 42
fax 070 363 34 88
E-mail
info@rathenau.nl
Website
www.rathenau.nl