Raad van State


Zaaknummer: 200706497/2
Publicatie datum: donderdag 15 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Fryslân Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Ontgrondingenwet
---

200706497/2.
Datum uitspraak: 15 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

, wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder.


1. Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 23 juli 2007, kenmerk 00708826 een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan het college van burgemeester en wethouders van Nijetrijne voor ontgrondingswerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een passantenhaven bij de Driewegsluis te Nijetrijne.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2007, waar verzoekers, waarvan in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door S. Jaasma, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Nijetrijne, vertegenwoordigd door J. van Weperen en P.D. Kaastra, ambtenaren van de gemeente.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De vergunning onder voorschriften ziet op de aanleg van een passantenhaven met 45 ligplaatsen nabij de Driewegsluis te Nijetrijne. Een deel van het eilandje waaraan de Driewegsluis is gelegen, zal bij de ontgronding worden afgegraven waarbij ongeveer 16.000 m³ aan bodemmateriaal vrij komt.

2.3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de vergunning ten onrechte is verleend omdat, voor zover thans van belang, het deels afgraven van het eilandje dat fungeert als waterkering tussen de Friese en Overijsselse boezem, een verzwakking van deze waterkering tot gevolg zal hebben. Er is, volgens verzoekers, ten onrechte geen onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid en het risico op verzakkingen of dijkdoorbraken. Het voorschrift behorende bij de vergunning dat een deugdelijke oeverbeschoeiing moet worden aangebracht, is te vrijblijvend.

2.4. De Voorzitter acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, een spoedeisend belang in zoverre aanwezig dat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.5. Naar aanleiding van voornoemde bezwaren van verzoekers heeft verweerder ter zitting gesteld dat de vergunde ontgronding geen nadelige gevolgen zal hebben voor de waterkering. Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat geen onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van de ontgronding voor onder andere de bodemgesteldheid van de waterkering en verweerder ter zitting tevens heeft gesteld dat het bij de vergunning behorende voorschrift betreffende oeverbeschoeiing niet is bedoeld als maatregel om de waterkering te beschermen, betwijfelt de Voorzitter of verweerder de bij de ontgronding betrokken belangen op een juiste wijze bij zijn besluitvorming heeft betrokken en of het bestreden besluit gelet daarop in de bodemprocedure in stand kan blijven.

2.6. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het bestreden besluit, termen aanwezig het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 23 juli 2007, kenmerk 00708826;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 41,33 (zegge: eenenveertig euro en drieëndertig cent); het dient door de provincie Fryslân aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Vogel-Carprieaux
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2007

458.