Raad van State
Zaaknummer: 200707003/2
Publicatie datum: woensdag 14 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Wet bodembescherming
---
200707003/2.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder, voor zover hier van
belang, krachtens artikel 39, tweede lid, samen met artikel 40 van de
Wet bodembescherming ingestemd met een deelsaneringsplan voor een
geval van bodemverontreiniging op het perceel Kameelstraat 32 te
Wormer.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 27 september 2007,
bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 oktober 2007.
Bij brief van 27 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2
oktober 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007,
waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.I. Houben, advocaat te
Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen
en ir. J.V.J.M. Kuyper, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en
wethouders van Wormerland, vertegenwoordigd door ing. J. Kalf en ing.
E. Houwertjes, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Aanleiding voor de deelsanering is de bouw van een school met
appartementen en een ondergrondse parkeergarage. De deelsanering
voorziet in de afgraving van de bodem ter plaatse van de ondergrondse
parkeergarage en verplaatsing van de sloot. Er blijft een
restverontreiniging aanwezig aan de westzijde van de sloot en in de
grond onder de verplaatste sloot.
2.2.1. Verzoekers betogen dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd
met een deelsanering. Zij voeren hiertoe, kort weergegeven aan, dat
het gehele geval van bodemverontreiniging gesaneerd dient te worden
gelet op de risico's voor de volksgezondheid. Zij verzoeken schorsing
van het bestreden besluit teneinde onomkeerbare situaties te
voorkomen.
2.2.2. De Voorzitter overweegt dat het niet aannemelijk is geworden
dat voor onomkeerbare gevolgen voor het milieu moet worden gevreesd.
Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat indien het saneringsplan
wordt uitgevoerd voordat de Afdeling in de bodemprocedure een oordeel
heeft gegeven over de rechtmatigheid van bestreden besluit, de
mogelijkheid blijft bestaan om het gehele geval van verontreiniging te
saneren. Ter plaatse van de restverontreiniging is geen bebouwing
voorzien. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het
oordeel dat er sprake is van onverwijlde spoed die, bij afweging van
de betrokken belangen, noopt tot het treffen van een voorlopige
voorziening.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar
van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
262-541.