Raad van State
Zaaknummer: 200706219/2
Publicatie datum: woensdag 14 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Ommen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Vee en andere dieren
---
200706219/2.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft verweerder aan
een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer
verleend voor het oprichten en in werking hebben van een
vleeskuikenhouderij gevestigd aan de te . Dit
besluit is op 19 juli 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 augustus 2007,
bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007,
waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te
Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door B.M. Kroese en ing. W.
Schutmaat, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door
en J.H.M. Wilms.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor de oprichting van de inrichting is een bouwvergunning
vereist. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het geldende
bestemmingsplan in de weg staat aan verlening van deze bouwvergunning.
Een bouwvergunning is nog niet aangevraagd. Bovendien geldt, zo heeft
verweerder uiteengezet, ter plaatse een voorbereidingsbesluit dat tot
gevolg heeft dat een mogelijke aanvraag voor een bouwvergunning tot
half september 2008 moet worden aangehouden.
Gezien het voorgaande is het niet aannemelijk dat op korte termijn een
bouwvergunning zal worden verleend. Zo lang geen bouwvergunning is
verleend, treedt het besluit tot verlening van de milieuvergunning
ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking. Er is
dan ook geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen,
vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de
bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen met
betrekking tot dit besluit.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar
van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
262-541.