Fiche 1: Verordening inzake bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers
1. Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers.
Datum Commissiedocument: 3 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM(2007)560 definitief
Pre-lex: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2007/com2007_0560nl01.pdf
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC(2007)1244, opinie Impact Assessment Board niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Motorvoertuigen, Raad voor Concurrentievermogen
(datum van behandeling in Raad nog niet bekend)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat
Rechtsbasis: Artikel 95 van het EG-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid,
medebeslissingsprocedure
Comitologie: De regelgevingprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG
2. Samenvatting BNC-fiche:
Het voorstel betreft vervanging van twee richtlijnen die betrekking hebben op passieve
veiligheidsvoorschriften voor voertuigen (autofronten en bullbars) ter bescherming van kwetsbare
verkeersdeelnemers door een verordening. Hierin worden nog enkele aanpassingen voorzien, terwijl
tevens de toepassing van actieve veiligheidssystemen wordt toegevoegd: een zogenaamde remhulp
(Brake Assist System) wordt verplicht en voertuigen die zijn uitgerust met een systeem om botsingen
te vermijden worden van bepaalde voorschriften vrijgesteld.
Het voorstel voldoet aan criteria van bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit en is haalbaar,
ook voor wat betreft de invoeringstermijnen. Auto's die nog niet voldoen aan de voorgestelde eisen
zullen enkele tientallen euro's duurder worden. De kosten/batenverhouding is positief. Nederland kan
in beginsel met het voorstel instemmen. Definitieve instemming hangt af van overeenstemming over
de exacte criteria waaraan de autofronten en de remhulpsystemen zullen moeten voldoen.
3. Samenvatting voorstel:
a) Inhoud voorstel:
De Commissie stelt een verordening voor ter vervanging van twee richtlijnen ten aanzien van passieve
veiligheidsvoorschriften voor voertuigen ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers, te weten
2003/102/EG (voorschriften voor de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare
weggebruikers bij een botsing met een personenauto of een bestelauto die van een personenauto is
afgeleid) en 2005/66/EG (betreffende het gebruik van frontbeschermingsinrichtingen, ofwel bullbars),
waaraan de toepassing van actieve veiligheidssystemen wordt toegevoegd. Dit laatste ter compensatie
van het afzien van het invoeren van de tweede fase van richtlijn 2003/102/EG, omdat de daarin
gestelde voorschriften als niet realiseerbaar zijn aangemerkt in een haalbaarheidsstudie door TRL
(Transport Research Laboratory). Tevens wordt de maximummassa van voertuigen van 2.500 kg
waarboven de voorschriften uit richtlijn 2003/102/EG niet meer gelden op termijn losgelaten en wordt
de testmethode enigszins aangepast.
Het actieve veiligheidssysteem waarvan sprake is, is een zogenaamde remhulp (Brake Assist System).
Ook worden voertuigen die zijn uitgerust met een systeem om botsingen te vermijden van bepaalde
voorschriften vrijgesteld.
b) Impact-assessment Commissie:
De effectbeoordeling van de voorgestelde verordening toont aan dat het veiligheidsniveau voor de
kwetsbare weggebruiker hoger wordt in vergelijking met de voorschriften van de tweede fase van de
bestaande richtlijn. Tevens is sprake van een gunstiger kosteneffectiviteit.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:
Op basis van artikel 95 EG-Verdrag (Interne Markt) is de EG bevoegd tot de voorgestelde
maatregelen.
b) Functionele toets
Subsidiariteit: Positief
Proportionaliteit: Positief
Onderbouwing:
Typegoedkeuring van motorvoertuigen is op Europees niveau geharmoniseerd, om een gelijk
speelveld te kunnen garanderen. De te bereiken veiligheidseffecten van dit voorstel zijn aanzienlijk en
rechtvaardigen daarmee de mogelijke lichte prijsstijgingen van een deel van het wagenpark.
c) Nederlands oordeel:
In beginsel positief; mede afhankelijk van de te stellen eisen aan het remhulpsysteem en aan
voertuigen met systemen om botsingen te vermijden.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting:
Geen
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden:
Geen
c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:
De kosten van de door het voorstel verplichte aanpassingen aan nieuwe voertuigtypes liggen naar
schatting tussen 27 en 85 per auto (kale prijs).
d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger:
Geen
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
Geen
b) Voorgestelde datum inwerkingtreding met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking. De toepassing van de
voorschriften varieert en loopt op tot ten hoogste 116 maanden na inwerkingtreding (vanaf dan mogen
alleen nog nieuwe voertuigen in het verkeer worden gebracht die (ook) voldoen aan de eisen met
betrekking tot het remhulpsysteem). Er worden geen problemen ten aanzien van de haalbaarheid
voorzien.
c) Evaluatie-/horizonbepaling:
Het voorstel voorziet in monitoring van verschillende testen, van het gebruik van remhulpsystemen en
nieuwe technologieën. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening zal de Commissie
de werking ervan evalueren en aan het Europese Parlement en de Raad een rapport en eventuele
voorstellen voorleggen.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:
De uitvoering betreft de toelatingskeuring. De uitvoerbaarheid daarvan hangt samen met de eisen en
wijze van keuren t.a.v. het remhulpsysteem en de systemen om botsingen te vermijden. Die elementen
moet in comitéverband nog worden ingevuld.
b) Handhaafbaarheid:
N.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen
9. Nederlandse positie
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
Het is voor Nederland van groot belang de veiligheid van voetgangers en fietsers in confrontaties met
auto's te verbeteren. Dit voorstel draagt daaraan bij. Weliswaar is de vereiste verbetering van de
botseigenschappen van de betrokken autotypen beperkt ten opzichte van de criteria die oorspronkelijk
werden voorzien, maar dit wordt gecompenseerd door de verplichte uitrusting met remhulpsystemen.
Het effect daarvan beperkt zich niet tot het vermijden of verminderen van de ernst van botsingen met
kwetsbare verkeersdeelnemers, de maatregel zal ook breder bijdragen aan de verkeersveiligheid. Er
kan dan ook staande worden gehouden dat dit onderdeel niet bij uitstek thuishoort in een richtlijn die
gericht is op de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers. Dit staat niet in de weg aan een positief
totaaloordeel over de voorstellen.
Fiche 2: Beschikking inzake beperking op de markt brengen en gebruik van bepaalde stoffen en
preparaten
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging
van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van
het gebruik van bepaalde stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-
butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat (wijziging
van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad)
Datum Commissiedocument: 2 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM(2007) 559
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=196203
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
http://ec.europa.eu/enterprise/chemicals/studies_en.htm
SEC(2007) 1237, SEC(2007) 1238
Behandelingstraject Raad: Eerste behandeling in Raadswerkgroep Milieu is voorzien op 9 november
2007, gevolgd door behandeling en vaststelling in de Raad voor Concurrentievermogen.
Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS in nauwe samenwerking met VROM
Rechtsbasis: Artikel 95 EG-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, medebeslissing
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee
2. Samenvatting BNC-fiche (
Richtlijn 76/769/EEG regelt de beperking (in sommige gevallen een totaalverbod) van het op de markt
brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten. De richtlijn levert een bijdrage
aan het beheersen van de risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu als gevolg van
blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Stoffen en preparaten (mengsels van stoffen) opgenomen in
(bijlage I van) de richtlijn mogen alleen onder specifieke, in deze bijlage omschreven, voorwaarden op
de markt gebracht en gebruikt worden.
In deze beschikking wordt voorgesteld om de risico's van de volgende vijf stoffen te beheersen door
ze aan bijlage I van richtlijn 76/769/EEG toe te voegen: 2-(2-methoxyethoxy)ethanol (DEGME), 2-(2-
butoxyethoxy)ethanol (DEGBE), methyleendifenyldiisocyanaat (MDI), cyclohexaan en
ammoniumnitraat. Uit risicobeoordelingen, uitgevoerd in het kader van verordening bestaande stoffen
(793/93/EEG), is gebleken dat het gebruik van preparaten die deze stoffen bevatten risico's inhouden
voor de gezondheid van de mens. Deze voorgestelde wijziging van de richtlijn waarborgt een hoog
beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en verbetert de werking van de interne markt.
Nederland staat positief tegenover het toevoegen van de vijf genoemde stoffen aan bijlage 1 van de
richtlijn.
3. Samenvatting voorstel
a) Inhoud voorstel:
Deze beschikking bevat geharmoniseerde voorschriften voor het op de markt brengen en het gebruik
van preparaten die DEGME, DEGBE, MDI en cyclohexaan bevatten en voor het grote publiek
bestemd zijn. Ook bevat zij geharmoniseerde voorschriften voor het op de markt brengen van
ammoniumnitraat als stof en in preparaten voor gebruik als meststof. Uit risicobeoordelingen,
uitgevoerd in het kader van verordening bestaande stoffen (793/93/EEG), is gebleken dat het gebruik
van preparaten die deze stoffen bevatten risico's inhouden voor de gezondheid van de mens. Met deze
beschikking worden uniforme voorschriften voor de handel in de betrokken producten ingevoerd en
worden handelsbelemmeringen als gevolg van verschillen in wetgeving tussen de lidstaten
voorkomen. Deze voorgestelde wijziging van richtlijn 76/769/EEG verbetert de werking van de
interne markt en waarborgt een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens.
DEGME wordt vooral gebruikt als antivries in vliegtuigbrandstof, als industrieel product, oplosmiddel
in verven, verfafbijtmiddelen, reinigingsmiddelen, vloerkitten, ruitensproeiervloeistoffen en
cosmetica. DEGBE wordt gebruikt in verven, kleurstoffen, inkten, detergentia en reinigingsmiddelen.
MDI wordt voornamelijk gebruikt in veel toegepaste polyurethaanschuimen, verven, lijmen, kitten en
schoeisel. Cyclohexaan wordt vooral gebruikt als oplosmiddel in lijmen(in combinatie met andere
oplosmiddelen). Dit zijn meestal lijmen op basis van neopreen (polychloorpropeen), die gebruikt
worden in de leerindustrie (schoenen), de bouw (vloercoatings), de auto-onderdelenindustrie, maar
ook gebruikt worden door de consument. Ammoniumnitraat wordt in de EU op grote schaal als
meststof gebruikt. Meststoffen op basis van ammoniumnitraat moeten aan bepaalde minimale
veiligheidsnormen voldoen voordat zij in de handel mogen worden gebracht.
b) Impact-assessment Commissie:
Er is een uitvoerige effectbeoordeling opgesteld. Nederland merkt op dat het Impact Assessment niet
volgens de IA-Richtlijnen is uitgevoerd. Ondanks dat is het niet realistisch te veronderstellen dat een
uitgebreider Impact Assessment tot andere uitkomsten zou leiden.
In de effectbeoordeling wordt geconcludeerd dat voor alle stoffen/preparaten de maatregelen
doeltreffend en efficiënt zijn en weinig extra kosten voor het bedrijfsleven opleveren.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid: Het wijzigen van een bijlage bij een EG-richtlijn betreft een exclusieve bevoegdheid
van de Gemeenschap.
b) Functionele toets
· Subsidiariteit: positief
· Proportionaliteit: positief.
· Onderbouwing: Met richtlijn 76/769/EEG wordt beoogd geharmoniseerde voorschriften voor
de hele EU op te stellen en te vermijden dat de nationale wetgevingen onderling verschillen en
mogelijk de intracommunautaire handel belemmeren. Dit kan niet worden bereikt als het
nemen van maatregelen volledig aan de lidstaten wordt overgelaten. De in deze beschikking
voorgestelde maatregelen gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstelling de menselijke
gezondheid beter te beschermen te verwezenlijken en tegelijkertijd de economische kosten
voor het bedrijfsleven en de samenleving voor alle specifieke toepassingen zo laag mogelijk te
houden.
c) Voorlopig Nederlands oordeel
Nederland hecht waarde aan geharmoniseerde voorschriften die zowel de menselijke gezondheid
beschermen als de werking van de interne markt bevorderen. Dit kan het best op Europees niveau
geregeld worden. De wijziging van de bijlage bij de richtlijn door middel van de voorliggende
beschikking is daarvoor het juiste instrument.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting: Geen
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden: Voor
de overheid zijn er kosten voor de handhaving te verwachten, maar die zullen beperkt zijn.
Handhaving van deze beschikking zal opgenomen worden in de jaarprogramma's van de
inspecties (zie punt 7). De kosten zullen voor de Voedsel en Warenautoriteit gedragen worden
door het ministerie van VWS, voor de VROM Inspectie door het ministerie van VROM. De
begrotingen van beide ministeries bieden dekking voor deze kosten
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: Aangezien de industrie
het gebruik al verregaand heeft teruggedrongen, is het niet te verwachten dat handel of industrie
door het verbod in de problemen komt. Volgens de effectbeoordeling van de Commissie zullen de
voorgestelde beperkende maatregelen hooguit leiden tot een beperkte kostenstijging voor het
betrokken bedrijfsleven. De burger merkt nagenoeg niets van de beperkingen.
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: Er
worden voorstellen gedaan voor DEGBE en cyclohexaan voor aanpassing van
waarschuwingsteksten en etikettering. Door rekening te houden met een voor het bedrijfsleven
gunstige overgangstermijn kunnen de kosten van deze administratieve lasten beperkt gehouden
worden. Verder zijn er geen consequenties.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
De wijziging van de bijlage bij richtlijn 76/769/EEG bevat een beperkte
implementatieverplichting voor de lidstatendoor de rechtstreekse toepasselijkheid van de REACH
verordening in alle lidstaten van de EU. Per 1 juni 2009 zal richtlijn 76/769/EEG worden
ingetrokken en in zijn geheel worden geïntegreerd in annex XVII van de REACH verordening
(Vo 1907/2006/EG). Per 1 juni 2009 wordt de onderhavige wijzigingsrichtlijn tevens integraal
onderdeel van Annex XVII van de REACH verordening. Lidstaten dienen per 1 juni 2009 de
datum waarop titel VII van REACH in werking treedt de aanpassing van de nationale
regelgeving en de strafbaarstelling van de op die titel gebaseerde Annex XVII van de REACH-
verordening geregeld te hebben.
De strafbaarstelling bij overtreding van deze wijziging is deels reeds geregeld voor zover
strafbaarstelling op grond van de Wet milieubeheer plaatsvindt, in artikel 9.3.3 van de Wet
milieubeheer (Uitvoeringswet REACH Stb. 2007, 181) is geregeld.
Voor zover strafbaarstelling bij of krachtens de Warenwet en eventueel de Wet Economische
Delicten zal worden bepaald, zal dit vóór 1 juni 2009 worden geregeld.
Er wordt nog nagegaan door het Ministerie van LNV of er nog aanpassingen van artikel 8 van het
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet moeten plaatsvinden.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde
datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
haalbaarheid
Geen, zie bovenstaande toelichting
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde
datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
haalbaarheid
Geen, zie bovenstaande toelichting
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Per 1 juni 2009 zal richtlijn 76/769/EEG worden ingetrokken en in zijn geheel worden
geïntegreerd in annex XVII van de REACH verordening (Vo 1907/2006/EG).
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
De nieuwe regelgeving voor DEGME, DEGBE, MDI en cyclohexaan zal worden gehandhaafd door de
Voedsel en Warenautoriteit, die voor ammoniumnitraat door de VROM Inspectie.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
a) Wel
b) Toelichting implicaties: Leveranciers uit ontwikkelingslanden zullen rekening moeten gaan
houden met de voorgestelde beperkingen en aanpassingen in deze beschikking.
9. Nederlandse positie
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
Nederland hecht waarde aan geharmoniseerde voorschriften die zowel de menselijke gezondheid
beschermen als de werking van de interne markt bevorderen. Nederland staat positief tegenover het
toevoegen van de vijf genoemde stoffen aan bijlage 1 van de richtlijn, waarmee het op de markt
brengen en het gebruik van deze gevaarlijke stoffen en preparaten wordt beperkt.
Ten aanzien van de stoffen DEGBE, DEGME, ammoniumnitraat en MDI zijn er geen discussiepunten
wat betreft de voorgestelde maatregelen.
Nederland heeft, gebaseerd op berekeningen van het RIVM, in Brussel aangegeven dat de
verpakkingsgrootte van 650 gram cyclohexaan te groot is om de risico's voor de consument weg te
nemen bij andere (kortdurender) toepassingen dan het leggen van vloerbedekking. Nederland zal zich
inzetten om de verpakking van 650 gram verder te verkleinen tot 75 gram om de risico's die de
consument loopt als gevolg van andere toepassingen dan het leggen van vloerbedekkingen te
voorkomen. Hierbij is wel van belang te realiseren wat de kosten en administratieve lasten voor de
aanpassing van de verpakking zijn. Deze kosten zijn tot op heden onvoldoende duidelijk gemaakt in de
impactanalyse van de Commissie.
Ten aanzien van ammoniumnitraat verhoudt het voorstel zich goed tot het gesloten nationale
convenant Security Convenant Kunstmest. Daarin worden een drietal meststoffen (kalkammonsalpeter
(27% AN), Ammoniumnitraathoudene meststof (28%) en ureum) gereguleerd. In het convenant
worden voor de verkoop aan particulieren registratieverplichtingen voorgesteld, maar de verwachting
van de sector is dat veel bedrijven de particuliere verkoop van bovenstaande kunstmeststoffen
vanwege deze verplichting zullen staken. Vanwege mogelijk misbruik van deze kunststoffen voor het
vervaardigen van explosieven is deze aanpak ontwikkeld. De voorgestelde grens van 20% AN in
kunstmest om de verkoop aan particulieren te verbieden ligt beduidend lager dan in het
kunstmestconvenant. Eerder had de Commissie aangegeven na overleg met de Europese
Kunstmestsector om een grens van 24,5% te hanteren. Deze grens ligt dichter bij datgene wat in het
Security Convenant Kunstmest is afgesproken en heetf daarmee de voorkeur. Het Nederlandse belang
is groot. Nederland heeft een aantal grote producenten (o.a. DSM en Yara ). Verder wordt de
veiligheid en de interne markt in de EU verbeterd als alle landen meedoen om dergelijke verkoop aan
particulieren te verbieden. Voorzien is dat met ingang van 1 januari 2008 de nationale regelgeving op
dit punt wordt aangescherpt, zodat andere soorten kunstmest met 28% stikstof alleen maar op de markt
gebracht mogen worden indien deze aan de EU-regelgeving voldoen. De sector (Minerale Meststoffen
Federatie en Vereniging van Kunstmestproducenten) is hier ook voorstander van. In praktijk worden al
aanvullende beveiligings- en registratiemaatregelen voor bepaalde typen (explosiegevaarlijke
combinaties van) kunstmest genomen.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de belanghebbenden en de Commissie zijn
overeengekomen een studie te laten uitvoeren om meer gegevens te verzamelen over mogelijke
gevallen van luchtwegallergieën als gevolg van MDI bevattende producten. Deze studie zal onder
auspiciën van de Commissie door gespecialiseerde instituten worden uitgevoerd. Afhankelijk van de
resultaten van deze studie en een nadere kosten-batenanalyse als de risico's voor de consument
bevestigd worden, zullen verdere beschermende maatregelen voor MDI moeten worden overwogen.
Fiche 3: Mededeling inzake Europees havenbeleid
1. Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling inzake een Europees havenbeleid
Datum Commissiedocument: 18 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM (2007) 616
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=196281
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC (2007) 1339 + 1340 (summary), SEC (2007) 1349
Behandelingstraject Raad: nog onbekend
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat
2. Essentie voorstel:
De mededeling mikt op een Europees havensysteem dat in staat is te voorzien in de toekomstige
transportbehoeften van de EU. Het kondigt daartoe een actieplan voor de Europese Commissie aan. De
mededeling is het resultaat van een uitvoerige consultatie met alle belanghebbenden gedurende 2006-
2007. De mededeling schetst de economische context en de belangrijkste uitdagingen voor het
Europese havensysteem. Op zes terreinen komt de Commissie met een analyse en voorstellen:
1. havenprestaties en achterlandverbindingen;
2. havenuitbreiding met respect voor het milieu;
3. modernisering: IT- en technologische innovatie;
4. eerlijk speelveld: rol havenautoriteiten, financiële transparantie, concessieverlening
havendiensten, tarieven, competitie met niet-EU-landen;
5. dialoog tussen havens en steden;
6. arbeid in havens: sociale dialoog, training, gezondheid en veiligheid.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de
toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële
gevolgen in?
De Commissie kondigt in de mededeling niet aan op korte termijn met concrete wet- of regelgeving te
komen. Wel wil de Commissie bijdragen aan maatregelen om emissies in de lucht en atmosfeer in
havens te reduceren, maar geeft daarbij niet aan hoe dit vorm zal krijgen. Ook kondigt de Commissie
een aantal andersoortige maatregelen ("soft law") aan: interpretatiedocumenten van milieu- en
natuurwetgeving, uitbreiding van financiële transparantieregels naar alle havens, richtsnoeren
staatssteun, uitwisseling van best practices met betrekking tot haventariefsystemen, stimulering van
sociale dialoog, een raamwerk voor training van havenarbeiders en de monitoring van
Gemeenschapsregels inzake veiligheid en gezondheid van havenarbeiders.
Wat betreft de specifieke aangekondigde maatregelen lijken er op het eerste gezicht geen problemen
met de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit. Voor een concreet standpunt ten
aanzien van deze aspecten zullen de vervolgvoorstellen van de Commissie moeten worden afgewacht.
De financiële gevolgen zijn over het algemeen moeilijk in te schatten, omdat de Commissie
aankondigt met voorstellen te komen, zonder nu al een uitwerking te geven. Sommige maatregelen
zijn in potentie financieel positief, doordat ze kunnen leiden tot meer helderheid en daardoor
investeringszekerheid voor het bedrijfsleven of doordat ze administratieve procedures vereenvoudigen.
Het uitbreiden van de werking van de transparantierichtlijn naar kleinere havens leidt voor hen tot
verhoging van administratieve lasten, maar dat valt te rechtvaardigen vanuit de optiek van een eerlijk
speelveld.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
Het Nederlandse belang bij een Europees zeehavenbeleid vloeit voort uit de doelstelling van het
nationale havenbeleid: versterken van de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse
zeehavens op een duurzame wijze. Die doelstelling kan worden vertaald in drie toetsstenen voor de
mededeling:
- Leidt het tot een eerlijker speelveld tussen havens?
- Leidt het tot een goede marktwerking en goed investeringsklimaat?
- Helpt het de duurzamere ontwikkeling van zeehavens te bevorderen?
Eerlijk speelveld
De mededeling kondigt voorstellen aan die helpen het eerlijk speelveld dichterbij te brengen:
richtsnoeren staatssteun in 2008 en uitbreiding van de transparantierichtlijn naar alle zeehavens. Dat
laatste betekent dat alle zeehavens (en niet alleen de grotere) in hun boekhouding een heldere
scheiding moeten maken tussen hun publieke taken en middelen enerzijds, en hun private taken en
middelen anderzijds. De Commissie kondigt interpretatiedocumenten over de toepassing van milieu-
en natuurrichtlijnen voor de zeehavens aan. Dit laatste helaas zonder jaartal, Nederland ziet dit graag
snel tegemoet. Degelijke documenten kunnen zorgen voor een meer eenduidige interpretatie in
verschillende landen. Dat geldt ook voor het aangekondigde raamwerk voor training van
havenarbeiders dat zorgt voor onderlinge erkenning. De Nederlandse overheid is voorstander van deze
voorstellen om de marktvoorwaarden meer eenduidig te maken.
Goede marktwerking en een goed investeringsklimaat
De Commissie kondigt voorstellen aan voor vereenvoudiging van administratieve procedures
(papierloze douane/handel, e-maritime), met name voor short sea shipping. Dit sluit goed aanbij de
Nederlandse pogingen de administratieve lasten te beperken. Het baart echter zorgen dat de
Commissie de voorkeur geeft aan spreiding van vervoersstromen over zeehavens bij
havenontwikkelingsplannen. Dat veronderstelt een door Nederland ongewenst overheidsingrijpen
tegen de keuzes van de markt in. Bovendien leidt spreiding tot deconcentratie van stromen, terwijl een
goed netwerk van spoor, binnenvaart en short sea alleen van de grond kan komen bij dikke
(geconcentreerde) stromen. Hoewel de Commissie spreiding vooralsnog aan de lidstaten laat, kondigt
zij een evaluatie in 2010 aan. Het kabinet vindt zeker dat bij havenontwikkelingsprojecten
duurzaamheid een factor dient te zijn in de afweging van nut en noodzaak, maar keert zich tegen een
vooropgezet beleid om naar meer spreiding te streven. Het is aan de markt de meest efficiënte keuzes
te maken.
Een ander zorgpunt betreft de markt voor havendiensten. De Commissie doet hierover geen voorstel,
maar stelt dat het interpretatiedocument over concessies onverkort van toepassing zou zijn op
zeehavens. Vervolgens trekt de Commissie daaruit conclusies over de duur en de verlening van
contracten. Dit roept vragen op (juridisch, maar ook praktisch) die een beoordeling hiervan moeilijk
maken.
Duurzaamheid
In de mededeling van de Commissie blijft een integrale aanpak van de duurzaamheid in relatie tot
milieu en vooral natuur achterwege. Het ambitieniveau voor duurzame zeehavens is vrij laag. De
effecten van havenontwikkeling op het milieu en zeker de natuur en het achterland en de daarbij
behorende dialoog met stakeholders worden niet genoemd. De in het Groenboek maritiem beleden
balans tussen enerzijds economische activiteit en anderzijds het behoud van het mariene milieu en
biodiversiteit komt niet terug.
De Commissie herkent luchtkwaliteit als een zorgpunt in de meeste grote havens en stelt dat
significante reductie van de emissies van schepen en achterland transport essentieel is voor een
duurzame groei. Deze visie wordt gedeeld. Concrete maatregelen worden echter niet aangekondigd.
Weliswaar staat de Commissie positief tegenover differentiatie van haventarieven, maar ze komt niet
met voorstellen.
De door de Commissie voorgestelde shift van wegverkeer naar andere vervoersmodaliteiten leidt niet
per definitie tot een duurzamere afwikkeling van het transport. Rekening dient te worden gehouden
met mogelijke negatieve effecten op bijvoorbeeld luchtverontreinigende emissies, ook bij inzet op
short sea shipping. In plaats van modal shift als generieke milieumaatregel bepleit Nederland de
verbetering van de milieuprestaties van alle vervoersmodaliteiten, in plaats van het uit milieuoogpunt
stimuleren van bepaalde vervoerswijzen.
Bij afwezigheid van internationaal (IMO) beleid ten aanzien van klimaatverandering als gevolg van
CO2-emissies van zeescheepvaart geeft de Commissie aan Europese maatregelen te overwegen. Net
als bij maatregelen tegen luchtverontreinigende emissies, ontbreken hier tijdpad en concrete acties.
Ten aanzien van duurzaamheid is er dus reden de voorstellen kritisch te volgen.
Fiche 4: Mededeling naleving milieuwetgeving MKB
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: "Klein, schoon en concurrerend. Een
programma om kleine en middelgrote ondernemingen te helpen bij de naleving van de
milieuwetgeving"
Datum Commissiedocument: 8 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM(2007)379
Pre-lex:http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=196223
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: Niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad: Milieuraad 30 oktober, toelichting. Raadstraject nog niet bekend.
Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM
2. Essentie voorstel
Het in de Commissiemededeling voorgestelde programma maakt deel uit van het Zesde
Milieuactieprogramma. De Commissie stelt voor het MKB te ondersteunen om zo een betere naleving
van milieuregels, verhoging van de milieu-efficiency, kosteneffectiviteit en verhoging van milieu
innovatie te bewerkstelligen. De Commissie geeft aan dat het succes van het Europese MKB beleid
hoofdzakelijk afhangt van acties in de lidstaten, aangezien zij belangrijke bevoegdheden op het gebied
van ondernemingsbeleid en milieubeleid op bedrijfsniveau houden. De rol van de Commissie is dan
ook vooral een ondersteunende rol.
De Commissie wil stelt de volgende acties voor het volgende bereiken:
(1) Betere regelgeving inzake ontwerp en tenuitvoerlegging van beleid, teneinde de administratieve
lasten bij de naleving voor het MKB te verlichten en te minimaliseren en middelen vrij te maken voor
een betere naleving;
(2) Meer toegankelijke, op maat gemaakte milieubeheersystemen, teneinde milieuaspecten op een
coherente en kosteneffectieve manier in de kernactiviteiten van het MKB te integreren;
(3) Gerichte financiële steun en een meerjarig financieel programma, teneinde initiatieven door
overheidsdiensten of bedrijfsondersteunende netwerken te bevorderen en te steunen, met het oog op
duurzame productie in het MKB;
(4) Opbouw van lokale milieudeskundigheid voor het MKB, teneinde het gebrek aan knowhow op
bedrijfsniveau te verhelpen;
(5) Betere communicatie en meer gerichte informatie, teneinde specifieke informatietekorten aan te
vullen.
De Commissie wil dat de nationale overheden nationale plannen opstellen om de acties uit te voeren
en een netwerk van contactpunten MKB & milieu opzetten, t.b.v. kennis- en ervaringuitwisseling, om
te rapporteren over de voortgang van de uitvoering van dit plan en om ervaringen uit te wisselen.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de
toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de
financiële gevolgen in?
De Commissie doet in de mededeling geen nieuwe beleidsvoorstellen, maar geeft adviezen over hoe
de lidstaten invullen zouden kunnen geven aan de voorgestelde acties. Vervolgvoorstellen worden niet
aangekondigd in deze mededeling. De specifieke adviezen en de acties die de Commissie in haar
ondersteunende rol zal uitvoeren, vallen binnen bestaande intiatieven en geven geen problemen met de
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit.
Wel verwacht de Commissie de medewerking van de lidstaten wat betreft het opzetten van nationale
contactpunten. Nederland is bereid hieraan mee te werken, zolang dit netwerk gebaseerd is op reeds
bestaande netwerken. Ook verzoekt de Commissie de lidstaten nationale plannen op te stellen om de
voorgestelde acties uit te voeren. Nederland is van mening dat het aan de lidstaten is, te beoordelen of
een nationaal plan wenselijk en nuttig is. Deze ruimte wordt in de mededeling ook aan de lidstaten
gelaten.
De mededeling is op het terrein van de vermindering van administratieve lasten voor het MKB nog te
onduidelijk. Enerzijds wordt het onderwerp betere regelgeving (en dus vermindering van
administratieve lasten en nalevingslasten) prominent genoemd, aan de andere kant lijkt het er op dat de
commissie warm voorstander is van nieuwe, welliswaar vrijwillige, milieucertificeringssystemen die
extra administratieve lasten voor het MKB met zich mee zullen brengen.
De activiteiten van de Commissie zélf bouwen vooral voort op bredere reeds bestaande initiatieven en
lopende programma's. Initiatieven over betere regelgeving richten zich op een vermindering van de
administratieve lasten, uitwisseling van best practices en samenwerking tussen autoriteiten (bijv. via
het IMPEL netwerk). Grotere toepassing en verdere ontwikkeling van milieubeheerssystemen die
reeds door de Commissie ontwikkeld zijn, kunnen helpen bij vrijwillige certificering van MKB
ondernemingen zodat hun milieubewustzijn en naleving worden vergroten, waardoor tevens minder
frequente controles en rapporten noodzakelijk zijn. Tevens wil de Commissie bestaande
financieringsprogramma's zoals Life+, de structuurfondsen en CIP benutten voor stimulering van
duurzame productie in het MBK, seminars organiseren en bestaande Euro Infocentranetwerken
gebruiken om de lokale milieudeskundigheid te vergroten, terwijl via een website en richtsnoeren de
communicatie en informatievoorziening moet worden verbeterd.
Voor de rijksoverheid betekent het regelmatig rapporteren over de voortgang in het kader van het door
de Commissie gewenste netwerk een verhoging van de uitvoeringslasten. Deze verhoging kan beperkt
blijven indien de Commissie gebruik maakt van reeds bestaande netwerken en
rapportageverplichtingen. Uit de Mededeling blijkt niet op welke wijze de Commissie het netwerk wil
vormgeven.
Financiële implicaties van het voorstel: Voor de ondersteuning uit financiële programma's wordt
aangesloten bij bestaande programma's op de EU-begroting. Hiervoor zijn geen additionele middelen
noodzakelijk.
Uit deze mededeling vloeien geen financiële consequenties voort. Keuze voor extra inzet van
middelen, bijvoorbeeld voor extra inspecties, is geheel aan de lidstaten. Extra inzet vanuit Nederland
wordt vooralsnog niet voorzien.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland is over het algemeen genomen positief over de mededeling, doordat zij bijdraagt aan de
doelstellingen die door de Europese Raad van maart 2007 inzake broeikasgasvermindering,
hernieuwbare hernieuwbare energie en energie-efficiency zijn vastgesteld. Maar de Commissie moet
wel verhelderen wat de taak, verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de Commissie is en wat de
taak, bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de lidstaten is. Dit geldt met name voor de
voorgestelde acties 2-5. Nederland is ook van mening dat de lidstaten zelf moeten beoordelen of een
nationaal uitvoeringsplan noodzakelijk is.
De mededeling sluit aan bij het werkprogramma `Schoon en Zuinig', waarin ambitieuze nationale
doelstellingen op het gebied van klimaat en energie door het kabinet zijn vastgesteld. Nederland zet
nationaal ook in op bevordering van het milieubewustzijn van het MKB via het maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de bijzondere positie die het MKB
heeft. Het milieu kan eventueel kansen bieden aan het MKB om de concurrentiepositie te versterken.
Nederland is van mening dat milieuoverwegingen een integraal deel moeten gaan uitmaken van de
bedrijfsvoering gericht op produktieprocessen en produkten van MKB-bedrijven. Het MKB
ondervindt daarbij specifieke problemen, door hun geringe omvang en diversiteit, zoals de Commissie
ook aangeeft. De overheid kan hiervoor oplossingen bieden. Dit actieprogramma richt zich op het
wegnemen van die knelpunten. Daarnaast heeft het actieprogramma ten doel de administratieve
lastendruk te verminderen en kosteneffectieve maatregelen te bevorderen. Nederland steunt dit
principe, maar wenst hierover meer duidelijkheid van de Commissie. Enerzijds wordt namelijk het
onderwerp betere regelgeving (en dus vermindering van administratieve lasten en nalevingslasten) in
het fiche prominent genoemd, aan de andere kant prijst de Commissie (weliswaar vrijwillige)
milieucertificeringsinitiatieven aan die tot extra administratieve lasten (milieubeheersystemen) voor
het MKB kunnen leiden.
De Commissie verwacht van de lidstaten medewerking bij het opzetten van een netwerk van nationale
contactpunten "mkb&milieu". Nederland is bereid hieraan mee te werken, zolang er gebruik gemaakt
wordt van reeds bestaande netwerken en zoveel mogelijk aangesloten wordt bij reeds bestaande
rapportageverplichtingen. Nederland zal hier bij de Commissie sterk op aandringen. Daarnaast
verzoekt de Commissie dat lidstaten nationale plannen zullen opstellen voor de uitvoering van de
acties uit de mededeling. Nederland heeft echter al veel regelgeving ter ondersteuning van het MKB
en is van mening dat iedere lidstaat zelf moet beoordelen of een nationaal plan nuttig en noodzakelijk
is.
Verder is het voor Nederland van belang dat de Commissie bij eventuele vervolgvoorstellen een
degelijk impact assessment bijvoegt, inclusief een volwaardige kosten-batenanalyse en dat het plan
wordt aangesloten op hetgeen er in de lidstaten al loopt.
Fiche 5: Verkort BNC-fiche: Kaderrichtlijn arbeidsmigratie
1. Algemene gegevens
Voorstel: Proposal for a Council Directive on a single application procedure for a single permit for
third-country nationals to reside and work in the territory of a Member State and on a common set of
rights for third-country workers legally residing in a Member State (officiële Nederlandse vertaling
nog niet beschikbaar)
Datum Commissiedocument: 23 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM (2007) 638 final
Pre-lex: PM
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
http://ec.europa.eu/dgs/justice_home/evaluation/dg_coordination_evaluation_annexe_en.htm
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep migratie (toelating), SCIFA, JBZ-Raad
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie in nauwe samenwerking met het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel (max. 20 regels):
a) Inhoud voorstel:
Met dit voorstel wil de Europese Commissie de bestaande toelatingsprocedures voor arbeidsmigranten
én de controle op illegale tewerkstelling vereenvoudigen. Daartoe voorziet het voorstel in een "one-
stop-shop" (één loket) voor onderdanen van derde landen die willen werken in een lidstaat en de
afgifte van één vergunning voor zowel verblijf als tewerkstelling. De migranten die worden toegelaten
krijgen een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning. Deze vergunning zal worden opgemaakt in
het geharmoniseerde EU-sjabloon voor verblijfsvergunningen. Praktisch betekent het dat de bevoegde
autoriteit informatie over toegang tot de arbeidsmarkt dient toe te voegen aan een bestaande
verblijfsvergunning. Het voorstel verplicht de lidstaten om in alle andere bestaande
verblijfsvergunningen (bijvoorbeeld voor gezinshereniging, asiel, en studie) aan te geven of de
migrant toegestaan is te werken. De toelatingscriteria worden aan de lidstaten overgelaten.
Verder voorziet het voorstel in de toekenning van sociaal-economische rechten, gelijk aan de rechten
die gelden voor onderdanen van de betreffende lidstaat. Deze rechten betreffen arbeidsvoorwaarden
(inclusief loon en ontslag), gezondheid- en veiligheidsvoorwaarden op de werkplek, opleiding,
erkenning van kwalificaties, sociale zekerheid (inclusief gezondheidszorg), export van pensioenen,
toegang tot goederen en diensten en belastingvoordelen.
b) Impact-assessment Commissie:
In het voorstel geeft de Commissie aan een zestal opties te hebben overwogen. Van deze opties wordt
de impact aangegeven in het voorstel.
3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:
De Gemeenschap is volgens de Commissie bevoegd op basis van art. 63 lid (3) onder a EG. Naar
Nederlands oordeel is dit de juiste rechtsbasis.
b) Functionele toets:
· Subsidiariteit: .
Negatief voor wat betreft het voorstel voor toelatingsprocedure voor één gecombineerde
tewerkstellings- en verblijfsvergunning.
Positief voor wat betreft de bepalingen inzake gelijke behandeling, om zo te komen tot een level
playing field, en een minimaal beschermingsniveau binnen de EU te garanderen.
Proportionaliteit:
Positief voor wat betreft de voorstellen gelijke behandeling, zij het dat de reikwijdte van deze
bepalingen nog nader moet worden onderzocht.
.
· Onderbouwing:
Voor wat betreft de toelatingsprocedure (één loket) en gecombineerde tewerkstellings-
/verblijfsvergunning geldt het volgende. Alleen bepaalde vormen van arbeidsmigratie
(bijvoorbeeld kenniswerkers) hebben grensoverstijgende effecten tussen lidstaten. Het
arbeidsmigratiebeleid blijft dan ook primair nationaal bepaald. De noodzaak voor een Europese
regeling die betrekking heeft op de toelatingsprocedure voor alle arbeidsmigranten uitgezonderd
seizoenswerkers op wie het voorstel geen betrekking heeft is dan ook niet evident. Het argument
van de Commissie dat één gecombineerde tewerkstellings-/verblijfsvergunning de controle op
illegale tewerkstelling vereenvoudigt, is weinig overtuigend, aangezien deze controle plaats vindt
door nationale autoriteiten op basis van nationale documenten. Relevant in dit kader is dat de
tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven aan de werkgever en de verblijfsvergunning aan de
vreemdeling. Nederland wenst dat het huidige Nederlandse systeem met twee vergunningen
gehandhaafd kan blijven.
Met betrekking tot de proportionaliteit van de bepalingen inzake gelijke behandeling, biedt het
voorstel ruimte voor nationaal beleid (bijvoorbeeld het stellen van voorwaarden m.b.t. integratie,
het verstrekken van studiebeurzen, huisvesting).
c) Voorlopig Nederlands oordeel:
Nederland is voorstander van een gemeenschappelijk loket voor de aanvraag van tewerkstellings- en
verblijfsvergunningen. De noodzaak om dit op Europees niveau te regelen is echter niet overtuigend
aangetoond.
Nederland is geen voorstander van een geïntegreerde tewerkstellings- en verblijfsvergunning. Op
grond van arbeidsmarktoverwegingen (voorrang van prioriteitgenietend arbeidsaanbod boven
arbeidsmigranten van buiten de EU, geconcretiseerd in de arbeidsmarkttoets bij de aanvraag om een
tewerkstellingsvergunning) is het van belang dat de tewerkstellingsvergunning als aparte vergunning
naast de verblijfsvergunning blijft bestaan. Nederland heeft twijfels over de wenselijkheid van EU-
regelgeving op het gebied van de toelatingsprodecedures voor arbeidsmigratie in zijn algemeenheid
(voor specifieke categorieën zoals kennismigranten kan een uniforme procedure wel relevant zijn,
maar deze wordt geregeld in de desbetreffende concept-richtlijn), aangezien er binnen de Unie grote
verschillen bestaan voor wat betreft de behoefte aan arbeidsmigranten. Met betrekking tot de
voorstellen inzake gelijke behandeling is Nederland op hoofdlijnen positief. Wel moet duidelijk
worden wat de reikwijdte van de bepalingen met betrekking tot gelijke behandeling is voordat hierover
een definitief oordeel kan worden gegeven.
4. Nederlandse positie
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
Het Nederlands belang op het gebied van niet-kennismigratie is dat arbeidsmigratie enerzijds niet leidt
tot verdringende effecten en anderzijds ervoor zorgt dat tekorten op de arbeidsmarkt adequaat worden
vervuld. Het gaat hier primair om nationaal beleid, waarbij de meerwaarde van EU-regelgeving - ook
op het punt van de toelatingsprocedures - niet op voorhand duidelijk is. Nederland wenst dat het
huidige Nederlandse systeem met twee vergunningen gehandhaafd kan blijven.
Nederland heeft er wel belang bij dat in heel de EU arbeidsmigranten dezelfde arbeidsmarkt
gerelateerde rechten hebben als nationale werknemers. Niet alleen krijgen arbeidsmigranten datgene
waarop zij recht hebben, maar ook worden concurrentieverhoudingen in en tussen lidstaten niet
verstoord. Aandachtspunt is wat, gelet op jurisprudentie van het EG-Hof, de bepalingen met
betrekking tot gelijke behandeling voor effect kunnen hebben op bijvoorbeeld het recht op voortgezet
verblijf en het heffen van leges. Het feit dat het voorstel niet van toepassing is op arbeidsmigranten die
korter dan zesentwintig weken werkzaam zijn (de seizoenswerkers), dient wat Nederland betreft niet
tot de conclusie te leiden dat zij ongelijk behandeld mogen worden op het punt van
arbeidsvoorwaarden en omstandigheden.
Fiche 6: Verkort BNC-fiche: Richtlijn kennismigratie (blue card)
1. Algemene gegevens
Voorstel: Proposal for a Council Directive on the conditions of entry and residence of third-country
nationals for the purpose of highly qualified employment (officiële Nederlandse vertaling nog niet
beschikbaar)
Datum Commissiedocument: 23 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM (2007) 637 final
Pre-lex: PM
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
http://ec.europa.eu/dgs/justice_home/evaluation/dg_coordination_evaluation_annexe_en.htm
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep migratie (toelating), SCIFA, JBZ-Raad
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie in nauwe samenwerking met het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel (max. 20 regels):
c) Inhoud voorstel:
Dit voorstel streeft ernaar de EU aantrekkelijker te maken voor kennismigranten uit derde landen.
Daartoe stelt de Europese Commissie voor gemeenschappelijke toelatingscriteria te hanteren en een
zogenoemde EU-blue card in te stellen. De toelatingscriteria behelzen onder andere dat:
· de kennismigrant uit een derde land beschikt over een arbeidscontract in één van de lidstaten;
· de kennismigrant voldoet aan de voorwaarden die voor het in het arbeidscontract omschreven
gereguleerde beroep in de lidstaat van toelating gelden of bij niet gereguleerde beroepen de
kennismigrant kan aantonen dat hij/zij beschikt over relevante hogere professionele kwalificaties
en/of werkervaring, én
· dat het brutoloon ten minste drie maal het wettelijke bruto minimumloon is van de lidstaat van
toelating. Voor kennismigranten jonger dan dertig jaar gelden mildere toelatingscriteria.
Het voorstel van de Commissie is volledig vraaggestuurd en de lidstaten besluiten over het aantal toe
te laten kennismigranten. Zowel bij eerste toelating als bij doormigratie binnen de EU mogen lidstaten
een arbeidsmarkttoets uitvoeren.
De kennismigrant uit een derde land die voldoet aan de criteria zal een werk- en verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd worden verstrekt, de EU-blue card. De EU blue card geeft de kennismigrant tevens
recht op gezinshereniging en op gelijke behandeling met nationale onderdanen voor wat betreft
geldende nationale wet- en regelgeving t.a.v. de werkplek, opleiding en training, erkenning van
diploma's en kwalificaties en sociale zekerheid. Na twee jaar legaal verblijf en werk kan de
kennismigrant werk zoeken in een andere lidstaat. De verblijfsperiodes in de verschillende lidstaten
kunnen worden gecumuleerd ter verkrijging, na vijf jaar legaal verblijf, van een verblijfsvergunning
voor langdurig ingezetenen.
Met het oog op het faciliteren van circulaire migratie zijn de mogelijkheden om tussentijds tijdelijk
terug te keren naar het land van herkomst verruimd ten opzichte van de richtlijn inzake langdurig
ingezetenen. Ook bepleit de preambule van het voorstel expliciet dat lidstaten zich onthouden van het
rekruteren van kennismigranten uit sectoren in ontwikkelingslanden waar reeds een tekort aan deze
arbeidskrachten is. In het voorstel is tevens opgenomen dat de richtlijn geen belemmering zal vormen
voor het sluiten van overeenkomsten tussen de Gemeenschap of tussen de Gemeenschap en de
lidstaten enerzijds en landen van herkomst anderzijds, waarbij sectoren uitgesloten worden voor
rekrutering.
d) Impact-assessment Commissie:
In het voorstel geeft de Commissie aan een zevental opties te hebben overwogen. Van deze opties
wordt de impact weergegeven in het voorstel.
3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
d) Bevoegdheid:
De Gemeenschap is volgens de Commissie bevoegd op basis van art. 63 lid (3) onder a en lid (4) EG.
Naar Nederlands oordeel is dit de juiste rechtsbasis.
e) Functionele toets:
· Subsidiariteit: positief
· Proportionaliteit: positief
· Onderbouwing:
Subsidiariteit: Positief. Voor migratie van kennismigranten heeft EU-beleid een toegevoegde waarde.
Het voorstel van de Commissie maakt de EU als geheel - in vergelijking met andere landen zoals de
Verenigde Staten, Canada en Australië - aantrekkelijker voor kennismigranten. Daarnaast biedt het
rechten (intra-EU-mobiliteit onder voorwaarden; eerdere toegang gezinsleden tot de arbeidsmarkt en
opbouw status langdurig ingezetenen) die enkel op Europees niveau te regelen zijn.
Proportionaliteit: Positief voor wat betreft de invoering van de EU-blue card, voorzover de concept-
richtlijn aanvullend is op het nationale kennismigratiebeleid. Hierover bestaat nog onduidelijkheid.
De lidstaten behouden de bevoegdheid om het aantal toe te laten kennismigranten zelf vast te stellen.
f) Voorlopig Nederlands oordeel:
Nederland is positief over een EU-regeling op het gebied van toelating van kennismigranten. Het
vergroot de aantrekkelijkheid van de EU in de wereldwijde concurrentie om kennismigranten en het
maakt Nederland aantrekkelijker voor kennismigranten als eerste land van bestemming, omdat op
termijn migratie naar andere lidstaten gemakkelijker is. Nederland wenst wel meer intra EU-mobiliteit.
Het is positief dat de mogelijkheden voor circulaire migratie worden verruimd en dat er in de regeling
aandacht is voor het voorkomen van `brain drain'.
Vergeleken met de Nederlandse kennismigrantenregeling is het voorstel echter op een aantal punten
ongunstiger voor de kennismigrant, zoals onder meer de toelatingscriteria en de kortere
geldigheidsduur van vergunning, de blue card. Indien naast de blue card de lidstaten de mogelijkheid
behouden voor het voeren van een eigen nationale kennismigratiebeleid, is dit minder bezwaarlijk.
4. Nederlandse positie
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
Het Nederlands belang loopt parallel met het EU-belang voor wat betreft de toelating van
kennismigranten: de toelating van meer kennismigranten tot de EU kan de economie van de EU als
geheel stimuleren en daarmee ook (in)direct de Nederlandse economie en de mogelijkheid van intra-
EU mobiliteit maakt het voor kennismigranten minder risicovol om naar een klein land te migreren
wanneer het perspectief bestaat van migratie (op termijn) naar andere EU-lidstaten. In dat kader is het
belangrijk dat het voorstel:
- uitgaat van vraagsturing;
- complementair is aan het nationale beleid en niet belemmerend werkt op het Nederlandse
beleid om hooggekwalificeerde arbeidsmigranten aan te trekken;
- de toelatingsprocedure zo eenvoudig mogelijk vorm geeft zonder onnodige barrières op te
werpen.
Toetsing aan bovenstaande uitgangspunten levert de volgende beoordeling op:
- Positief is dat het voorstel uitgaat van vraagsturing. Ook de vrije toegang tot de arbeidsmarkt voor
gezinsleden en de hoogte van het salariscriterium past binnen het Nederlandse beleid.
- De richtlijn voldoet niet aan het uitgangspunt van snelle en eenvoudige procedures:
o Naast het salariscriterium zijn aanvullende criteria opgenomen met betrekking tot de
kwalificaties en/of werkervaring. Dit zal zeker bij niet gereguleerde beroepen zorgen voor
extra administratieve lasten.
o Een belangrijk bezwaar tegen het onderhavige voorstel is dat het toestaat dat lidstaten een
arbeidsmarkttoets uitvoeren bij eerste toelating van de kennismigrant, danwel bij doormigratie
van de EU-blue card houder. Dit ondergraaft de doelstelling van het voorstel om te komen tot
één gemeenschappelijke toelatingsprocedure, waardoor de EU als geheel aantrekkelijker
wordt voor kennismigranten ten opzichte van andere landen, zoals de VS, Canada en
Australië. Bij doormigratie van de blue card houder naar een andere lidstaat dient de
toelatingsprocedure zo eenvoudig mogelijk te zijn. Nederland wenst meer intra-EU-mobiliteit.
o De beperkte geldigheidsduur van de blue card zorgen voor extra administratieve lasten.
- Onduidelijk is of de ontwerp-richtlijn aanvullend is op het nationale beleid inzake kennismigratie
(zie artikel 4, tweede lid) en of Nederland het referenten-systeem bij kennismigranten kan
handhaven (artikel 11 van de ontwerprichtlijn geeft wel de keuze om de blue card aanvraag door
de kennismigrant of door zijn werkgever in te laten dienen).
Ministerie van Buitenlandse Zaken