European Union



Brussel, 13 november 2007

Staatssteun: Commissie past overgangsmaatregelen voor wijziging belastingregeling Belgische coördinatiecentra aan

De Europese Commissie heeft de overgangsmaatregelen aangepast die zij de Belgische coördinatiecentra in 2003 had toegestaan (zie IP/03/242) zodat deze zich aan de wijziging van belastingregeling konden aanpassen. Dit besluit komt er na een arrest van het EU-Hof van Justitie waarin het besluit van de Commissie van 17 februari 2003 ten dele werd vernietigd, en na raadpleging van de Belgische autoriteiten en belanghebbenden (zie IP/07/370). Met dit besluit krijgen de centra waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 afliep, met terugwerkende kracht toestemming om de regeling tot 31 december 2005 te blijven genieten. Ook vindt de Commissie dat de Belgische wet van 27 december 2006 die via nieuwe verlengingsbesluiten van de erkenningen de regeling voor coördinatiecentra tot nà 31 december 2005 wil laten doorlopen, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

In een reactie verklaarde Neelie Kroes, Commissaris voor Mededingingsbeleid: "De Commissie heeft België de overgangsperiode toegestaan, die het in 2003 wilde. En de betrokken ondernemingen hebben deze overgangsperiode ook daadwerkelijk gekregen. Het zou echter niet redelijk geweest zijn om alle centra tot eind 2010 een regeling te laten genieten die sinds 2003 onverenigbaar is."

Op 22 juni 2006 bevestigde het EU-Hof van Justitie dat de regeling inzake coördinatiecentra een staatssteunregeling was die onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Bij arrest van 22 juni 2006 heeft het Hof de beschikking van de Commissie ten dele nietig verklaard voor zover deze "niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep".

Volgens het Hof had de Commissie, met haar onmiddellijke verbod de erkenningen nog verder te verlengen, het beginsel van het gewettigd vertrouwen geschonden, doordat bepaalde centra geen passende overgangsperiode meer kregen om zich uit de regeling terug te trekken. Volgens het Hof had de Commissie ook het gelijkheidsbeginsel geschonden doordat zij deze centra een ontoereikende overgangsperiode (van enkele maanden) had gegeven, terwijl andere centra de regeling tot eind 2010 zouden kunnen blijven genieten. Het Hof preciseerde ook dat met de woorden "korte tijd na" een datum wordt bedoeld die zó dicht bij die van de beschikking van 17 februari 2003 ligt, dat de betrokken coördinatiecentra niet over de nodige tijd beschikten om zich aan te passen aan de wijziging van de betrokken regeling.

Door de beschikking van 17 februari 2003 konden de centra de regeling blijven genieten totdat hun erkenning was afgelopen, met 31 december 2010 als uiterste datum. Op basis van het gelijkheidsbeginsel meende België het recht te hebben de erkenning voor alle coördinatiecentra te verlengen tot 31 december 2010 en heeft het daartoe ook de wet van 27 december 2006 aangenomen. Bovendien zou 2010 als einddatum ook gerechtvaardigd zijn door de beweerde noodzaak om de nieuwe overgangsperiode te laten ingaan op de datum van de nieuwe beschikking
- en niet vanaf 17 februari 2003.

De vandaag goedgekeurde beschikking verwerpt deze argumenten. De Commissie is namelijk van oordeel dat het Hof de reikwijdte van de nietigverklaring uitdrukkelijk heeft beperkt tot de situatie van bepaalde centra waarvan de erkenning kort na de beschikking van 17 februari 2003 afliep. De afbakening van de nieuwe overgangsperiode diende dus beperkt te blijven tot uitsluitend de centra die geen passende overgangsperiode hadden gekregen. Voorts blijft de vaststelling dat de regeling onverenigbaar is, gelden vanaf 17 februari 2003 en is de overgangsperiode dus beginnen te lopen vanaf 17 februari 2003 voor de coördinatiecentra die vallen onder de op 26 juni 2003 door het Hof bevolen opschorting van het verbod tot verlenging van de erkenning.

Op basis van de gegevens waarover de Commissie beschikt, concludeert zij dat de passende overgangsperiode die zij in haar beschikking van 17 februari 2003 had moeten vaststellen om de coördinatiecentra de gelegenheid te bieden zich aan de verandering van belastingregeling aan te passen, had moeten lopen van 17 februari 2003 tot 31 december 2005. Logischerwijs geldt deze nieuwe overgangsperiode voor de ondernemingen waarvan de erkenning uiterlijk 31 december 2005 afliep.

Bij het bepalen van deze passende overgangsperiode heeft de Commissie zich met name gebaseerd op: de standpunten die België en de coördinatiecentra na de beschikking van 17 februari 2003 hebben geformuleerd bij de Commissie, de Raad van de Europese Unie en het EU-Hof van Justitie; de inschattingen van de begunstigden van de tijd die zij nodig hadden om zich aan te passen aan het aflopen van de regeling; de inwerkingtreding van nieuwe fiscale maatregelen die de centra een aantrekkelijk alternatief bieden, en vooral de einddatum van 31 december 2005 die België had bepaald voor de erkenningen die sinds 17 februari 2003 waren verlengd.

Voor de centra die een erkenning hebben lopen die na 2005 vervalt, blijft de overgangsperiode van kracht - tot het aflopen van hun erkenning en uiterlijk tot eind 2010. De effecten van de regeling kunnen echter niet worden verlengd door verdere verlengingen van de erkenning, zoals in de wet van 27 december 2006 was voorzien.