31 127 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing
van de groep met recht op bijstand bij langer verblijf buiten
Nederland.
Nr. x NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag d.d. 4 oktober 2007 van
de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de bijdragen van de
verschillende fracties daarin bij het onderhavige wetsvoorstel.
De commissie geeft aan dat zij - onder voorbehoud van een voldoende beantwoording van de
in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen - de openbare behandeling van het
wetsvoorstel genoegzaam voorbereid acht. In deze nota naar aanleiding van het verslag, gaat
de regering in op de vragen en opmerkingen van de commissie. Om met elkaar
samenhangende vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een
aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.
1. Aanleiding
Het voorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) betreft de uitwerking van een
oplossing voor een juridisch knelpunt in het recht op bijstand bij het verblijf in het buitenland.
Het wetsvoorstel voorziet in een invoering van een categoriale uitzonderingspositie voor
bijstandsgerechtigden die ontheven zijn van de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9,
eerste lid, onderdelen a en b, van de WWB. Hiermee komt een eind aan de
uitzonderingspositie voor belanghebbenden van 57,5 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar.
Omdat voor deze leeftijdsgrens geen objectieve en redelijke redenen aanwezig zijn, is dit
leeftijdscriterium in het wetsvoorstel geschrapt, en komen ook bijstandsgerechtigden jonger
dan 57,5 jaar die van beide genoemde arbeidsverplichtingen zijn ontheven, in aanmerking
voor behoud van bijstand tijdens een verblijf buiten Nederland gedurende maximaal dertien
weken per kalenderjaar.
2. Doel en strekking
De leden van de CDA- fractie vragen de regering hoe groot de groep bijstandsgerechtigden is,
die is ontheven van zowel de sollicitatie- als de re-integratieplicht en wat de verwachtingen
zijn ten aanzien van omvang en samenstelling van deze groep in de toekomst. De PvdA vraagt
hoeveel bijstandgerechtigden jonger dan 57,5 jaar zijn ontheven van zowel de sollicitatie- als
de re-integratieplicht en welk percentage dit is van het totale aantal bijstandsgerechtigden in
deze leeftijdcategorie. De PvdA wil ook weten hoeveel bijstandsgerechtigden met een leeftijd
tussen de 57,5 en 65 jaar zijn ontheven van zowel de sollicitatie- als de re-integratieplicht en
welk percentage dit is van het totale aantal bijstandsgerechtigden. Ook de leden van de SP-
fractie vragen hoeveel mensen zowel een vrijstelling van de re-integratieplicht als een
ontheffing van de sollicitatieplicht hebben. De leden van de VVD-fractie vragen tevens
hoeveel mensen op dit moment gebruikmaken van de categoriale uitzonderingspositie en in
het buitenland verblijven? Voorts vragen zij of er een indicatie is te geven van de landen waar
deze mensen zich op dit moment bevinden, en hoeveel mensen er naar verwachting gebruik
zullen maken van de voorgestelde regeling?
In antwoord op deze vragen merkt de regering het volgende op. Bij het inwerkingtreden van
de WWB is uitdrukkelijk gekozen voor deregulering, derapportage en vereenvoudiging van
de statistische informatieuitvraag. De regering beschikt dan ook niet over specifieke gegevens
---
inzake de omvang en samenstelling van de groep bijstandsgerechtigden die "dubbel", dus van
zowel de sollicitatieplicht als de re-integratieplicht, zijn ontheven. Ook beschikt de regering
niet over gegevens in welke landen bijstandsgerechtigden een tijdelijk verblijf houden en
hoeveel bijstandsgerechtigden naar verwachting gebruik zullen gaan maken van de
voorgestelde regeling.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom indertijd is gekozen voor een
aaneengesloten periode van maximaal dertien weken en niet een kortere of langere periode?
In antwoord hierop meldt de regering dat de keuze voor een aaneengesloten periode van
maximaal dertien weken is beoordeeld vanuit het uitgangspunt dat de WWB een
vangnetvoorziening is, waarbij het verblijf hier te lande een expliciete voorwaarde is om in
aanmerking te komen voor een (aanvullende) bijstandsuitkering. Een tijdelijk verblijf buiten
Nederland is toegestaan, waarbij als tijdelijk verblijf wordt aangemerkt een normale
vakantieperiode in het buitenland van in beginsel vier weken per kalenderjaar. De termijn van
dertien weken is indertijd door de wetgever normatief vastgesteld en geldt als uitzondering op
de standaardtermijn. Bij de keuze voor de dertien weken termijn, is in de beoordeling
betrokken dat de duur van deze termijn vanuit het oogpunt van de inschakeling op de
arbeidsmarkt bezien, geen beletsel vormt voor de belanghebbende die tijdelijk ontheven is
van de sollicitatie- en re-integratieverplichtingen. Voorts is van belang dat de WWB beoogt te
voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan in Nederland en dat de gemeenten in
staat moeten zijn om een adequate controle op de rechtmatigheid van de bijstandsverstrekking
te blijven verrichten.
Ten aanzien van de groep belanghebbenden van 65 jaar en ouder merken de leden van de
CDA-fractie op dat er in de Memorie van Toelichting staat vermeld dat er voor deze groep
niets verandert. Zij hebben het recht om voor een periode van dertien weken met behoud van
bijstand buiten Nederland te verblijven. De leden vragen zich af of de periode van dertien
weken voor deze groep belanghebbenden een belemmering is om een beroep op aanvullende
bijstand te doen of juist niet?
De regering wijst in dit verband op het volgende. Belanghebbenden van 65 jaar en ouder die
onvoldoende middelen hebben om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan
kunnen een beroep doen op aanvullende bijstand. Omdat aan deze groep belanghebbenden in
het geheel geen sollicitatie- en re-integratieverplichtingen wordt opgelegd is er ook hier geen
beletsel om voor een langere periode dan vier weken met behoud van de aanvullende bijstand
in het buitenland te verblijven. De huidige regeling betreffende het recht op bijstand bij
verblijf buiten Nederland voor belanghebbenden van 65 jaar en ouder, komt onder andere aan
de orde in het FNV- rapport "Verborgen armoede, de inkomenspositie van 65-plussers met
een onvolledige AOW" (mei 2007). In dit FNV-rapport is aangegeven dat deze
"vakantieregeling" een knelpunt vormt rond de aanvullende bijstand voor belanghebbenden
van 65 jaar en ouder met een onvolledige AOW, en dat de regeling voor sommigen een reden
is om geen gebruik te maken van het recht op aanvullende bijstand. In dit verband merkt de
regering op dat zij kennelijk de voorkeur geven aan een langer, soms bijna permanent verblijf
in het buitenland.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre de regering verwacht dat het nu
voorliggende wetsvoorstel als negatief bijeffect zal leiden tot een hoger aantal ontheffingen
van sollicitatie- en re-integratieplicht, en hoe een dergelijke aanzuigende werking kan worden
voorkomen.
In antwoord hierop meldt de regering dat zij niet verwacht dat er sprake is van genoemde
aanzuigende werking. Immers alleen indien daarvoor vanuit het oogpunt van
---
arbeidsinschakeling dringende redenen aanwezig zijn, kan de gemeente in individuele
gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de sollicitatie- en/of re-integratieverplichtingen
(artikel 9 tweede lid WWB). Onder dringende redenen wordt in dit verband niet verstaan de
wens van belanghebbende om met behoud van bijstand langdurig in het buitenland te
verblijven.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt
tot de bepalingen voor verblijf in het buitenland die gelden voor mensen die een uitkering
ontvangen op grond van regelingen als de IOAW, de Anw, de Toeslagenwet, de Wajong, de
WW, de WAO en de WIA, en die ook zijn ontheven van sollicitatie- en re-integratieplicht, en
in hoeverre het wenselijk is de nu voorgestelde wijziging van de WWB te gebruiken als
voorbeeld voor andere uitkeringsregelingen?
Voor de WW en WGA mag een uitkeringsgerechtigde gedurende 20 dagen (vier weken) per
jaar op vakantie. Gedurende deze vakantie is de uitkeringsgerechtigde vrijgesteld van de
verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. In specifieke omstandigheden waarbij de WW
en WGA- uitkeringsgerechtigde is vrijgesteld van de plicht tot inschakeling op de
arbeidsmarkt, mag men maximaal 65 dagen (dertien weken) per jaar met behoud van
uitkering op vakantie. Deze regeling is dus in zekere zin vergelijkbaar met de regeling in het
thans voorliggende wetsvoorstel WWB.
Daarnaast mag een volledig werkloze werknemer onder bepaalde voorwaarden gedurende
maximaal drie maanden met behoud van WW-uitkering in een andere EU-lidstaat verblijven
om daar naar werk te zoeken. In geval van het verrichten van re-integratie-activiteiten
bedraagt deze periode maximaal zes maanden.
In WAO, IVA, Wajong, Anw en TW zijn geen beperkingen opgenomen met betrekking tot
het aantal vakantiedagen. Wel geldt in algemene zin dat geen recht op uitkering bestaat voor
degene die niet in Nederland woont, met uitzondering van die landen waarmee een verdrag is
gesloten op grond van de Wet BEU.
De regering acht het - gelet op het onderscheidende karakter van de werknemers- en
volksverzekeringen enerzijds en de bijstand anderzijds - niet wenselijk om de nu voorgestelde
wijziging van de WWB te gebruiken als voorbeeld voor andere uitkeringsregelingen.
Ten aanzien van de vragen van de leden van de SP-fractie wat de eis van "dubbele
ontheffing" in de praktijk zal betekenen en of dit gevolgen heeft voor de huidige groep 57,5
plussers met een ontheffing van de arbeidsplicht, wijst de regering op het volgende. Ook de
huidige regeling van artikel 13 vierde lid WWB spreekt van de ontheffing van zowel de
sollicitatie- als de re-integratieverplichting (artikel 9 eerste lid WWB). Voor de door de
vragenstellers genoemde groep 57,5 plussers is de eis van deze "dubbele ontheffing" dan ook
niet nieuw en heeft de voorgestelde regeling dus geen gevolgen.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie wanneer iemand vrijstelling heeft van de re-
integratieplicht, en dit - zo mogelijk - te illustreren met een aantal voorbeelden. Hoeveel
mensen hebben een vrijstelling van de re-integratieplicht, zo vragen deze leden zich af.
Er is sprake van een ontheffing van de re-integratieplicht wanneer een bijstandsgerechtigde
ontheven is van verplichting om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden
voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar
zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Een ontheffing is altijd alleen gebaseerd op een
individuele afweging. Voor het verlenen van een ontheffing zijn (samenloop van) individuele
omstandigheden dus bepalend. Men kan denken aan een ontheffing die is gebaseerd op de
---
psychische/fysieke/sociale gronden of wegens de zorgtaken die als dringende reden worden
aangemerkt in een individueel geval.
De regering beschikt niet over gegevens inzake het aantal mensen met een ontheffing van een
re-integratieplicht.
De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat gemeenten vrij zijn om te bepalen wat re-
integratievoorzieningen zijn, en of daar voorwaarden aan gesteld worden en dus iedere
voorziening (zowel een langdurig re-integratietraject als een éénjaarlijks gesprek van een half
uur) ertoe kan leiden dat iemand geen recht heeft op een verblijf in het buitenland, terwijl er
wel een ontheffing van de sollicitatieplicht is? Valt scholing onder een re-
integratievoorziening, en als iemand met een vrijstelling van de sollicitatieplicht, ten behoeve
van zijn vrijwilligerswerk (van 3 uur per week) een cursus volgt, heeft deze persoon dan nog
recht op langer verblijf in het buitenland, zo vragen de leden van de SP-fractie zich af.
In reactie hierop merkt de regering het volgende op. Het is aan gemeenten om een invulling te
geven aan de aard en omvang van de voorzieningen en de voorwaarden die daaraan worden
gesteld. Scholing valt ook onder een re-integratievoorziening die gemeente kan aanbieden in
het kader van de re-integratie van betrokkene. In het door de SP-fractie aangedragen
voorbeeld - waar betrokkene een ontheffing van de sollicitatieplicht maar geen ontheffing van
de re-integratieplicht heeft - wordt niet voldaan aan de gestelde voorwaarden inzake het recht
op behoud van bijstand bij een langer verblijf in het buitenland dan vier weken. Uiteraard
staat het betrokkenen vrij om bezwaar en beroep aan te tekenen, wanneer zij menen onterecht
niet ontheven te zijn van de re-integratieplicht.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om, in
plaats van de termijn voor de hele groep bijstandsgerechtigden te verlengen naar dertien
weken voor verblijf in het buitenland, deze termijn juist terug te brengen voor de hele groep
naar vier weken. In dit kader hebben de leden van de PVV-fractie opgemerkt dat zij tegen
uitzonderingen op de regel zijn, en dat een bijstandsuitkering in beginsel in Nederland
ontvangen dient te worden.
In reactie hierop hecht de regering eraan te benadrukken dat in het kader van de WWB voor
alle bijstandsgerechtigden geldt dat zij in beginsel een periode van maximaal vier weken per
kalenderjaar met behoud van bijstand buiten Nederland mogen verblijven. De thans in artikel
13 vierde lid WWB geldende uitzondering hierop, geldt voor personen van 57,5 jaar of ouder
doch jonger dan 65 jaar die ontheven zijn van de verplichtingen ex artikel 9 eerste lid WWB.
Het betreft hier een met algemene stemmen aanvaard amendement (Kamerstukken II 2003/04,
29 499, nr. 8). De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak d.d. 5 december 2006, nr.
06/1851 WWB (LJN: AZ5429) bevestigd dat dit in de WWB gemaakte leeftijdsonderscheid
niet op objectieve en redelijke gronden berust. De regering is van mening dat de uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep én het bovengenoemde amendement, een koppeling tussen
vakantieduur én een ontheffing van arbeidsverplichtingen ongeacht de leeftijd van de
belanghebbende, méér recht doet aan de strekking van het huidige artikel 13 vierde lid WWB,
dan het geheel ongedaan maken van deze koppeling. Daarnaast heeft de regering overwogen
dat ook in het geval dat de streep wordt getrokken bij vier weken, er zich altijd situaties zullen
voordoen waarin het redelijk is dat een langere verblijfsduur in het buitenland wordt
toegestaan. Een criterium voor dit soort situaties, zoals bijvoorbeeld "uitzonderlijke
omstandigheden", dat ruimer is dan het criterium "zeer dringend redenen" ex artikel 16
WWB, is - gelet op het advies van het "Uitvoeringspanel Gemeenten" - voor de uitvoering
lastig te hanteren.
---
De leden van de VVD-fractie willen vernemen of de regering het met hen eens is dat
bijstandsgerechtigden, die ontheven zijn van de sollicitatieplicht, niet altijd kansloos zijn op
de arbeidsmarkt. Zij vragen of een verblijf van dertien weken in het buitenland dan niet te
lang is, omdat dan het contact met de arbeidsmarkt te veel verloren gaat. Voorts vragen de
leden van de VVD-fractie hoe de gemeenten controleren dat er nog steeds recht op ontheffing
bestaat wanneer de persoon in het buitenland zit, en dat de persoon weer op tijd uit het
buitenland terug is en niet de termijn van dertien weken overschrijdt?
In verband daarmee meldt de regering het volgende. De regering is het eens met de
vragenstellers dat bijstandsgerechtigden die zijn ontheven van de sollicitatieplicht niet altijd
kansloos op de arbeidsmarkt zijn. Om die reden is het in de WWB mogelijk gemaakt om bij
dringende redenen in individuele gevallen slechts tijdelijk ontheffing te verlenen van de
sollicitatie- en/of de re-integratieplicht. Vanuit het oogpunt van de inschakeling op de
arbeidsmarkt bezien, is er geen beletsel voorzover de periode van dertien weken verblijf in het
buitenland binnen de periode van de tijdelijke ontheffing van deze beide
arbeidsverplichtingen valt. Ten aanzien van de controle dat er nog steeds recht op ontheffing
bestaat wanneer de persoon in het buitenland verblijft, en of er geen sprake is van de
overschrijding van verblijfstermijn van de bijstandsgerechtigde in het buitenland, heeft de
gemeente de mogelijkheid om de verplichting op te leggen zich bij feitelijke terugkeer uit het
buitenland bij de gemeente te melden.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of het zo zou kunnen zijn dat een
bijstandsgerechtigde dertien weken voor het eind van het kalenderjaar vertrekt naar het
buitenland en vervolgens aan het begin van het volgende kalenderjaar zijn dertien weken van
dat jaar opneemt, en zo zes maanden in het buitenland kan verblijven met behoud van een
uitkering?
In antwoord hierop meldt de regering dat de WWB geen ruimte biedt om aan het eind van een
kalenderjaar dertien weken en aansluitend daarop aan het begin van het daaropvolgende
kalenderjaar nogmaals dertien weken, dus in totaal zes maanden, met behoud van bijstand
buiten Nederland te verblijven. Immers artikel 13 eerste lid, onder d, juncto artikel 13, vierde
lid, WWB bepaalt dat degene die per kalenderjaar langer dan vier (bij uitzondering dertien)
weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan
vier (bij uitzondering dertien) weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand
heeft.
In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie hoe andere Europese landen om
gaan met deze problematiek en hoelang uitkeringsgerechtigden met een ontheffing daar in het
buitenland mogen verblijven, meldt de regering het volgende.
In Duitsland moeten bijstandsontvangers op werkdagen in principe op een door hun
opgegeven adres bereikbaar zijn. Gedurende in totaal drie weken per jaar kan een vakantie
worden toegestaan. In deze periode hoeft de uitkeringsgerechtigde niet actief naar werk te
zoeken. Of toestemming wordt verleend, hangt er mede vanaf of voor de vakantieperiode
integratieactiviteiten of werkbemiddelingsvoorstellen voorzien zijn. Na terugkeer moet de
bijstandsgerechtigde zich weer melden. Wie zonder toestemming vertrekt, te lang wegblijft of
zich niet weer meldt, riskeert sancties in de vorm van intrekking of terugvordering van de
uitkering. De Duitse wet biedt de mogelijkheid aan personen van 58 jaar en ouder onder
voorwaarden een afwezigheid van tot 17 weken per jaar toe te staan. In dit verband wijst de
regering erop dat in Nederland de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er in zo'n
situatie sprake is van een ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid.
---
In België moet iedere bijstandsgerechtigde voor zijn vertrek het bevoegde centrum ervan
inlichten dat hij langer dan één maand in het buitenland zal verblijven, waarbij de duur en de
reden hiervan worden opgegeven. De betaling van de bijstand ("leefloon") wordt geschorst
indien de gerechtigde langer dan één maand in het buitenland verblijft, tenzij het bevoegde
centrum anders beslist wegens uitzonderlijke omstandigheden die dit verblijf wettigen. In dit
verband merkt de regering op dat - zoals hiervoor ook is aangegeven - het begrip
"uitzonderlijke omstandigheden" in de uitvoeringspraktijk lastig te hanteren is.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook in te gaan op de verschillende
uitkeringscategorieën (alleenstaanden / gehuwden / alleenstaande ouders) die zich op dit
moment binnen de WWB bevinden. Hoe controleert de regering niet alleen of er een recht op
bijstand bestaat, maar ook of de hoogte van de uitkering correct is, zo vragen deze leden zich
af.
De regering merkt in dit verband op dat het niet de taak van de regering maar van de
gemeenteraad is, om te beoordelen of burgemeester en wethouders zich bij de uitvoering van
de WWB hebben gehouden aan de centrale regelgeving voor wat betreft het recht op en de
vaststelling van de hoogte van een bijstandsuitkering.
De leden van de fractie van de ChristenUnie noemen de verplichting die het college aan de
belanghebbende kan opleggen om zijn verblijf in het buitenland vooraf te melden. De leden
van de CU-fractie vragen of deze verplichting niet voor iedereen moet gelden, ook met het
oog op handhaving met betrekking tot de individuele uitzonderingsmogelijkheid.
In antwoord hierop antwoordt de regering dat artikel 18, eerste lid, WWB het college van
burgemeester en wethouders opdraagt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af
te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het
is dus aan het college om te besluiten de bijstandsgerechtigde de verplichting op te leggen om
een voorgenomen verblijf in het buitenland vóóraf te melden; belanghebbende is hiertoe dan
op grond van artikel 17 van de WWB gehouden.
3. Overig
In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie wat de beoogde
inwerkingtredingdatum is van deze wet, meldt de regering dat dat 1 juli 2008 is.
De leden van de VVD- fractie geven aan dat zij een paragraaf: `administratieve lasten` in het
voorstel missen. Daarbij doelen zij op de extra inspanningen en controles in het buitenland,
die de gemeenten mogelijk moeten gaan leveren om onderhavig wetsvoorstel te gaan
uitvoeren?
In dit verband merkt de regering het volgende op. De WWB biedt de gemeente de
mogelijkheid om de uitvoering zo in te richten dat de doelen van de wet op een zo doelmatig
mogelijke manier worden gerealiseerd. Conform het advies van het Uitvoeringspanel,
waaraan gemeenten, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Divosa deelnemen, is in het
voorliggende wetsvoorstel de voorwaarde om het verblijf in het buitenland aan te vragen
geschrapt. Immers, de gemeenten hebben de mogelijkheid om de belanghebbende de
verplichting op te leggen om een voorgenomen verblijf in het buitenland en de duur van dat
verblijf vóóraf te melden. Ook kan de verplichting worden opgelegd zich na feitelijke
terugkomst uit het buitenland zich direct bij de gemeente te melden. Het indienen van een
aparte aanvraag voor verblijf in het buitenland met behoud van bijstand, zou daarentegen
extra administratieve lasten met zich brengen omdat op iedere aanvraag een apart besluit moet
---
worden genomen. Dit geldt ook indien de gemeenten moeten werken met vage criteria zoals
"uitzonderlijke omstandigheden of "zeer bijzondere situaties". Het huidige wetsvoorstel levert
naar verwachting geen extra administratieve lasten voor de gemeenten op.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A. Aboutaleb)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid