Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid De Wit over een mogelijk corrupte vertrouwenspersoon. Deze vragen werden ingezonden op 16 oktober 2007 met kenmerk 2070802560.

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van het lid De Wit (SP) over een mogelijk corrupte vertrouwenspersoon.

Vraag 1
Bent u bekend met de radio-uitzending over individuele ambtsberichten?

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over een individueel ambtsbericht van 30 juli 2007?

Antwoord
Ja.

Vraag 3
Hoe verklaart u dat in de beantwoording van eerdere vragen wordt gesproken van slechts één andere klacht tegen de heer J.P.D., terwijl uit de uitzending blijkt dat er in ieder geval vier klachten tegen deze persoon zijn ingediend? Is de in de uitzending aangedragen informatie aanleiding uw eerdere antwoorden te herzien? Bent u bereid deze klachten alsnog te (laten) onderzoeken?

Antwoord
Het is mij niet duidelijk op welke klachten de heer Bogaers in de genoemde uitzending doelt, noch wat de inhoud van die klachten is, noch bij wie deze klachten zijn ingediend. De in de uitzending aangedragen informatie is daarom geen aanleiding de antwoorden op uw eerdere vragen te herzien.

Vraag 4
Kunt u uitsluiten dat de heer J.P.D. ook in andere individuele ambtsberichten als vertrouwenspersoon heeft gefungeerd en vervolgens als onbekende vertrouwenspersoon is opgevoerd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, in hoeveel gevallen is dit gebeurd en zijn er klachten ontvangen over die zaken?

Antwoord
De heer J.P.D. functioneerde, zoals ik u in antwoord op uw eerdere vragen (2006/2007, nr. 2640) schreef, niet als vertrouwenspersoon maar was in dienst als medewerker bij een vertrouwenspersoon van de Nederlandse ambassade in Kinshasa. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat vertrouwenspersonen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, hun medewerkers kunnen inzetten voor onderzoek ten behoeve van individuele ambtsberichten. De heer J.P.D. was in deze hoedanigheid bij asielonderzoek ten behoeve van individuele ambtsberichten betrokken. Het is juist dat hij onderzoek heeft verricht ten behoeve van meerdere individuele ambtsberichten. De Nederlandse ambassade was hiervan uiteraard op de hoogte. Omwille van de vertrouwelijkheid kan ik geen mededelingen doen over het aantal individuele ambtsberichten dat tot stand is gekomen op basis van onderzoek door een specifieke vertrouwenspersoon of een van diens medewerkers. Voor het overige verwijs ik u naar bovengenoemde antwoorden op uw eerdere vragen.

Vraag 5
Hoe beoordeelt u de eerdere antwoorden in het licht van het recent door de Nationale ombudsman uitgebrachte rapport over de kwaliteit van de individuele ambtsberichten, waarin wordt geconstateerd dat individuele ambtsberichten onzorgvuldig tot stand komen?

Antwoord
De staatssecretaris van Justitie en ik zullen uw Kamer onze reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over de kwaliteit van de individuele ambtsberichten zo spoedig mogelijk doen toekomen.

Vraag 6
Deelt u de mening dat in het belang van rechtszekerheid er duidelijkheid moet zijn over de vraag wanneer een informatiebron in een ambtsbericht als 'harde bron' kan worden aangemerkt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, gaat u hierover op korte termijn in discussie met de Nationale ombudsman om die duidelijkheid tot stand te brengen?

Antwoord
Om de kwaliteit van de individuele ambtsberichten te kunnen waarborgen is het van belang dat informatie die wordt verstrekt door slechts één enkele bron alleen wordt opgenomen in het individuele ambtsbericht indien het een harde bron betreft en wanneer er geen mogelijkheid bestond om de informatie te verifiëren door middel van een tweede bron. Ik verwacht geen heil van het vooraf definië ren van het begrip 'harde bron', daar de complexiteit van de realiteit waarin vertrouwenspersonen en hun medewerkers onderzoek doen een dergelijke omschrijving niet toelaat. Wel zijn er in de werkinstructies algemene criteria voor bronnenselectie vastgelegd waarin onder andere wordt ingegaan op de hardheid van bronnen. Voorts merk ik op dat het niet vertrouwenspersonen zijn die de hardheid van bronnen vaststellen, maar medewerkers van de ambassade en van de afdeling asiel en migratie van mijn ministerie. Uiteindelijk beoordeelt een medewerker van het ministerie van Justitie in de zogenaamde Rek-check of het ambtsbericht gedragen wordt door de onderliggende stukken. Zowel de hardheid van de betreffende informatiebronnen als de mate waarin verificatie met andere bronnen heeft plaatsgevonden worden in dit proces betrokken.