VROM-Inspectie
Portefeuille Veiligheid & Risico
Cascadeplein 10
Postbus 30020
9700 RM Groningen
Dieper duiken in het schuim www.vrom.nl
Veiligheid lichtschuim brandblussystemen
(hi-ex inside air) in grote opslagen van
gevaarlijke stoffen
7484
Samenvatting
Aanleiding
Brand in een opslagplaats met gevaarlijke stoffen kan, als deze niet snel onder controle wordt gekregen,
grote en ongewenste gezondheidseffecten hebben op zowel werknemers als omwonenden. Ook het milieu
loopt bij dit soort branden risico's. Brandblusinstallaties van verschillende typen zijn een effectieve manier
om beginnende branden te bestrijden. In dit rapport staat de brandblusinstallatie van het type hi-ex (high
expansion schuim) inside air centraal.
Op 12 mei 2000 vond een grote brand plaats in een opslagloods met 480 ton gevaarlijke afvalstoffen bij
het bedrijf ATF in Drachten. De brand kon destijds niet goed onder controle worden gekregen, wat tot
gevolg had dat giftige verbrandingsresten tot op grote afstand van het bedrijf werden verspreid. Dit werd
veroorzaakt door de aanwezigheid van stoffen die niet door het blusschuim konden worden geblust en ook
omdat de hi-ex brandblusinstallatie niet goed functioneerde. Kort na de brand heeft de Minister van VROM
diverse initiatieven genomen om het bevoegd gezag van de bedrijven met een hi-ex installatie te
stimuleren om via aanpassing van de milieuvergunning de veiligheidssituatie bij deze bedrijven te doen
verbeteren. Ook bij de herziening van de richtlijn CPR 15-2 tot de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
nummer 15 (PGS-15) is expliciet aangegeven dat de actualiteit van de vergunningen voor hi-ex installaties
moet worden onderzocht. Daarnaast zijn de ontwerpnormen voor dergelijke installaties uitgebreid met een
nieuw Memorandum (61) waarin de risico's van de opslag van bepaalde categorieën stoffen zijn
uitgewerkt. Echter op die normen kan pas worden gehandhaafd als deze op de juiste wijze in de
milieuvergunningen van bedrijven zijn opgenomen.
Gelet op het belang van de veiligheid in en rond dergelijke opslaglocaties is in 2006 besloten om na te
gaan in hoeverre door bedrijven en overheden invulling is gegeven aan de noodzakelijk geachte
maatregelen en in hoeverre de eerder geconstateerde verhoogde veiligheidsrisico's bij de bedrijven tot
normale aanvaardbare niveaus zijn teruggebracht.
Onderzoek
Na een vooronderzoek- en voorbereidingsfase, is de VROM-Inspectie begin 2007 gestart met de
uitvoering van het onderzoek. Dit onderzoek is ondersteund door Oranjewoud Save en TAG advies. In de
voorbereidingsfase is samengewerkt met de Arbeidsinspectie.
Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van inzicht in, en het bevorderen van de veiligheidssituatie
bij grote opslagen van gevaarlijke stoffen die zijn uitgerust met een hi-ex installatie.
Het onderzoek is gericht op de voornaamste actoren: de bedrijven en het bevoegd gezag voor de Wet
milieubeheer (gemeente of provincie). In de eerste plaats is de milieuvergunning, met daarin de technische
en organisatorische vereisten voor de brandblusinstallatie onderzocht. Daarnaast zijn ook de betrokken
bedrijven bezocht. De VROM-Inspectie heeft tussen januari en april 2007 in een representatieve
steekproef in totaal 26 bevoegde gezagen en bedrijven bezocht en gecontroleerd.
Resultaat
Geconstateerd is dat bij veel van de onderzochte bedrijven een veiligheidsrisico optreedt:
- 42% van de onderzochte bedrijven heeft in registraties vermeld dat stoffen aanwezig (geweest)
zijn die niet effectief met een hi-ex installatie kunnen worden geblust. In de meerderheid van die
gevallen is de feitelijke aanwezigheid van dergelijke stoffen bevestigd;
- Bij eenderde van de bedrijven zijn specifieke arbo-overtredingen geconstateerd die de veiligheid
van aanwezig personeel in gevaar kunnen brengen;
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 2/31
- Bij een zesde van de bedrijven zijn niet afsluitbare ventilatieopeningen aanwezig waar doorheen
schuim naar buiten kan weglekken;
- Bij minder dan de helft van de bedrijven worden jaarlijkse inspecties uitgevoerd door een type A
geaccrediteerde inspectie-instelling. Bij ongeveer een kwart van de bedrijven wordt de installatie
"gekeurd" door een bureau dat daarvoor niet is geaccrediteerd;
- Van alle hi-ex installaties is slechts eenderde goedgekeurd door een type A geaccrediteerde
inspectie instelling;
Geconstateerd is dat het merendeel van de Wm-vergunningen en het toezicht op de naleving daarvan, niet
voldoende aangepast zijn sinds de destijds door de Minister van VROM ontwikkelde initiatieven:
- Van slechts een derde van de milieuvergunningen kan worden aangetoond dat ze sinds 2000 op
het aspect van de hi-ex installatie zijn geactualiseerd. Dit ondanks het dringende verzoek van de
minister van VROM in 2001 en 2002 in brieven aan het betrokken bevoegde gezag en het
gereedkomen in 2005 van de richtlijn PGS-15;
- In vrijwel alle onderzochte vergunningen ontbreken één of meer essentiële
brandveiligheidsvereisten in de voorschriften. Dit betreft bijvoorbeeld het ontbreken van een
handhaafbare verplichting tot een jaarlijkse keuring van de brandbeveiligingsinstallatie, of met
betrekking tot de brandwerendheid van de opslagruimte;
- In bijna 80% van de onderzochte milieuvergunningen ontbreekt de eis van goedkeuring van de
brandblusinstallatie door een type A geaccrediteerde inspectie-instelling;
- Meer dan de helft van het betrokken bevoegde gezag beschikt niet over het technisch en
organisatorisch uitgangspuntendocument van de hi-ex installatie. Dit beperkt de reikwijdte en
diepgang van het toezicht door het bevoegd gezag;
- Een voorschrift voor het bijhouden van een registratie van opgeslagen stoffen ontbreekt in
tweevijfde van de milieuvergunningen;
- Bij 73 % van de vergunningen is niet inzichtelijk welke stoffen er precies vergund zijn. In deze
gevallen is niet geborgd dat niet-blusbare stoffen uit de opslagen met een hi-ex installatie worden
geweerd;
- In een derde van de onderzochte gevallen is de afgelopen twee jaar aantoonbaar door het
bevoegd gezag gecontroleerd of de bij het bedrijf aanwezige gevaarlijke stoffen wel kunnen
worden geblust door de hi-ex installatie;
- Er is geen wezenlijk verschil in deze uitkomsten tussen provincies en gemeenten.
Conclusies
Samenvattend zijn er vier categorieën van knelpunten te benoemen:
- De actualiteit van de milieuvergunningen van deze groep bedrijven is zowel kwantitatief als
kwalitatief onvoldoende. Vrijwel geen van de onderzochte vergunningen is helemaal op orde. Ook
onderwerpen die al in de CPR 15 werden genoemd zijn vaak niet goed geborgd. Hierdoor zijn de
mogelijkheden voor het toezicht van het bevoegd gezag op de veiligheidsborging door de
bedrijven vaak beperkt;
- Het belang van het technisch en organisatorisch uitgangspuntendocument van de hi-ex installatie
is onvoldoende bekend. Naast de vereisten die in de milieuvergunning staan vermeld biedt dit
document andere benodigde informatie voor het adequaat houden van toezicht en het borgen van
de veiligheid. Dit document ontbreekt vaak in zowel de milieudossiers van het bevoegd gezag als
bij de bedrijven.;
- De keuringen door type A geaccrediteerde inspectie-instellingen vinden bij minder dan de helft van
de bedrijven plaats;
- Zowel het bevoegd gezag als de bedrijven hebben onvoldoende zicht op welke stoffen uit
opslagen geweerd moeten worden en hoe de controle daarop moet plaatsvinden.
De uitkomsten van het onderzoek hebben nadrukkelijk alleen betrekking op de steekproef van 26
onderzochte bedrijven en hun betrokken bevoegde gezag. Echter door de omvang en de uitvoering
(gelaagd a-select) van de steekproef ten opzichte van de totale groep (circa 200 hi-ex installaties), kan
gesteld worden dat de uitkomsten zeer waarschijnlijk ook gelden voor de totale groep van zowel bevoegd
gezag als bedrijven met een hi-ex installatie.
Het is aannemelijk dat de uitkomsten van dit onderzoek breder kunnen worden getrokken dan alleen op hi-
ex brandblusinstallaties. Er staan op dit moment circa 400 bedrijven met grote opslagen van gevaarlijke
stoffen (en met het in de PGS-15 genoemde hoogste beschermingsniveau 1) in het landelijke risicoregister
bij het RIVM. Afgezien van de onderzochte hi-ex installaties, zijn er in die groep bedrijven met een ander
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 3/31
type automatische blusinstallatie. Het betreft dan ondermeer gasblusinstallaties, sprinklerinstallaties of hi-
ex outside air installaties. Het is aannemelijk dat daar, vergelijkbaar met de nu onderzochte groep, de
veiligheidsborging ook niet geheel op orde is. Waarschijnlijk komen zowel de veiligheidsrisico's, de
knelpunten als de mogelijke oplossingen bij deze groep in grote mate overeen met die van de onderzochte
groep.
De uitkomsten van dit huidige onderzoek komen opvallend overeen met conclusies van onderzoeken1 na
de brand in Drachten. De knelpunten van destijds zijn er nog steeds. De urgentie om dit
veiligheidsprobleem aan te pakken lijkt onvoldoende te leven bij zowel de bedrijven al bij het bevoegd
gezag.
Conform de systematiek van de PGS-15 zouden het betrokken bevoegd gezag en de type A
geaccrediteerde inspectie instellingen elkaar moeten aanvullen bij de borging van de veiligheid bij de
bedrijven. Uit het onderzoek is echter gebleken dat er nauwelijks contact tussen hen is en dat het bevoegd
gezag in veel gevallen nauwelijks gebruik maakt van de bevindingen van de inspectie instellingen..
Tot slot zijn door de uitkomsten van het onderzoek vragen gerezen over in hoeverre de Raad voor
Accreditatie voldoende toezicht houdt op de kwaliteit van de inspecties die worden uitgevoerd door de type
A geaccrediteerde inspectie instellingen. Dit omdat ondermeer is gebleken dat de inspectie instellingen
niet altijd werken aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd uitgangspuntendocument,
terwijl dat volgens de van toepassing zijnde kwaliteitsnorm(en) wel verplicht is.
Aanbevelingen
Aan bedrijven met een hi-ex installatie:
Zelf verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van de interne en externe veiligheid betreffende hi-ex
installaties en de naleving van de norm PGS-15
Aan de type A geaccrediteerde inspectie-instellingen:
Afkeuren van hi-ex installaties die niet zijn voorzien van een afdoende en actueel
uitgangspuntendocument, of een uitgangspuntendocument dat niet is goedgekeurd door het bevoegd
gezag. Aan de houder van de inrichting melden dat het bevoegd gezag daarvan op de hoogte moet zijn.
Aan de Raad voor Accreditatie:
Nadrukkelijker toezicht houden op de kwaliteit van de uitgevoerde inspecties door inspectie-instellingen en
het door hen uitgebrachte keuringsoordeel, en het verbinden van consequenties aan het aantreffen van
afwijkingen van de norm ISO17020.
Aan het bevoegd gezag:
Aanpassen van alle niet adequate milieuvergunningen van bedrijven met opslagen van grote
hoeveelheden gevaarlijke stoffen aan de richtlijn PGS-15.
Het nemen van de verantwoordelijkheid in het toezicht op de (brand)veiligheid van deze bedrijven door te
borgen dat de juiste specialisten de situatie beoordelen bij bedrijven met een hi-ex installatie en de
inspectie instellingen hun werk doen..
Het intensiveren van het toezicht op de naleving en zorgen voor een geborgde administratieve organisatie
voor ontvangst (en instemming) van ontvangen inspectierapporten.
Aan de Beleidsdirectie Externe veiligheid van het Ministerie van VROM:
Samen met de andere opstellers aanpassen van de PGS-15 zodat duidelijker wordt welke eisen gesteld
moeten worden aan een uitgangspuntendocument (Programma van Eisen) en duidelijkheid gegeven wordt
over de wijze waarop het bevoegd gezag kan borgen dat een brandbeveiligingsinstallatie geschikt is voor
de opgeslagen stoffen.
Opstellen van een handreiking ten behoeve van vergunningverlening over de wijze waarop het bevoegd
gezag de voorschriften uit de PGS15 richtlijn kan verankeren in vergunningen in het algemeen en de wijze
waarop vergunningen van hi-ex installaties in het bijzonder geactualiseerd kunnen worden..
Het samen met de VROM-Inspectie bij de schuimleveranciers achterhalen van de gegevens van stoffen
waarvan de blussing met een hi-ex installatie twijfelachtig is en deze lijst beschikbaar maken voor het
bevoegd gezag.
1 O.a. "Knelpuntenrapportage n.a.v. strafrechtelijk onderzoek ATF Drachten", MRT Friesland, mei 2001
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 4/31
Aan de VROM-Inspectie
Actief volgen van de 26 gecontroleerde bedrijven en de betrokken bevoegde gezagen en zonodig inzetten
van diverse interventiemiddelen om de naleving en veiligheid bij de steekproefbedrijven te doen verhogen.
Het over enige tijd uitvoeren van een vervolgonderzoek in de vorm van een quick-scan bij de in het huidige
onderzoek gecontroleerde steekproef.
Over twee jaar uitvoeren van een vervolgonderzoek bij een nieuwe steekproef. Dit om de effectiviteit van
de ingezette interventies na te gaan en te beoordelen of de veiligheids- en nalevingsituatie is verbeterd.
Zonodig het verbreden van die steekproef naar bedrijven met ook andere soorten automatische
blusinstallaties..
De VROM Inspectie zal ervoor zorgen dat de aanbevelingen uit dit rapport onder de aandacht gebracht
worden van de betreffende doelgroepen.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 5/31
1 Inleiding 7
2 Werkwijze/methode 9
3 Resultaten 12
3.1 Inleiding 12
3.2 Actualiseren van vergunningen 12
3.3 Uitgangspuntendocument 13
3.4 Periodieke inspecties door inspectie instellingen 14
3.5 Stoffenproblematiek 17
3.6 Goede werking van de opslagvoorziening 20
3.7 Totaalbeeld van de hiervoor behandelde thema's 21
3.8 Arbo-risico's verbonden aan een hi-ex installatie (vluchtveiligheid) 22
3.9 Risico's voor de omgeving 23
4 Conclusies 25
4.1 Veiligheidsrisico's 25
4.2 Kwaliteit van de vergunningen voor opslaglocaties met hi-ex blusinstallaties 26
4.3 Naleving van regelgeving en richtlijnen bij de bedrijven 27
4.4 Geschiktheid van hi-ex brandblussystemen in relatie tot de opgeslagen stoffen 29
4.5 Rol van inspectie instellingen 29
5 Aanbevelingen 30
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 6/31
1 Inleiding
In mei 2000 vond bij het bedrijf ATF in Drachten een brand plaats die niet kon worden geblust met het
aanwezige brandblussysteem van het type hi-ex inside air. Naar aanleiding daarvan is door diverse
partijen onderzoek gedaan naar stoffen in combinatie met bluseigenschappen van een hi-ex installatie. Uit
deze onderzoeken2 bleek dat diverse specifieke producten of stoffen niet effectief kunnen worden geblust
met lichtschuim. Dit vormt een veiligheidsrisico voor werknemers en de omgeving van het bedrijf, en een
milieurisico vanwege de vrijkomende verontreinigde en mogelijk toxische verbrandingsproducten en het
vrijkomende verontreinigde bluswater. Er bleek noodzaak tot actualiseren van de vergunningen.
De Minister van VROM heeft daarna in twee brieven aan het bevoegd gezag verzocht de bestaande
milieuvergunningen van bedrijven met een hi-ex installatie te bezien en zonodig aan te passen.
In 2004 is ten behoeve van inspecties door type A geaccrediteerde inspectie instellingen het Memorandum
61 opgesteld. Hierin staan op basis van de verkregen nieuwe inzichten aanvullende toetsingscriteria voor
de goedkeuring van hi-ex installaties beschreven.
In 2005 is de richtlijn PGS-15 gepubliceerd. Hierin staat aangegeven wat de best beschikbare technieken
zijn en waaraan een hi-ex installatie moet voldoen. Expliciet is aangegeven dat vergunningen moeten
worden geactualiseerd van bedrijven met een brandbeveiligingsinstallatie waarvan op grond van ervaring
is gebleken dat deze niet adequaat zijn om een brand in de opgeslagen gevaarlijke stoffen voldoende te
beheersen en te blussen..
Aanleiding van het onderzoek
Begin 2006 bleek uit diverse signalen dat er mogelijk sprake was van zowel een tekort in de
veiligheidsborging bij de betreffende bedrijven als van achterblijvende actualisatie van de
milieuvergunningen. Daarom besloot de VROM-inspectie in januari 2006 tot het uitvoeren van een landelijk
toezichtsproject. Dit onderzoek is uitgevoerd met ondersteuning van Oranjewoud-SAVE en TAG advies.
Doelstelling
De voornaamste doelstelling van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele nalevings- en
veiligheidssituatie in Nederland bij grote opslagen met gevaarlijke stoffen die zijn uitgerust met een
schuimblussysteem van het type hi-ex inside air.
In zijn totaliteit dient het onderzoeksresultaat de volgende doelen:
· Bevorderen van de veiligheidssituatie en de naleving van de wettelijke vereisten bij bedrijven;
· Verhogen van de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving;
· Doen van beleidsaanbevelingen.
In het onderzoek zijn er twee doelgroepen. Bij het bedrijfsleven wordt bezien of de bedrijven hun eigen
verantwoordelijkheid hebben genomen en in welke mate de aanwezige hi-ex installatie voldoet aan de
geldende wettelijke eisen. Het betrokken bevoegd gezag wordt beoordeeld op het op orde hebben van de
vergunning van bedrijven met een hi-ex installatie. Tevens wordt tijdens de inspectie bij betrokken
bedrijven gelet op de mate van handhaving door het bevoegd gezag.
Daartoe is een aselecte steekproef uitgevoerd bij bedrijven met een hi-ex installatie en het daarbij
betrokken bevoegd gezag. Een beschrijving van de steekproef alsmede de wijze van samenstellen en de
daarbij gebruikte criteria zijn gegeven in hoofdstuk 2, de werkmethode.
2 o.a. "Toepassing van hi-ex brandblussystemen, eindrapport", Tebodin, september 2001
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 7/31
Opbouw van deze rapportage / Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de werkwijze/methode van het onderzoek beschreven. Vervolgens worden in
hoofdstuk 3 de resultaten gegeven. In hoofdstuk 4 worden conclusies getrokken op basis waarvan in
hoofdstuk 5 aanbevelingen worden gedaan om de veiligheidssituatie bij gebruik van hi-ex installaties te
verhogen.
In vier grijze tekstvlakken in het rapport staat achtergrondinformatie over een aantal kernaspecten van het
onderzoeksonderwerp vermeld (zoals hieronder).
Werking hi-ex inside air brandblussystemen
High expansion schuim (hi-ex) is een middel om klasse A branden (brandbare vaste stoffen zoals hout, papier, rubber en veel
soorten plastics) en klasse B branden (ontvlambare vloeistoffen, oliën, vetten, teer, verven op oliebasis en vernissen) te
controleren en is met name geschikt om afgesloten ruimten te vullen.
Na activering door een automatische brandmeldinstallatie treedt het blussysteem in werking, waarna in korte tijd de ruimte wordt
gevuld met schuim. Voor een goede blussende werking van de installatie is het van belang dat de brand snel onderdrukt wordt.
Hoe langzamer het systeem reageert op een brand, des te moeilijker de brand is te blussen. De blussende werking van schuim
berust voornamelijk op verstikking van de brand door deze af te sluiten van zuurstof in de lucht.
Er zijn twee verschillende brandblussystemen met schuim: inside air gebruikt de lucht uit het brandcompartiment; out side air
gebruikt buitenlucht voor de vorming van schuim.
Bij de inside air systemen wordt het schuim gevormd in schuimgeneratoren die in het brandcompartiment hangen. Erin wordt een
schuimvormend middel (SVM) opgelost in water gemengd met lucht. Resultaat is dat een geringe hoeveelheid bluswater en
schuimvormend middel zorgt voor een groot volume aan schuim. De lucht die gebruikt wordt om het schuim te maken wordt bij
hi-ex inside air installaties van binnen het brandcompartiment aangezogen door de schuimgeneratoren. De speciaal voor deze
installaties ontwikkelde schuimconcentraten vormen samen met de hete lucht en de zure verbrandingsgassen het blusschuim.
De voordelen van een hi-ex inside air installatie ten op zichte van andere automatische blussystemen, zijn de relatief beperkte
kosten van de installatie, een kleinere benodigde bluswateropvang en het binnen het brandcompartiment blijven van de
verbrandingsgassen. Ook gelden voor bedrijven met gevaarlijke stoffen die zijn voorzien met een hi-ex inside air installatie
volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) geringere afstandseisen tot de omgeving. Dit ten opzichte van bedrijven
die niet zijn voorzien van dergelijke automatische blussystemen.
Sinds begin jaren negentig worden hi-ex systemen regelmatig in Nederland toegepast. Het is een van de meestvoorkomende
blussystemen bij de risicovolle en grote opslagen van verpakte gevaarlijke stoffen.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 8/31
2 Werkwijze/methode
Het onderzoek bestond uit drie opeenvolgende fasen:
Fase I: Initiatiefase
Medio 2006 is een projectopdracht opgesteld en een totale lijst gegenereerd met bedrijven waar een hi-ex
installatie voor de brandbeveiliging wordt ingezet. Daarbij is gebruik gemaakt van informatie van de
leveranciers van het schuimvormend middel en andere bronnen.
Er blijken in Nederland ruim 200 opslaglocaties met een hi-ex installatie te zijn. Het gaat bij dit aantal
overigens niet enkel om opslagen met (veel) gevaarlijke stoffen. Het onderzoeksproject richt zich
uitsluitend op opslagen met een relevant risico, namelijk op opslagen met meer dan 10 ton verpakte
gevaarlijke stoffen waarvoor beschermingsniveau 1 geldt.
In de volgende fase is hierop nader geselecteerd
Fase II: Voorbereidingsfase
In de voorbereidingsfase is de onderzoeksmethodiek voor het project bepaald en heeft de afbakening van
het onderzoek plaatsgevonden. Er is een projectplan voor de uitvoering van het onderzoek opgesteld,
waarin ook de beoogde kwaliteit van de onderzoeksresultaten is aangegeven en een interventieaanpak is
benoemd.
Tevens is in deze fase de vragenlijst (checklist) samengesteld aan de hand waarvan de latere inspecties in
het onderzoek werden uitgevoerd. Ook de Arbeidsinspectie heeft input voor deze checklist gegeven. Deze
bijdrage bestond uit controlepunten die betrekking hebben op de vluchtveiligheid in opslagen met een hi-ex
blussysteem.
In fase II is ook een samenstelling van de steekproef gedefinieerd. Bedrijven met een hi-ex installatie
variëren van opslagen met gewasbeschermingsmiddelen, afvalstoffenopslagen en verfopslagen tot
opslag/distributiebedrijven, stuwadoors en de grote chemische industrie (inclusief BRZO). Een zeer
heterogene groep bedrijven, mede omdat sprake kan zijn van verschillende soorten gevaarlijke stoffen.
Veel bedrijven werken met een vast assortiment van stoffen (bijvoorbeeld de chemische industrie). Bij
andere bedrijven komt veel meer variatie voor (bijvoorbeeld bij opslag- en distributiebedrijven).
Tabel 2.1: Samenstelling van de steekproef
Bedrijvencategorie Omvang steekproef Totale groep met een
(productie en/of opslag) per categorie hi-ex installatie
Bestrijdingsmiddelenopslag (CPR 15-3) 4 41
Chemie 7
112
Opslag & distributie 3
Verf / lak 7 36
Afval 2 6
Overig 3 7
Totaal 26 202 (200)
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 9/31
De totale populatie van opslagen met meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen in Nederland beslaat
volgens het Risicoregister Gevaarlijke stoffen3 thans 775 locaties, waarvan circa 400 met
beschermingsniveau 1, de meest kritische categorie. Deze opslagen moeten onder andere met een
automatische blusinstallatie zijn beveiligd. Hi-ex installaties beslaan dus een belangrijk deel van het aantal
opslagen met beschermingsniveau 1.
Relevantie van de steekproef
De brandbeveiligingsinstallatie bij minstens een derde van alle opslagen met meer dan 10 ton verpakte
gevaarlijke stoffen en beschermingsniveau 1 (="hoog") bestaat uit een hi-ex inside air installatie. De
steekproef van dit onderzoek betrof vrijwel uitsluitend dergelijke risico relevante opslagen.
Statistische betrouwbaarheid van de steekproef
Omdat een duidelijke indicatie van de situatie werd verlangd, is een zekerheid van 80% als doelstelling
aangehouden. Bij een steekproef van 26 stuks uit een totale groep van circa 200, kunnen dan statistisch
gezien voor de totale groep uitspraken met de volgende betrouwbaarheid worden gedaan:
Uitkomst van de steekproef Betrouwbaarheidsinterval Werkelijke waarde
Voor ja/nee-toetsing (twee-deling) (met een zekerheid van 80%) tussen bijvoorbeeld:
3 en 17 %
10% resp. 90% plus en min 7 %-punten (resp. 83% en 97%)
50% - 50% plus en min 12 %-punten 38 en 62 %
Het betrouwbaarheidsinterval hangt dus enigszins af van de uitkomst van de steekproef op het betreffende
onderwerp. Met twee voorbeelden wordt dit toegelicht:
1. Indien de steekproef voor een bepaalde vraag bijvoorbeeld in 10% van de gevallen "in orde" oplevert,
kan met minstens 80% zekerheid gezegd worden dat de werkelijke situatie voor de totale groep tussen
de 3 en de 17 % "in orde is";
2. Als de steekproef voor een ander onderwerp van toetsing "50% in orde" oplevert, dan zal de werkelijke
situatie voor de totale groep "in orde zijn" voor tussen de 38 en 62% (met minstens 80% zekerheid).
Zoals gezegd zijn in de steekproef vrijwel uitsluitend risicorelevante opslagen met een hi-ex installatie
meegenomen, terwijl de groep van de 200 opslagen niet enkel risicorelevante opslagen omvat. Daardoor
is de steekproefdekking voor de risicorelevante hi-ex opslagen in feite hoger en wordt met het onderzoek
een hogere betrouwbaarheid gerealiseerd.
De steekproef is daarom representatief voor de risicorelevante opslagen met een hi-ex installatie,
gebaseerd op inside air, en biedt daarvoor een duidelijke indicatie met een zekerheid van ruimschoots
tachtig procent.
Fase III: Uitvoeringsfase
De inspecties van de steekproefbedrijven en het betrokken bevoegd gezag zijn daadwerkelijk uitgevoerd in
het eerste kwartaal van 2007.
Aan de hand van de vooraf opgestelde checklist heeft tijdens de inspecties dossieronderzoek plaats
gevonden bij het bevoegd gezag. Vervolgens is een inspectiebezoek gebracht aan het betrokken bedrijf.
Bij de inspecties is gelet op de volgende thema's:
1. Actualiseren van de vergunning met nieuwe inzichten en introductie van PGS-15;
2. Uitgangspuntendocument;
3. Periodieke inspecties;
4. Stoffenproblematiek;
5. Goede werking van de opslagvoorziening;
6. Arbo-risico's voor het werken in opslagen met hi-ex installaties (vluchtveiligheid);
7. Risico's voor de omgeving.
Deze rapportage
De voornaamste bevindingen van het onderzoek zijn in hoofdstuk 3 van dit rapport beschreven en
toegelicht.
Daarbij is enerzijds gekeken naar de wijze waarop het betrokken bevoegd gezag dit onderdeel van de
milieuvergunning en bijbehorende zaken heeft geregeld.
Anderzijds is bij de betrokken bedrijven bezien wat de feitelijke situatie is.
3 Bron RRGS/Risicokaart (vullingsgraad per juli 2007: circa 80%)
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 10/31
Deze beide insteken worden in hoofdstuk 3 met elkaar gekruist in een aantal tabellen. De aanpak van
deze analyse wordt hieronder met een fictief voorbeeld verduidelijkt:
Voorbeeld: De aangetroffen situatie met betrekking tot een bepaalde eis
Een eis (maatregel) is nodig in Bedrijven
de Wm vergunning Maatregel uitgevoerd Maatregel niet uitgevoerd Totaal
de eis is gesteld 20 % 10 %
egd g 30 %
de eis is niet gesteld 40 % 70 %
Bevo geza 30 %
Totaal 50 % 50 % 100 % (26 stuks)
Voor verschillende onderzoekthema's levert de steekproef een tabel op met acht cijfers die elk iets
vertellen over de aangetroffen situatie:
Het belangrijkst zijn de totalen (onderaan voor de betrokken bedrijven; rechts voor het bevoegd gezag).
Deze totalen geven aan in hoeverre het bevoegd gezag of de bedrijven afzonderlijk voldoen aan een
bepaald onderzoekscriterium. Hierop worden de hoofdconclusies gebaseerd.
Het midden van de tabel geeft uitsplitsingen die inzicht bieden op de kruislingse relaties. Dit middendeel
helpt bij de interpretatie van de bevindingen en bij het overwegen en formuleren van aanbevelingen.
Bijvoorbeeld (zie de cijfers in het midden van de voorbeeldtabel):
a. Kennelijk voert 30% van de bedrijven de gewenste actie uit zonder dat de eis expliciet in de vergunning
is gesteld (compliance puur uit eigen verantwoordelijkheid);
b. 10% van de bedrijven is kennelijk in overtreding, want een expliciet gestelde eis wordt niet uitgevoerd.
Van de bedrijven waarvoor de eis is gesteld, is dit trouwens wel een derde (10 op de 30%). Dit kan
aanwijzingen geven over bijvoorbeeld de naleving en de handhaving.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 11/31
3 Resultaten
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden per onderzoeksthema de uitkomsten en de analyse van de steekproef beschreven.
Als afsluiting van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de risico's van opslagen met gevaarlijke stoffen en
specifiek op risico-indicatoren van de in dit onderzoek beschouwde opslagen met een hi-ex inside air
installatie (hierna: hi-ex installatie).
3.2 Actualiseren van vergunningen
Toelichting thema
Nadat de oorzaken van de brand bij ATF te Drachten in beeld kwamen, heeft de Minister van VROM in
een brief van 23 oktober 2001 aan de provincies en vervolgens in een brief van 8 februari 2002 aan zowel
provincies als gemeentes, verzocht om de bestaande milieuvergunningen van bedrijven met een hi-ex
installatie tegen het licht te houden en zonodig aan te passen aan nieuwe inzichten. Dit betrof de risico's
die samenhangen met de opslag van stoffen die niet effectief geblust kunnen worden met een hi-ex inside
air installatie. Naleving van nieuwe vereisten kan immers alleen worden afgedwongen als deze in de Wet
milieubeheervergunningen van de bedrijven zijn opgenomen. Het was onbekend in hoeverre aan deze
oproep van de Minister de afgelopen jaren gevolg was gegeven.
Achtergrond van de genoemde nieuwe inzichten was een aantal uitgevoerde onderzoeken naar aanleiding
van de brand in Drachten4.
Aansluitend is wegens de nieuwe inzichten in april 2004 door het Nationaal Centrum voor Preventie het
Memorandum 61 uitgegeven. Dit memorandum is een specifieke uitwerking van de Voorschriften voor
Automatische Sprinklerinstallaties (VAS) voor het onderdeel opgeslagen stoffen. In het memorandum
worden stofcategorieën benoemd waarvan branden wel en waarvan branden niet met een hi-ex installatie
bestreden kunnen worden. Tevens wordt er een test omschreven die voor twijfelachtige stoffen moet zijn
uitgevoerd om deze op te mogen slaan in een met een hi-ex installatie beveiligde opslag. Na een
overgangstermijn tot 1 januari 2006 moeten de type A geaccrediteerde inspectie instellingen die keuringen
uitvoeren conform de VAS hun keuringen van de hi-ex installaties mede op basis van dit memorandum
uitvoeren.
In juni 2005 is door het Ministerie van VROM, samen met het Ministerie van SZW en VenW, de richtlijn
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, kortweg: de PGS-15 uitgegeven. Deze richtlijn voor de opslag van
verpakte gevaarlijke stoffen is een herziening van de CPR-15 richtlijnen en vervangt deze voor nieuwe
situaties. Expliciet staat in de inleiding van de PGS-15 vermeld dat deze richtlijn ook moet worden
toegepast bij milieuvergunningen van reeds bestaande situaties met een hi-ex installaties, waarvan op
grond van ervaring is gebleken dat deze niet adequaat zijn om een brand in de opgeslagen gevaarlijke
4 "Toepassing van hi-ex brandblussystemen, eindrapport", 28 september 2001, Tebodin in opdracht van VROM
"Knelpuntenrapportage n.a.v. strafrechtelijk onderzoek ATF Drachten", mei 2001, MRT Friesland
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 12/31
stoffen voldoende te beheersen en te blussen. Deze vergunningen moeten worden geactualiseerd en de
opslagsituaties moeten zo nodig worden aangepast5.
Uitkomsten
Bij 12% van de vergunningen heeft de introductie van de PGS-15 tot een actualisatie geleid.
De beide andere initiatieven, namelijk de brieven van de Minister van VROM en het beschikbaar komen
van Memorandum 61, lijken bij respectievelijk 19% en 4% van de vergunningen (mede) aanleiding te zijn
geweest tot actualisatie: samen dus 35%, ongeveer eenderde.
Van de onderzochte vergunningen is overigens wel een aanzienlijk deel sinds 2001 aangepast (kennelijk
om andere redenen), maar dat heeft in de meeste gevallen niet geleid tot verbetering van de voorschriften
voor de hi-ex installaties.
Het voorgaande houdt in dat bij een meerderheid van de onderzochte vergunningen (65%) geen
herleidbaar initiatief is genomen tot actualisering van de hi-ex aspecten.
De vraag kan worden gesteld of de niet-geactualiseerde vergunningen wellicht reeds voldeden aan de
aanvullende eisen voor dit soort blusinstallaties. Tevens is te bezien of de wel gedane aanpassingen
adequaat zijn. Uit het vervolg van deze rapportage blijkt dat vrijwel geen van de onderzochte vergunningen
geheel aan de vereisten voor hi-ex installaties voldoet.
3.3 Uitgangspuntendocument
Inleiding thema
In de PGS-15 richtlijn (paragraaf 4.8.2.1) wordt gesproken over uitgangspunten die door het bevoegd
gezag moeten worden vastgesteld ten aanzien van ontwerp, aanleg, onderhoud, beheer,
opleveringsinspectie en periodieke inspectie van de brandbeveiligingsinstallatie.
Het uitgangspuntendocument is het document waartegen een keuring moet worden uitgevoerd. Hiermee is
dit document dus de kern voor de initiële/periodieke beoordeling van de situatie. Daarom is het van
wezenlijk belang dat er een goed en eenduidig uitgangspuntendocument beschikbaar is, dat bovendien
door het bevoegd gezag is goedgekeurd. De systematiek van de eerdere richtlijn CPR 15-2 was precies
hetzelfde.
Toelichting thema
Het uitgangspuntendocument hoort alle gegevens en criteria te bevatten op basis waarvan de
blusinstallatie wordt aangelegd, gebruikt en periodiek geïnspecteerd.
Bij de beoordeling of actualisatie/aanpassing van de vergunningsvoorwaarden voor een hi-ex installatie
noodzakelijk is, speelt het uitgangspuntendocument eveneens een belangrijke rol.
Daarbij zijn belangrijke punten:
· het uitgangspuntendocument moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag;
· het uitgangspuntendocument moet zijn gebaseerd op de normen NFPA11(A), of
Memorandum 48 en 61.
In dit onderzoek is de inhoudelijke kwaliteit van de uitgangspuntendocumenten niet in detail beoordeeld.
Het milieudossier bij het bevoegd gezag is in de steekproef op de volgende punten getoetst:
· Is het uitgangspuntendocument aanwezig in het dossier?
· Is het uitgangspuntendocument goedgekeurd door of namens het bevoegd gezag?
Uitkomsten
In tabel 3.1 zijn de uitkomsten weergegeven van de zojuist genoemde onderzoekspunten betreffende het
uitgangspuntendocument.
Tabel 3.1: Bevindingen omtrent het uitgangspuntendocument van hi-ex installaties
5 zie: paragraaf 1.3, PGS-15
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 13/31
Bevoegd Gezag
Uitgangspuntendocument in Uitgangspuntendocument Beide vorige samen:
het milieudossier aanwezig? goedgekeurd door of namens (Uitgangspuntendocument
bevoegd gezag? goedgekeurd EN
aanwezig in
milieudossier)?
Ja 42 % 42 % 31 %
Nee 58 %* 58 %* 69 %
Totaal 100 % 100 % 100 % (26 stuks)
*) Deze gelijke percentages duiden niet op een identieke deelverzameling
Samengevat
Het uitgangspuntendocument als toetsingsdocument leeft onvoldoende bij zowel het bevoegd gezag als bij
de bedrijven. Het is bij 58% van de onderzochte gevallen niet goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Daarnaast is in meer dan de helft van de gevallen (eveneens 58%) het uitgangspuntendocument niet
aanwezig in het milieudossier.
Bij 50% van de bedrijven was geen uitgangspuntendocument voor de hi-ex installatie beschikbaar.
3.4 Periodieke inspecties door inspectie instellingen
Inleiding thema
Periodieke inspecties door onafhankelijke en geaccrediteerde inspectie instellingen vormen een essentieel
onderdeel van het onderhouds- en beheerssysteem voor hi-ex installaties. In dit onderzoek zijn daarom de
volgende onderzoeksvragen gesteld:
· Zijn de volgens CPR-15 en PGS-15 vereiste periodieke inspecties als vergunningsvoorwaarde
vastgelegd?
· Worden de vereiste periodieke inspecties van de hi-ex installatie daadwerkelijk uitgevoerd?
· Heeft het bevoegd gezag in de vergunning vastgelegd dat de betrokken opslagvoorziening alleen
in gebruik mag zijn met een goedkeurend inspectierapport?
· Is de hi-ex installatie op het moment van de steekproef goedgekeurd?
Toelichting thema
In de van toepassing zijnde richtlijnen worden ten aanzien van de hi-ex installatie ten minste de volgende
soorten inspecties voorgeschreven:
· een opleveringsinspectie;
· periodieke inspecties; volgens de PGS-15 ten minste éénmaal per jaar.
Hieronder wordt de strekking van de opleveringsinspectie en de periodieke inspecties toegelicht.
Opleveringsinspectie
Nadat de hi-ex installatie is aangelegd, wordt een opleveringsinspectie uitgevoerd om na te gaan of de hi-
ex installatie werkt en in overeenstemming is met het uitgangspuntendocument. Een goedkeurend
inspectierapport is volgens de PGS-15 een voorwaarde voor het in gebruik nemen van de betrokken
opslagvoorziening. In de gevallen waar tevens een certificaat wordt vereist door de verzekeraar of de
brandweer, is het goedkeurende inspectierapport één van de voorwaarden voor het afgeven van een
dergelijk certificaat.
Periodieke inspecties
PGS-15 stelt: "Iedere twaalf maanden, of korter indien de ontwerpnorm dat voorschrijft, na aanleg van de
brandbeveiligingsinstallatie moet door een type A geaccrediteerde inspectie instelling als bedoeld in
paragraaf 4.8.2.2 worden beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden
conform de door het bevoegd gezag goedgekeurde uitgangspunten". CPR-15-2 heeft een soortgelijke
paragraaf, waarin echter nog sprake is van de minder eenduidige term: "door het bevoegd gezag
aangewezen deskundige".
Door middel van de periodieke inspecties door een onafhankelijke deskundige inspectie instelling, wordt
de betrouwbaarheid (effectiviteit) van de hi-ex installatie regelmatig gecontroleerd. Een periodieke
inspectie bestaat uit een controle op de uitgangspunten die geformuleerd zijn in het
uitgangspuntendocument: controle van technische, bouwkundige en organisatorische aspecten. Tevens
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 14/31
wordt gecontroleerd op de uitvoering van het onderhoud, of er wijzigingen zijn geweest en wordt de
installatie getest.
Inspecties van hi-ex installaties, wat zeggen de richtlijnen en normen?
Ontwerp en aanleg
De relevante ontwerpnormen voor automatische brandbeveiligingsinstallaties, waaronder hi-ex installaties, zijn genoemd in bijlage 6
van de PGS-15. Van hi-ex inside air installaties zijn de ontwerpnormen: NFPA11, FM 3-4, of de VAS (Voorschriften Automatische
Sprinklerinstallaties) met de Memoranda 48 en 61. In deze ontwerpnormen is aangegeven dat diverse aspecten van een specifieke
installatie door de bevoegde autoriteiten moeten worden vastgesteld. Deze aspecten worden vastgelegd in een zogenaamd
uitgangspuntendocument, dat ook op grond van de PGS-15 (paragraaf 4.8.2.1) nodig is. Een dergelijk document werd voorheen vaak
een programma van eisen genoemd. Er zijn in de PGS-15 geen eisen gesteld aan de deskundigheid van de bedrijven die betrokken
zijn bij het ontwerpen of installeren van een hi-ex installatie.
Oplevering en periodieke inspectie
Conform PGS-15, paragraaf 4.8.2.2 en 4.8.2.3, moet na de aanleg en vóór de ingebruikname de brandbeveiliginginstallatie worden
beoordeeld op effectiviteit. Dit wordt een opleveringsinspectie genoemd. Na de ingebruikname moet de installatie vervolgens jaarlijks
worden geïnspecteerd. Conform de PGS-15 moeten deze inspecties worden uitgevoerd door een geaccrediteerde type A inspectie
instelling. Dat wil zeggen dat de inspectie instelling niet betrokken mag zijn bij het ontwerp of de aanleg van het
brandbestrijdingssysteem. Ook stelt de PGS-15 dat de betreffende inspectie instellingen moeten voldoen aan bepaalde
kwaliteitseisen. De PGS-15 verwijst hiervoor naar twee internationale normen ISO 17020 (algemene criteria voor het functioneren van
verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren) en EN 45011 (algemene eisen voor instellingen die
productcertificatiesystemen uitvoeren).
De Raad voor Accreditatie verleent de genoemde accreditaties en houdt toezicht op de kwaliteit en onafhankelijkheid van de inspectie
instellingen.
Overige normen
Zoals hierboven vermeld, stelt de PGS-15 alleen dat een automatische brandblusinstallatie moet zijn aangelegd conform de juiste
ontwerpnorm (geborgd via de goedkeuring van het uitgangspuntendocument) en moet zijn goedgekeurd door een deskundige
inspectie instelling (geborgd via de Raad voor Accreditatie). Er wordt geen verdere kwaliteitsborging voorgeschreven.
Er zijn in Nederland diverse initiatieven om de kwaliteit bij brandbeveiliging te borgen. Bijvoorbeeld het CCV (Centrum
Criminaliteitspreventie en Veiligheid) beheert het VAS met de bijbehorende Memoranda. De Nederlandse inspectie instellingen
hebben zich verenigd in de VIVB en hanteren de kwaliteitscriteria voor inspecties die zijn vastgelegd in het document VVB09.
Soms wordt door de brandweer of door verzekeraars verlangd dat een sprinklerinstallatie ook wordt gecertificeerd conform het LPCB
schema: LPS1233. Dat is een productcertificatieregeling die wordt uitgevoerd onder toezicht van de Engelse Raad voor de
Accreditatie (UKAS). Het LPS-schema bevat in tegenstelling tot de PGS-15 richtlijn, wèl criteria voor de bedrijven die betrokken zijn bij
het ontwerp en de aanleg. Dit schema schrijft verder voor dat installaties halfjaarlijks worden geïnspecteerd aan de hand van een
Basis document brandbeveiliging (Bdb). Een Bdb wordt opgesteld door de inspectie instelling. Een Bdb is niet hetzelfde als een
uitgangspuntendocument of een programma van eisen. Op deze aspecten wijkt de LPS 1233 af van het gestelde in de PGS-15.
Uitkomsten
Om te beginnen is nagegaan of in de vergunningen een goedkeurende opleveringsinspectie van de hi-ex
installatie is voorgeschreven. Gebleken is dat dit in 79%, dus minstens driekwart van de vergunningen niet
het geval is.
De meeste milieudossiers van de beschouwde hi-ex installaties in bedrijven bleken verder geen of slechts
sporadisch informatie over de opleveringsinspectie te bevatten. Door dit feit was het niet mogelijk om op
basis van de milieudossiers nadere vragen over de uitkomst van de opleveringsinspectie te beantwoorden.
En daardoor was meestal ook niet na te gaan of de opleveringsinspectie ooit is uitgevoerd.
Over de periodieke inspecties is in het onderzoek meer informatie achterhaald. Dit staat in tabel 3.2 en 3.3.
In tabel 3.2 is weergegeven bij welk deel van de steekproef:
· het bevoegd gezag in de vergunning heeft geëist dat de opslagvoorziening alleen in gebruik mag
zijn met een goedkeurend periodiek inspectierapport;
· de hi-ex installatie bij het bedrijf, op het moment van de steekproef (volgens de gegevens in het
milieudossier) was goedgekeurd.
Tabel 3.2: De aangetroffen situatie met betrekking tot goedkeuring van de hi-ex installaties
Bedrijven (volgens gegevens milieudossier)
Goedgekeurd Niet goedgekeurd Totaal
Een goedkeurend 11 % 8 % 19 %
egd g rapport is geëist
Een goedkeurend 54 % 27 % 81 %
Bevo geza rapport is niet geëist
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 15/31
Totaal 65 % 35 % 100 % (26 stuks)
Uit tabel 3.2 blijkt:
a. Het bevoegd gezag heeft slechts in circa 20% van de gevallen in de vergunning gesteld dat een
goedkeurend rapport is vereist om de opslagvoorziening in gebruik te mogen hebben;
b. Van de onderzochte opslagen is circa 65 % goedgekeurd. Deze keuringen zijn echter niet
allemaal uitgevoerd door een type A geaccrediteerde inspectie instelling;
c. Circa 40% (8/19 = 42%) van de bedrijven overtreedt een vergunningseis omdat de hi-ex
installatie niet is voorzien van een goedkeurend rapport en wel in bedrijf is. Op de totale
steekproef betreft dit 8% van de bedrijven;
Tabel 3.3: De situatie met betrekking tot periodieke inspectie van de hi-ex installaties
Bedrijven (opslagen)
Goedgekeurd Goedgekeurd
door A- Afgekeurd Niet gekeurd Totaal
door andere(n)
instelling
De inspecties 15% 12% 4% 12% 42 %
egd g zijn geëist
De inspecties 23% 15% 8% 12% 58 %
Bevo geza zijn niet geëist
Totaal 38% 27% 12% 23% 100 % (26 stuks)
In tabel 3.3 zijn de volgende vragen beschouwd. Bij welk deel van de steekproef:
· heeft het bevoegd gezag de periodieke inspecties in de vergunningvoorwaarden vastgelegd?
· worden de periodieke inspecties uitgevoerd, en door wie?
Uit tabel 3.3 blijkt:
a. Het bevoegd gezag heeft slechts in 42% van de gevallen in de vergunning gesteld dat periodieke
inspecties moeten plaatsvinden, bij 58% ontbreekt die vereiste in de vergunning;
b. Periodieke inspecties worden uitgevoerd bij circa (38+27+12=) 77% van de onderzochte bedrijven.
Bij nadere analyse blijkt het slechts bij een kleine helft (46%) van het aantal opslagen in de
steekproef, met zekerheid om inspecties door type A geaccrediteerde instellingen te gaan;
c. Daarbij blijkt dat ruim driekwart (23+15+8= 46 van in totaal 58%) van de bedrijven waar geen
inspecties zijn vereist, deze toch te laten uitvoeren;
d. Slechts 38 van de 65% goedgekeurde opslagen heeft een goedkeuring van een A-instelling,
slechts circa een derde van het totaal en twee derde dus niet. Twee derde (65%) heeft wel enig
goedkeurend rapport; een derde dus niet;
e. Ruim een kwart (12/42 = 28%) van de bedrijven overtreedt de eis van periodieke inspectie, waar
die expliciet is gesteld door bevoegd gezag. Op de totale steekproef betreft dit 12% van de
bedrijven;
Samengevat
In ruim 40% (42 %) van de gevallen heeft het bevoegd gezag in de milieuvergunning een periodieke
inspectie geëist; bij minder dan de helft daarvan is expliciet gesteld dat het verboden is een
opslagvoorziening in bedrijf te hebben zonder geldige goedkeuring.
Het bevoegd gezag heeft in de grote meerderheid (81%) van de gevallen een minder handhaafbare
situatie gecreëerd, door in de vergunningsvoorwaarden niet voldoende expliciet te vermelden dat de
opslagvoorziening alleen in gebruik mag zijn als de hi-ex installatie (periodiek) is goedgekeurd. Hier is
sprake van een tekortkoming in de milieuvergunning.
Van de bedrijven waarvoor de vergunningsvoorwaarden wel voldoende expliciet zijn, blijkt ruim een kwart
in overtreding te zijn (12% van in totaal 42%). Daarnaast blijkt dat ruim driekwart van de bedrijven waar
geen inspecties zijn geëist, toch op dit punt zelf verantwoordelijkheid neemt.
Periodieke inspecties worden uitgevoerd bij circa 77% van de onderzochte bedrijven. Bij in totaal 46% van
de opslagen in de steekproef is een geaccrediteerde A-instelling betrokken (geweest).
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 16/31
Vastgesteld is dat circa een derde (35%) van de bedrijven een opslagvoorziening met hi-ex installatie in
gebruik heeft die op het moment van de steekproef níet integraal is goedgekeurd.
Twee derde van de onderzochte hi-ex installaties is weliswaar goedgekeurd, maar in totaal slechts bij 38%
van de onderzochte opslagen gaat het om goedkeuring door een type A geaccrediteerde inspectie
instelling. De overige inspecties worden uitgevoerd door installateurs en leveranciers. De kwaliteit en
onafhankelijkheid van deze bureaus zijn echter niet geborgd op de wijze zoals dat is voorgeschreven in de
PGS 15. Omdat deze installateurs en leveranciers niet zijn geaccrediteerd worden zij niet gecontroleerd
door de Raad voor de Accreditatie.
3.5 Stoffenproblematiek
Inleiding thema
In dit onderzoekskader is gekeken naar:
· Of de vergunning duidelijk is over welke stoffen (en de aard van die stoffen) vergund zijn;
· Of de bedrijven een adequate registratie ten aanzien van aanwezige stoffen bijhouden;
· Of de term "twijfelachtige stoffen" voldoende aanknopingspunten geeft om een goede beslissing te
nemen omtrent opslag en bestijding met een hi-ex installatie;
· Of er ondanks een adequate registratie en de aanwezigheid van een adequate vergunning toch
onduidelijkheid bestaat omtrent stoffen die niet effectief blusbaar zijn met een hi-ex installatie.
Tenslotte is door de inspecteurs bij het bedrijfsbezoek (niet uitputtend) nagegaan of er in de opslag stoffen
aanwezig waren die niet effectief kunnen worden geblust.
Toelichting thema
Een hi-ex installatie is niet geschikt voor het blussen van branden van alle soorten stoffen. In
Memorandum 61 staan de stoffen genoemd die zeker niet met lichtschuim kunnen worden geblust (zie in
het eerste kader hieronder).
Er zijn ook enkele categorieën stoffen waarvan het twijfelachtig is of deze geblust kunnen worden met een
hi-ex inside air installatie. Deze staan ook benoemd in Memorandum 61 (zie het tweede kader).
Een hi-ex inside air installatie gebruikt de lucht in de opslagruimte voor de vorming van schuim. Omdat in
deze lucht bij een brand hete en zure rookgassen aanwezig zullen zijn, moeten zware eisen gesteld
worden aan het schuimvormende middel. Conform de ontwerpnormen voor hi-ex installaties (NFPA11,
Memorandum 61) moet het schuimvormend middel in combinatie met de opgeslagen stoffen getest
worden op geschiktheid. De criteria voor deze test zijn beschreven in de circulaires IBP 03892009 van 31
augustus 1992 en IBP 31195002 van 31 januari 1995, samen aangeduid als de `VROM test'.
Twijfelachtige stoffen kunnen slechts worden toegelaten tot de opslag indien hiervoor een kleinschalige
test is uitgevoerd. Deze testmethode is nader uitgewerkt in Memorandum 61. Deze testen worden
uitgevoerd door de leveranciers van het schuimvormend middel. In Nederland zijn twee leveranciers actief
voor schuimvormend middel dat voldoet voor toepassing in hi-ex brandblussystemen. Beide leveranciers
hebben inmiddels een eigen lijst samengesteld met stoffen die conform de kleinschalige test met `hun'
schuimvormend middel geblust kunnen worden. De informatie op deze lijsten is niet rechtstreeks
beschikbaar voor het bevoegd gezag.
Om te voorkomen dat in een opslaglocatie met een hi-ex installatie stoffen worden opgeslagen die niet te
blussen zijn, is het noodzakelijk dat in de vergunning expliciet wordt aangegeven welke stoffen wel en
welke stoffen niet in de opslagvoorziening aanwezig mogen zijn. Een adequate vergunning regelt ten
minste dat stoffen van de ADR klassen 4.2, 4.3, 5.1, 5.2 en siliconen/spuitbussen niet zijn toegestaan.
Moeilijker is het om in een vergunning goed te regelen dat er geen stoffen worden opgeslagen waarvan
het twijfelachtig is of deze wel geblust kunnen worden. Dit betreft namelijk geen eenduidige categorie van
stoffen, zeker in het geval het samengestelde producten betreft. Er is duidelijk behoefte aan een goed
hanteerbare omschrijving van stoffen die mogelijk niet met een hi-ex installatie geblust kunnen worden.
Ook is er behoefte aan een overzicht van dergelijke stoffen waarvoor door middel van een kleinschalige
test is vastgesteld dat ze wel of juist niet effectief geblust kunnen worden. Deze informatie zou goed door
het bevoegd gezag gebruikt kunnen worden bij het vooroverleg over een vergunningaanvraag en
resulteren in voorschriften in de vergunning over wat bij de betreffende inrichting wordt verstaan onder
twijfelachtige stoffen en hoe vastgesteld moet worden of deze wel of niet opgeslagen mogen worden.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 17/31
Error! ffen en producten waarvan branden niet effectief met Hi-ex geblust kunnen worden
1) Sto
· Stoffen die niet met water geblust kunnen worden, dus stoffen uit ADR 4.3;
· Zuurstofgenerende producten. Bijvoorbeeld stoffen uit ADR 5. Met verwijzing naar NFPA 11 is het reëel (mede op
indicatie van specialisten uit de branche) dat de producten in deze categorie niet effectief met Hi-ex kan worden
bestreden. Er kan echter reden zijn producten die bekend staan als oxiderend toch op te slaan (bijvoorbeeld als het
gaat om kleinverpakking en kleine hoeveelheden alsmede een beperkte heftigheid van oxidatie). Dan is het in overleg
met bevoegd gezag opslag toegestaan op voorwaarde van een geslaagde grootschalige test, waarvan de testopzet
moet worden overeengekomen met bevoegd gezag, assuradeur, inspectie-instelling en certificeringinstelling;
· Spuitbussen/aërosolen. Recent uitgevoerde testen tonen aan dat een exploderende spuitbus er vrijwel zeker voor
zorgt dat de generatoren basisproduct en en drijfgas in vernevelde vorm gaan aanzuigen. Juist door de nevel is een
maximaal negatieve beïnvloeding op schuimvorming mogelijk (maximaal aanrakingsoppervlak met het uittredende
water-concentraat-mengsel in de generator). Dit was al duidelijk voor siliconen houdende spuitbussen. Maar ook
exploderende spuitbussen met bijvoorbeeld slagroom (geen gevaarlijke stof, noch drijfgas dus ogenschijlijk
onverdacht) onderbreekt de schuimproductie (door het vet) volledig. Bovendien levert ook de opsomming uit de NFPA
11 een negatief oordeel op voor spuitbussen met een drijfgas van tot vloeistof verdicht ontvlambaar gas (bijvoorbeeld
propaan en butaan). Er zullen echter spuitbussen zijn waarbij geen van bovenstaande aspecten van toepassing is.
Wederom geldt dat voorwaarde voor toestemming het uitvoeren van een grootschalig test is, zoals eerder
weergegeven;
· Producten die gevoelig zijn voor kernbranden, veroorzaakt door broei. Hoewel mogelijk bij broei een Hi-ex installatie in
staat zal zijn de uitbreiding van brand te vertragen en aldus een controlerende functie uit te oefenen., wordt niet het
primaire doel bereikt, namelijk blussen;
· Ontvlambaar gas (al dan niet tot vloeistof verdicht);
· Explosieven;
· Voor zelfontbranding vatbare stoffen, dus stoffen uit ADR 4.2;
· Onder spanning staande open electrische apparatuur.
Bron: Memorandum 61/NFPA 11
2) Stoffen en producten waarvan het twijfelachtig is of branden met Hi-ex effectief bestreden kunnen worden
· Lucht (of zuurstof ) bevattende producten (niet chemisch gebonden). Expertise van de leveranciers van de installatie
zal vereist zijn om te beoordelen of de producten tot deze categorie behoren. Opslag van deze producten is in overleg
met het bevoegd gezag toegestaan onder voorwaarde van een geslaagde grootschalige test, waarvan de testopzet
overeengekomen moet worden met het bevoegd gezag, assuradeur, inspectie-instelling en certificeringinstelling;
· Siliconen. Recent uitgevoerde testen tonen aan dat schuimvorming niet negatief wordt beïnvloed door siliconen die als
vloeistof (atmosferisch, dus niet onder druk) worden opgeslagen. Dit geldt zowel voor de 'koude' aanraking met
siliconen, als met de verbrandingsgassen van brandende siliconen. Dit resultaat dient wel voor elk fabrikaat te worden
aangetoond door middel van kleinschalige testen. Om deze redenen worden siliconen in de categorie 'twijfelachtig'
geplaatst;
· Overige samengestelde stoffen. Dit is een restcategorie, die door betrokken partijen (bevoegd gezag, assuradeur) in
overleg met de installateur/leverancier en de inspectie instellingen gezamenlijk moet worden aangegeven, Dit is dus
een project gebonden categorie. Het geeft betrokken partijen de mogelijkheid stoffen waar weinig tot niets van bekend
is aan een kleinschalig onderzoek te onderwerpen. Te denken valt hier aan chemisch samengestelde stoffen, waar te
weinig informatie in het MSDS (Material Safety Data Sheet) is opgenomen. Omdat deze materie te complex is om alle
voorkomende gevallen in één memorandum te kunnen beschrijven en voorzien, kunnen eisende partijen kleinschalige
testen eisen door stoffen in deze restcategorie te plaatsen.
Bron: Memorandum 61
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 18/31
Uitkomsten
Binnen het thema Stoffenproblematiek zijn in het onderzoek diverse punten aan de orde gesteld. De
uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de tabellen 3.4 tot en met 3.6.
Inzicht in vergunde en aanwezige stoffen
In tabel 3.4 is weergegeven bij welk deel van de steekproef:
· het bevoegd gezag inzichtelijk heeft gemaakt welke stoffen vergund zijn in de opslag;
· naast de naam van de vergunde stoffen ook de aard ervan bekend is.
De laatste kolom geeft informatie over het al dan niet correct en handhaafbaar regelen van het vergunnen
van stoffen door het bevoegd gezag. Deze informatie is verkregen uit enerzijds de aanwezigheid van een
lijst van vergunde stoffen en anderzijds uit het geboden inzicht in de aard van die stoffen per ADR klasse
(zoals in de PGS-15 vereist en in Memorandum 61 genoemd). De situatie wordt in het onderzoek alleen
als goed beheersbaar aangemerkt, indien de vergunde stoffenlijst een ADR klassenindeling bevat.
(Volledigheidshalve is tevens het beeld vermeld voor de eerder gehanteerde WMS-indeling. Dit betreft
echter een andere deelverzameling).
Tabel 3.4: De wijze waarop de stoffenproblematiek in/via de vergunningen is geregeld
Vergunningen (bevoegd gezag) Samenvatting (BG)
Is er een lijst van vergunde Vergunning voor stoffen is
stoffen Is er een eis: correct en handhaafbaar
(+ aard ervan) aanwezig "Journaal bijhouden"
obv WMS obv ADR obv WMS*) obv ADR*)
Ja 38 % 31 % 58 % 15 15 %
Nee 62 % 69 % 42 % 85 85 %
Totaal 100 % (26) 100 % (26) 100 % (26)
*) Deze totaalcijfers zijn minder dan de som van overeenkomende cijfers in de rijen, omdat er opslagen met diverse gebreken zijn.
De opslagen zijn hier geteld, niet de gebreken zelf.
Uit tabel 3.4 blijkt:
a. Bij 69% van de vergunningen is niet inzichtelijk welke stoffen er zijn toegelaten in de opslag van de
inrichting. In deze gevallen is dan ook niet duidelijk of de stoffen verenigbaar zijn met een hi-ex
installatie;
b. In 42% van de gevallen is niet (in meer gevallen niet adequaat) voorgeschreven dat door het
bedrijf een journaal moet worden bijgehouden van de stoffen die worden opgeslagen;
c. Uit de combinatie van de bevindingen (per geval) blijkt dat slechts in 15% van de onderzochte
gevallen sprake is van correcte voorschriften waarmee voor het bevoegd gezag handhaafbaar is
dat alleen stoffen worden opgeslagen die verenigbaar zijn met een hi-ex installatie. Wanneer dit
zou worden beoordeeld op basis van de in CPR-15 vermelde WMS-indeling komt men tot
eenzelfde beeld.
Uit tabel 3.5 blijkt overigens dat er bij 88% van de onderzochte bedrijven wel een vorm van registratie van
aanwezige stoffen wordt bijgehouden. De bedrijven scoren dus gunstiger dan het bevoegd gezag met de
milieuvergunning op dit aspect.
Tabel 3.5: Actueel inzicht in daadwerkelijk aanwezige stoffen bij bedrijven
Bedrijven
Is er een stoffenlijst/ journaal/stoffenregistratie aanwezig?
Ja 88 %
Nee 12 %
Totaal 100 % (26 stuks)
In het kader van deze steekproef is aan de hand van de gegevens op de stoffenlijsten gecontroleerd op
daadwerkelijke aanwezigheid van verboden of twijfelachtige stoffen in de opslagen. De uitkomst hiervan is
in tabel 3.6 weergegeven.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 19/31
Tabel 3.6: Aanwezigheid van stoffen die niet effectief met een hi-ex installatie zijn te blussen
Bedrijven: In de opslag zijn dergelijke stoffen aanwezig (geweest):
Volgens de journaals/stoffenlijst: bij 42 %
waarvan in totaal bij 30% de feitelijke aanwezigheid is vastgesteld
Bij ruim 40% (42%) van de onderzochte bedrijven was in het journaal van de opslag te lezen dat er stoffen
aanwezig (geweest) zijn die niet effectief met een hi-ex installatie kunnen worden geblust.
De inspecteurs van de VROM-Inspectie hebben tijdens het korte bezoek aan de bedrijven geprobeerd te
bepalen of dergelijke stoffen op dat moment ook daadwerkelijk aanwezig waren. Dat kon 30% van de
onderzochte bedrijven inderdaad direct worden vastgesteld.
Bij slechts een kwart van de in het onderzoek betrokken gevallen was aantoonbaar dat het bevoegd gezag
in de afgelopen twee jaar op stoffen heeft gecontroleerd.
Voor een drietal bedrijvencategorieën in de steekproef is afzonderlijk nagegaan of daar het geschetste
beeld overeenkomst met dat van het steekproefgemiddelde van 30% uit tabel 3.6. Dat levert het volgende
beeld op:
- Bestrijdingsmiddelenopslag: 0% (0 van de 4 in de steekproef);
- Opslag & distributie: 33% (1 van de 3 in de steekproef);
- Afval: 100% (2 van de 2 in de steekproef).
Samengevat
De vereiste van het registreren van aanwezige stoffen is in 58% van de onderzochte gevallen in de
vergunningsvoorschriften vastgelegd, en bij 42% dus niet.
Minstens tweederde van het betrokken bevoegd gezag verschaft in de milieuvergunning onvoldoende
duidelijkheid over (de aard van) de vergunde stoffen. Dit heeft ten minste twee nadelige effecten:
a. Vergunningen geven de vergunninghouder onvoldoende duidelijkheid welke stoffen wel en niet zijn
toegestaan;
b. De vergunningen zijn op dit punt niet goed handhaafbaar.
In veel gevallen (88%) is er bij de onderzochte bedrijven een vorm van registratie van opgeslagen stoffen.
Dit onderzoek heeft verder uitgewezen dat er bij ruim 40% van de opslagen, stoffen aanwezig (geweest)
zijn, die met een hi-ex installatie niet effectief te blussen zijn. Ondanks en blijkens de registratie van
stoffen, gaat het dus regelmatig mis bij het weren van stoffen die de blussende werking van een hi-ex
installatie hinderen of te niet doen.
3.6 Goede werking van de opslagvoorziening
Inleiding thema
Uiteraard moet een blusinstallatie goed werken om bij brand het gewenste effect te hebben. Daarnaast
moet ook de opslag zelf aan bepaalde eisen voldoen om de goede werking te kunnen garanderen. De
vereisten hiervan staan in de PGS-15 en de onderliggende normen beschreven. Er moet bijvoorbeeld
voldoende vrije ruimte onder de schuimgeneratoren aanwezig zijn om het schuim effectief te kunnen
verspreiden. Verder mogen er geen openingen in wanden of dak zijn waaruit het aangemaakte schuim zou
kunnen weglekken. Aanwezige deuren en (laag geplaatste) ventilatieroosters moeten om deze reden bij
brand automatisch sluiten. In de steekproef zijn deze punten gecontroleerd voor zover dat met een korte
visuele inspectie van de opslag mogelijk is.
Toelichting thema
Gelet is op de volgende criteria:
· Er mag geen rook- en warmte afvoer (RWA) aanwezig zijn in een opslagvoorziening die beveiligd
is met een op inside air gebaseerde hi-ex installatie. Dit is expliciet vermeld in PGS-15.
Het verbod op RWA bij inside air installaties kan deels worden beschouwd als een
actualiseringspunt, want de CPR-15 reeks was hierover in de hoofdtekst niet expliciet (de eis was
enkel te vinden in het bij CPR-15 behorende Handboek automatische blussystemen);
· Deuren en (laag geplaatste) ventilatieroosters moeten bij brand automatisch sluiten en ze moeten
ook daadwerkelijk kunnen sluiten. Eén van de problemen bij de brand bij ATF in Drachten was dat
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 20/31
er schuim weglekte door ventilatieroosters. Hetzelfde kan gebeuren bij deuren die bijvoorbeeld
met een keg in de open stand worden gehouden;
· Wordt er voldoende vrije ruimte onder de schuimgeneratoren van hi-ex installaties aangehouden?
De bovenstaande zaken zouden ook moeten worden gecontroleerd in de periodieke inspecties door de
type A geaccrediteerde inspectie instellingen. Daarom zijn de uitkomsten gekoppeld aan de recente
keuringen door deze instellingen.
Uitkomsten
Uit de voorwaarden die in/via de milieuvergunning zijn gesteld, is gebleken dat in 77% van de onderzochte
gevallen door het bevoegd gezag niet (duidelijk) gesteld is dat geen RWA aanwezig mag zijn en dat
deuren en andere openingen (bij brand automatisch) moeten sluiten.
In tabel 3.7 is dit aangegeven, tevens is daarin vermeld bij hoeveel procent van de opslagvoorzieningen op
dit punt feitelijk gebreken zijn aangetroffen.
Tabel 3.7: Niet (automatisch) afsluitende ventilatieopeningen: voorschriften versus feitelijke aanwezigheid
Bedrijven
Niet automatisch sluitende (ventilatie)openingen
Afwezig Aanwezig Totaal
Verbod op (niet
automatisch sluitende) 19 % 4 % 23 %
egd g ventilatieopeningen
Geen verbod op
dergelijke 65 % 12 % 77 %
Bevo geza ventilatieopeningen
Totaal 84 % 16 % 100 % (26 stuks)
3.7 Totaalbeeld van de hiervoor behandelde thema's
In de paragrafen 3.3 tot en met 3.6 zijn vier hoofdthema's aan de orde geweest, waarin onder andere is
gekeken naar de situatie bij de bedrijven en de kwaliteit van de vergunningen en handhaving. Wanneer de
balans wordt opgemaakt moet worden geconstateerd dat geen van de onderzochte vergunningen op deze
vier thema's geheel in orde is bevonden. Vrijwel elke vergunning mist een of meer essentiële
brandveiligheidvereisten. In het algemeen is er geen wezenlijk verschil tussen de bevindingen over de
onderzochte vergunningen van provincies (3) en gemeenten (23).
Tevens is gekeken naar de rol van de type A geaccrediteerde inspectie instellingen.
Het totaalbeeld is opgenomen in tabel 3.8.
Tabel 3.8 geeft om te beginnen aan hoeveel procent van de onderzochte opslagen is goedgekeurd, zie
daarvoor de eerste en tweede rij. Daarbij is vermeld welk deel door een type A geaccrediteerde inspectie
instelling is goedgekeurd en welke is goedgekeurd door een andere instantie.
Tabel 3.8: Gebreken in de opslagen versus al dan niet goedgekeurd zijn
Bedrijven: gebreken i.v.m. de betreffende hi-ex opslagen
Uitgangspunten- Niet-sluitende Verboden
document Ventilatie stoffen op de De vorige
niet goedgekeurd openingen lijst en/of 3 criteria
of niet aanwezig aanwezig aanwezig samen:
Goedgekeurd door 31*) van 38%
27% 8% 15%
A-instelling: 38% (tweederde)
19*) van 27%
Goedgekeurd door 15% 8% 8% (ruim
andere instantie: 27% tweederde)
Afgekeurd: 12% 12% 0% 4% Totaal:
Niet gekeurd: 23% 15% (0%) 15% ten onrechte
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 21/31
100% (26) 100% (26) 100% (26) 100% (24) goedgekeurd:
(overig = 31%) (overig = 84%) (overig = 58%) 50% (van 26)
De tabel (laatste kolom) laat zien dat er bij minstens tweederde van de goedgekeurde hi-ex opslagen
gebreken zijn aangetroffen. Voor een groot deel komt dit doordat er geen (goedgekeurd)
uitgangspuntendocument aanwezig was. De laatste kolom (rij 1 en 2) suggereert enig nadelig verschil voor
de A-instellingen ten opzichte van andere instanties. Het verschil is in dit geval niet met zekerheid
(statistisch) significant; gesteld kan worden dat beide laten in twee derde (of meer) van de goedgekeurde
opslagen steken vallen.
Ook wanneer er in een opslag met hi-ex installatie RWA-luiken, niet afsluitbare (ventilatie)openingen, te
weinig ruimte onder de schuimgeneratoren of verboden stoffen aanwezig, zou deze niet mogen worden
goedgekeurd.
Uit tabel 3.8 kan worden afgeleid dat de meerderheid van de onderzochte (al dan niet goedgekeurde) hi-ex
opslagen één of meer gebreken vertoont. Uit nadere analyse blijkt dat het gaat om circa driekwart van de
opslagen.
Uit tabel 3.8 blijkt dat bij in totaal 50% van de goedgekeurde opslagen in de steekproef dit soort gebreken
aan de orde was. De inspectie-instellingen lieten bij minstens twee derde van hun goedkeuringen steken
vallen. Dit roept twijfels op over de reikwijdte en kwaliteit van deze periodieke inspecties.
3.8 Arbo-risico's verbonden aan een hi-ex installatie (vluchtveiligheid)
Inleiding thema
Een opslagloods die is beveiligd met een hi-ex installatie vormt een risico voor alle daarin aanwezige
personen. Bij het inwerking treden van een hi-ex installatie (bij brand of bij loos alarm) vult de ruimte zich
namelijk snel met schuim. Eventueel aanwezige personen komen daardoor snel in een levensgevaarlijke
situatie: ze kunnen de uitgang niet meer vinden en kunnen in het schuim verdrinken. Er is uiteraard een
spanningsveld tussen de vertragingstijd en de wenselijkheid van een snel startende blusactie. Verdrinking
in blusschuim is hier echter een reëel gevaar. De noodzakelijke vertragingstijd kan een hi-ex installatie met
grotere capaciteit vergen.
Om de hier genoemde risico's te ondervangen moet een opslag met een hi-ex installatie voorzien zijn van
bepaalde technische en organisatorische veiligheidsvoorzieningen.
Toelichting thema
Dit onderwerp wordt niet in de milieuvergunning geregeld, omdat het buiten de reikwijdte van de Wet
milieubeheer valt. Op grond van de vereisten in de PGS-15, voorkomend uit de ARBO-wet, moeten
beveiligingsvoorzieningen aanwezig zijn die het geschetste risico voor aanwezigen in voldoende mate
beperken. Bij de steekproef is bezien of de volgende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn:
· Duidelijke waarschuwingsborden bij de betrokken ruimte;
· Het obstakelvrij houden van (nood)uitgangen;
· Optische en akoestische alarmering voorafgaand aan het inwerkingtreden van de hi-ex installatie;
· Een minimale vertragingstijd van het inwerking treden van de hi-ex installatie opdat aanwezigen
kunnen vluchten.
Het toezicht hierop gebeurt door de Arbeidsinspectie, die bij de voorbereiding van het onderzoek
betrokken is geweest.
Uitkomsten
In tabel 3.9 zijn de uitkomsten weergegeven van het onderzoek naar noodzakelijke voorzieningen voor de
(vlucht)veiligheid van personen die in een met een hi-ex installatie beveiligde de opslag aanwezig kunnen
zijn.
De situatie wordt niet in orde bevonden indien één of meer van de genoemde beveiligingspunten
ontbreken.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 22/31
Tabel 3.9: Vluchtveiligheid in opslagen met een hi-ex installatie
Aanwezigheid van borden, uitgangen 'vrij', alarmering en blusvertraging in de opslagen
Ja Nee (één of meer gebreken) Totaal
69 % 31 % 100 % (26 stuks)
Samengevat
Het (wellicht onbedoeld) in werking treden van een hi-ex installatie is levensgevaarlijk voor de aanwezigen.
Ruim tweederde van de bedrijven voldoet aan de minimale voorzieningen voor de vluchtveiligheid. 31 %
van de opslagen heeft op één of meerdere onderzochte punten gebreken.
3.9 Risico's voor de omgeving
Toelichting thema
Brand in een opslag met gevaarlijke stoffen kan bij slechte beheersmaatregelen leiden tot risico's voor de
directe omgeving. Toxische verbrandingsproducten kunnen vrijkomen (gezondheidsrisico en milieurisico)
en er kan sprake zijn van een brandrisico voor eventuele belendingen. De omvang van
de gezondheidsrisico's hangt af van het aantal personen dat blootgesteld wordt en de mate van
blootstelling. Van belang zijn dan de concentraties aan gevaarlijke stoffen op die plaatsen waar zich de
betreffende personen bevinden. Extra risico lopen personen die meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor die
blootstelling, bijvoorbeeld kinderen, oude mensen en mensen met aandoeningen van hart en longen, of
personen die grote hoeveelheden van die stoffen inademen als gevolg van sport of intensief lichamelijk
werk. Nemen we nu de brand bij ATF in Drachten als voorbeeld, waarbij grote hoeveelheden schadelijke
stoffen zijn vrijgekomen, dan zien we dat daar 44 mensen klachten van luchtwegen, slijmvliezen en
dergelijke hebben geuit en dat na 6 jaar nog steeds tenminste 27 personen niet klachtenvrij waren. De
brand in Drachten was nog relatief gunstig omdat het ontstaan langzaam was en er dus weinig
werknemers gezondheidsschade hebben opgelopen. Ook ging de rookpluim met gevaarlijke stoffen
voornamelijk over dun bevolkt gebied en waren er geen specifieke kwetsbare groepen slachtoffer van de
brand. Vertalen we deze effecten nu naar de resultaten van dit onderzoek bij 26 vergelijkbare bedrijven
dan kunnen we stellen dat deze bedrijven de kans op gezondheidsschade opleveren bij grofweg 26 maal
44 mensen is in totaal 1144 mensen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de aanwezigheid van
kwetsbare objecten als scholen waarbij het aantal slachtoffers een veelvoud kan zijn.
De Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI) benoemt voor bedrijven met gevaarlijke (afval)stoffen
met het hoogste beschermingsniveau 1 en een hi-ex installatie, een minimale afstand van 20 meter ten
opzichte van kwetsbare objecten. Bij die afstand wordt voldaan aan de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico, respectievelijk de richtwaarde van 10-6 per jaar. Het invloedsgebied voor de
verantwoording van het groepsrisico ligt afhankelijk van de grootte van de opslag op 90 of 320 meter.
Deze afstanden zijn alleen voldoende als alle risicoreducerende maatregelen genomen zijn. Zowel de
risicoafstanden als de effectafstanden zijn dus in feite groter als niet alle risicoreducerende maatregelen
genomen zijn.
Uitkomsten
In het onderzoek is nagegaan of in de directe omgeving van de onderzochte opslagen kwetsbare objecten
aanwezig zijn.
Tabel 3.10: Groepen kwetsbare objecten in de directe omgeving van de opslagen
Afstand (m) tot Totaal aantal Hi-ex installatie Verboden stoffen Ventilatieopeningen
kwetsbare objecten opslagen niet goedgekeurd aanwezig (geweest) aanwezig
0 - 250 77% 27% 34% 12%
(Totaal) 100% (= 26) 35% 42% 16%
In de steekproef zaten geen bedrijven waar de afstand tot kwetsbare objecten tussen de 100 en 250 meter
bedroeg.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 23/31
Uit tabel 3.10 blijkt dat er bij circa een kwart (23%) van de opslagen op 100 m afstand of minder, groepen
kwetsbare objecten aanwezig zijn. Nadere analyse toont dat ruim tweederde (16 op de 23%) van die
opslagen feitelijke gebreken vertoont. Bijvoorbeeld niet goedgekeurd en verboden stoffen aanwezig. In
deze gevallen is sprake is van een reëel veiligheidsrisico. In de meeste gevallen liggen kwetsbare objecten
op een grotere afstand van de opslagen.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 24/31
4 Conclusies
Dit onderzoek is gericht geweest op grote opslaglocaties voor gevaarlijke stoffen die zijn uitgerust met een
hi-ex inside air brandblusinstallatie. Het doel was het verkrijgen van inzicht in de veiligheidsituatie, de
actuele vergunningsituatie, de naleving en de mate waarin relevante richtlijnen zijn geïmplementeerd. Bij
de voorbereiding van het onderzoek is samengewerkt met de Arbeidsinspectie.
In Nederland hebben circa 200 bedrijven een hi-ex inside air blusinstallatie. Het onderzoek is uitgevoerd bij
een representatieve steekproef van 26 bedrijven en het betrokken bevoegde gezag en was gericht op een
aantal essentiële veiligheidsaspecten. De gecontroleerde bedrijven varieerden van opslagen voor
bestrijdingsmiddelen; verven en lakken; afvalstoffen; opslagen bij de chemische industrie en transport- en
distributiebedrijven. Hiervan zijn eerst de milieuvergunning en het dossier beoordeeld bij het bevoegd
gezag (3 provincies en 23 gemeenten) en aansluitend zijn de bedrijven bezocht.
4.1 Veiligheidsrisico's
Ten behoeve van een goede brandveiligheid is het cruciaal dat van geïnstalleerde automatische
brandbeveiligingsystemen vaststaat dat ze werken. Anders is sprake van schijnveiligheid.
In dit onderzoek is geconstateerd dat bij veel grote opslaglocaties voor gevaarlijke stoffen niet goed is
geborgd dat de aanwezige brandblusinstallaties op een effectieve manier een brand kunnen bestrijden.
Daarmee bestaat het risico dat een beginnende brand onbeheersbaar wordt. Dit heeft direct risico's voor
de arbeidsveiligheid van het aanwezige personeel, maar ook kunnen er effecten optreden buiten het
bedrijf. Er kunnen diverse gevaarlijke stoffen verspreid worden naar de lucht, de bodem en grond- en
oppervlaktewater. De brand bij ATF in Drachten heeft destijds laten zien dat dergelijke effecten ook
daadwerkelijk optreden. In deze gevallen is er sprake van een reëel risico. Als gevolg van een onveilige
situatie bij de betreffende bedrijven lopen tenminste 1144 personen rond de onderzochte 26 bedrijven
kans op gezondheidsschade. Als alle vergelijkbare bedrijven met grootschalige opslag van gevaarlijke
stoffen in Nederland in ogenschouw worden genomen is de omvang evenredig veel groter. Zeker wanneer
ook kwetsbare groepen slachtoffer worden kan er sprake zijn van een veelvoud aan slachtoffers.
Naast het feit dat is geconstateerd dat de kwaliteit van de brandblusinstallaties niet voldoende is geborgd
in de milieuvergunningen, ontbreekt in veel gevallen ook de uitvoering van de benodigde inspecties en
keuringen. Er wordt dan niet of onvoldoende door deskundigen beoordeeld of deze brandblusinstallaties in
de werkelijkheid voldoen aan de kwaliteitseisen zoals die worden genoemd in de richtlijnen. Uit het
onderzoek is gebleken dat diverse opslaglocaties inderdaad niet voldoen aan de toepasselijke richtlijnen.
Deze opslagen waren hetzij al bij een keuring door een inspectie instelling afgekeurd of bleken bij nader
onderzoek feitelijke gebreken te vertonen. Het gaat dus niet alleen om een theoretisch risico, maar ook
over een feitelijke risico van een kwalitatief onvoldoende brandbestrijdingssysteem.
Bij een kleine helft van de onderzocht bedrijven waren bovendien stoffen aanwezig (geweest) die niet door
een hi-ex installatie geblust kunnen worden.
Een kwalitatief onvoldoende brandblusinstallatie geeft risico's voor aanwezige personen. Het (wellicht
onbedoeld) in werking treden van een hi-ex installatie is vanwege het snel volstromen van de locatie met
schuim enorm risicovol voor het aanwezige personeel of andere aanwezige personen. Bij een derde van
de opslagen zijn op dit punt één of meer gebreken aangetroffen in de noodzakelijke voorzieningen voor de
vluchtveiligheid. Ook op dit punt is dringend verbetering gewenst.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 25/31
In dit onderzoek is nagegaan of er kwetsbare objecten in de directe omgeving van de beschouwde
opslagen liggen. Gebleken is dat ongeveer een kwart van de onderzochte opslagen dicht bij kwetsbare
objecten staat. Ruim tweederde van die opslaglocaties vertoont feitelijk gebreken in de beveiliging en/of is
niet bij periodieke inspectie goedgekeurd. In deze gevallen is er sprake van een reëel risico's voor de
directe omgeving.
4.2 Kwaliteit van de vergunningen voor opslaglocaties met hi-ex blusinstallaties
Sinds de brand bij ATF in Drachten in 2000 is het inzicht gegroeid dat hi-ex inside air brandblusinstallaties
niet geschikt zijn om branden van alle soorten stoffen te blussen. Ook werd duidelijk dat er eisen gesteld
moeten worden aan de brandcompartimenten om weglekken van schuim te voorkomen. Aan deze
onderwerpen was in de richtlijn CPR 15-2 onvoldoende aandacht besteed. Om het bevoegd gezag erop te
wijzen dat de milieuvergunningen voor opslaglocaties met een hi-ex inside air brandblusinstallatie
geactualiseerd moesten worden, heeft de Minister van VROM hierover in 2001 en in 2002 brieven
gestuurd aan het bevoegd gezag. Daarnaast zijn deze nieuwe inzichten ook opgenomen in de nieuwe
richtlijn met de normen voor voorzieningen bij opslag van gevaarlijke stoffen (PGS-15, uitgegeven 28 juni
2005). Tevens zijn deze inzichten opgenomen in de ontwerpnorm voor hi-ex inside air installaties
(Memorandum 61, uitgegeven 29 april 2004). Bedrijven met hi-ex installaties hebben zelf de plicht om de
veiligheid in het bedrijf te garanderen en bewaken. Echter alleen met een goede borging van de vereisten
in o.a. de milieuvergunningen kan het bevoegd gezag hierop toezicht houden.
Bij dit onderzoek is de actualiteit en de kwaliteit van de vergunningen beoordeeld op vier onderdelen:
a) goedkeuring van het uitgangspuntendocument (tabel 3.1);
b) periodieke inspecties door een type A geaccrediteerde inspectie instelling (tabel 3.2 en 3.3);
c) opslag van stoffen die niet geblust kunnen worden; (tabel 3.4);
d) voorkomen van weglekken van blusschuim vanuit de compartimenten (tabel 3.8).
Uit dit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de vergunningen voor hi-ex inside air brandblusinstallaties
ernstig tekort schiet op diverse onderdelen. Vrijwel geen enkele van de 26 onderzochte vergunningen is op
alle vier de bovengenoemde onderwerpen in orde bevonden. Slechts een derde van de
milieuvergunningen blijkt tussen 2000 en 2007 geactualiseerd op de punten die voor hi-ex installaties van
belang zijn.
De uitkomsten van dit huidige onderzoek komen opvallend overeen met de conclusies van onderzoeken
direct na de brand in Drachten. De knelpunten van destijds zijn er nog steeds. Het bevoegd gezag heeft
duidelijk onvoldoende werk gemaakt om de (brand)veiligheidsrisico's die samenhangen met de opslag van
gevaarlijke stoffen in opslaglocaties met een hi-ex inside air brandblusinstallatie afdoende in te perken. Er
zijn weliswaar voorbeelden waar het bevoegd gezag het wel goed heeft geregeld, maar voor de
meerderheid van onderzochte betrokken bevoegde gezagen geldt dat niet. In die gevallen zijn de
brandveiligheidsvoorschriften niet expliciet opgenomen in de vergunningvoorschriften, of er wordt, ten
onrechte, volstaan met een algemene verwijzing naar de CPR-15 of PGS-15.
Ad a: Goedkeuring van het uitgangspuntendocument
Het uitgangspuntendocument voor het ontwerp, aanleg, beheer, onderhoud en inspectie van de
automatische blusinstallatie is van cruciaal belang voor het borgen van de kwaliteit ervan. In de CPR-15
reeks wordt dit het Programma van Eisen genoemd. In een uitgangspuntendocument is de toepasselijke
ontwerpnorm vertaald naar de specifieke opslagsituatie. Door het uitgangspuntendocument in de
vergunning te verankeren wordt de feitelijke uitvoering van de blusinstallatie handhaafbaar gemaakt.
Bij een hi-ex inside air blusinstallatie moet het uitgangspuntendocument zijn gebaseerd op NFPA11, FM 3-
4(N), of Memorandum 48 + 61. In een uitgangspuntendocument moet ook rekening gehouden zijn met de
aard en hoeveelheid van de opgeslagen stoffen. Op dit onderdeel moet het document dus mogelijk zijn
aangepast aan nieuwe inzichten die voor hi-ex inside air blusinstallaties zijn ontstaan.
In een uitgangspuntendocument moeten eveneens de criteria voor de opleveringsinspectie en de
periodieke inspecties zijn opgenomen. Om de uitvoering en het onderhoud van de hi-ex inside air
installatie handhaafbaar te maken moet het uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag zijn
goedgekeurd.
In dit onderzoek is de kwaliteit van de uitgangspuntendocumenten niet beoordeeld. Wel is onderzocht of
het uitgangspuntendocument is goedgekeurd door het bevoegd gezag en of het document aanwezig was
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 26/31
in het dossier. Gebleken is dat het uitgangspuntendocument bij ruim de helft van de hi-ex inside air
installaties niet is goedgekeurd door het bevoegd gezag. In slechts 40 % van de gevallen is er bij het
bevoegd gezag een uitgangspuntendocument bekend.
Ad b: Inspecties door een type A geaccrediteerde inspectie instelling
Om de goede werking van een hi-ex inside air installatie te waarborgen zijn een opleveringsinspectie en
periodieke inspecties nodig. Bij de opleveringsinspectie wordt het systeem volledig getest en beoordeeld of
de opslaglocatie in gebruik genomen mag worden. Bij de periodieke inspecties worden eveneens testen
uitgevoerd en wordt beoordeeld of het systeem juist is onderhouden, goed functioneert en nog steeds is
toegesneden op de feitelijke opslagsituatie. De PGS-15 stelt dat inspecties periodiek moeten plaatsvinden
door een daartoe geaccrediteerde type A inspectie instelling. In oudere richtlijnen en vergunningen worden
periodieke inspecties door een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige verlangd.
Voor de handhaafbaarheid is het nodig om in een vergunning niet alleen voor te schrijven dat de inspecties
moeten plaatsvinden, maar ook dat de opslaglocatie niet in gebruik mag zijn zonder een goedkeurend
inspectierapport of certificaat.
In driekwart van de vergunningen is geen opleveringsinspectie voorgeschreven. In de meerderheid (58%)
van de gevallen heeft het bevoegd gezag in de milieuvergunning niet vereist dat de brandblusinstallatie
periodiek moet worden geïnspecteerd. En in slechts circa 20% van de vergunningen is aangegeven dat
het niet is toegestaan de opslagvoorziening in bedrijf te hebben zonder een goedkeurend inspectierapport
of certificaat.
Ad c: Opslag van stoffen die niet geblust kunnen worden
Branden van verschillende stoffen, waaronder stoffen met oxiderende eigenschappen en stoffen die broei
kunnen veroorzaken kunnen niet effectief geblust worden met een hi-ex inside air installatie. Daarnaast
zijn er branden van stoffen waarvan het twijfelachtig is of deze geblust kunnen worden. Bij deze stoffen
moet een gestandaardiseerde test uitwijzen of het blussysteem in staat is de branden ervan te blussen.
Daarom moet in de milieuvergunning duidelijk geregeld zijn welke stoffen wel en welke stoffen niet
opgeslagen mogen worden. Daarnaast moet in de vergunning zijn aangegeven welke stoffen alleen
mogen worden opgeslagen indien voor de betreffende stof een testrapport beschikbaar en aanwezig is.
In 85% van de onderzochte vergunningen is in de voorschriften niet duidelijk aangegeven dat de
brandbeveiligingsinstallatie aantoonbaar geschikt moet zijn voor de opgeslagen stoffen. De kwaliteit van
deze vergunningen schiet tekort op dit onderdeel. Daarbij is in 42 % van de gevallen niet (adequaat)
voorgeschreven dat er een registratie aanwezig moet zijn van de opgeslagen stoffen, waardoor in die
gevallen de controle en handhaving op de aanwezigheid van verkeerde stoffen wordt gehinderd.
Ad d: Uitvoering van de brandcompartimenten
Bij een hi-ex inside air installatie is het belangrijk dat er voldoende schuim wordt gegenereerd om het
gehele compartiment vol te schuimen. Het schuim mag niet via deuren, ventilatieopeningen, of via een
rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) naar buiten kunnen lekken. Om onder andere die reden is in PGS-
15 opgenomen dat er geen rook- en warmteafvoerinstallatie is toegestaan bij een hi-ex inside air
installatie.
In driekwart (77%) van de onderzochte vergunningen ontbreekt de eis dat er in de brandcompartimenten
geen (niet-sluitende) openingen mogen zijn waardoor schuim kan weglekken.
4.3 Naleving van regelgeving en richtlijnen bij de bedrijven
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het garanderen en bewaken van de veiligheid binnen het bedrijf en
het naleven van wettelijke vereisten.
Bij dit onderzoek heeft de VROM-Inspectie de onderwerpen die in de vergunningen zijn beoordeeld daarna
ook bij de betrokken bedrijven gecontroleerd. De volgende onderwerpen zijn gecontroleerd:
a) inspecties en goedkeuring van de brandblusinstallatie (tabel 3.2 en 3.3);
b) opslag van stoffen die niet geblust kunnen worden (tabel 3.5 en 3.6);
c) werking van de brandblusinstallatie (tabel 3.7 en 3.8).
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 27/31
Bijna driekwart van de onderzochte opslagen blijkt op één of meer van de bovenstaande onderwerpen niet
op orde te zijn. Er is bij een groot deel van de opslagen geen adequate keuring uitgevoerd. Ook waren er
opslagen die zijn goedgekeurd door een type A inspectie instelling, terwijl er toch zaken niet in orde
bleken. Ook vond opslag plaats van stoffen die niet geblust kunnen worden en waren er omstandigheden
die een goede werking van de brandblusinstallatie belemmeren. In een aantal gevallen werd hierdoor niet
voldaan aan de vergunningvoorschriften. Hieruit blijkt dat niet alleen de vergunningverlening bij hi-ex inside
air installatie tekortschiet. Ook de naleving, het toezicht en de handhaving laten sterk te wensen over.
Ad a: inspecties en goedkeuring van de brandblusinstallatie
Automatische brandblusinstallaties moeten conform de PGS-15 gekeurd worden door een type A
geaccrediteerde inspectie instelling. Deze keuringen zijn de borging van het systeem en dé manier om
vast te stellen of een brandblusinstallatie voldoende effectief is voor het beoogde doel. Hoewel het
uitvoeren van periodieke keuringen al in CPR-15 reeks was opgenomen, blijkt uit het onderzoek dat een
groot deel van de opslaglocaties niet door een daartoe aangewezen instelling geïnspecteerd wordt. De
betrouwbaarheid van de blusinstallaties is bij deze opslaglocaties niet gewaarborgd. Daarmee bestaat een
risico dat een brand bij de betreffende opslaglocaties onbeheersbaar is.
Tweederde van de opslaglocaties is in werking zonder een goedkeurend inspectierapport of certificaat van
een type A inspectie instelling.
Tweederde van de gecontroleerde opslaglocaties kon wel een goedkeurend inspectierapport of certificaat
tonen, maar het is echter niet duidelijk in hoeverre deze inspectierapporten een goed beeld geven van de
betrouwbaarheid van de geïnspecteerde hi-ex inside air installaties. Een deel van de rapporten was
namelijk afgegeven zonder dat er een uitgangspuntendocument aan ten grondslag lag en een deel van de
rapporten was ouder dan één jaar. Bij het ontbreken van een uitgangspuntendocument kan er in principe
geen goedkeuring verleend worden. De hi-ex inside air installatie kan dan wel beoordeeld zijn tegen de
toepasselijke ontwerpnormen, maar dat is geen keuring zoals bedoeld in de betreffende normen. Dit blijkt
ook uit het feit dat bij diverse opslaglocaties mét een goedkeurend inspectie rapport toch eenvoudig
waarneembare gebreken zijn geconstateerd.
Bij een kwart van de opslaglocaties die in dit onderzoek zijn beoordeeld werden helemaal geen periodieke
inspecties uitgevoerd.
Ruim een kwart van de bedrijven waarbij periodieke inspecties expliciet in de vergunning zijn
voorgeschreven laat die desondanks niet uitvoeren. Bij dit onderzoek zijn nagenoeg geen aanwijzingen
gevonden voor het optreden van het bevoegd gezag c.q. de inzet van een handhavingactie hiertegen.
Ad b: Opslag van stoffen die niet geblust kunnen worden
Stoffen die de schuimvorming teniet doen of die met schuim niet geblust kunnen, mogen niet worden
opgeslagen. Stoffen waarvan het twijfelachtig is of deze adequaat geblust kunnen worden mogen alleen
worden opgeslagen als er een testrapport beschikbaar is waaruit blijkt dat deze effectief geblust kunnen
worden met schuim.
De meeste gecontroleerde bedrijven (88%) houden een vorm van registratie bij van de opgeslagen stoffen.
Daaruit blijkt dat in ruim 40% van de gevallen, stoffen aanwezig (geweest) zijn die niet door een hi-ex
installatie geblust kunnen worden. Deze stoffen hadden niet tot de opslagvoorziening toegelaten mogen
worden, of er had een testrapport van deze stoffen beschikbaar moeten zijn. Bij deze opslaglocaties is er
een verhoogd risico van een onbeheersbare brand.
Slechts in een kwart van de gevallen is in de afgelopen twee jaren door het bevoegd gezag bij de bedrijven
gecontroleerd op de aanwezigheid van niet blusbare stoffen.
Ad c: werking van de brandblusinstallatie
Voor een goede werking van een hi-ex inside air installatie is het noodzakelijk dat het schuim voldoende
verspreid wordt in het compartiment en dat voorkomen wordt dat schuim uit het compartiment kan
wegstromen.
Hoewel deze onderwerpen bij de meeste bedrijven in orde zijn bevonden, zijn bij de controles bij 16% van
de opslagen (ventilatie)openingen aangetroffen die een goede werking van de hi-ex inside air installatie
belemmeren. Het betrof eenvoudig waarneembare gebreken, zoals slecht sluitende deuren of openingen
waardoor het schuim kan wegstromen, de aanwezigheid van een RWA-installatie of het ontbreken van
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 28/31
voldoende vrije ruimte onder de schuimgeneratoren waardoor het schuim onvoldoende verspreid kan
worden.
In totaal zijn bij circa driekwart van de gecontroleerde opslaglocaties gebreken geconstateerd.
4.4 Geschiktheid van hi-ex brandblussystemen in relatie tot de opgeslagen stoffen
Een hi-ex inside air installatie is niet geschikt voor het blussen van branden van diverse soorten stoffen.
Deze categorieën zijn genoemd in de ontwerpnormen voor hi-ex inside air brandblussystemen. De stoffen
waarbij het twijfelachtig is of deze effectief geblust kunnen worden vormen echter geen duidelijk
omschreven categorie. Er is behoefte aan een goed hanteerbare omschrijving van stoffen die mogelijk niet
geblust kunnen worden. Dergelijke twijfelachtige stoffen kunnen slechts worden toegelaten tot de opslag
indien hiervoor een kleinschalige test is uitgevoerd. Deze testmethode is nader uitgewerkt in Memorandum
61. Deze testen worden uitgevoerd door de leveranciers van het schuimvormend middel. Beide
leveranciers hebben een eigen lijst samengesteld met stoffen die conform de kleinschalige test met `hun'
schuimvormend middel geblust kunnen worden. De informatie op deze lijsten is alleen via de bedrijven, en
dus niet rechtstreeks beschikbaar voor het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft die informatie wel
nodig om te kunnen beoordelen of opgeslagen stoffen wel of juist niet effectief geblust kunnen worden.
Deze informatie moet door het bevoegd gezag gebruikt worden bij het vooroverleg van een
vergunningaanvraag en resulteren in voorschriften in de vergunning over wat bij de betreffende inrichting
wordt verstaan onder twijfelachtige stoffen en hoe vastgesteld moet worden of deze wel of niet opgeslagen
mogen worden.
In dit onderzoek is gebleken dat het bevoegd gezag er bij de meerderheid van de vergunningen niet in is
geslaagd goed af te bakenen voor welke stoffen de hi-ex inside air brandblusinstallatie geschikt is.
Geconcludeerd kan worden dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over welke stoffen effectief geblust
kunnen worden. Ook bestaat er onvoldoende duidelijkheid over welke stoffen alleen na het uitvoeren van
een gestandaardiseerde test mogen worden opgeslagen. Tot slot bestaat er onvoldoende duidelijkheid
over de resultaten van reeds uitgevoerde testen.
4.5 Rol van inspectie instellingen
Om een goede werking te waarborgen moet een sprinklerinstallatie vóór de ingebruikname en tijdens het
gebruik periodiek worden gekeurd door een deskundige en onafhankelijke inspectie instelling. De
algemene criteria voor het functioneren van inspectie instellingen zijn vastgelegd in internationale normen.
De Raad voor Accreditatie houdt er toezicht op dat de inspectie instellingen conform deze normen werken.
Bij hi-ex inside air installaties moet getoetst worden aan bepaalde ontwerpnormen en aan het
uitgangspuntendocument. Een uitgangspuntendocument is noodzakelijk omdat daarin de ontwerpnorm is
toegespitst op de omstandigheden van de specifieke installatie. Een dergelijk document is zowel
voorgeschreven in de ontwerpnormen als in de PGS-15. Zowel de ontwerpnormen, als de PGS-15 geven
aan dat het uitgangspuntendocument bovendien moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
In dit onderzoek van de VROM-Inspectie is gebleken dat er bij ruim tweederde van de hi-ex installaties die
zijn geïnspecteerd door een type A geaccrediteerde inspectie instelling, wel een goedkeuring is verleend,
terwijl de situatie niet helemaal in orde was. Zo waren er stoffen opgeslagen of op de stoffenlijst aanwezig,
die niet effectief geblust kunnen worden, of het uitgangspuntendocument was niet goedgekeurd/ontbrak.
Op grond van deze bevindingen is de vraag gerezen in hoeverre de Raad voor Accreditatie voldoende de
kwaliteit van de uitgevoerde inspecties en die van de geaccrediteerde inspectie instellingen bewaakt. Dit is
in het onderzoek niet nader onderzocht.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 29/31
5 Aanbevelingen
Uit de resultaten en conclusies valt een aantal aanbevelingen te destilleren die hieronder per doelgroep
staan gegroepeerd. Daarbij is onderscheid gemaakt in aanbevelingen aan externen, aanbevelingen aan de
beleidsafdeling(en) van het Ministerie van VROM en aanbevelingen aan het management van de VROM-
Inspectie.
Aanbevelingen aan bedrijven met een hi-ex installatie:
- Het nemen van de eigen verantwoordelijkheid t.a.v. de veiligheid op minimaal de volgende
punten:
a. Het in het bedrijf aanwezig hebben van een actueel en door het bevoegd gezag
goedgekeurd uitgangspuntendocument van de hi-ex installatie;
b. Het laten uitvoeren van jaarlijkse inspecties van de hi-ex installatie door een type A
geaccrediteerde inspectie instelling;
c. Het op de hoogte brengen van het bevoegd gezag van de uitkomsten van deze inspecties;
d. Het zo spoedig mogelijk doen opheffen van bij inspecties geconstateerde tekortkomingen;
e. Bij de schuimleverancier nagaan of de opgeslagen stoffen kunnen worden geblust door de
hi-ex installatie. Niet blusbare stoffen verwijderen uit de opslag met een hi-ex installatie
Aanbevelingen aan de type A geaccrediteerde inspectie instellingen:
- Het verzoek neerleggen bij hun klanten (bedrijven) om uitkomsten van uitgevoerde inspecties,
rechtstreeks door te mogen geven aan het bevoegd gezag; of deze klanten te manen dit zelf te
doen.
- Afkeuren van blusinstallaties die niet zijn voorzien van een afdoende en actueel
uitgangspuntendocument, of een uitgangspuntendocument dat niet is goedgekeurd door het
bevoegd gezag.
Aanbevelingen aan de Raad voor Accreditatie:
- Nadrukkelijker toezicht houden op de kwaliteit van de uitgevoerde inspecties door inspectie-
instellingen en het door hen uitgebrachte keuringsoordeel en het verbinden van consequenties
aan het aantreffen van afwijkingen van de norm ISO 17020 (zoals het uitvoeren van inspecties
zonder een onderliggend goedgekeurd uitgangspuntendocument).
Aanbevelingen aan het betrokken bevoegd gezag:
- Uitvoeren van paragraaf 1.3 van de PGS-15 d.w.z. het actualiseren van de vergunningen van
alle bedrijven waarin nog niet de richtlijn PGS-15 met alle daaruit van toepassing zijnde
paragrafen is opgenomen. Daarbij minstens de volgende zaken goed vastleggen:
a. welke stoffen nadrukkelijk (wel en) niet zijn toegestaan in de opslag;
b. de brandwerendheid en het voldoende afgesloten zijn van de brandcompartimenten bij
brand;
c. de vereiste inhoud en actualiteit van het uitgangspuntendocument van de hi-ex installatie,
en de eis dit document door het bevoegd gezag te laten goedkeuren;
d. dat een opslag niet in werking mag zijn als deze niet jaarlijks is goedgekeurd door een
type A geaccrediteerde inspectie-instelling.
- Van de bedrijven met een hi-ex installatie eisen dat een verklaring van de schuimleverancier
wordt overgelegd, waarin wordt aangegeven dat de opgeslagen stoffen met hun schuim
kunnen worden geblust;
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 30/31
- de verantwoordelijkheid nemen voor het toezicht op alle aspecten van de hi-ex installatie zoals
in de (geactualiseerde) Wm-vergunning genoemd. Met name ervoor zorgen dat de
brandbeveiligingsinstallatie door de aangewezen specialisten wordt beoordeeld, de resultaten
van die beoordelingen gebruiken én zelfstandig een oordeel vormen over de belangrijkste
aspecten zoals hierboven aangegeven.
Aanbevelingen aan de beleidsdirectie Externe Veiligheid van het Ministerie van VROM:
- Voorstellen om de PGS-15 op de volgende punten aan te passen:
Zorgen voor duidelijkheid over de wijze waarop het bevoegd gezag kan
borgen dat een brandbeveiligingsinstallatie geschikt is voor de opgeslagen
stoffen, bijvoorbeeld door een eenduidige verwijzing naar Memorandum 61;
Een beoordeling van het uitgangspuntendocument van de automatische
brandblusinstallatie door een type A geaccrediteerde inspectie instelling
verplicht stellen, overeenkomstig de voorschriften in het Vuurwerkbesluit;
Zorgen dat uitgangspuntendocumenten periodiek worden getoetst op
actualiteit en overeenstemming met de geldende richtlijnen en
(ontwerp)normen.
- het (eventueel samen met de VROM-Inspectie) opstellen van een handreiking voor de
bevoegd gezag van hi-ex installaties. In deze handreiking dienen zowel de oplossingen van de
knelpunten op het gebied van vergunningverlening van, als bij het toezicht op bedrijven met
een hi-ex installatie beschreven te zijn.
- het (eventueel samen met de VROM-Inspectie) benaderen van de schuimleveranciers, zodat
de bij hen aanwezige informatie over twijfelachtige stoffen voor het bevoegd gezag
beschikbaar kan komen.
Er lopen momenteel besprekingen van de VROM-Inspectie met de directie EV over de wijze waarop
bovenstaande aanbevelingen verder vorm gegeven kunnen worden.
Aanbevelingen aan de VROM-Inspectie:
- Actief volgen van de nu gecontroleerde situaties (bedrijf en bevoegde gezag) en het zonodig
inzetten van diverse interventiemogelijkheden om de naleving en veiligheid bij de bedrijven te
doen verhogen. Focussen op de slechtste situaties;
- Na enige tijd (een jaar bijvoorbeeld) uitvoeren van een vervolgonderzoek in de vorm van een
quick-scan bij de 26 nu gecontroleerde bedrijven en het betrokken bevoegde gezag om het
effect van de interventies van de VROM-Inspecties te bezien;
- Aanschrijven van alle inrichtingen met een Hi-Ex brandbeveiligingsinstallatie en het daarbij
behorende bevoegd gezag met de vraag de doeltreffendheid en actualiteit van de installatie en
de vergunning te beoordelen;
- Het over twee jaar uitvoeren van een vervolgonderzoek bij een nieuwe steekproef. Dit om na
te gaan of de in de tussentijd ingezette interventies succes hebben gehad en de veiligheids-
en nalevingsituatie bij de bedrijven daadwerkelijk is verbeterd;
- Dit vervolgonderzoek zonodig verbreden naar bedrijven met ook andere types automatische
brandblussystemen.
VROM-Inspectie 13-8-2007 Dieper duiken in het schuim Pagina 31/31
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer