12-11-2007
Nota immigratie en integratie van Henk Kamp
Steeds meer mensen bekruipt het gevoel dat de politiek het met de
immigratie en integratie uit de hand heeft laten lopen.
Want hoe genuanceerd er in Den Haag ook over gesproken wordt, de
problemen in de wijken, op de scholen, op de arbeidsmarkt en met de
criminaliteit zijn sterk gerelateerd aan de immigratie van kansarmen
en aan het niet-integreren van een deel van deze immigranten.
Politici zijn er om problemen te onderkennen, aan te pakken en op te
lossen.
Helaas gaat deze stelregel in de huidige Haagse politiek niet altijd
op. Het integratiedebat wordt gedomineerd door politici die de
veenbrand in onze samenleving aanwakkeren, dan wel hun hoofd afwenden
en hopen of bidden dat de brand vanzelf uitgaat. Wat nodig is, zijn
politici die de brand blussen.
Het wordt tijd om het oplossingsgerichte immigratie- en
integratiebeleid dat de VVD voorstaat opnieuw helder neer te zetten.
Daartoe dient deze notitie. Onze lijn was en blijft: de immigratie
beperken, de integratie bevorderen en de discriminatie bestrijden. Het
was de VVD die de aanzet gaf tot de aanscherping van de
Vreemdelingenwet en daarmee tot de drastische daling van het aantal
asielzoekers. Het was ook de VVD die het initiatief nam tot de
succesvolle aanscherping van de eisen voor huwelijksimmigranten. De
VVD is de partij die verheugd is dat vele immigranten in ons land het
goed doen of willen gaan doen en die de ambitie heeft ook hún partij
te zijn.
In deze notitie zijn bestaande wetten en de Grondwet niet als
vaststaande feiten gezien. Wijzigingen zijn immers mogelijk. Een groot
knelpunt wordt gevormd door de internationale verdragen, in het
bijzonder met betrekking tot de dubbele nationaliteit. Het is naar
onze overtuiging noodzakelijk te onderzoeken hoe door wijziging en het
gedeeltelijk of geheel opzeggen van verdragen de benodigde
beleidsruimte kan worden gecreëerd.
Ontwikkelingen in de goede richting die al in gang gezet zijn, blijven
wij ook vanuit de oppositie steunen. Datzelfde geldt voor eventuele
goede initiatieven van het huidige kabinet. Indien het kabinet echter
tekort schiet, zullen wij aangeven hoe het dan wèl moet.
De samenstelling van de Nederlandse bevolking is in de tweede helft
van de vorige eeuw drastisch veranderd. Inmiddels is een vijfde deel
van buitenlandse afkomst, de helft daarvan uit niet-westerse landen.
Vooral in de grote steden zijn de veranderingen snel gegaan. In
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is een op de twee inwoners van
buitenlandse afkomst en een op de drie niet-westers. In Utrecht zijn
de verhoudingen respectievelijk een op de drie en een op de vijf. De
problemen die voortvloeien uit het niet-integreren van een deel van de
immigranten concentreren zich in de grote steden, maar spelen steeds
meer in het hele land.
De achtergronden van de immigratiestromen zijn verschillend. De
overkomst uit Suriname en de Nederlandse Antillen naar Nederland was
formeel een verhuizing binnen het Koninkrijk. Het werven van een
relatief kleine groep gastarbeiders in Turkije en Marokko leidde tot
een permanente toestroom uit deze landen. Daarnaast resulteerde de
onmacht om het misbruik van de asielprocedure tegen te gaan in het
slaan van vergelijkbare immigratiebruggen naar tientallen landen in
Afrika en Azië.
De stand van zaken nu is dat Nederland 16,4 miljoen inwoners telt,
waarvan 3,2 miljoen van buitenlandse afkomst zijn. 1,75 miljoen van
hen zijn afkomstig uit niet-westerse landen. Het aandeel niet-westerse
allochtonen zal volgens een voorzichtige schatting van het CBS groeien
van 11 procent nu tot 16 procent (2,7 miljoen) in 2050. Let wel: dit
betreft alleen de eerste en tweede generatie immigranten!
De grootste niet-westerse landen van herkomst zijn Turkije (380.000),
Suriname (330.000), Marokko (330.000), Antillen (130.000), China
(65.000), Irak (45.000), Afghanistan (40.000), Iran (30.000),
Kaapverdië (20.000) en Somalië (20.000).
Opmerkelijk is de recente groei van het aantal Oost-Europeanen. Zo
zijn 45.000 inwoners van ons land uit de voormalige Sovjet Unie
afkomstig en een even groot aantal uit Polen. Terwijl honderdduizenden
niet-westerse allochtonen met een uitkering aan de kant staan,
vervullen Oost-Europeanen de vacatures voor laag-opgeleiden!
De niet-westerse allochtone groepen groeien door immigratie en door
een groot geboorteoverschot. De immigratie uit niet-westerse landen
bereikte in 2001 zijn hoogtepunt (65.000) en is sindsdien met bijna de
helft gedaald.
Vastgesteld kan worden dat onverantwoord veel kansarme immigranten uit
niet-westerse landen in Nederland zijn toegelaten. Zij kregen
verblijfsvergunningen die - zeker de facto - niet tijdelijk of
voorwaardelijk waren. Er waren ruime mogelijkheden om verwanten en
partners naar Nederland te halen. Aan de immigranten werden geen harde
integratie-eisen gesteld. Werken was niet nodig. Wie toch ging werken,
werd daar financieel niet beter van. Voor iedereen was een goede
woning, gezondheidszorg, onderwijs voor de kinderen en een goede
oudedagsvoorziening (AOW en verzorgingshuis) gegarandeerd. Helaas kan
deze passage met een enkele kanttekening ook in de tegenwoordige tijd
worden gezet.
Dankzij individuele kwaliteit en inzet, de prima onderwijs- en
ondersteunings-mogelijkheden (inburgeringscursussen) en de grote vraag
op de arbeidsmarkt, slaagt een deel van de niet-westerse immigranten
er in te integreren. Anders gezegd (onze definitie van het begrip
integratie), zij komen op eigen benen te staan, participeren
volwaardig en helpen mee de samenleving in stand te houden en uit te
bouwen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de relatief grote
arbeidsdeelname van Surinamers en aan de vele Turkse en Marokkaanse
ouders die er wèl in slagen hun kinderen goed op gang te helpen.
Gelukkig kan vastgesteld worden dat leden van alle etnische
minderheidsgroepen op alle niveaus in onze samenleving succesvol zijn
en ook tot de voorhoede behoren. Dat geldt voor het bedrijfsleven, de
overheid en de wetenschap.
Maar met een ander en aanzienlijk deel van de immigranten uit
niet-westerse landen gaat het slecht en de problemen zetten zich voort
bij de tweede en derde generatie. Culturele verschillen, een laag
opleidingsniveau en onvoldoende taalbeheersing maken de
uitgangspositie ongunstig. De kansen zijn er ook voor deze
immigranten, maar de harde noodzaak om die te benutten wordt vaak niet
gevoeld.
Kinderen die opgroeien in probleemgezinnen, in een omgeving waarin
werkloosheid en criminaliteit gewoon zijn, die op school en op straat
onvoldoende gecontroleerd en gecorrigeerd worden, lopen grote kans
werkloos en crimineel te worden en te blijven. De drempel is laag.
Zoals gesteld heeft werkloos-zijn in de regel geen negatieve
inkomenseffecten. Voor de criminaliteit geldt dat van 11 van de 12
delicten de dader onbekend blijft. Misdaad loont.
De volgende cijfers illustreren de integratieproblematiek.
(Bronnen: CBS, WODC, SCP, Gemeente Amsterdam, Gemeente Rotterdam,
Gemeente Tilburg, Minister V & I, Minister WWI)
Onderwijs
Aan het eind van het basisonderwijs is de taalachterstand voor Turkse,
Marokkaanse en Antilliaanse leerlingen gemiddeld ruim twee jaar.
In Amsterdam wordt een derde deel van de Turkse en Marokkaanse
leerlingen als zorgleerlingen aangemerkt. Zij nemen niet deel aan de
Cito-toets.
Voortijdige schoolverlaters, m/v, Amsterdam, 2003/4
Autochtonen: 31 %
Turken: 54 %
Marokkanen: 61 %
Surinamers: 68 %
Antillianen: 51 %
22-jarigen zonder startkwalificatie, m/v, Rotterdam
Autochtonen: 30 %
Turken: 65 %
Marokkanen: 65 %
Surinamers: 50 %
Antillianen: 60 %
De kans dat een jongere zonder schooldiploma een misdrijf pleegt is
2,5 keer zo groot als voor een jongere met diploma. Wel of geen
diploma is van grotere invloed dan alle andere achtergrondkenmerken
bij elkaar.
Arbeidsmarkt
netto arbeidsdeelname, 12 uren en meer per week, m/v
2001 / 2006
Autochtonen:67 % / 67 %
Niet-westerse allochtonen: 50 % / 47 %
Turken: 48 % / 44 %
Marokkanen: 42 % / 39 %
Surinamers: 62 % / 60 %
Antillianen: 53 % / 56 %
Van de Amsterdamse Marokkanen werkt 34 procent.
Arbeidsdeelname in 2004 van asielimmigranten die in 2001 een
verblijfsstatus kregen
mannen / vrouwen
Irakezen: 19 % / 3 %
Afghanen: 19 % / 3 %
Somaliërs: 8 % / 2 %
Zonder werk en beschikbaar voor arbeidsmarkt, 50 grootste gemeenten,
m/v, 2004/5 1e gen. 2e gen
Turken: 17 % / 31 %
Marokkanen: 23 % / 39 %
25 - 44 jr. / 15 - 24 jr.
Turken: 14 % / 39 %
Marokkanen: 22 % / 39 %
Personen met een uitkering zijn 2,5 keer zoveel bij criminaliteit
betrokken als personen zonder uitkering.
Criminaliteit
Aandeel verdachten, 2003/4 m/v, alle mannen leeftijden 18 - 24 jaar
Autochtonen: 1,3 %
Niet-westerse allochtonen: 4,4 %
Turken: 3,6 % / 9,2 %
Marokkanen: 5,9 % / 19,6 %
Surinamers: 5,0 % / 12,2 %
Antillianen: 7,4 % / 13,3 %
Van de 12- tot 17-jarige Marokkaanse en Somalische jongens in Tilburg
staat meer dan 25 procent bij de politie geregistreerd als verdachte
van een delict in 2006.
In Rotterdam werd over de periode 2000 - 2005 een kwart van de
Antillianen (m/v, alle leeftijden m.u.v. jonge kinderen) en de helft
van de 18 tot 24 jarige Marokkaanse mannen verdacht van een of
meerdere delicten.
De tweede generatie Turken en Marokkanen is twee keer zoveel bij
criminaliteit betrokken als de eerste generatie.
Turken zijn ten opzichte van de autochtonen vier keer
oververtegenwoordigd bij de geweldsdelicten (inclusief zedendelicten),
Surinamers vijf keer, Marokkanen zes keer en Antillianen bijna acht
keer.
Indien het aantal vermogensdelicten met geweld in het jaar 2003 wordt
afgezet tegen het aantal inwoners van de verschillende
bevolkingsgroepen, is de oververtegenwoordiging ten opzichte van de
autochtonen als volgt:
Turken: 7 x
Marokkanen: 28 x
Surinamers: 16 x
Antillianen: 29 x
Meer dan de helft van de gevangenispopulatie bestaat uit eerste
generatie niet-westerse allochtonen.
De immigratie- en integratieproblematiek is nu zodanig dat drastische
maatregelen nodig zijn. Het is onverantwoord van noodzakelijke
maatregelen af te zien met een verwijzing naar de Grondwet,
internationale verdragen of bijvoorbeeld de Privacywet. Deze wet staat
te vaak effectief overheidsoptreden in de weg. Wij hebben geen bezwaar
tegen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, voor zover die
noodzakelijk is om zorgwekkende maatschappelijke ontwikkelingen te
kunnen keren en de criminaliteit effectief te kunnen bestrijden.
Om te beginnen is het noodzakelijk de immigratie van laag-opgeleiden
uit niet-westerse landen verder, drastisch en blijvend terug te
dringen.
1. Verder en blijvend terugdringen van het aantal asielzoekers.
De instroom van asielzoekers is in 8 jaar met driekwart afgenomen tot
minder dan 10.000 vorig jaar, maar nog steeds te groot. Het komt
slechts bij uitzondering voor dat een asielzoeker een vluchteling is
in de zin van het Vluchtelingenverdrag, voor wie Nederland de eerste
veilige plek is na zijn vlucht. Asielzoekers zijn in de regel
economische migranten die de asielprocedure misbruiken om een
verblijfsvergunning voor Nederland te bemachtigen. Het is noodzakelijk
de regels verder aan te scherpen, de aanvragen veel sneller af te
handelen en strenger te zijn bij de uitvoering.
De aanvragen afwijzen van degenen die hun reis- en
identiteitsdocumenten weggooien of bewust onjuiste of onvolledige
informatie verstrekken.
Stoppen met het categoriale beschermingsbeleid. Op grond van dit
beleid weet nu iedere asielzoeker die uit een bepaald land of een
bepaalde regio naar Nederland komt zich verzekerd van een
verblijfsvergunning. Dit onderscheidt Nederland van de andere Europese
landen en heeft een aanzuigende werking.
De mogelijkheid om een herhaalde asielaanvraag in te dienen
beëindigen.
Na afwijzing van de aanvraag de asielzoeker in gesloten opvang nemen
totdat uitzetting kan worden gerealiseerd.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV's of AMA's) zijn geen
asielzoekers, maar kinderen die hier naar toe zijn gestuurd voor een
betere toekomst. Zij moeten direct na aankomst teruggestuurd worden,
eventueel naar daartoe op te richten opvangtehuizen.
2. Actief opsporen en uitzetten van illegalen.
Een groot aantal personen - naar schatting 75.000 tot 185.000 -
verblijft illegaal in ons land. Het opsporings- en uitzettingsbeleid
beperkt zich de facto tot illegalen die overlast veroorzaken of
crimineel zijn en is zelfs voor deze groep weinig effectief. De
woordvoerster van GroenLinks concludeerde vorig jaar aan het eind van
een discussie met burgemeester Cohen in de Amsterdamse gemeenteraad
tevreden: "Ik besef dat de burgemeester geen illegalen moedwillig zal
laten opzoeken en uitzetten." Treffender kan niet verwoord worden wat
er mankeert aan het huidige beleid!
Ook van het generaal pardon waartoe de huidige regeringscombinatie
vorig jaar besloot, gaat een negatief signaal uit: probeer zo lang
mogelijk te blijven, dan komt die verblijfsvergunning vanzelf wel een
keer.
Wij willen een actief opsporings- en uitzettingsbeleid gericht op àlle
illegalen. Niet langer accepteren dat gemeenten afgewezen asielzoekers
of andere illegalen in welke vorm dan ook, direct of indirect,
ondersteunen. Zowel illegaal verblijf als het in staat stellen tot
illegaal verblijf moet strafbaar worden gesteld.
3. Verder en blijvend terugdringen van de toestroom van kansarme
huwelijksimmigranten.
65 procent van de huwelijken van de in ons land levende Turkse en
Marokkaanse jongeren is gearrangeerd of zelfs gedwongen.
Tot voor enkele jaren trouwde 50 - 55 procent met een partner uit het
land van herkomst en een derde van die partners zou een neef of nicht
zijn. De huwelijken worden gebruikt om familieleden, vrienden en
dorpsgenoten in staat te stellen een verblijfsvergunning voor
Nederland te verkrijgen. Het resultaat is wéér een generatie met
ernstige integratieproblemen.
Het percentage van 50 - 55 is als gevolg van de aanscherping van de
voorwaarden (minimum leeftijd 21 jaar, inkomenseis 120 procent van het
minimumloon) recent gedaald tot 30 - 35. Daarmee ligt het nog steeds
veel te hoog. Bovendien moet er rekening mee gehouden worden dat een
deel van de daling veroorzaakt kan zijn door uitstel: men wacht met
het laten overkomen van een partner tot aan de inkomenseis wordt
voldaan.
Huwelijksimmigranten moeten alleen - en dan nog voorwaardelijk -
toegelaten worden indien voorspoedige integratie te verwachten is: men
moet (naar Nederlandse normen) voldoende opgeleid zijn, de Nederlandse
of Engelse taal in woord en geschrift beheersen en aan kunnen tonen
voldoende kennis te hebben van en positief te staan tegenover de
Nederlandse samenleving. Beide huwelijkspartners moeten bovendien
aantonen meer binding te hebben met Nederland dan met het land van
herkomst van de huwelijksimmigrant.
Geen verblijfsvergunning meer ten behoeve van een neef/nicht-huwelijk
(bewijslast bij aanvrager).
De minimumleeftijd voor de huwelijksimmigrant verhogen tot 24 jaar.
De aanvrager moet een waarborgsom van 7.500 euro storten. Dit bedrag
wordt na vijf jaar teruggestort, indien door aanvrager en
huwelijksimmigrant geen beroep op de sociale zekerheid is gedaan.
Verblijfsvergunningen voor gezinsvorming voortaan eenmalig verstrekken
(met een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen).
De termijn voor een zelfstandige verblijfstitel voor
huwelijksimmigranten verlengen tot 7 jaar.
4. De voorwaarden voor gezinsvorming waaraan ingezetenen van Nederland
nu moeten voldoen (aanvrager verdient 120 procent van het minimumloon,
partner is tenminste 21 jaar en slaagde voor de toetsen Nederlandse
taal en kennis Nederlandse samenleving), gelden op grond van een
EU-richtlijn niet voor de onderdanen van de andere EU-landen die hier
wonen.
Voor hen gelden slechts de zeer beperkte voorwaarden van het
EU-gemeenschapsrecht. Indien Nederlanders naar een ander EU-land
verhuizen, gelden voor hen ook deze beperkte voorwaarden. Nederland
moet het initiatief nemen om in EU-verband tot een nieuwe regeling te
komen die het mogelijk maakt de Nederlandse voorwaarden voor alle
ingezetenen van ons land van toepassing te laten zijn. Tevens moet
bepaald worden dat indien een Nederlander emigreert en na
gezinsvorming weer terugkeert, betrokkene en partner aan de
Nederlandse voorwaarden hebben te voldoen.
5. Gezinshereniging voortaan alleen nog voor de partner en voor
kinderen niet ouder dan 16 jaar. Ook hier de bewijslast (DNA) bij de
aanvragers leggen.
6. Als uitgangspunt hanteren dat de verblijfsvergunning wordt
ingetrokken van een vreemdeling die wordt veroordeeld wegens een
misdrijf.
Daartoe de zogenaamde glijdende schaal-regeling aanscherpen
(intrekking is afhankelijk van de duur van het verblijf in ons land en
de ernst van het misdrijf). Onderzoeken hoe het mogelijk gemaakt kan
worden om in geval van een dubbele nationaliteit het Nederlanderschap
te ontnemen en de desbetreffende crimineel het land uit te zetten.
7. Kritisch controleren of de Oost-Europeanen in ons land voldoen aan
de voor hen geldende beperkende verblijfsvoorwaarden.
8. Geen laaggeschoolde arbeidskrachten van buiten de EU toelaten.
Gegeven de beschikbaarheid van honderdduizenden laaggeschoolde
werklozen met een uitkering in ons land en de uitbreiding van de EU,
kan ruimschoots worden voorzien in de behoefte aan laaggeschoolde
arbeidskrachten.
9. De komst van hoog opgeleide arbeidsimmigranten die verzekerd zijn
van een baan is daarentegen van belang voor onze samenleving en moet
bevorderd worden.
Over de hele linie is het beeld voor de niet-westerse
immigrantengroepen in Nederland zorgelijk. Zo geldt ook voor de
Surinamers dat de werkloosheids- en criminaliteitscijfers voor de
tweede generatie veel hoger zijn dan voor de eerste. Bij de
immigranten met een asielachtergrond uit Azië en Afrika ontstaan
vergelijkbare problemen als bij de immigranten uit de traditionele
landen van herkomst (Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen).
Het is zeker niet zo dat de afgelopen jaren niets is verbeterd op
integratiegebied, maar de doorgevoerde verbeteringen zijn onvoldoende.
In veel te veel gevallen gaat het in de gezinnen bij de opvoeding
fout, ontstaat een forse achterstand tijdens het basisonderwijs en
wordt het vervolgonderwijs verlaten zonder diploma. Wie slecht
opgevoed en onvoldoende opgeleid is, zelfdiscipline en sociale
vaardigheden mist en niet met anderen kan samenwerken, heeft een
werkgever weinig te bieden. De werkloosheid die dan volgt, gaat vaak
gepaard met crimineel gedrag. Omdat het een groot aantal jongeren
betreft, zijn de negatieve effecten voor de samenleving van deze
ontwikkeling groot: verloedering van wijken, onveiligheid, verharding
van de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen.
We moeten onder ogen zien dat een zorgwekkend deel van de
niet-westerse immigranten schromelijk tekort schiet bij de opvoeding
van hun kinderen.
Om dit te illustreren zomen wij in op de 65.000 Marokkanen in
Amsterdam en dan in het bijzonder op het problematische deel van deze
groep.
Twee van de drie volwassenen werken niet. Vaders bemoeien zich
nauwelijks met de opvoeding. Moeders zijn niet of laag opgeleid en
komen de deur bijna niet uit. Een derde van de kinderen staat te boek
als "zorgleerling". Aan het eind van het basisonderwijs bedraagt de
taalachterstand gemiddeld twee jaar. 70 procent van de jongens (en 50
procent van de meisjes) verlaat het onderwijs zonder
startkwalificatie. Een deel van hen komt op steeds jongere leeftijd,
steeds vaker en voor steeds ernstiger delicten met de politie in
aanraking. Veel huwelijkspartners - tot voor kort zelfs de meeste -
worden uit Marokko gehaald en veel van die huwelijken eindigen in een
echtscheiding. De helft van de tweede generatie-huishoudens met
kinderen zijn eenoudergezinnen.
Veel kinderen groeien op in slecht functionerende gezinnen, zonder
dagstructuur, in een omgeving waarin de meeste volwassenen werkloos
zijn. Veel van die gezinnen zijn multiprobleemgezinnen: werkloosheid,
armoede, isolement, relatieproblemen, huiselijk geweld, verslaving,
schulden, gezondheidsklachten, gebrekkige taalbeheersing, schooluitval
en criminaliteit. Hulpverleningsinstanties werken langs elkaar heen en
zijn weinig effectief.
In de onderlinge verhoudingen met andere Marokkanen overheerst het
wantrouwen, de Nederlandse buitenwereld wordt geminacht. De sociale
controle richt zich op het kort houden van de dochters. De problemen
van de zonen worden ontkend, zoals deze laatsten zelf zich voortdurend
aan hun verantwoordelijkheid onttrekken door te liegen en te vervallen
in een slachtofferrol. De ouders hebben geen zicht op wat hun kinderen
buitenshuis doen en bemoeien zich daar ook niet mee. Wat fout gaat, is
volgens hen de schuld van de Nederlandse samenleving.
Kinderen die zich op school niet inspannen of zich daar of op straat
misdragen, zijn niet onder de indruk van de corrigerende reacties
daarop. Meestal wordt niet, te laat of te weinig gereageerd, terwijl
juist deze kinderen en jongeren duidelijkheid en correctie hard nodig
hebben!
In Rotterdam leven 20.000 Antillianen (niet meegerekend de duizenden
die zich niet hebben laten inschrijven) en in de omliggende gemeenten
nog eens ruim 10.000. Meer dan een kwart van de Rotterdamse
Antillianen leeft van een bijstandsuitkering. Meer dan een kwart van
de vrouwen van 18 jaar en ouder is alleenstaande moeder. 60 procent
van de 22-jarigen (m/v) heeft geen startkwalificatie. In het jaar 2004
zijn 1.550 Antillianen in Rotterdam aangehouden op verdenking van in
totaal 13.000 gepleegde misdrijven. Eerder is er al op gewezen dat
daarbij nog bedacht dient worden dat gemiddeld van een op de twaalf
misdrijven bekend wordt wie de dader is.
Het gaat natuurlijk niet alleen om Marokkanen in Amsterdam of
Antillianen in Rotterdam. Het gaat ook niet alleen om niet-westerse
allochtonen. Maar duidelijk is dat onevenredig veel
immigrantengezinnen - vooral in de (grote) steden - steeds meer in
zwaar weer komen te verkeren.
Om deze ontwikkeling te keren is het onvermijdelijk dat de overheid
zich (meer) bemoeit met de opvoeding en de gang van zaken in de
gezinnen, in de wetenschap dat de normontwikkeling bij kinderen
plaatsvindt tussen het derde en zesde levensjaar.
Het gaat om tienduizenden probleemgezinnen, maar er is geen
alternatief voor deze bemoeienis. Hoe langer uitstellen, hoe
moeilijker het wordt. Door duidelijk en consequent te zijn, steeds te
beginnen met degenen die het meest problematisch zijn en ze pas weer
los te laten als ze op het rechte spoor staan, kan een groot
preventief effect worden opgeroepen.
De bestaande en versnipperde opvoedingsondersteunings- en
heropvoedings-activiteiten dienen in dit grotere kader te worden
geplaatst.
Zoals eerder opgemerkt gaat het in en met veel niet-westerse
allochtone gezinnen en jongeren wèl goed. Het is essentieel hen niet
ten onrechte aan te spreken op de problemen van anderen, maar samen
met hen op te trekken bij het oplossen van de problemen waar de hele
samenleving onder lijdt.
10. Voor ieder risicogezin een begeleider aanstellen.
In het vroegste stadium, dus in de consultatiebureaus, het risico op
achterstand vaststellen en vervolgens de ouders duidelijk maken wat
van hen verwacht wordt (Nederlands spreken, werken, opvoeden, actief
betrokken zijn bij het onderwijs) en hoe zij geholpen kunnen worden
(opvoedingsonder-steuning, inburgeringscursus, bemiddeling naar werk).
De gegevens van ieder risicogezin in een breed electronisch dossier
vastleggen. Aanwijzing als risicogezin ook in geval van problemen bij
de ouders (langdurige werkloosheid, niet volgen van
inburgeringscursus, huiselijk geweld, criminaliteit) of problemen die
later op school of op straat bij de kinderen blijken. Per gezin één
begeleider aanstellen die verantwoordelijk wordt voor het geheel van
het overheidsoptreden richting het gezin en de individuele gezinsleden
(zowel hulpverlening als justitie). Het langs elkaar heen werken van
hulpverleningsinstanties of van hulpverlening en justitie wordt zo
onmogelijk. De begeleider moet zorgen dat er gewerkt wordt, men de
Nederlandse taal beheerst, er actieve betrokkenheid is bij het
onderwijs aan de kinderen en dat opvoedingsondersteuning tot de
gewenste resultaten leidt.
Voor kinderen die uit huis gehaald worden, moet voldoende
heropvoedingscapaciteit beschikbaar komen.
Aan jongeren opgelegde straffen moeten ook als zodanig worden ervaren
en altijd gepaard gaan met heropvoeding.
11. De hele leeftijdsperiode tot het eind van het vervolgonderwijs
benutten om voor de kinderen uit de risicogezinnen te bereiken dat
uiteindelijk sprake is van een uitgangspositie die perspectief biedt.
Zo vroeg mogelijk de voorschoolse educatie met het accent op
taalonderricht opstarten om te voorkomen dat kinderen die voor het
eerst naar de basisschool gaan geen Nederlands spreken.
Daarna op de basisscholen het onderwijs zodanig intensiveren en
toesnijden op de doelgroep (kinderen met weinig taalvaardigheid,
tekortschietende opvoeding, weinig discipline) dat aan het eind geen
achterstand bestaat. De ouders hierbij een grote en actieve rol laten
spelen. Werken de ouders niet optimaal mee, dan vervalt de
kinderbijslag.
Jongeren voor wie voortijdige schooluitval in het vervolgonderwijs
dreigt, intensief begeleiden. Wie zich onvoldoende inzet, voor
heropvoeding uit zijn omgeving halen.
12. Jongeren die zich op straat misdragen, zullen op een andere wijze
dan nu het geval is aangepakt moeten worden.
De politie weet in de regel wie degenen zijn die zich in de wijken
misdragen, maar kan niet voorkomen dat zij hun gang blijven gaan.
Indien iemand wordt opgepakt, is hij de volgende dag weer terug. De
negatieve gevolgen voor het leefklimaat in de wijken zijn
onaanvaardbaar groot. Het moet daarom mogelijk worden gemaakt deze
jongeren op te pakken en voor heropvoeding vast te zetten en
vervolgens moet die mogelijkheid consequent benut worden. Jongeren die
op criminele activiteiten betrapt worden, moeten direct voorgeleid en
berecht worden en pas vrijkomen nadat ze hun straf hebben ondergaan.
Ook hier zal snel blijken dat van een daadkrachtige, consequente
aanpak een groot preventief effect uitgaat.
13. Kinderen jonger dan twaalf jaar die zich ernstig misdragen, kunnen
niet strafrechtelijk aangepakt worden.
Deze kinderen hebben een gedwongen heropvoeding nodig. Indien en
zolang noodzakelijk moeten zij daartoe in een gesloten inrichting
worden opgenomen.
14. Het is onverantwoord nog langer een uitkeringensysteem in stand te
houden dat immigranten uit niet-westerse landen in staat stelt aan de
kant te blijven staan en steeds verder weg te zakken, terwijl er in
ons land ook voor laag-opgeleiden veel banen zijn (zie
Oost-Europeanen) en veel werk blijft liggen (persoonlijke
dienstverlening, onderhoud openbare ruimte).
Veel meer dan nu het geval is, moet werken noodzakelijk en lonend
gemaakt worden voor iedereen die kàn werken. Voor ieder individu moet
duidelijk zijn dat er werk is voor wie kan werken en dus geen
uitkering. Voor het vinden van dat werk is betrokkene zelf
verantwoordelijkheid. Wie werkt en wiens werk minder waard is dan het
minimumloon, krijgt een aanvullende uitkering.
Werklozen die een werkgever nog te weinig te bieden hebben, zullen
zich optimaal en full time moeten inzetten om hun tekortkomingen weg
te werken en zichzelf in voldoende mate te verbeteren (voorwaarde voor
bijstand). Niet meer de hele dag in een koffiehuis zitten of op straat
rondhangen dus.
Er zal een reëel en als stimulerend ervaren verschil in netto
besteedbaar inkomen tussen uitkering en loon moeten worden gecreëerd.
15. Immigranten, ook die uit de nieuwe EU-landen, zullen hun sociale
zekerheidsrechten in Nederland eerst moeten verdienen.
Daartoe een ingroeimodel invoeren, waarbij de immigranten geleidelijk
over een periode van vijf jaar hun rechten opbouwen.
16. Een werkgever is eerder bereid iemand een kans te geven, indien
hij weet dat hij de desbetreffende persoon desgewenst ook weer kan
ontslaan.
Versoepeling van het ontslagrecht dus. Het huidige ontslagrecht staat
de integratie in de weg.
17. Het huidige kabinet heeft grote fouten gemaakt door alleenstaande
ouders met jonge kinderen (vaak niet-westerse allochtonen) vrij te
stellen van de sollicitatieplicht en door het weer collectief afkeuren
van 30.000 arbeidsongeschikten in de leeftijdscategorie 45 - 50 jaar,
die zojuist na herkeuring geheel of gedeeltelijk waren goedgekeurd.
Deze maatregelen terugdraaien, omdat ze leiden tot uitzichtloze
uitkeringsafhankelijkheid.
18. Strikt toezicht en consequente handhaving in de openbare ruimte.
Jongeren en hun ouders direct aanspreken in geval van wangedrag:
straffen, registreren, preventieve maatregelen nemen en controleren.
Voor een optimaal preventief effect is het noodzakelijk dat de
constatering van een strafbaar feit direct gevolgd wordt door
berechting en tenuitvoerlegging van de straf. Wij begrijpen waarom
justitie werkt zoals ze nu werkt, maar dat kàn niet meer. Kost wat het
kost moet lik-op-stuk regel worden.
19. Veel jongeren groeien op in wijken waar criminaliteit als een
reëel alternatief voor werken wordt ervaren.
Krachtige en effectieve bestrijding van de criminaliteit in de wijken
door de politie is van groot belang voor de integratie. Van even groot
belang is het consequent afnemen van bezittingen waarvan de
financiering niet verantwoord kan worden en het straffen van de
bezitters. Dat is niet gemakkelijk, maar wel nodig om criminaliteit
als alternatief weg te nemen of onaantrekkelijk te maken.
20. Het is noodzakelijk de druk op jongeren (allochtoon of autochtoon)
voor wie ontsporing dreigt zo lang als nodig is, geleidelijk en
onafwendbaar op te voeren.
Het gaat er om zowel steeds perspectief te bieden (opleiding,
begeleiding, stage, werk), als te sanctioneren indien dat noodzakelijk
is: controleren, onder toezicht stellen, straffen in combinatie met
heropvoeding. Aan het eind van het traject is nog een forse stok
achter de deur nodig, die in de praktijk ook gebruikt zal moeten
worden. Indien jonge vreemdelingen een misdrijf begaan, komen zij niet
meer in aanmerking voor naturalisatie en worden zij (na hun
achttiende) het land uitgezet. Onderzoeken hoe het mogelijk gemaakt
kan worden om jongeren met een dubbele nationaliteit die zich ernstig
misdragen het Nederlanderschap te ontnemen en ook hen (na hun
achttiende) het land uit te zetten.
Steeds moet duidelijk zijn dat het niet relevant is of je allochtoon
bent of niet, maar of je een probleem hebt dan wel je misdraagt.
Bovendien moet aanpak in de vorm van verplichtingen en sancties altijd
gepaard gaan met het bieden van kansen op verbetering, vooruitgang en
ontplooiing. Gelijktijdig met de aanpak van de kwaadwillenden is
aandacht voor de vele goedwillenden in de wijken nodig. Voor hen
moeten aantrekkelijke faciliteiten met begeleiding voor studie, sport,
ontmoeting en vrije tijdsbesteding beschikbaar zijn.
Wij staan een landelijke, uniforme en harde aanpak van de
integratieproblematiek voor. De lokale invulling en uitvoering van het
beleid is aan de gemeenten. Heerlen, Rotterdam, Almere, Leeuwarden of
Enschede, het gaat steeds om dezelfde mensen en dezelfde problemen.
Regering en parlement zullen de regels die in de praktijk integratie
in de weg staan moeten aanpassen. Met het Grote Stedenbeleid en het 40
Wijkenplan is veel geld beschikbaar. De opvoedingsondersteuning, het
intensiveren van het onderwijs en het opzetten van
heropvoedingsfaciliteiten zijn grote klussen, maar als andere landen
de dienstplicht in stand kunnen houden, moet Nederland hiertoe in
staat zijn. Bovendien: er gebeurt al veel. Het gaat er om te komen tot
een consequente en sluitende aanpak en te bereiken dat daarvoor de
benodigde voorzieningen beschikbaar zijn.
Deze aanpak is niet tégen maar vóór de etnische minderheidsgroepen in
ons land. De vele goedwillenden zullen er in de eerste plaats van
profiteren als misstanden worden aangepakt en rechtgezet.
Bijzondere aandacht blijft nodig voor de positie van een deel van de
vrouwen en meisjes binnen de diverse immigrantengroepen in ons land.
Zij worden door hun omgeving in een ondergeschikte rol gedwongen en
bedreigd door cultureel 'gelegitimeerd' geweld. Dit is onacceptabel.
Het is noodzakelijk iedere beperking en aantasting van de rechten van
vrouwen vastberaden te blijven bestrijden.
21. Niet toegeven aan de roep om het gescheiden houden van vrouwen en
mannen, meisjes en jongens in bijvoorbeeld de gezondheidszorg, het
onderwijs en bij sportactiviteiten.
Mannelijke en vrouwelijke artsen zijn er in ons land voor vrouwelijke
en mannelijke patiënten. Voor segregatie is geen plaats in onze
samenleving, we zouden op dit punt weer generaties teruggeworpen
worden.
22. Door middel van preventie, bescherming en strafrechtelijke aanpak
de benodigde ondersteuning bieden aan vrouwen in de verdrukking.
Meisjes èn jongens, vrouwen èn mannen doordringen van ieders
gelijkwaardigheid en gelijke rechten. Voortdurend attent zijn en
reageren op cultureel bepaald geweld zoals genitale verminking,
eerwraak en ontvoering. Laagdrempelige en snel beschikbare hulp bieden
bij huiselijk geweld. Om genitale verminking te kunnen voorkomen en
bestraffen, een adequaat controlesysteem opzetten.
In het WRR-rapport 'Identificatie met Nederland' wordt de vraag
opgeworpen wat de Nederlandse nationaliteit is. Het antwoord zou
volgens de WRR zijn dat die vraag er niet toe doet: het gaat voor de
inwoners van Nederland vooral om identificatie (met bijvoorbeeld een
sportclub, een bedrijf of een politieke partij) en de Nederlandse
identiteit is van secundair belang. Burgers kunnen meerdere
loyaliteiten hebben en in lijn daarmee is het hebben van meerdere
paspoorten geen probleem. Tot zover de WRR. Het rapport werd
aangeboden aan prinses Máxima, die twee nationaliteiten heeft en in
het rapport als adviseur van de WRR staat vermeld. De prinses zei dat
ze "de Nederlandse identiteit niet heeft gevonden" en "de Nederlander
niet bestaat".
Natuurlijk is er wel degelijk een Nederlandse identiteit, die het
overigens best kan hebben enigszins gerelativeerd te worden. Steeds
meer mensen hebben ook binding met een ander land, of voelen zich
tevens Europeaan of wereldburger. Daar is allerminst iets op tegen.
Maar het ontkennen van de Nederlandse identiteit is onjuist en
ongewenst. Ons land was een van de eerste moderne naties in Europa,
heeft een eigen grondgebied, taal, rechtsorde en geschiedenis. De
verworvenheden en grondrechten waarvan wij nu profiteren zijn door de
eeuwen heen moeizaam bevochten. We hebben ook zelf onze collectieve
voorzieningen opgebouwd en in stand gehouden. Voor de meeste
Nederlanders is hun land tevens het land van hun voorouders en hun
nageslacht. Nederlanders delen hun laaggelegen, vlakke land en het
vele water, hun vrijheid, welvaart, tradities en eigenaardigheden. Zij
delen ook hun open kijk op de wereld en de bereidheid mensen met een
andere culturele achtergrond volwaardig te laten participeren.
Nederlanders hebben veel gemeenschappelijk en dat bindt, kenmerkt en
onderscheidt hen in zekere mate. Dat gemeenschappelijke is de
Nederlandse identiteit.
Behalve onjuist is het ook ongewenst de Nederlandse identiteit te
ontkennen, omdat zij van belang is voor het zelfbewustzijn en
welbevinden van mensen. Een eigen identiteit is onmisbaar om als groep
met gedeelde ervaringen en inzichten in een groter verband (Europa, de
wereld) voor je belangen op te kunnen komen (economie, veiligheid) en
invloed op ontwikkelingen te kunnen uitoefenen (milieu, mensenrechten,
internationale rechtsorde).
Die Nederlandse identiteit is ook voor immigranten een belangrijk
gegeven. Zij leven nu in een vrij en welvarend West-Europees land,
waarvan de bevolking voor 80 procent uit autochtone Nederlanders
bestaat. Die Nederlanders staan open voor mensen uit andere landen die
op eigen benen kunnen staan en hier willen en kunnen helpen de
samenleving in stand te houden en uit te bouwen. Kennis van en
waardering voor de identiteit van de Nederlanders helpt de immigranten
uit te groeien tot volwaardige medeburgers en nieuwe Nederlanders.
Immigranten horen belangstelling te hebben voor de geschiedenis,
cultuur, tradities, waarden en normen van het land waar zij leven en
de bevolking van dat land. Hen wordt niet gevraagd afstand te nemen
van hun eigen identiteit, wèl om naar de letter en de geest de
spelregels van de Nederlandse samenleving te respecteren en na te
leven. Wie dat niet wil, moet vooral vertrekken.
Immigranten mogen ook respect voor hun identiteit verwachten. Ons land
heeft inwoners met vele identiteiten (en nationaliteiten), maar de
voor dit land en deze bevolking kenmerkende en bindende identiteit is
de Nederlandse.
Dat er ruimte in ons land is voor mensen met een andere identiteit en
nationaliteit, wil niet zeggen dat er geen bezwaar tegen is dat
individuele mensen twee of meer nationaliteiten hebben. Dit laatste is
inmiddels het geval bij een miljoen inwoners van ons land, waaronder
ruim een half miljoen Turken en Marokkanen.
De ordening van de wereld is gebaseerd op een verdeling in soevereine
staten. De ordening van de wereldburgers is weer gebaseerd op het
onderdaan zijn van een staat, het hebben van de nationaliteit van die
staat. Dit laatste brengt rechten en plichten met zich mee.
Rechten: het recht op toegang en verblijf, het recht op deelname aan
het maatschappelijke en politieke leven, het kiesrecht, het recht om
bepaalde beroepen uit te oefenen en - in een aantal gevallen - sociale
zekerheidsrechten, (onroerend goed-)eigendomsrechten en recht op
consulaire hulp in het buitenland.
Plichten: dienstplicht en - soms - de plicht om op te komen voor het
belang van de staat c.q. verbod dat (vermeende) belang te schaden
(bijvoorbeeld Turkije en de genocide op Armeniërs).
Omdat mensen naar andere staten verhuizen en omdat mensen met
verschillende nationaliteiten trouwen en kinderen krijgen, komt steeds
meer de dubbele/meervoudige nationaliteit voor. Juist deze materie zou
bij een wereldwijd internationaal verdrag eenduidig en afdoende
geregeld moeten zijn, hetgeen niet het geval is. Er zijn weliswaar
verdragen, maar die laten verschillende regelingen toe. Zo hebben 75
landen bepaald dat de oorspronkelijke nationaliteit vervalt indien een
nieuwe (vrijwillig) wordt verkregen. 17 landen hebben het onmogelijk
gemaakt de oorspronkelijke nationaliteit te laten vervallen. (Wij zijn
van mening dat deze laatse bepaling in de hedendaagse internationale
verhoudingen niet acceptabel is en ter discussie moet worden gesteld.)
Voor 100 landen geldt dat men vrijwillig afstand kan doen van de
oorspronkelijke nationaliteit bij het accepteren van een andere.
Nederland behoort tot de eerste categorie, maar het geheel van de
relevante verdragen, de wettelijke regelingen van andere landen en de
Nederlandse
(grond-)wettelijke bepalingen leidt er toe dat de hoofdregel in de
meeste gevallen niet wordt toegepast.
De praktijk is dat:
- meer dan de helft van de kinderen die in Den Haag geboren worden,
een dubbele nationaliteit heeft
- alle Marokkanen en bijna alle Turken die worden genaturaliseerd, hun
oorspronkelijke nationaliteit behouden
- Nederlands/Marokkaanse ouders die aangifte doen van de geboorte van
een kind, van de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand een
lijst met voor Marokko acceptabele namen voorgelegd krijgen
- in Nederland geboren kinderen waarvan een van de ouders de Turkse
nationaliteit heeft, in Turkije de dienstplicht moeten vervullen, ook
als ze geen woord Turks spreken
- als een Nederlands/Duitse man met een Frans/Italiaanse vrouw trouwt,
hun kinderen vier nationaliteiten krijgen
- wat Nederland betreft iemand gelijktijdig lid kan zijn van zowel het
Nederlandse parlement als het parlement van een ander land
Het terugdringen van het fenomeen dubbele (meervoudige) nationaliteit
is om een aantal redenen gewenst: beëindigen van onduidelijkheid,
voorkomen van conflicterende belangen, voorkomen van
rechtsongelijkheid en het wegnemen van een integratiedrempel. Een
nationaliteit is niet een administratieve formaliteit, maar een
belangrijk element in de ordening van de wereld en de wereldbevolking.
Het geeft aan van welke samenleving iemand deel uitmaakt, welke
rechten en plichten dat met zich meebrengt, welke staat voor iemand
opkomt en welke staat iemand - desgewenst en indien daartoe verkozen
- kan aansturen of vertegenwoordigen.
Voor een migrant is naturalisatie niet een middel tot integratie, maar
de afronding van een integratieproces. Van de Turken in Nederland
voelen twee van de drie zich meer Turk dan Nederlander. Drie van de
vier Marokkanen voelen zich meer Marokkaan dan Nederlander. Dit in
combinatie met de moeizaam verlopende integratie van een deel van hen,
leidt tot de conclusie dat naast maximale inzet ook een duidelijke
primaire gerichtheid op Nederland en de Nederlandse samenleving
noodzakelijk is. Vreemdelingen die er voor kiezen in Nederland te
leven en een verblijfsvergunning krijgen, wordt niet gevraagd hun
identiteit op te geven, wel om te integreren. Het is positief als
betrokkenen vervolgens ook kiezen voor de Nederlandse nationaliteit,
maar dat is dan wel een keuze met als consequentie dat afstand gedaan
moet worden van de oorspronkelijke nationaliteit.
23. Voor een goede regeling van de materie is het van belang dat er
een internationale afspraak komt dat iedere staat zijn onderdanen in
de gelegenheid stelt de oorspronkelijke nationaliteit op te geven bij
het verkrijgen van een andere.
(Voor de lidstaten van de Raad van Europa is dit al geregeld in het
Europees Nationaliteitsverdrag.) Bovendien moeten in de internationale
verdragen de mogelijkheden voor de staten worden verruimd om de
dubbele nationaliteit te beperken.
24. Vooruitlopend daarop moet Nederland zelf een heldere lijn
vaststellen:
Voor een kind van ouders met verschillende nationaliteiten moet door
de ouders (gezamenlijk) een keus gemaakt worden. Blijft die keuze uit
en zou dat er toe zou leiden dat het kind stateloos wordt, dan krijgt
het de Nederlandse nationaliteit.
Wie wenst te worden genaturaliseerd (al dan niet via de
optieregeling), moet zijn/haar oorspronkelijk nationaliteit opgeven.
Een uitzondering op dit punt geldt alleen voor wie zijn
oorspronkelijke nationaliteit niet kàn opgeven en voor degenen van wie
dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd. V.w.b. dit laatste worden
de criteria echter zodanig aangescherpt dat deze conclusie slechts in
uitzonderlijke gevallen te trekken valt.
Van wie geen afstand kan doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit,
wordt gevraagd de wens tot afstand doen te laten registreren. Tevens
wordt vastgelegd dat men uitsluitend gebruik zal maken van een
Nederlands paspoort.
Met deze lijn wordt een aantal keuzes gemaakt. De mogelijkheden voor
dubbele nationaliteiten worden drastisch teruggedrongen, hetgeen
verzet op zal roepen. Betrokkenen zèlf beoordelen het hebben van een
dubbele nationaliteit veelal als positief, omdat het méér rechten
geeft. Alleen de Turkse dienstplicht wordt als bezwaarlijk ervaren.
We moeten ons ook realiseren dat om deze lijn te kunnen toepassen,
eerst wetten, de Grondwet en internationale verdragen gewijzigd of
(gedeeltelijk) opgezegd zullen moeten worden. Bovendien is een
overgangsregeling nodig voor de miljoen Nederlanders die nu al een
dubbele nationaliteit hebben.
Nederlanders die in het buitenland leven en een andere nationaliteit
verkrijgen, verliezen de Nederlandse nationaliteit. Op deze hoofdregel
zijn echter weer zoveel uitzonderingen gemaakt, dat in de praktijk
meestal de Nederlandse nationaliteit behouden blijft. Ook hier zal de
praktijk met de hoofdregel in overeenstemming moeten worden gebracht.
850.000 inwoners van Nederland merken zichzelf als moslim aan. Zij
hebben er recht op hun godsdienst in vrijheid te kunnen beleven. Dat
betekent dat er ruimte is voor de bouw van moskeeën en voor
islamitisch onderwijs. Imams kunnen in Nederland opgeleid worden. Ook
is het mogelijk de ramadan en de dagelijkse bidrituelen in te passen.
Maar Nederland is geen islamitisch land en moet dat niet worden. In
Nederland gelden voor iedereen de democratisch vastgestelde
rechtsregels en niet de regels van welk geloof dan ook. Ook islamieten
hebben de voor Nederland kenmerkende vrijheid en verdraagzaamheid te
respecteren. Ook zij mogen in Nederland op geen enkele wijze vrouwen
of homoseksuelen achterstellen.
Er is onmiskenbaar sprake van een radicaliseringtendens onder
Nederlandse moslims, hoewel het overgrote deel van de moslims daar
niets van moeten hebben en er (terecht) ook niet op aangesproken wil
worden. Die tendens wordt beïnvloed door de moeizame integratie van
een deel van de moslims en de reacties daarop vanuit de Nederlandse
samenleving. Invloed heeft ook het gegeven dat het internationale
moslimradicalisme goed georganiseerd is en over veel geld beschikt.
Enkele tientallen salafistische (ultraorthodoxe) imams reizen stad en
land af en fulmineren in moskeeën en jongerencentra tegen de
democratie en tegen integratie.
Tussen de 20.000 en 30.000 moslims voelen zich aangesproken en hun
aantal groeit. Het doel van de salafisten is het verkrijgen van
controle over steeds meer moslims en uiteindelijk de inrichting van de
samenleving naar hun model. Binnen de moslimgemeenschap krijgen om te
beginnen vrouwen, homoseksuelen, zogenaamde afvalligen en liberalen
het zwaar te verduren.
Inspanningen gericht op succesvolle integratie van moslims in
Nederland vormen het beste antwoord dat gegeven kan worden. Daarnaast
moet volkomen duidelijk worden gemaakt dat in ons land het
georganiseerd en doelbewust tegenwerken van integratie onacceptabel
is. Wie dat doet, bedreigt de kwaliteit en stabiliteit van de
Nederlandse samenleving en daarmee wezenlijke belangen van de
Nederlandse staat.
25. De moskeeën en jongerencentra die de radicale imams een podium
bieden, moeten gesloten worden en de desbetreffende imams het land
uitgezet.
Indien zij de Nederlandse nationaliteit hebben, moet hen die ontnomen
worden, waarna ook zij uitgezet kunnen worden.
Internetsites die het radicaliseringproces voeden, moeten geblokkeerd
worden.
26. Natuurlijk zal ook het islamitisch onderwijs in alle opzichten aan
de Nederlandse kwaliteitseisen moeten voldoen.
Gebleken is dat dit nu vaak niet het geval is. Dat betekent dat strikt
en effectief toezicht door de Onderwijsinspectie nodig is en scholen
die onvoldoende functioneren gesloten moeten worden. De
Onderwijsinspectie zal er ook op toe moeten zien dat - op straffe van
sluiting - binnen het islamitisch onderwijs de grondslagen van de
Nederlandse samenleving worden gerespecteerd en de integratie van
moslims op geen enkele wijze wordt tegengewerkt. Zonodig moet een
aanvullende wettelijke basis worden gecreëerd om de onderwijsinspectie
in staat te stellen ook op dit punt effectief op te treden.
27. De opdringerige aanwezigheid van de islam in de openbare ruimte -
zoals in islamitische landen - is in Nederland niet gewenst.
Het vanuit de moskeeën met geluidsversterking tot het gebed oproepen
moet daarom verboden worden.
Voor de kwaliteit van het samenleven in ons dichtbevolkte land is de
directe onderlinge communicatie essentieel. Communicatie vereist
toegankelijkheid. Wie door het dragen van gezichtsbedekkende kleding
zijn gezicht aan het zicht van anderen onttrekt, maakt zich
onherkenbaar en ontneemt die anderen een mogelijkheid een zo goed
mogelijke inschatting te maken van zijn stemming en intenties, alsmede
van de van hem/haar te verwachten reacties.
Gezichtsbedekkende kleding kwam al voor in de vorm van de bivakmuts en
de (integraal-)helm en komt nu ook voor in de vorm van de boerka en de
nikaab. Door zich met gezichtsbedekkende kleding voor een ander af te
sluiten en onherkenbaar te maken, kan een gevoel van onveiligheid
worden veroorzaakt. Wie iemand op zich af ziet komen die kennelijk
niet wil dat zijn (of haar) gezicht gezien wordt, kan dit als
bedreigend ervaren.
Ook de objectieve veiligheid is in het geding. Getuigen van een
misdrijf kunnen de dader niet identificeren, herkennen of adequaat
beschrijven, indien deze gezichts-bedekkende kleding draagt.
Daarnaast is voor het bevorderen van de veiligheid in de openbare
ruimte het toezicht met behulp van camera's van belang. Het
onherkenbaar zijn door het dragen van gezichtsbedekkende kleding
beperkt de effectiviteit van dit toezicht in hoge mate.
Tenslotte wordt het verifiëren van iemands identiteit bemoeilijkt.
Meer in algemene zin is het duidelijk dat het dragen van
gezichtsbedekkende kleding het opsporen en vervolgen van daders van
strafbare feiten bemoeilijkt.
De Tweede Kamer heeft het vorige kabinet in oktober 2005 en oktober
2006 bij motie verzocht het dragen van een boerka in de openbare
ruimte te verbieden. In het regeerakkoord van het huidige kabinet
staat vermeld dat ter bescherming van de openbare orde en veiligheid
het dragen van gezichtsbedekkende kleding kan worden verboden. Hier is
echter geen vervolg aan gegeven. Van Wilders en Fritsma (PVV) ligt er
een wetsvoorstel om alleen de boerka en nikaab te verbieden.
28. Wij staan een verbod voor op het dragen van alle
gezichtsbedekkende kleding in de openbare ruimte en zullen het
initiatief nemen om daartoe een wettelijke bepaling vast te stellen.
Discriminatie op grond van (veronderstelde) groepskenmerken kent vele
vormen, komt overal voor, is van alle tijden en is altijd fout.
Discriminatie op grond van etnische afkomst door werkgevers of
collega-werknemers is niet alleen in strijd met de wet maar ook
schadelijk voor de integratie. Wie zich gediscrimineerd voelt, voelt
zich tekort gedaan, trekt zich terug of sluit zich af. Zo komen
individuele mensen en groepen tegenover elkaar te staan. Discriminatie
is even bedreigend voor de samenleving als radicalisering.
Een allochtone stagiair of sollicitant heeft als ieder ander recht op
een welwillende benadering. Vaak is juist waardering op zijn plaats,
omdat iemand er ondanks een minder goede uitgangspositie en moeilijke
omstandigheden toch maar staat. Ook indien van een groep een negatief
beeld bestaat en eerder met anderen met dezelfde achtergrond negatieve
ervaringen zijn opgedaan, heeft ieder individu er recht op zonder
vooroordelen tegemoet getreden te worden.
Consequente aandacht voor het voorkomen en bestrijden van
discriminatie blijft noodzakelijk. Dat geldt ook voor de discriminatie
van vrouwen, homoseksuelen en anders-gelovigen, in toenemende mate een
probleem binnen de groeiende groep moslims in ons land.
Wij willen dat attent en adequaat wordt gereageerd op alle meldingen
van discriminatie, dat degenen die discrimineren worden gestraft en
dat geweld met discriminatie als achtergrond extra zwaar wordt
bestraft.
Het kabinet trok twee miljard euro uit om 40 probleemwijken aan te
pakken. Met gemeentelijke wijkactieplannen moeten het binnen tien jaar
weer wijken worden "waar mensen kansen hebben en graag wonen".
De fysieke herstructurering van wijken waar vijf tot acht procent van
de probleemhuishoudens wonen is een zeer indirecte en inefficiënte
aanpak die weinig op zal leveren. De kostbare omweg om via de
grootschalige sloop van nog redelijk goede woningen en het bouwen van
nieuwe woningen meer sociale menging te bereiken en bij te dragen aan
het wegwerken van achterstanden, kunnen we beter niet nemen. Wij
moeten kiezen voor de moeilijke maar directe weg die is gericht op de
probleemhuishoudens zelf, op de ouders en de kinderen. En vooral: de
overheid moet de directe confrontatie met hen niet langer uit de weg
gaan, hoeveel het er inmiddels ook zijn.
Het ruwe onderscheid (niet-westerse) allochtoon - autochtoon is
voorlopig en in zekere mate nog functioneel, maar zeker niet iets om
kunstmatig in stand te houden. Binnen de minderheidsgroepen komen even
grote verschillen voor als binnen de samenleving als geheel. Het gaat
uiteindelijk om het functioneren van het individu in de samenleving,
niet om vermeende kenmerken van de groep waarvan iemand geacht wordt
deel uit te maken.
VVD