Ministerie van Buitenlandse Zaken

Beantwoording vragen van het lid Pechtold over het CIA rendition programme

12-11-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Pechtold over het CIA rendition programme. Deze vragen werden ingezonden op 29 oktober 2007 met kenmerk 2070803650.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken op vragen van het lid Pechtold (D66) over over het CIA rendition programme.

Vraag 1

Bent u op de hoogte van de uitspraken van Michael Scheuer (voormalig hoofd van de Bin-Laden Unit van de CIA, mede-architect van het CIA secret rendition programma) in de Deense krant "Politiken" van 25 oktober 2007?

Antwoord

Ja.

Vraag 2
Wat is uw reactie op zijn verklaring dat Nederland hoogst waarschijnlijk al in 1995 op de hoogte is gebracht van het geheime CIA rendition programma, op grond van het feit dat Nederland tot de meest belangrijke en coöperatieve landen behoorde?

Vraag 3
Hoe is deze verklaring te rijmen met verklaringen van de Nederlandse regering in antwoord op Kamervragen in 2006 en 2007, dat Nederland voorafgaand aan de publicaties in de Amerikaanse media en de onderzoeken van de Raad van Europa en het Europees Parlement niet wist van het CIA rendition programma?

Antwoord

De Verenigde Staten hebben het gebruik van het zogenaamde 'rendition' instrument nooit ontkend en regelmatig gewezen op het feit dat de wortels van dit programma dateren uit het midden van de jaren negentig. Overigens bestaat er geen internationaal erkende juridische definitie van het begrip 'rendition', het is veeleer een verzamelterm voor allerlei feitelijke overdrachten van een persoon of goed aan een andere jurisdictie.

Het feit dat er dus reeds langere tijd in algemene zin het een en ander bekend was over dit instrument, laat onverlet het feit dat de Nederlandse regering niet op de hoogte is van via Nederlands grondgebied verlopen CIA-vluchten met op onrechtmatige wijze gedetineerde terrorismeverdachten. De regering heeft actief noch passief medewerking verleend aan dergelijke vluchten via Nederland en beschikt niet over concrete aanwijzingen dat deze desondanks zouden hebben plaatsgevonden.

Vraag 4
Hoe heeft Nederland (en specifiek de verantwoordelijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten), zich ervan vergewist dat informatie die de CIA doorgaf, niet verkregen was uit marteling? Kunt u verklaren dat Nederland nooit informatie in ontvangst heeft genomen als het vermoeden bestond (of redelijkerwijs kon bestaan) dat die was verkregen uit marteling?

Antwoord

De regering kan geen absolute garanties geven dat Nederland nooit informatie heeft verkregen van bondgenoten die verkregen is met behulp van marteling. Zoals reeds werd aangegeven in antwoorden op soortgelijke vragen van het lid Koser Kaya (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, Aanhangsel nr. 236), houden inlichtingen- en veiligheidsdiensten ook in hun onderlinge verkeer hun bronnen van informatie en werkwijze geheim. Voor de wijze waarop de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten contacten aangaan en onderhouden met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wil ik gaarne verwijzen naar de antwoorden op vragen van het lid Van der Laan (D66) aan de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Buitenlandse Zaken over «intelligence» verkregen door marteling, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, Aanhangsel nr. 749. Voorts wordt verwezen naar de regeringsreactie op het interim-advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) van februari 2006.