Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200705701/2
Publicatie datum: vrijdag 9 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Breda
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---

200705701/2.
Datum uitspraak: 9 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van Breda, verzoeker,

tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/1951 en 07/1952 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 12 juni 2007 in het geding tussen:

{wederpartijen},

en

verzoeker.


1. Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verzoeker (hierna: het college) {vergunninghouder} bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een stal op het adres {locatie} te {plaats} (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 september 2006 heeft het college aan {vergunninghouder} vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een dierencrematorium op het perceel.

Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college het door {wederpartijen} tegen de besluiten van 10 augustus en 21 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juni 2007, verzonden op 6 juli 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door {wederpartijen} daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak en de besluiten van 10 augustus 2006 en 21 september 2006 geschorst tot zes weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief van 13 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn {wederpartij A} in persoon, bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen, advocaat te Den Haag, en {vergunninghouder}, vertegenwoordigd door mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur, verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het verzoek strekt er enerzijds toe dat het college niet opnieuw op het tegen de besluiten van 10 augustus 2006 en 21 september 2006 gemaakte bezwaar behoeft te beslissen voordat de Afdeling op de tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter ingestelde hoger beroepen heeft beslist.

Anderzijds strekt het verzoek ertoe de schorsing van voormelde primaire besluiten bij wijze van voorlopige voorziening op te heffen.

2.3. De Voorzitter ziet aanleiding het verzoek van het college om hangende het hoger beroep geen nieuwe beslissing op bezwaar te hoeven nemen, toe te wijzen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat naar voorlopig oordeel onvoldoende zekerheid bestaat dat het oordeel van de voorzieningrechter, dat het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, partiële herziening 2005" (hierna: het bestemmingsplan) buiten toepassing moet blijven, in hoger beroep in stand zal blijven.

De Voorzitter ziet evenwel geen aanleiding het verzoek om de schorsing van voormelde primaire besluiten van 10 augustus 2006 en 21 september 2006 op te heffen, toe te wijzen omdat te veel onzekerheid bestaat omtrent de vraag of de bij die besluiten verleende vergunningen in stand zullen blijven. Indien zou worden geoordeeld dat het bestemmingsplan van toepassing is, bestaat twijfel of een juiste uitleg en toepassing is gegeven aan artikel 15, onderdeel II, lid 2, van de voorschriften bij de bestemming bedrijfsdoeleinden, mede gelet op hetgeen ter zitting is uiteengezet omtrent de feitelijke situatie op het perceel op de peildatum. Zou worden geoordeeld dat het bestemmingsplan "Buitengebied" van 1979 van toepassing is, dan is onzeker of door de vernietiging van het besluit op bezwaar de daarbij ingetrokken vrijstelling van 4 februari 2005, waarop het besluit van 21 september 2006 is gebaseerd, is herleefd. Indien dat het geval zou zijn, dienen de tegen die vrijstelling aangevoerde bezwaren alsnog te worden beoordeeld.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Breda geen nieuw besluit op het door {wederpartijen} tegen de besluiten van 10 augustus 2006 en 21 september 2006 gemaakte bezwaar behoeft te nemen voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist;

II. wijst het verzoek voor overige af;

III. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan het college van burgemeester en wethouders van Breda het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007

444