Raad van State



Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200707114/2
Publicatie datum: donderdag 8 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---


200707114/2.
Datum uitspraak: 8 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:

, wonend te ,

tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/726 en 07/827 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 27 augustus 2007 in
het geding tussen:

verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) verzoeker onder
oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het kantoorpand op
het perceel te (hierna: het perceel) voor bewoning,
te beëindigen en beëindigd te houden. Specifiek dienen alle zaken
verwijderd te worden die wijzen op het gebruik van het pand voor
woondoeleinden, zoals het zitkamer- en het slaapkamermeubilair, het
overige privé-meubilair, stoffering en gordijnen voor privé-gebruik,
en gebruiksvoorwerpen voor persoonlijk gebruik zoals huisraad.

Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door verzoeker
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft
de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de
voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door verzoeker
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 5 oktober 2007, bij
de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op
dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2007,
waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. H.J.P. Robers,
advocaat te Hengelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.
Braamhaar, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied
Ambt Delden" rust op het perceel de bestemming "bedrijfsbebouwing" met
de nadere aanduiding "fabricage constructiewerken (Cs)".

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover
thans van belang, zijn de gronden op de plankaart aangeduid met de
bestemming "bedrijfsbebouwing" bestemd voor niet-agrarische bedrijven
in de bestemmingscategorie zoals nader aangeduid op de plankaart; een
en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder b, is uitsluitend toegestaan
één bedrijfswoning per bouwperceel met een maximale inhoud van 600 m³
dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die
bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het verboden de onbebouwde grond
en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot
een doel strijdig met het in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge artikel 4, zevende lid, verleent het college vrijstelling
van de in lid 1, 2, 3, 4 en 6 gestelde verboden indien strikte
toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Ingevolge artikel 4, achtste lid, is het college voorts bevoegd
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, 2, 3 en 4, mits
dit niet leidt tot een ingrijpende en/of onomkeerbare wijziging van en
inbreuk op de bestemming en er geen dringende redenen zijn die zich
hiertegen verzetten.

2.3. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht ziet de Voorzitter
geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden
aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in
stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het
college ten onrechte tegen het gebruik van het kantoorpand voor
bewoning is opgetreden.

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voorshands geen aanleiding
bestaat om aan te nemen dat het college zich ten onrechte op het
standpunt heeft gesteld dat bewoning van het kantoorpand niet is
toegestaan gelet op de op het perceel rustende bestemming
"bedrijfsbebouwing" en de daarbij behorende voorschriften. Deze
bestemming brengt met zich, dat gebruik van het perceel voor
woondoeleinden hoogstens beperkt is toegestaan. Een redelijke uitleg
van de voorschriften brengt, naar voorlopig oordeel, gelet op de
systematiek van artikel 9, met zich dat op het perceel slechts één
bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Vast staat dat zich op het perceel
reeds een bedrijfswoning bevindt.

De Voorzitter acht de last op voorhand voldoende duidelijk. Deze is
erop gericht dat verzoeker een einde maakt aan de bewoning van het
kantoorpand. Aan verzoeker is steeds duidelijk gemaakt dat bewoning
niet geoorloofd is. Bij de beoordeling van deze last zal als geheel
moeten worden bezien of sprake is van gebruik in strijd met de
bestemming. Ter zitting is gebleken dat het gebruik van gordijnen en
stoelen voor de kantoorfunctie op zichzelf niet stuit op bezwaren van
het college.

Voorts bestaat voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat de
voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat geen concreet
zicht op legalisatie van het gebruik bestaat. Het college heeft, naar
voorlopig oordeel, geen vrijstelling als bedoeld in artikel 4, achtste
lid, van de planvoorschriften, voor het gebruik van het kantoorpand
voor bewoning behoeven te verlenen, nu sprake is van een ingrijpende
wijziging van en inbreuk op de bestemming.

2.4. Gelet op het vorengaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007

---


terug naar overzicht.. | print uitspraak..