Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Den Haag Ons kenmerk Uw kenmerk 26 oktober 2007 IB/2007/39919

Onderwerp Bijlage(n) Geannoteerde agenda van de OJC-Raad, t.b.v. het
Europa-overleg met de Tweede Kamer op 8
november 2007.

Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda (delen onderwijs en cultuur) van de Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad van 15-16 november aanstaande, dit ten behoeve van het Algemeen Overleg als voorzien op 8 november. Voor audiovisueel zijn er geen onderwerpen geagendeerd.

Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJC-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/11

Geannoteerde agenda Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad van 15-16 november 2007

Onderwijs

Onderstaande annotatie is opgesteld op basis van de thans bekende ontwerp- agenda. De definitieve agenda zal in de komende week door Coreper worden vastgesteld.

EQF ­ politiek akkoord

De basis voor het Europees Kwalificatie Raamwerk (EQF) is gelegd tijdens het Nederlandse EU- voorzitterschap van de EU, in het Communiqué van Maastricht van 14 december 2004. Dit communiqué handelde over de toekomstige prioriteiten voor Europese samenwerking op het terrein van het beroepsonderwijs.
Hierin werd onder meer gesteld dat de EU prioriteit zou moeten geven aan `the development of an open and flexible European qualifications framework, founded on transparancy and mutual trust'. Het raamwerk moest betrekking hebben op zowel beroeps- als algemeen vormend (voortgezet en hoger) onderwijs en in hoofdzaak gebaseerd zijn op `learning outcomes' in plaats van op informatie over het onderwijsleerproces zelf. Het raamwerk diende te worden gedragen door een set van gemeenschappelijke referentieniveaus. Ook ondersteunende `quality assurance mechanisms' moesten bijdragen aan het wederkerige vertrouwen dat noodzakelijk is bij de vrijwillige implementatie van het EQF door de lidstaten.

Het doel is een gemeenschappelijk referentieraamwerk te creëren dat kan dienen als vertaalmiddel tussen verschillende kwalificatiesystemen en de niveaus die daarin worden onderscheiden, zowel voor het beroepsonderwijs als voor het algemeen vormend en hoger onderwijs. Alle kwalificaties of diplomaniveaus die in een lidstaat zijn behaald, zullen worden aangeduid met behulp van de acht niveaus die het Europees Kwalificatie Raamwerk kent, waardoor zij onderling vergelijkbaar worden. In Maastricht is afgesproken dit raamwerk af te stemmen met het kwalificatieraamwerk voor de hoger onderwijsruimte, dat toegepast wordt in het kader van het Bologna-proces. De transparantie, de vergelijkbaarheid en de meeneembaarheid van kwalificaties waarover burgers in de verschillende LS beschikken, zal dankzij het Europees Kwalificatie Raamwerk toenemen. Het EQF moet bovendien internationale sectororganisaties in staat stellen hun kwalificatiesystemen te relateren aan een gemeenschappelijk referentiekader om de plaatsing van sectorale kwalificaties binnen nationale kwalificatiesystemen te vergemakkelijken.

Door het Europees Parlement is via amendementen een aantal aspecten benadrukt, waarvan de belangrijkste zijn: aandacht voor "benadeelden" in brede zin; de wens voor een goede balans tussen leven lang leren en de arbeidsmarkt, doordat langs verschillende leerroutes hetzelfde resultaat bereikt

blad 3/11

moet kunnen worden; het verhelderen van de relatie tussen formeel, non- formeel en informeel leren en de relatie met de introductie van het ECVET systeem.

Nederlandse inzet

Nederland stemt in met de nu voorliggende tekst.

Kwaliteit van lerarenopleidingen - Raadsconclusies

Op 3 augustus 2007 is een Mededeling van de Europese Commissie verschenen waarin voorstellen zijn gedaan ter verbetering van de lerarenopleidingen in de EU. De Commissie stelt in dit document dat het voor de lange termijn essentieel is dat het onderwijs over uitstekende leerkrachten beschikt die voldoende hoog opgeleid zijn, omdat dit zal bijdragen aan de versterking van het concurrentievermogen van Europa, het genereren van meer banen en groei én aan de beschikbaarheid van hoogopgeleide arbeidskrachten die de uitdagingen van de 21e eeuw aankunnen.

Tijdens de OJC-raad liggen voor dit onderwerp Raadsconclusies voor, waarin lidstaten gevraagd wordt een hoge prioriteit te geven aan het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het opleiden tot leraar in het perspectief van een leven lang leren. De maatschappelijke ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan het beroep van leraar en vragen om een meer competentiegerichte benadering van het onderwijs-leerproces samen met een grotere nadruk op blijvend effect. Het verbeteren van de kwaliteit van het leraarschap levert een bijdrage aan het verhogen van de attractiviteit van het beroep. Tegen deze achtergrond beveelt de Raad aan er naar te streven dat de leraren in het bezit zijn van een lerarenopleiding op het niveau van hoger onderwijs, beschikken over vakkennis, toegang hebben tot ondersteuningsprogramma's aan het begin van hun carrière en worden aangemoedigd zich te blijven scholen, waaronder begrepen de uitwisseling met andere landen. De samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen in de vorm van leergemeenschappen dient te worden aangemoedigd. Belangrijk is dat de leraren over een reeks van competenties beschikken. Tot slot nodigt de Raad de lidstaten uit om binnen het raamwerk van de methode van open coördinatie te participeren om zo de implementatie van de geschetste beleidsprioriteiten te bevorderen en daarbij gebruik te maken van instrumenten als het programma een leven lang leren, het programma voor technologische ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds.

Hoewel Nederland het met deze Raadsconclusies eens is, is de toon van de conclusies soms wat centralistisch. In Nederland kennen onderwijsinstellingen een relatief grote autonomie ­ waarmee in de conclusies overigens op zich wel rekening wordt gehouden. Scholen formuleren op een aantal onderdelen hun eigen beleid, daarin financieel gesteund door de overheid. In 2004 is de Wet op de beroepen in het onderwijs van kracht geworden. Deze wet bevordert dat het onderwijspersoneel aan een bepaalde minimum kwaliteit blijft voldoen. Werkgevers zijn er verantwoordelijk voor dat het

blad 4/11

personeel in staat is om zijn bekwaamheid te onderhouden. In 2006 zijn de bekwaamheidseisen voor leraren van kracht geworden. Daarbij worden zeven competenties omschreven. Eenmaal per zes jaar is er gelegenheid tot herijken.

De afspraken die OCW in 2005 met de VSNU en de HBO-raad heeft gemaakt over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen om zo tegemoet te komen aan de vraag naar meer differentiatie, hoogwaardiger expertise, betere kwaliteit en hoger rendement, worden thans geïmplementeerd. In het kader van het Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs, dat OCW samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties in het onderwijs heeft gesloten, ontvangen de scholen in het primair en voortgezet onderwijs met ingang van 1 augustus 2006 extra middelen voor de professionalisering en begeleiding van het onderwijspersoneel.

In september 2007 is LeerKracht!, het advies van de Commissie Leraren verschenen. De kern van het advies bevat vier samenhangende categorieën maatregelen: 1) een betere beloning, 2) een sterker beroep, 3) een professionelere school, en 4) korte termijn maatregelen om het dreigende tekort aan leraren te bestrijden. In reactie hierop zal OCW binnenkort het Actieplan LeerKracht van Nederland uitbrengen.

Nederlandse inzet:
Akkoord met voorgestelde Raadsconclusies. De daarin geformuleerde doelen worden door Nederland gedeeld.

Onderwijs als sleutelfactor voor de Lissabonstrategie - Raadsresolutie Het Portugese voorzitterschap heeft een ontwerp- resolutie voorgelegd die beoogt het belang van de bijdrage van Onderwijs en Training voor het welslagen van het Lissabonproces te benadrukken. In de resolutie wordt het belang vermeld van de bijdrage van onderwijs aan zowel economische groei als sociale cohesie. Om die reden is het gewenst dat in het beleid op het terrein van onderwijs en training op zowel nationaal als op Europees niveau verbindingen worden gelegd naar beleidsontwikkelingen op andere terreinen zoals werkgelegenheidsbeleid, sociaal beleid, ondernemingsbeleid etc. Gepleit wordt voorts voor het tijdig beginnen met de voorbereiding van het vervolg op het programma `onderwijs en training 2010'.

Nederlandse inzet
Nederland stemt in met de voorgestelde tekst.

blad 5/11

Nieuwe vaardigheden voor nieuwe beroepen-Raadsresolutie

Voortbouwend op het Communiqué van Maastricht van december 2004 heeft het voorzitterschap een ontwerp- resolutie New Skills for New Jobs opgesteld waarin het belang wordt onderstreept van een betere voorspelling van arbeidsmarktperspectieven voor onderwijsdeelnemers uit heel Europa op regionaal, nationaal en Europees niveau. De activiteiten die hiertoe al bij Cedefop, het Europese agentschap voor het middelbaar beroepsonderwijs in Thessaloniki, worden ontplooid in SkillsNet worden voortgezet. Aanvullend hierop wordt in de resolutie gepleit voor het ontwikkelen van mechanismen die de kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt zo klein mogelijk maken. Deze mechanismen zouden gebruik moeten maken van bestaande arbeidsmarktvoorspellingen en het bestaande of nog verder te ontwikkelen Europese instrumentarium (o.a. het Europees Kwalificatie Raamwerk voor een Leven Lang Leren EQF, Europass en initiatieven zoals de beroepenwedstrijd Euroskills).

Uit de ervaring met producten van SkillsNet blijkt hoe moeilijk het is goede voorspellingen te doen over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Nederland kan desalniettemin instemmen met de resolutie, waarin overigens ook expliciet wordt verwezen naar het eerste Euroskills evenement, dat in 2008 zal plaatsvinden in Rotterdam.

Nederlandse inzet
Nederland stemt in met de resolutie.

Meertaligheid - gedachtewisseling

In antwoord op verzoeken van het Europees Parlement en de Raad om verdere actie te ondernemen ter promotie van talen publiceerde de Commissie in juli 2003 de mededeling 'Het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen: actieplan 2004-2006'. In het verlengde van de daarin genoemde op Europees niveau te ondernemen activiteiten, vroeg de Commissie de lidstaten om met een eigen actieplan te komen. Nederland reageerde positief en stuurde op 10 november 2005 een 'Nederlands activiteitenprogramma moderne vreemde talen' (briefnummer 2005/47742) naar de voorzitter van de Tweede Kamer. Een rapportage hierover volgt in het voorjaar van 2008.

In november 2005 publiceerde de Commissie vervolgens de mededeling 'Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid'. De belangrijkste doelstellingen waren: bevordering van het leren van talen en van taalverscheidenheid, stimulering van een gezonde meertalige economie, burgers in hun eigen taal toegang verschaffen tot Europese wetgeving, regelgeving en informatie. Nederland plaatste kritische kanttekeningen bij de reikwijdte van deze mededeling, in het bijzonder bij het idee om vorderingen in de lidstaten op Europees niveau te gaan volgen. Nederland heeft in reactie hierop geen nieuwe activiteiten ondernomen.

Zeer recent, in september 2007, bracht de Commissie verslag uit over de uitvoering van het eerder genoemde actieplan 2004-2006. Daarin merkt zij op dat veel aanbevelingen op nationaal niveau zijn opgepakt. Ook concludeert zij dat meer inspanningen nodig zijn om te komen tot: uitbreiding van het talenonderwijs naar alle onderwijssectoren (inclusief het beroepsonderwijs), vergroting van het aantal

blad 6/11

onderwezen talen, stimulering van taalvriendelijke scholen, een betere benutting van volwassenonderwijs en informeel leren, verhoging van de motivatie om talen te leren. Daarbij zal de Commissie de lidstaten blijven ondersteunen.

Tijdens de OJC-Raad zal een discussie plaatsvinden over meertaligheid. Terwijl het actieplan 2004- 2006 vooral is gericht op het funderend onderwijs en de daaraan gerelateerde lerarenopleidingen, stelt de Commissie voor de aandacht in het vervolg te gaan richten op de beroepskolom en het informeel leren. Gezocht zou moeten worden naar actieve participatie van het bedrijfsleven, want meertaligheid kan van groot belang zijn voor de Europese concurrentiekracht op de wereldmarkt. Tegen deze achtergrond wil het Voorzitterschap de ministers de volgende vragen voorleggen:
1. Welke doelstellingen vragen volgens u op dit terrein de komende drie tot vijf jaar de meeste aandacht?

2. Welke specifieke acties (te denken valt aan onderwijshervormingen, aanbod lerarenopleidingen, overheidsbekostiging, informatiecampagnes, samenwerking met ondernemingen enzovoorts) zou u ondernemen om die doelstellingen te bereiken?

3. Hoe kan de Europese Unie de inspanningen van de lidstaten hierbij het best ondersteunen?

Nederlandse inzet
Nederland geeft prioriteit aan uitvoering van het huidige eigen actieprogramma en zet vraagtekens bij de door de Commissie voorgestelde verschuiving van aandacht. Ingebracht zal onder meer worden dat rekening moet worden gehouden met eigen verantwoordelijkheid van de instellingen voor beroepsonderwijs en volwassenenonderwijs. Nederland ziet weinig mogelijkheden tot centrale actie los van de initiatieven van de instellingen zelf.

De onderwijsdoelstellingen voor het middelbaar beroepsonderwijs worden vastgesteld in tripartiet overleg tussen werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen. In de Kenniscentra bedrijfsleven- beroepsonderwijs (Kbb's) stellen zij gezamenlijk vast aan welke eisen de beroepsbeoefenaar moet voldoen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) in 1996 worden deze eisen gespecificeerd in de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs (KSB). De eisen die gesteld worden aan de moderne vreemde talen zijn vrij recent vastgelegd in zogenoemde 'taalcompetentieprofielen' conform het Europees Referentiekader, dus internationaal transparant. De betrokkenheid van het bedrijfsleven is hier dus al zeer aanzienlijk.

Voor het hoger beroepsonderwijs heeft de HBO-Raad vrij recent met het afnemend veld van werkgevers een convenant afgesloten. Hierin is vastgelegd dat de partijen nog intensiever met elkaar zullen communiceren over de inhoud van opleidingen in het perspectief van de behoeften van het afnemend veld.
Het beleid ten aanzien van volwasseneneducatie is sterk gedecentraliseerd. Het volledige budget hiervoor is overgemaakt naar de gemeenten. Uitgangspunt daarbij was dat de gemeenten het best weten aan welk educatief aanbod hun ingezetenen het meest behoefte hebben.

blad 7/11

Erasmus Mundus-II programma (2009-2013)- gemeenschappelijke aanpak

De Commissie heeft in juni het voorstel gedaan tot verlenging van het Europese mobiliteitsprogramma Erasmus Mundus voor de periode 2009-2013. Het Erasmus Mundus programma startte in 2004 en heeft als doel de kwaliteit en excellentie van het Europees hoger onderwijs te bevorderen en intercultureel begrip te bevorderen door samenwerking met derde landen te stimuleren.

Voor het zogenaamde Erasmus Mundus II- programma, dat 1 januari 2009 van start zal gaan, zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

· stimuleren van de kwaliteit van het Europees hoger onderwijs,
· bevorderen van de interculturele dialoog en wederzijds begrip tussen samenlevingen door middel van samenwerking tussen hoger onderwijsinstellingen,
· bevorderen van de doelstellingen achter het Europees buitenlands beleid,
· leveren van een bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van derde landen op het gebied van hoger onderwijs.

Er wordt voorgesteld om de activiteiten van Erasmus Mundus I voort te zetten, het onderdeel externe samenwerking er directer in te integreren, de werkingssfeer tot alle niveaus van het hoger onderwijs uit te breiden, de financieringsmogelijkheden van Europese studenten te verbeteren en meer mogelijkheden te bieden voor samenwerking met hoger onderwijsinstellingen in derde landen. De opzet van het programma ziet er dan als volgt uit:
- Actie 1: het stimuleren van Erasmus Mundus gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's (aangeboden door hoger onderwijsinstellingen instellingen in Europa en eventueel door derde landen) van excellente academische kwaliteit, inclusief een beurzenprogramma voor Europese studenten en academici en studenten en academici uit derde landen.
- Actie 2: het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen hoger onderwijsinstellingen in Europa en derde landen met, als basis voor structurele samenwerking, uitwisseling en mobiliteit op alle niveaus van hoger onderwijs. Het doel van deze actie is de capaciteitsopbouw in derde landen.

- Actie 3: het bevorderen van de aantrekkelijkheid van Europa als bestemming voor buitenlandse studenten, docenten en onderzoekers. Dit gebeurt door steun te verlenen aan transnationale initiatieven, studies en projecten om het Europese hoger onderwijs aantrekkelijk en zichtbaar te maken.

Nederland verwelkomt het voorstel voor het Erasmus Mundus II programma. Nederland onderschrijft de analyse die aan het voorstel ten grondslag ligt, namelijk dat hoger onderwijs steeds internationaler wordt en de Unie en haar lidstaten hierop voorbereid moeten zijn. Dit komt ook naar voren in de mededeling van de Commissie `Invulling van de moderniseringsagenda voor universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie' (COM (2006) 208 definitief).

Nederland steunt het voornemen om het programma van enkel Masterprogramma's uit te breiden tot PhD-programma's, het vergemakkelijken van deelname van Europese studenten aan de joint programmes en het actief betrekken van instellingen uit derde landen. Uitgangspunt daarin is voor

blad 8/11

Nederland dat ook in het nieuwe programma de twee kernelementen excellentie en kwaliteitsbevordering centraal blijven staan.

Nederlandse inzet:
Nederland gaat akkoord met de voorgestelde aanpak.

De sociale dimensie van het Erasmus Programma- gedachtewisseling

Op 4 en 5 oktober heeft in Lissabon een conferentie plaatsgevonden rond het 20 jarige bestaan van het Erasmus Programma. Tijdens deze bijeenkomst is ook aandacht geschonken aan de aspecten van het programma die nog beter ontwikkeld kunnen worden, zoals het feit dat recente studies aangeven dat er belangrijke sociaal-economische barrières zijn voor wat betreft de toegankelijkheid en dat sommige groepen studenten, met name uit gezinnen met lagere inkomens waarvan ouders geen hoger onderwijsopleiding hebben genoten, ondervertegenwoordigd zijn in het programma. Ook in het kader van het Bolognaproces wordt over de sociale dimensie van het hoger onderwijs gesproken.

Tijdens de OJC-Raad zal een discussie plaatsvinden over de vraag welke maatregelen lidstaten (van plan zijn te) nemen om de mobiliteit van studenten uit minder bevoordeelde milieus te ondersteunen.

Nederland zorgt, door middel van de meeneembaarheid van studiefinanciering, voor een adequate ondersteuning van de internationale mobiliteit van studenten. De samenwerking met andere landen op dit terrein (onder andere in het kader van het Bolognaproces) zal worden voortgezet opdat ook zij dit instrument gaan hanteren bij de ondersteuning van hun internationaal mobiele studenten. Te constateren valt dat tot op heden geen betrouwbare data beschikbaar zijn op basis waarvan uitspraken kunnen worden gedaan over bijvoorbeeld de sociale dimensie van de internationale mobiliteit in het hoger onderwijs. Eurostudent is de enige publicatie die beschikbaar is, maar dit is nog vooral een verzameling van nationale monitoren waardoor de vergelijkbaarheid beperkt is. Nederland zou graag zien dat een internationale monitor wordt ontwikkeld, die inzicht biedt in de sociale dimensie van het hoger onderwijs in internationaal perspectief. Dit zou niet alleen effectief zijn, maar is ook noodzakelijk voor het maken van beleid en afspraken in dit kader. Nederland zoekt nog geschikte Europese partners om dit project aan te gaan.

Nederlandse inzet:
Nederland zal aangeven dat de sociale dimensie belangrijk is bij mobiliteit in het hoger onderwijs. Doordat Nederland de meeneembaarheid van studiefinanciering heeft ingevoerd speelt deze problematiek bij Nederlandse Erasmus- studenten minder een rol. Wel vindt Nederland het belangrijk te kunnen beschikken over internationaal vergelijkbare data over dit onderwerp, hetgeen nu niet het geval is. Nederland zal bepleiten initiatieven te nemen op het ontwikkelen van een internationale monitor waarin de sociale dimensie wordt meegenomen.

blad 9/11

Moderniseringsagenda voor universiteiten- Raadsresolutie

In mei 2006 is een mededeling van de Europese Commissie verschenen, getiteld `Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie'. Tijdens de OJC- Raad van november 2006 heeft hierover een gedachtewisseling tussen de ministers plaatsgevonden. Een discussie vond plaats op basis van de vraag: `Onderwijs en onderzoek van hoge kwaliteit zijn de hoekstenen van innovatiesystemen. Wat zijn de implicaties ­ in termen van politieke sturing en governance van hoger onderwijs ­ van nauwere samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven'. Toen werd vooral door lidstaten aangegeven dat de voorstellen van de Commissie op het terrein van de modernisering van het hoger onderwijs aansluiten bij de nationale moderniseringsagenda en dat zij deze ondersteunen. Meer autonomie gekoppeld aan meer verantwoording, leren van elkaar en initiatieven om te komen tot betere financiering zijn enkele gemeenschappelijke punten op de nationale moderniseringsagenda's.

Het Portugese voorzitterschap hecht belang aan het versterken van de verbinding tussen hoger onderwijs en onderzoek. Begin november wordt hierover door het voorzitterschap een conferentie georganiseerd. Een van de thema's die centraal zullen staan is de zeer belangrijke rol van universiteiten bij een goede ontwikkeling van wetenschap en technologie. De hervorming van deze instellingen moet ook in dit licht worden bezien. Ook is het voorzitterschap voornemens om in dit kader een raadsresolutie op te stellen. De tekst hiervan is op dit moment nog niet beschikbaar. Agendering van dit onderwerp tijdens de OJC-raad is dan ook nog niet zeker.

In de discussie over het Groenboek Europese Onderzoeksruimte betreft één van de aandachtsgebieden de versterking van de onderzoeksfunctie van universiteiten. Zoals u is medegedeeld (Tweede Kamer, 2006-2007, 22 112, nr. 558), is het kabinet van mening dat op dit gebied geen additionele uitgangspunten of richtsnoeren voor Lidstaten zouden moeten worden geformuleerd. Toepassing van de Open Methode van Coördinatie tussen lidstaten zou echter als geschikt middel kunnen dienen om de beleidsontwikkeling in de lidstaten op het gebied van de vergroting van de autonomie, financiering en beoordeling van universiteiten en onderzoeksinstellingen te stimuleren. Ook de Europese universiteiten hebben hiervoor gepleit bij de recente voorzitterschapsconferentie over de toekomst van het Europese onderzoeks- en technologiebeleid (Lissabon, 8-10 oktober 2007).

Nederlandse inzet
De Nederlandse inzet is, in afwezigheid van de tekst van de raadsresolutie, nog niet in detail geformuleerd. Die inzet zal echter in lijn zijn met het Nederlands standpunt over de modernisering van het hoger onderwijs zoals dat vorig jaar in het BNC-fiche is neergelegd (Tweede Kamer, 2005-2006, 22112, nr. 460).

blad 10/11

Cultuur

Mededeling Europese agenda Cultuur- gedachtewisseling en raadsresolutie

De Europese Commissie heeft op 10 mei 2007 een mededeling aangenomen over de rol van cultuur in een globaliserende wereld. Deze mededeling bevat drie hoofddoelstellingen en een aantal werkmethodes, die tezamen de eerste Europese cultuurstrategie vormen voor de Europese instellingen, de lidstaten en de culturele en creatieve sector. Doelstellingen zijn: het bevorderen van de culturele verscheidenheid en de interculturele dialoog binnen Europa; het bevorderen van cultuur als katalysator voor creativiteit binnen het kader van de Lissabonstrategie; het bevorderen van cultuur als cruciale component van de internationale betrekkingen van de Europese Unie. Als concrete werkmethodes om deze doelstellingen te bereiken, stelt de Commissie een cultureel forum voor (een eerste forum heeft plaatsgevonden van 26-28 september in Lissabon), de open methode van coördinatiemethode (OMC) en de oprichting van een cultureel fonds EU-ACS ter ondersteuning van specifieke acties in de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACS-landen).

Nederlandse inzet:
Nederland onderschrijft de inhoud van de mededeling van de Europese Commissie, omdat die zonder inbreuk te plegen op de bevoegdheden van de lidstaten, bijdraagt aan de internationale uitwisseling van kennis, voorbeelden en inspiratie - één van de doelstellingen van het Nederlandse internationale cultuurbeleid. Als ook andere lidstaten informatie over (het functioneren van) culturele sectoren structureel gaan verzamelen en uitwisselen, kan dit voor het Nederlandse beleid en de culturele sector in Nederland direct meerwaarde opleveren.
De doelstellingen die de Commissie in de mededeling voorstelt, sluiten aan bij het huidige Nederlands beleid (interculturele dialoog, collectiemobiliteit, creatieve industrie en cultuur als inzet voor het buitenlands beleid) en ook met enkele van de voorgestelde werkmethodes heeft Nederland al ervaring opgedaan op onderdelen van het cultuurbeleid. Nederland benadrukt dat voorstellen voor nieuwe gegevensverzameling vergezeld moeten gaan van adequate kosten-batenanalyses waarin de additionele lastendruk wordt afgewogen tegen de beleidsrelevantie van de te verkrijgen (statistische) informatie.

Naar aanleiding van de mededeling heeft het Portugees voorzitterschap raadsconclusies voorbereid waarin een werkplan met onderwerpen is opgenomen voor de komende drie jaar. Op dit moment zijn de besprekingen over de resolutie nog niet afgerond. De lidstaten hebben in eerste instantie kritisch gereageerd op het voorgelegde stuk. Thans, na een aantal bijstellingen, tekent zich consensus af. De doelstellingen bevatten ondermeer de voor Nederland belangrijke onderwerpen collectiemobiliteit en creatieve industrie. Er is nog geen duidelijkheid over de invulling van de open methode van coördinatie (OMC) op het culturele terrein. Nederland steunt een betekenisvolle samenwerking door OMC, bijvoorbeeld bestaande uit het gestructureerd uitwisselen van kennis en ervaring, omdat dit een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk zou betekenen. Nederland is voorstander van open coördinatie op een beperkt aantal thema's (collectiemobiliteit en creatieve industrie).

blad 11/11

First EU-Russia Permanent Partnership Council-presentatie

De Partnerschapsraad met Rusland zal op 25 oktober in Lissabon plaats hebben. Doel is om daar een verklaring met betrekking tot samenwerking op het gebied van cultuur en media vast te stellen. De delegatie zal bestaan uit het Voorzitterschap (Portugal), het komend Voorzitterschap (Slovenië), de Europese Commissie en Raadssecretariaat. In september hebben reeds voorbereidende gesprekken plaatsgevonden.

Nederlandse inzet.
Nederland zal de inzet van het voorzitterschap aanhoren.

European Capital of Culture event for the year 2011-Raadsbeslissing

Op 4 juni 2007 zijn de steden Turku (Finland) en Tallinn (Estland) voorgedragen door een Europees selectiepanel als Europese Culturele Hoofdsteden voor het jaar 2011. Deze voordracht gebeurt volgens een standaardprocedure. Tijdens de OJC-Raad zal gevraagd worden om in te stemmen met de kandidatuur van deze steden.

Nederlandse inzet.
Nederland stemt in met de voordracht.

Applications regarding the European Capital of Culture event for the year 2012- presentatie

In 2012 zullen de Europese Culturele Hoofdsteden zich in Portugal en Slovenië bevinden. De Portugese en Sloveense delegatie zullen tijdens de OJC-Raad een presentatie geven.

Nederlandse inzet:
Nederland zal de inzet van de Portugese en Sloveense delegaties aanhoren.