Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

31 106 Wijziging van arbeidsongeschiktheidswetten en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de verhoging van de uitkering voor volledig arbeidsongeschikten naar 75% en in verband met de uitsluiting van de wachttijd in verband met wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten)

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG


1. Inleiding

De regering heeft met genoegen geconstateerd dat meerdere fracties instemmen met de verhoging van de uitkeringen voor volledig arbeidsongeschikten van 70% naar 75% van het dagloon of de grondslag. Zo merken de leden van de CDA-fractie terecht op dat deze verhoging past in een arbeidsongeschiktheidsverzekering die uitgaat van de mogelijkheden en kansen die gedeeltelijk arbeidsgeschikten nog hebben, en solidair is met mensen die door ziekte of functiebeperkingen volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard. De leden van de PvdA-fractie voegen daaraan toe dat zij verheugd zijn dat het kabinet de afspraken in het Coalitieakkoord over arbeidsongeschiktheid snel heeft omgezet in daden. Deze leden concluderen dat we weer bergop gaan: we spreken in Den Haag eindelijk niet meer over uitkeringsverlaging, maar over verhoging en verbetering. Ook de leden van de ChristenUnie fractie juichen de afspraak uit het Coalitieakkoord toe om de uitkering van volledig arbeidsongeschikten te verhogen van 70% naar 75%.


2. Verhoging van de uitkeringen van volledig arbeidsongeschikten naar 75%

De leden van de CDA-fractie constateren dat inmiddels ruimschoots lijkt te worden voldaan aan de eis die destijds aan de verhoging van de uitkering was gesteld, te weten dat de instroom in de inkomensverzekering voor duurzaam en volledig arbeidsongeschikten minder dan 25.000 personen bedraagt. Deze leden vragen of de regering kan aangeven in hoeverre ook aan de tweede gestelde eis wordt voldaan, te weten dat CAO-partijen de bovenwettelijke aanvullingen over de eerste twee ziektejaren beperken tot 170% van het loon.

De regering volgt de cao-afspraken over bovenwettelijke aanvullingen over de eerste twee ziektejaren op basis van de grootste 125 bedrijfstak- en ondernemings-cao's. De laatste keer dat hierover is gepubliceerd, was in de Voorjaarsrapportage cao-afspraken 2007. Uit deze rapportage blijkt dat in 50 van de 116 onderzochte CAO's de loondoorbetaling bij ziekte tijdens de eerste twee ziektejaren lager of gelijk is aan 170%. In 41 CAO's kan de loondoorbetaling bij ziekte hoger uitkomen mits de werknemer zich voldoende inspant voor of meewerkt aan zijn re-integratie. In 25 CAO's is de loondoorbetaling bij ziekte zonder meer hoger dan 170%. In 20 van deze 25 CAO's is de loondoorbetaling in het eerste ziektejaar lager dan 100%. In 91 van de 116 CAO's (bijna 80%) hebben werknemers te maken met een relevante prikkel van de eigen verantwoordelijkheid. De meest recente cijfers zullen verschijnen in de Najaarsrapportage cao-afspraken 2007, die naar verwachting in de maand december naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

De leden van de CDA-, de PvdA- en de SP-fractie merken op dat de uitkeringsverhoging soms kan leiden tot een verlaging van de aanvullende verzekering of het aanvullende pensioen. De leden van de CDA-fractie vragen welke afspraken daarover inmiddels zijn
1

gemaakt met de verzekeraars. De leden van de PvdA-fractie vragen of de aansporing van de Minister van SZW aan de sociale partners om de verhoging van de WAO-uitkering niet in mindering te brengen op het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen, effect heeft gesorteerd. Als dit niet bekend is, of als het effect verwaarloosbaar is geweest, dan vragen deze leden of de minister van SZW bereid is de sociale partners nogmaals dringend te adviseren op dit punt actie te ondernemen. De leden van de SP-fractie vragen welke pensioenfondsen wel en welke niet afzien van het korten van de uitkeringsverhoging op de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering.

In een brief van 4 juli 2007 (AV/PB/2007/23428) aan de Stichting van de Arbeid heeft de Minister van SZW, onder erkenning van het feit dat sociale partners verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de pensioenregelingen, de hoop uitgesproken dat sociale partners de verhoging van de WAO-uitkering niet in mindering zullen brengen op het aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioen. In reactie op dit verzoek zullen de centrale organisaties van werkgevers en werknemers hun respectievelijke CAO-onderhandelaars van deze brief in kennis stellen. Verzekeraars verstrekken hun verzekerden bij arbeidsongeschiktheid een nominale aanvulling. In die gevallen wordt de verhoging van de WAO-uitkering dus niet in mindering gebracht op de aanvullende verzekering. In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie moet worden gesteld dat geen volledig overzicht bestaat van hoe sociale partners uiteindelijk beslissen dat pensioenfondsen om moeten gaan met de verhoging van de WAO- uitkering. Een aantal grote fondsen zal de verhoging niet in mindering brengen op het aanvullende pensioen. Het valt echter niet uit te sluiten dat er pensioenovereenkomsten zijn die niet zullen worden gewijzigd met als argument dat verlagingen van de WAO-uitkering in het verleden door hun overeenkomst hebben geleid tot hogere aanvullingen. Gegeven de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners in deze, ligt een herhaalde oproep om deze pensioenovereenkomsten aan te passen, niet in de rede.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering een verhoging van de Wajong- uitkering verantwoord acht, gelet op het sterk groter wordende Wajong-bestand.

Het valt niet te rechtvaardigen om volledig arbeidsongeschikte Wajong-gerechtigden uit te sluiten van de uitkeringsverhoging. Dat laat onverlet dat alles in het werk moet worden gesteld om de instroom in de Wajong te beperken en de uitstroom te bevorderen. Daartoe is onlangs in een Kabinetsstandpunt een pakket van maatregelen aan het parlement voorgelegd (Kamerstukken II 2007/08, 31 224, nr. 1).

Diverse fracties hebben opgemerkt dat de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering kan worden gebracht op een andere wettelijke inkomensvoorziening die de betrokkene ontvangt. Verschillende fracties vragen om reparatie van deze effecten. Alvorens op de afzonderlijke vragen in te gaan, zal de regering haar algemene beleidslijn uiteenzetten over samenloop van uitkeringen.

Allereerst wordt opgemerkt dat de uitkeringsverhoging in de overgrote meerderheid van de gevallen ook tot een inkomenstoename leidt. Drie kwart van de volledig arbeidsongeschikten, dat wil zeggen ongeveer 450.000 mensen, gaat er in inkomen op vooruit. Deze grote groep profiteert dus direct van de uitkeringsverhoging van 70% naar 75%.


2

Het totale bruto of netto inkomen neemt echter niet altijd met 5%-punt toe, omdat andere wettelijke inkomensvoorzieningen de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk in mindering brengen. Dit komt doordat deze wettelijke voorzieningen vaak inkomensafhankelijk zijn vormgegeven. Inherent aan deze systematiek is dat een inkomensvooruitgang, zoals een hogere WAO-uitkering, betekent dat een lagere prestatie wordt verstrekt op basis van de hier bedoelde wettelijke inkomensvoorzieningen. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer de zorgtoeslag, de huurtoeslag, de Algemene nabestaandenwet, de Toeslagenwet, de langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), de regelingen voor oorlogsgetroffenen en hun nabestaanden en de kwijtschelding van lokale lasten.

De regering is van oordeel dat een reparatie van dit effect niet valt te rechtvaardigen. Het zou in strijd zijn met de wettelijke systematiek bij samenloop van uitkeringen en tot rechtsongelijkheid leiden. Het is immers wettelijk geregeld dat een verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bijvoorbeeld vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht op een andere wettelijke inkomensvoorziening. Verder zou een reparatie in strijd zijn met het karakter van laatstgenoemde regelingen. De betreffende regelingen garanderen immers veelal een inkomen tot het relevante sociaal minimum.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het effect is van de uitkeringsverhoging voor de huur- en zorgtoeslag van een Wajonger en hoe dit effect zich verhoudt tot de uitkeringsverhoging.

Voor alleenstaande Wajong-gerechtigden heeft de uitkeringsverhoging geen effect op de huur- en zorgtoeslag in 2007. Dit komt doordat het verzamelinkomen voor de vaststelling van de toeslagen niet wijzigt. Voor samenwonende Wajong-gerechtigden kan er wel een negatief effect op de huur- of zorgtoeslag optreden. Dit effect doet zich voor als het verzamelinkomen toeneemt door de uitkeringsverhoging. De mate waarin dit effect optreedt, is afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen en de hoogte van de huur. Stel dat het verzamelinkomen in 2007 door de uitkeringsverhoging toeneemt met 435 en dat de huur 400 per maand bedraagt. De huurtoeslag neemt dan in 2007 af met ruim 60 en de zorgtoeslag met 17. In de meeste gevallen bestaat er overigens geen recht op huurtoeslag.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke overige inkomensafhankelijke regelingen het effect van de uitkeringsverhoging voor de Wajong-gerechtigden teniet zouden kunnen doen, en hoeveel Wajong'ers daarmee te maken hebben. Ook de leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de uitkeringsverhoging naar 75% voor alleenstaande volledig arbeidsongeschikte Wajong-gerechtigden niet leidt tot inkomensverbetering. Verder vragen deze leden een volledig overzicht van de groepen bij wie de verhoging tot 75% niet leidt tot een overeenkomstige verhoging van het netto inkomen.

In reactie op de laatste vraag merkt de regering allereerst op dat over een bruto inkomensstijging belasting en premies verschuldigd zijn, waardoor de netto inkomensstijging voor iedereen beperkter zal zijn dan de bruto inkomensstijging.

Voor het antwoord op de vraag welke andere inkomensafhankelijke regelingen de verhoging van de Wajong-uitkering geheel of gedeeltelijk teniet zouden kunnen doen, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in algemene zin is gezegd over samenloop van uitkeringen.


3

In hoeveel gevallen deze samenloop in de praktijk plaatsvindt, valt lastig te bepalen. Het is wel mogelijk een globale inschatting te geven aan de hand van steekproefgegevens (globaal omdat onder andere gegevens over private regelingen en over intramurale Wajong- gerechtigden ontbreken):

· Ongeveer 60% van de Wajong-gerechtigden ondervindt geen bruto inkomenstoename als gevolg van de bruto uitkeringsverhoging. De oorzaak hiervan is dat de toeslag of het kopje afneemt of dat anticumulatie plaatsvindt van de Wajong-uitkering.

· Van de Wajong-gerechtigden die hun bruto inkomen wel zien toenemen, gaat bij 25 tot 30% de zorgtoeslag iets omlaag. De effecten op de huurtoeslag en langdurigheidstoeslag zijn groter, maar komen veel minder vaak voor. Bij de meeste gemeenten wordt de kwijtschelding van lokale lasten geleidelijk afgebouwd naarmate het inkomen toeneemt. De effecten lopen naar verwachting zeer uiteen per gemeente.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe voor Wajong-gerechtigden de effecten op andere inkomensafhankelijke regelingen kunnen worden gerepareerd.

Hiervoor zijn reeds enkele principiële bezwaren genoemd die bestaan tegen een dergelijke `reparatie'. Naast deze principiële bezwaren geldt voor Wajong-gerechtigden bovendien nog dat zij reeds een gunstigere inkomenspositie hebben dan andere arbeidsongeschikten met een minimumloongerelateerde uitkering. Dit komt doordat zij recht hebben op een specifieke heffingskorting (van 648 in 2007). Het valt daarom niet te verdedigen dat deze groep wel een compensatie zou ontvangen, en andere arbeidsongeschikten niet.

De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat de 5% verhoging in mindering wordt gebracht op de ANW-uitkering bij personen die daarnaast een WAZ-, Wajong- of WAO- uitkering ontvangen? De leden van de PvdA-fractie vragen welke gevolgen de uitkeringsverhoging heeft voor mensen die een uitkering ontvangen van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), die verantwoordelijk is voor de toepassing en uitvoering van Nederlandse wetten en regelingen die financiële ondersteuning bieden aan slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap-periode en aan hun nabestaanden. Deze leden vragen of daar sprake is van anticumulatie, en zo ja, welke stappen de regering zal ondernemen om die anticumulatie ongedaan te maken. De leden van de ChristenUnie fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de uitkering van mensen, die ook gebruik maken van de kopjesregeling en de toeslagenwet, niet op te hogen met 5%, maar dit af te trekken van het kopje of de toeslag. De leden van de SP-fractie vragen wat de rechtvaardiging is voor het feit dat de meeste volledig arbeidsongeschikten boven het sociaal minimum er wel netto op vooruitgaan en daaronder niet. Verder vragen deze leden welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen om ook volledig arbeidsongeschikten die onder of op het sociaal minimum zitten een netto-verhoging van hun inkomen te geven. De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering horen hoeveel mensen volledig arbeidsongeschikt bevonden zijn, maar om wat voor reden dan ook geen volledige WAO-uitkering ontvangen. Deze leden vragen de regering of het de bedoeling is dat mensen die een aanvulling ontvangen tot op het sociaal minimum, er inderdaad netto niet op vooruit zouden gaan. Zo ja, dan vragen zij dit te heroverwegen; graag zouden zij zien dat iedereen die volledig arbeidsongeschikt is, een verhoging van de uitkering tegemoet kan zien.

Voor het antwoord op deze vragen wordt allereerst verwezen naar hetgeen hiervoor is geschreven over de algemene beleidslijn van de regering bij samenloop van uitkeringen. In aanvulling daarop wordt het volgende opgemerkt. Het is juist dat een verhoging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering wordt gebracht op een ANW-uitkering. Ook
4

voor de uitkeringen die worden verstrekt door de PUR geldt dat een verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering daarop in mindering wordt gebracht. Er is derhalve sprake van anticumulatie. Ook voor deze uitkeringen geldt dat er geen rechtvaardiging valt te geven waarom in dit geval de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in mindering zou moeten worden gebracht. Dat zou in strijd zijn met de systematiek van die regelingen en tot rechtsongelijkheid leiden.

De leden van de VVD-fractie vragen of het verhogen van de
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen de armoedeval vergroot.

Het is juist dat de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van een baan kleiner kan worden door de uitkeringsverhoging. Mede daarom wordt alleen de uitkering van volledig arbeidsongeschikten verhoogd, en niet die van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. In de vaststelling dat iemand volledig arbeidsongeschikt is ligt immers een reden die het minder aannemelijk maakt dat de verhoging een belemmering vormt om tot werk te komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de gevolgen van de uitkeringsverhoging voor gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen. Zij vragen met name aan te geven wat de voor- en nadelen zijn van het idee om de uitkeringsverhoging in het kader van de WWB niet aan te merken als extra inkomen. Ook vragen deze leden om een indicatie van de manier waarop gemeenten zijn omgegaan met informatie die de Staatssecretaris van SZW in juli in de zogeheten verzamelbrief aan gemeenten heeft verspreid over de mogelijkheden om gebruik te maken van de regeling categoriale bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten. Ook de leden van de SP-fractie stellen hierover vragen. Verdere vragen de leden van de PvdA-fractie welke mogelijkheden de regering ziet om de langdurigheidstoeslag op gemeentelijk niveau voor mensen met een Wajong-uitkering te behouden.

Het systeem van de WWB verzet zich ertegen dat bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand, een inkomensverhoging als gevolg van een generieke maatregel buiten beschouwing wordt gelaten. Het sociaal minimum is een vaste grens, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de bron van het inkomen. Een dergelijk onderscheid zou niet te rechtvaardigen zijn. Dit geldt ook bij de beoordeling van het recht op een langdurigheidstoeslag ex artikel 36 WWB; immers, ook personen die op andere gronden een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben die net iets boven het sociaal minimum ligt, komen niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand zijn de gemeenten vrij om te bepalen in hoeverre het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, kan worden aangewend om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 35 WWB).

In het bestuursakkoord met gemeenten (deelakkoord participatie) is afgesproken om de langdurigheidstoeslag te dereguleren. De langdurigheidstoeslag krijgt dan het karakter van de gedecentraliseerde bijzondere bijstand. Verder krijgen gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een vaste grens een glijdende schaal toe te passen, waardoor ook personen met een inkomen net boven het sociaal minimum voor een (al dan niet gedeeltelijke) langdurigheidstoeslag in aanmerking kunnen komen. Hierin ziet de regering ook mogelijkheden om de langdurigheidstoeslag voor mensen met een Wajong-uitkering te behouden.


5

Op welke wijze gemeenten invulling hebben gegeven aan de suggestie van de Staatssecretaris van SZW (verzamelbrief juli) is de regering niet bekend. Door de wetgever is de uitvoering van de WWB gedecentraliseerd. Dat betekent dat de rapportageverplichtingen van gemeenten beperkt zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze werkgevers die eigen-risicodrager zijn actief worden geïnformeerd over de gevolgen van het wetsvoorstel en wanneer de uitbetaling van de jaarlijkse compensatie aan deze werkgevers daadwerkelijk plaatsvindt.

De eigen-risicodragers zijn met de elektronische nieuwsbrief van het UWV voor werkgevers geïnformeerd. De uitbetaling van de jaarlijkse compensatie vindt na afloop van het betreffende jaar plaats. De werkgever wordt daarover bij beschikking ingelicht.

De leden van de ChristenUnie fractie merken op dat eigen-risicodragers worden gecompenseerd door het UWV. Deze leden vragen of dit bedrag gelijk is aan de werkelijke kosten. Verder vragen deze leden hoeveel administratieve lasten dit meebrengt voor eigenrisicodragers. Tot slot vragen deze leden of het hier gaat om een eenmalige compensatie.

Het UWV stelt de compensatie ambtshalve vast, zodat hieraan minimale administratieve lasten zijn verbonden voor eigenrisicodragers. Het betreft geen eenmalige compensatie maar deze is wel beperkt in duur, omdat de WAO geen instroom meer heeft en de eigenrisicoperiode beperkt is tot vijf jaar.

3. De procedure van ambtshalve herbeoordeling

De leden van de PvdA-fractie merken op dat vanwege het dynamische karakter van het CBBS niet valt uit te sluiten dat in een enkel geval een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Deze leden vragen of het simpele feit dat een lagere mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld zoals hier beschreven, nooit de aanleiding zal vormen voor een ambtshalve herbeoordeling.

Met de meest recente gegevens uit het dossier stelt het UWV bij de ambtshalve herbeoordeling het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op basis van het `oude' Schattingsbesluit. Het valt niet uit te sluiten dat, vanwege het dynamische karakter van het CBBS, daarbij een lager arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld dan het arbeidsongeschiktheidspercentage dat is vastgesteld op basis van het aangepaste Schattingsbesluit. In het wetsvoorstel is expliciet geregeld dat in dit geval daaraan geen gevolgen worden verbonden voor de hoogte van de uitkering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat er sprake is van ambtshalve herbeoordeling op grond van het oude schattingsbesluit. In het oude schattingsbesluit werd rekening gehouden met algemeen gebruikelijke bekwaamheden (verstaan/spreken van Nederlands en eenvoudig computergebruik) waar in het nieuwe schattingsbesluit niet meer naar gekeken wordt (dit wordt verondersteld aanwezig te zijn). Om te kunnen beoordelen of iemand over algemeen gebruikelijke bekwaamheden beschikt, moet je de persoon in kwestie zien. Deze leden vragen hoe kan worden vastgesteld dat iemand over algemeen gebruikelijke bekwaamheden beschikt, wanneer deze persoon niet gezien wordt.


6

Het is juist dat bij de herbeoordeling op basis van het oude Schattingsbesluit wordt verondersteld dat de betrokkene over algemeen gebruikelijke bekwaamheden beschikt, tenzij hij niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Het UWV heeft bij de herbeoordelingen daarom moeten vaststellen of iemand daadwerkelijk over algemeen gebruikelijke bekwaamheden beschikt. Deze gegevens bevinden zich met andere woorden in het dossier. Het UWV behoeft de betrokkene daarom niet te zien voor een ambtshalve herbeoordeling.

De leden van de ChristenUnie fractie vragen welke medische gegevens worden gebruikt, indien mensen nog niet herkeurd zijn in het kader van de herbeoordelingsoperatie. Verder vragen deze leden of er een verschil ontstaat tussen mensen die al wel herkeurd zijn en van wie dus recente medische en arbeidskundige gegevens bekend zijn en mensen die nog niet herkeurd zijn.

De mensen die nog niet zijn herkeurd maar nog wel moeten worden herbeoordeeld, zullen door het UWV worden opgeroepen voor een medische keuring. Op basis van de tijdens die keuring vastgestelde medische gegevens, zal het arbeidsongeschiktheidspercentage worden vastgesteld. Dit leidt niet tot een verschil met mensen die reeds eerder zijn herbeoordeeld. In beide gevallen wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage immers vastgesteld op basis van het `oude' Schattingsbesluit.

De leden van de ChristenUnie fractie merken op dat in het voorstel niets wordt gesteld over de periodieke herkeuring, die ook mensen uit de leeftijdsgroep 45 ­ 50 jaar zouden krijgen. Deze leden vragen of de periodieke herkeuring wel in stand blijft.

Periodieke herbeoordelingen komen niet meer voor; deze zijn vervangen door professionele herbeoordelingen. Voor de mensen in de leeftijdgroep van 45 tot 50 jaar geldt bovendien dat zij zullen worden herbeoordeeld op basis van het `oude' Schattingsbesluit. Deze herbeoordelingen zullen zijn afgerond voor 1 juli 2009.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe kan worden verklaard dat mensen met een `somatisch moeilijk objectiveerbare aandoening' tijdens herbeoordelingen bijna twee keer zo veel als gemiddeld hun uitkering deels of geheel hebben verloren.

Bij de herbeoordeling wordt bezien in hoeverre de klachten het functioneren belemmeren en arbeidsparticipatie in de weg staan. Bij `moeilijk objectiveerbare aandoeningen' (onder andere chronische lage rugklachten en depressieve klachten) is de medische benadering in de afgelopen jaren gewijzigd. In tegenstelling tot een paar jaar terug, toen werd uitgegaan van passief herstel (rust), ligt nu het accent op activering en werkhervatting als voorwaarde voor (verder) herstel. Daarom wordt bij de herbeoordeling extra aandacht besteed aan deze moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Bij dit type aandoeningen wordt in sommige situaties een intensievere vorm van beoordeling toegepast. In zo'n geval wordt de beoordeling van de verzekeringsarts ter toetsing voorgelegd aan de stafverzekeringsarts. Dit kan leiden tot een bijgesteld oordeel, zo nodig na een tweede beoordeling door een andere verzekeringsarts. Dit verklaart waarom de uitkering van mensen met een (somatisch of psychisch) moeilijk objectiveerbare aandoening relatief vaker is verlaagd of ingetrokken.


7

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of kan worden bevestigd dat ook van arbeidsongeschiktheid sprake kan zijn zonder dat de oorzaak van gezondheidsklachten bekend is, zonder dat er lichamelijk afwijkingen gevonden zijn, zonder dat er een precieze diagnose gesteld kan worden. Voorts vragen deze leden of de stelling kan worden onderschreven dat de term `moeilijk objectiveerbaar' niet betekent dat de aandoening minder ernstig is of tot minder beperkingen leidt.

Het is aan het UWV om te bepalen, daarbij uiteindelijk getoetst door de rechter, wanneer er sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling.

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de conclusie van het Astri- rapport welke aangeeft dat 45-plussers relatief vaak een baan hebben op het moment van herbeoordeling.

In het Astri-rapport wordt als mogelijke verklaring gegeven van de relatief "goede" re- integratie-resultaten van 45-plussers, dat relatief veel 45-plussers eerder zijn herbeoordeeld dan op basis van de cohortsgewijze beoordeling was gepland. Dit laatste gebeurde als een verzekeringsarts verwachtte dat iemand op korte termijn kan herstellen dan wel het werk zal hervatten of uitbreiden. Met andere woorden, het is plausibel dat de 45-plussers die zijn herbeoordeeld een relatief grote kans hebben dat zij het werk zullen hervatten.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe het voorgaande valt te rijmen met het verlagen van de leeftijd van herbeoordeling naar 45 jaar. Ook de leden van de SP-fractie vragen of kan worden toegelicht met welke argumenten er is gekozen voor de herbeoordeling volgens het oude schattingsbesluit van degenen die tussen 1 juli 1954 en 1 juli 1959 zijn geboren.

Conform de afspraak in het Coalitieakkoord is de leeftijdsgrens van degenen die worden herbeoordeeld verlaagd van 50 naar 45 jaar. Deze leeftijd hangt samen met het algemene gegeven dat oudere arbeidsongeschikten die langer met een uitkering uit het arbeidsproces zijn een slechtere arbeidsmarktpositie hebben. Dit is bevestigd in het onlangs door het SCP gepubliceerde rapport "Beter aan het werk."1

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel mensen er zijn die expliciet hebben aangegeven dat zij geen prijs stellen op een nieuwe vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, en of bekend is om welke reden daarvan is afgezien, en zo ja welke redenen dat zijn. De leden van de ChristenUnie fractie vragen, of mensen die onlangs een medische herkeuring hebben gehad alsnog kunnen vragen om een nieuwe medische keuring. Hoeveel mensen zullen naar verwachting gebruik maken van een nieuwe medische keuring, zo vragen deze leden. Verder vragen zij wat er gebeurt wanneer op grond van de medische keuring het arbeidsongeschiktheidspercentage omlaag gaat. De leden van de SP-fractie vragen naar de meest recente stand van zaken van de ambtshalve herbeoordelingen. Ook de leden van de fractie van GroenLinks vragen naar hiernaar. Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe groot de groep mensen is die niet ambtshalve herbeoordeeld hoeft te worden omdat zij nog niet waren herbeoordeeld volgens het Schattingsbesluit 2004. Deze leden vragen naar het


1 "Beter aan het werk Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkhervatting." Op pagina 131 wordt over de kans op werkhervatting vanuit de WAO het volgende opgemerkt: "Het is dan ook niet verwonderlijk dat de uitstroom uit de WAO naar werk afneemt met de leeftijd, met name na het 45e levensjaar."


8

percentage van de groep WAO-gerechtigden die tussen 1 juli 1954 en 1 juli 1959 is geboren en volgens het nieuwe schattingsbesluit is gekeurd en het percentage dat nog niet was gekeurd, terwijl zij wel voor herbeoordeling in aanmerking kwamen.

De groep mensen van tussen de 45 en 50 jaar die moeten worden herbeoordeeld, bestaat in totaal uit ongeveer 80.000 mensen. Daarvan zijn 23.000 mensen voor 22 februari 2007 herbeoordeeld op basis van het aangepaste Schattingsbesluit. Deze groep zal ambtshalve worden herbeoordeeld. De overige 57.000 mensen bestaan uit twee categorieën (peildatum 31 mei 2007):

· Bij ongeveer 23.000 mensen was de herbeoordeling (op basis van het aangepaste Schattingsbesluit) wel al gestart, maar nog niet afgerond. Het beoordelingsproces wordt voortgezet maar nu op basis van het oude Schattingsbesluit.

· Ongeveer 34.000 cliënten waren nog niet opgeroepen voor een herbeoordeling.

Van de groep mensen die voor 22 februari 2007 zijn herbeoordeeld, hebben ongeveer 2600 mensen aangegeven geen ambtshalve herbeoordeling te wensen. Deze mensen ontvangen van het UWV schriftelijk een bevestiging van hun keuze. In de brief wijst het UWV de cliënt erop dat alsnog een andere keuze kan worden gemaakt en dat een telefoontje daarvoor volstaat. De reden waarom afgezien wordt van een herziening is niet bekend. Mogelijke redenen zijn dat iemand inmiddels weer aan het werk is of geen beroep wil doen op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Daarnaast hebben ongeveer 2000 mensen van degenen die ambtshalve zullen worden herbeoordeeld, om een nieuw medisch oordeel gevraagd. Indien een nieuw medisch oordeel - nadat de gehele beoordelingscyclus van verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is doorlopen - leidt tot een indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt deze verlaging met toekomende tijd aangezegd (twee maanden overeenkomstig de gebruikelijke regels die het UWV hanteert in het beoordelingsproces voor alle gevallen waarin een uitkeringsverlaging aan de orde is).

Zodra duidelijk was welke cliënten moeten worden opgeroepen voor een onderzoek bij de verzekeringsarts en welke cliënten op basis van het dossier ambtshalve kunnen worden herbeoordeeld, is het UWV gestart met de feitelijke uitvoering. Het uitvoeringsproces vereist enige doorlooptijd. Op dit moment zijn 1500 herbeoordelingen volledig afgerond met een beschikking. De planning is dat de gehele groep voor het einde van dit jaar duidelijkheid heeft over zijn uitkering.

Van de ambtshalve herbeoordelingen is in ongeveer een derde van de gevallen de uitkering verhoogd of heropend en in twee derde deel van de gevallen is de uitkering ongewijzigd gebleven. Gelet op het aantal geheel afgeronde ambtshalve herbeoordelingen kunnen deze uitkomsten niet als representatief worden beschouwd. De reden voor het niet wijzigen van de uitkering is gelegen in het feit dat een beoordeling op basis van de criteria van het `oude' Schattingsbesluit kan leiden tot dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid als een beoordeling op basis van het aangepaste Schattingsbesluit.

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen in de leeftijdsgroep 45 ­ 50 jaar na de herbeoordeling weer aan de slag zijn gegaan en hoeveel procent dat is van de totale groep.


9

Voor de werkhervatting van de mensen tussen de 45 en 50 jaar wordt verwezen naar het laatste Astri-rapport, dat op 19 juni 2007 naar de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstukken II 2006/07, 26 448, nr. 336). Kort samengevat blijkt uit dit rapport dat, althans in de door Astri onderzochte groep (er zijn geen cijfers van de totale populatie), de werkhervatting van 45-50 jarigen niet aantoonbaar verschilt met de werkhervatting van jongere herbeoordeelden. Dat wil zeggen dat ongeveer een derde na 18 maanden het werk heeft hervat. Cijfers over werkhervatting van de mensen van 45 tot 50 jaar na de ambtshalve beoordeling (op basis van het oude schattingsbesluit) zijn nog niet bekend.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de groep mensen die op 1 juli 2004 tussen de 45 en 50 jaar oud waren, worden vrijgesteld van herkeuringen op grond van de criteria van het nieuwe Schattingsbesluit. Ook deze maatregel vloeit voort uit het coalitieakkoord. Niettemin zouden deze leden het betreuren, als mensen die na hun herkeuring aan het werk zijn gegaan weer zouden terugvallen in hun (hogere) uitkering. Ook menen deze leden dat de regering zich onverminderd moet inspannen voor de re-integratie van deze oudere werknemers. De leden van de CDA-fractie vernemen graag op welke wijze de arbeidsparticipatie van deze groep wordt bevorderd.

Een deel van de herbeoordeelden, is na de herbeoordeling weer of meer gaan werken. De regering wil voorkomen dat de mensen uit deze groep die tussen de 45 en 50 jaar zijn, onnodig in een uitkering terugvallen. Het UWV beziet van deze personen het recht op uitkering in relatie tot hun inkomen conform de gebruikelijke regels. Indien zij minder verdienen dan hun resterende verdiencapaciteit, dan ontvangen zij een WAO-uitkering naast hun loon. Mocht iemand die werkt, opnieuw uitvallen, dan zal hij worden beoordeeld op basis van het oude Schattingsbesluit.

De personen tussen de 45 en 50 jaar die niet volgens het aangepaste Schattingsbesluit worden herbeoordeeld, worden echter wel op basis van het `oude' Schattingsbesluit herbeoordeeld. Zij kunnen ook aanspraak maken op een re-integratietraject en waar nodig in het kader van re- integratie gebruikmaken van loonkostensubsidie (brugbaan). De regering richt zich daarmee op de arbeidsparticipatie van oudere arbeidsongeschikte werknemers.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een actueel inzicht in het verloop van de herkeuringen. Ook de leden van de VVD-fractie vragen hiernaar.

Het UWV heeft in het eerste halfjaar van 2007 bijna 43.000 herbeoordelingen gerealiseerd. Omdat is besloten onmiddellijk uitvoering te geven aan de ambtshalve beoordeling van de groep arbeidsongeschikten van 45 jaar en ouder op basis van de criteria uit het oude Schattingsbesluit heeft het UWV de lopende herbeoordelingen in het eerste kwartaal van 2007 tijdelijk opgeschort en reeds uitgevoerde herbeoordelingen voor mensen die ouder zijn dan 45 jaar niet geëffectueerd. De herbeoordelingen van de groep van 45 tot 50 jaar zal het UWV zoveel mogelijk in 2007 afronden. De herbeoordelingen van de arbeidsongeschikten jonger dan 45 jaar lopen in 2008 nog door. Van de bijna 43.000 herbeoordeelde cliënten in 2007 bleef in 68% de uitkering gelijk, is in ruim 10% de uitkering verlaagd, is in bijna 15% de uitkering beëindigd en in ruim 6% de uitkering verhoogd. Een gespecificeerd overzicht naar leeftijd valt niet te geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen of wel eens onderzoek wordt gedaan of mensen die een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling hebben ondergaan, zich herkennen in de uitkomsten van de beoordeling (los van de vraag of ze wel of niet in beroep gaan). Voorts vragen deze leden
10

om, als dergelijk onderzoek nooit is gedaan, dit te willen overwegen. Ook vragen zij of werkgevers worden geïnformeerd over de uitkomst van de ambtshalve herbeoordeling en de consequenties daarvan op arbeidsniveau.

In het kader van het longitudinaal evaluatie-onderzoek over de inkomens- en arbeidsmarktpositie van herbeoordeelden, dat in opdracht van het UWV door bureau Astri wordt uitgevoerd, is onderzocht of cliënten het eens zijn met de uitkomst van de herbeoordeling. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het Astri-deelonderzoek (2e cohort, situatie na 4 maanden) dat op 16 februari 2007 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2006/07, 26448, nr. 323) dat ruim 35% zegt bezwaar tegen de uitslag van de herbeoordeling te zullen maken; anderzijds blijkt uit gegevens van het UWV dat ongeveer een kwart ook daadwerkelijk bezwaar maakt. De herkenbaarheid (het eens zijn met de uitslag) is groter bij cliënten die werk hadden vergeleken met cliënten die niet werkten of forse gezondsheidsklachten ervaarden. Uit een onderzoek van Milward Brown (2005) blijkt dat een bijna even groot aandeel (44%) het niet eens is met de uitslag als het aandeel dat het wel eens is (45%) met de uitslag. 61% van de cliënten uit dit onderzoek zegt te begrijpen hoe het nieuwe percentage tot stand is gekomen. De werkgever wordt door middel van een afschrift van de beschikking ingelicht over de uitkomst van de herbeoordeling.


4. Geen wachttijd bij toename van de arbeidsongeschiktheid

De leden van de SP-fractie vragen waarom voor de verhoging met 5% niet de invoeringsdatum van de Wet WIA is gekozen zodat nieuwe en oude gevallen gelijk worden behandeld. Verder vragen deze leden waarom bij de ambtshalve herbeoordeling de uitkering wordt aangepast per moment van aantreden van de coalitie in februari en de verhoging van
5%, die ook in het coalitieakkoord staat, per 1 juli 2007.


1 Juli 2007 was de eerste datum waarop het UWV de hogere
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van 75% kan betalen. Daarnaast acht de regering het wenselijk dat een eventuele verhoging of heropening van de uitkering als gevolg van de ambtshalve herbeoordeling met terugwerkende kracht ingaat op 22 februari 2007. Dat is immers de datum waarop het voornemen om tot aanpassing van de uitkeringen te komen, door de regering tot programma werd verheven.

5. Financiële en economische gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen of in de tabellen gepresenteerd op pagina 4 en 5 van de memorie van toelichting, ook het aantal volledig arbeidsongeschikten met een IVA/ WGA- uitkering is meegenomen. Verder vragen deze leden of nader kan worden geduid wat financieel en getalsmatig de verschillen zijn tussen het enkel verstrekken van de uitkeringsverhoging aan volledig, duurzaam arbeidsongeschikten (IVA- regeling) en het voltallig volledig arbeidsongeschikten bestand.

In de tabellen in de memorie van toelichting zijn alleen de volledig arbeidsongeschikten opgenomen die een uitkeringsverhoging ontvangen op basis van het onderhavig wetsvoorstel; dus niet de arbeidsongeschikten met een IVA/WGA uitkering. De uitkeringen volgens de IVA-regeling zijn al eerder verhoogd . In onderstaande tabellen zijn de duurzaam volledig arbeidsongeschikten met een IVA-uitkering toegevoegd aan de tabellen uit de memorie van toelichting, waardoor het volume en de kosten van de IVA-uitkeringsverhoging kunnen worden vergeleken met het volume en de kosten van de uitkeringsverhogingen op basis van
11

het onderhavige wetsvoorstel. De tabellen laten zien dat het aandeel van de IVA-gerechtigden in het totale volume toeneemt van 3% in 2007 naar 16% in 2012 en in de totale bruto kosten van 5% in 2007 naar 22% in 2012. Door het uitfaseren van de WAZ en de WAO en de ingroei van de IVA zal structureel het aandeel van de IVA-regeling ongeveer tweederde bedragen van de totale bruto kosten van de uitkeringsverhoging.

Tabel 1: Aantallen volledig arbeidsongeschikten (gemiddeld per jaar)
Aantal uitkeringen (x 1.000) 2007 2008 2009 2010 2011 2012 WAO 400 365 333 303 273 242 WAZ 28 25 21 18 14 11 Wajong 155 159 163 167 171 175 IVA 15 27 39 51 65 82 Totaal 598 576 556 539 523 510 Aandeel IVA in totaal 3% 5% 7% 9% 12% 16%

Tabel 2: Bruto kosten uitkeringsverhoging
Extra uitkeringslasten (* 1 mln) 2007 2008 2009 2010 2011 2012 WAO 215 393 356 321 285 250 WAZ 10 18 15 12 10 9 Wajong 64 131 134 138 141 144 IVA 15 30 50 70 90 115 Totaal 304 572 555 541 526 518 Aandeel IVA in totaal 5% 5% 9% 13% 17% 22%

De leden van de CDA-fractie constateren dat de stijging van de uitkering met 5% niet automatisch betekent dat het besteedbaar inkomen met hetzelfde percentage stijgt. Zo kan een verhoging van de uitkering leiden tot een lager `kopje' op de uitkering en/of tot lagere toeslagen of gemeentelijke voorzieningen. Deze leden betreuren het dat deze `armoedeval' optreedt, maar zien deze inkomenseffecten in de huidige complexe sociale zekerheid als grotendeels onvermijdbaar. Deze leden vragen hoe de meest actuele raming van de extra uitgaven in verband met de uitkeringsverhoging zich verhoudt tot de raming uit het Beleidsprogramma. Verder vragen deze leden in hoeverre er bij het opstellen van de begroting vanaf 2007 rekening is gehouden met besparingen op kopjes en toeslagen. Tot slot vragen deze leden in hoeverre de regering het noodzakelijk en gewenst acht om (een deel van) deze besparingen alsnog in te zetten om de armoedeval gericht tegen te gaan.

De raming uit het Beleidsprogramma is nog steeds actueel is. Deze cijfers zijn ook in de Begroting 2008 verwerkt. Het verschil tussen de reeks die gemeld wordt op blz. 59 van het Beleidsprogramma en de reeks die gemeld wordt in tabel 2.2 en tabel 8.3.4. van de Begroting 2008 betreffen de kosten van de verlenging van TRI-tegemoetkoming van zes naar twaalf maanden. In de Begroting 2008 zijn deze kosten samengevoegd met de extra uitgaven voor de uitkeringsverhoging en het verlagen van de leeftijdsgrens van de herbeoordelingsoperatie, terwijl deze in het Beleidsprogramma onder "overig" waren gerubriceerd. De ingeboekte bedragen zijn de netto extra uitgaven, dus na aftrek van de besparingen op kopjes en toeslagen.


12

Met betrekking tot de vraag over de noodzaak en wenselijkheid om (een deel van) de besparingen in te zetten om de armoedeval gericht tegen te gaan, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is gezegd over de beleidslijn van de regering inzake samenloop van uitkeringen.

De leden van de ChristenUnie fractie vragen wat het budgettaire beslag is wanneer mensen met een toeslag of een kopje er feitelijk wel 5% bij krijgen.

Een globale inschatting van de besparingen op andere regelingen (kopjesregeling, TW etc.) zijn weergegeven in onderstaande tabel. Deze kunnen worden gezien als een eerste indicatie van het budgettaire beslag om ook een bruto inkomensstijging van 5%-punt te realiseren voor de groepen die nu vanwege de verrekening met kopjes en toeslagen niet profiteren van de uitkeringsverhoging. Het uiteindelijk budgettaire beslag is afhankelijk van de vraag of een compensatieregeling zo gericht en exact kan worden vormgegeven.

Tabel 3: Besparingen kopjes en toeslagen
2007 2008 2009 2010 2011 2012 Besparingen kopjes/TW etc. 45 85 79 74 68 63

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de basispremie WAO (Aof) in de begroting van SZW is vastgesteld op 5,65%, wat 0,5%-punt hoger is dan in 2007. Deze leden vragen in hoeverre dit samenhangt met de uitkeringsverhoging en in hoeverre met andere maatregelen, zoals het opvangen van de zogeheten rentehobbel WGA. Verder vragen deze leden wat de effecten van dit wetsvoorstel zijn op de hoogte van de WAO-basispremie, als de uitkeringsverhoging kostendekkend zou worden gefinancierd uit premieverhoging. De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangeven wat de concrete effecten van de verhoging van het uitkeringspercentage zijn voor de hoogte van de basispremie, en wat deze percentages in euro's betekenen voor werkgevers (macro en per individuele werkgever). Verder merken ook deze leden op dat in de begroting van SZW 2008 de basis premie WAO (Aof) is vastgesteld op 5,65%. Naar aanleiding daarvan vragen deze leden of de verhoging van de uitkeringshoogte WAO en IVA hierin zijn meegenomen. Verder vragen deze leden of bij het vaststellen van de premiehoogte rekening is gehouden met een compensatie van de rentehobbel in de WGA-premie (vastgesteld op 0,28% in 2008).

De basispremie is voor 2008 is inderdaad verhoogd met 0,5%. Dit hangt overigens niet samen met de uitkeringsverhoging maar met verschuivingen die tussen de verschillende fondsen optreden. Door de WIA zal namelijk het zogenaamde AOK-fonds, waaruit de uitkeringen gedurende de eerste 5 jaren van arbeidsongeschiktheid werden gefinancierd, over enige jaren komen te vervallen. Deze premie zal geleidelijk naar 0% teruglopen aangezien er geen instroom meer in deze regeling optreedt. Thans loopt deze premie terug van gemiddeld 0,48% in 2007 naar 0,15% in 2008. Aangezien de desbetreffende lasten voortaan mede door het AOF worden gefinancierd loopt deze laatste premie op in 2008. Daarnaast daalt ook de premie voor de werkhervattingskas, waaruit de lasten voor de WGA worden gefinancierd. Deze daalt van 0,75% in 2007 naar 0,57% in 2008. Ook deze daling heeft, voornamelijk door een lagere rentehobbel, geleid tot een verhoging van de AOF-premie.

De leden van de CDA-fractie vragen om inzicht in de gevolgen van de verhoging van de uitkeringshoogte voor de administratieve lasten van de werkgevers. Ook de leden van de VVD-fractie vragen of het voorstel nog administratieve lasten met zich meebrengt voor het UWV of werkgevers. Verder vragen deze leden of het voorstel is voorgelegd aan Actal.
13

De uitkeringsverhoging raakt werkgevers alleen in die gevallen waarin zij zelf de uitkering verstrekken: de eigenrisicodragers in de WAO. Bij deze werkgevers is sprake van een klein aantal volledig arbeidsongeschikten. Voor 2007 zal dit naar schatting gaan om ongeveer 5000 personen, daarna neemt dit aantal snel af omdat er in de WAO geen nieuwe instroom meer plaatsvindt en de periode van vijf jaar van het eigenrisicodragen afloopt. Daar komt bij dat het UWV de uitkeringsverhoging door middel van een ambtshalve toekenning met de werkgever verrekent, zodat de administratieve lasten per uitkeringsgerechtigde minimaal zijn. Op macroniveau is het effect op de administratieve lasten derhalve verwaarloosbaar. Om deze reden is geen expliciete raming gemaakt van de administratieve lasten voor bedrijven en is het voorstel niet aan Actal voorgelegd. De uitvoeringskosten voor het UWV zullen voor 2007 eenmalig 2,4 miljoen bedragen, voor latere jaren zijn deze verwaarloosbaar.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner)


14