Raad van State
Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200705879/2
Publicatie datum: woensdag 7 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Montferland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Vee en andere dieren
---
200705879/2.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
{verzoekster}, gevestigd te {plaats},
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder aan verzoekster een
revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet
milieubeheer gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een
pluimvee- en varkenshouderij, gelegen op het perceel {locatie} te
{plaats}. Dit besluit is op 11 juli 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 17 augustus 2007,
bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De
gronden zijn aangevuld bij brief van 13 september 2007.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, en
verweerder, vertegenwoordigd door J.B.T. Polman, ambtenaar in dienst
van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als belanghebbende gehoord {partij}.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare
voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare
voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij
behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde
wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde
vergunning verleend voor zover het het houden van 64.500 opfokhennen
betreft. Hij heeft de aangevraagde vergunning op grond van artikel
8.10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer geweigerd
voor zover het het houden van 528 opfokzeugen betreft omdat, wat de
voor deze dieren aangevraagde stal betreft, niet de voor de inrichting
in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting worden de 528
opfokzeugen op grond van onderliggende vergunningen feitelijk reeds
gedurende langere tijd gehouden. Het verzoek van verzoekster is erop
gericht dat zij deze activiteit, ondanks de weigering, in afwachting
van een uitspraak op het aan haar verzoek connexe beroep, kan
voortzetten.
Ter zitting is gebleken dat verzoeksters voornemens is haar agrarische
activiteiten op het desbetreffende perceel op termijn geheel te staken
en dat zij om die reden niet wenst te investeren in de zeugenstal. In
verband met de voorgenomen bedrijfsbeëindiging is, zo is ter zitting
gebleken, inmiddels een procedure in gang gezet tot partiële
herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verweerder
heeft ter zitting verklaard dat hij gezien deze omstandigheden niet
voornemens is om handhavend op te treden ten aanzien van het zonder
vergunning houden van de opfokzeugen.
Er is, gelet hierop, naar het oordeel van de Voorzitter geen sprake
van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, die een voorlopige voorziening vergt. De
Voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om in afwachting van de
behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige
voorziening te treffen.
2.5. De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening af.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
431.