7 November 2007
Raad van State: gemeente mag subsidierelatie met Breedband beëindigen
Uitspraak
Zaaknummer: 200704840/1
Publicatie datum: woensdag 7 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Geldzaken
---
----------
200704840/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Breedband, gevestigd te Enkhuizen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/2025 BELEI van de rechtbank Alkmaar
van 6 juni 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2005 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Enkhuizen (hierna: het college) de subsidie aan
appellante met ingang van 1 maart 2006 beëindigd en voortzetting van
de subsidie voor het nieuwe tijdvak na 1 maart 2006 geweigerd.
Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het college het door appellante
daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en beslist de gefaseerd
af te bouwen subsidie aan appellante voort te zetten tot 1 januari
2008 voor de in overleg te verrichten activiteiten, en met
uitzondering van het opbouwwerk.
Bij uitspraak van 6 juni 2007, verzonden op 13 juni 2007, heeft de
rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde
beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State
ingekomen op 11 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is
aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 28 augustus 2007 heeft het college een stuk ingediend.
Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2007,
waar appellante, vertegenwoordigd door en mr. drs. S.
Kökbugur, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door
mr. ing. F.A.J. Groenendijk, juridisch adviseur, en, E.I.M. ambtenaar
in dienst van de gemeente Enkhuizen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht geschiedt, indien aan een subsidieontvanger voor drie of
meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in
hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke
weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de
grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen
voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten,
slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
2.2. Het college heeft de subsidie aan appellante beëindigd, omdat het
beoogt op termijn het welzijnswerk, dat door appelante werd
uitgevoerd, en woonactiviteiten van woningcorporatie stichting
"Stichting Woondiensten Enkhuizen" (hierna: de woningcorporatie) te
integreren. Ten tijde van het primaire besluit beoogde het college de
subsidie die tot aan de beëindiging ervan aan appellante toekwam, te
gunnen aan de woningcorporatie. Bij de beslissing op bezwaar heeft het
college zich op het standpunt gesteld dat de beoogde integratie zal
plaatsvinden via een "vrije dochter" van de woningcorporatie.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen
dat het college voldoende heeft gemotiveerd om welke reden de subsidie
wordt beëindigd. De rechtbank gaat er volgens appellante ten onrechte
aan voorbij dat de reden van weigering, de integratie van
woonactiviteiten en welzijnswerk, wettelijk niet mogelijk is.
Appellante betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft
overwogen dat het bij de beoordeling van het weigeren van de subsidie
geen betekenis toekomt aan de vraag of het verleggen van de
subsidiestroom op rechtmatige wijze kan geschieden.
2.3.1. De Afdeling overweegt naar aanleiding van deze betogen het
volgende.
Het college mag de subsidie, die voor drie of meer achtereenvolgende
jaren is verstrekt voor dezelfde voortdurende activiteiten, geheel of
gedeeltelijk weigeren op de grond, dat veranderde omstandigheden of
gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde
voortzetting van de subsidie verzetten. Zoals de rechtbank terecht
heeft overwogen, komt het college daarbij een ruime vrijheid toe. De
rechtbank heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat bij de beoordeling
van de weigering van de subsidie geen betekenis kan toekomen aan de
vraag of het gewijzigde inzicht op rechtmatige wijze kan worden
verwezenlijkt. Wanneer zou komen vast te staan dat de integratie van
woonactiviteiten en welzijnswerk op generlei wijze zou kunnen worden
gerealiseerd, ontvalt immers de grond aan de beëindiging van de aan
appellante gegunde subsidie.
Appellante heeft in dat verband op zichzelf terecht gesteld dat het op
grond van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet aan toegelaten
instellingen niet is toegestaan uitkeringen te doen anders dan in het
belang van de volkshuisvesting en dat ingevolge de artikelen 11,
eerste lid, en 11a van het Besluit beheer sociale-huursector een
toegelaten instelling zich slechts kan verbinden met een andere
rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 2a van dat
besluit, indien dit noodzakelijk is voor de werkzaamheden op het
gebied van de volkshuisvesting. Daargelaten of, gelet op deze
bepalingen, de door het college in de beslissing op bezwaar
voorgestane wijze van integratie van het welzijnswerk en de
woonactiviteiten doorgang kan vinden, heeft het college echter
genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestane integratie
van woonactiviteiten en welzijnswerk op enigerlei wijze kan worden
gerealiseerd, bij voorbeeld door middel van samenwerking met de
stichting "Stichting Welzijn Enkhuizen" binnen de kaders van voormelde
regelingen.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het
college in redelijkheid heeft kunnen komen tot beëindiging van de
subsidierelatie wegens gewijzigde inzichten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient,
met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W.
Konijnenbelt en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr.
M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
Postbus 11
1600 AA Enkhuizen
T 0228 - 360 100
F 0228 - 313 312
stadhuis@enkhuizen.nl
Gemeente Enkhuizen