MINISTER VERSCHERPT TOEZICHT NA ADOPTIEONDERZOEKEN

Minister Hirsch Ballin van Justitie neemt maatregelen om het toezicht bij interlandelijke adoptie te verbeteren. Dat meldt de minister naar aanleiding van de onderzoeken van mr. dr. M. Oosting en de Inspectie Jeugdzorg naar mogelijke misstanden bij adoptie uit India.

Uit berichtgeving van het televisieprogramma Netwerk in mei j.l. bleek dat in de periode 1995-2002 vanuit het Indiase kindertehuis Malaysian Social Service (MMS) mogelijk kinderen zijn geadopteerd die niet vrijwillig zijn afgestaan door de biologische moeder. De Nederlandse vergunninghouder Stichting Meiling heeft in de periode 1995-2002 met MSS samengewerkt. Minister Hirsch Ballin heeft naar aanleiding van de berichtgeving een drietal onderzoeken geinitieerd:


-onderzoek door mr. dr. M. Oosting naar het ministerie van Justitie in deze periode;


-onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar het handelen van de Stichting Meiling;


-onderzoek via het ministerie van Buitenlandse Zaken naar wat zich in India heeft

afgespeeld.

De heer Oosting constateert in zijn onderzoek dat het bereik van het toezicht in de onderzochte periode beperkt is geweest voor wat betreft de buitenlandse betrekkingen van Meiling (en de andere vergunninghouders), terwijl het gaat om een aspect van het werk van de vergunninghouders dat van wezenlijk belang is voor de kwaliteit van hun werk. In zoverre concludeert de heer Oosting in zijn rapport dat het toezicht onvoldoende is geweest. De heer Oosting stelt tegelijkertijd vast dat met de scheiding tussen vergunningverlener (het ministerie van Justitie) en de toezichthouder (Inspectie Jeugdzorg) in 1998 een stap vooruit is gezet naar een goede toezichtstructuur. Voorts constateert de heer Oosting dat niet is gebleken dat het ministerie van Justitie in de betreffende periode signalen heeft ontvangen of anderszins over kennis of informatie beschikte die aanleiding zou moeten hebben gegeven tot actie vanuit Nederland. In aanvulling op zijn antwoord op de aan hem voorgelegde vragen, heeft de heer Oosting in zijn rapport een beschouwing opgenomen waarin hij ingaat op kwetsbaarheden die inherent zijn aan interlandelijke adoptie. Daarnaast wijst de heer Oosting op de bijzondere eisen aan het overheidstoezicht in verband met de verdragsrechtelijke plichten en doet hij in verband daarmee de aanbeveling de bestaande toezichtstructuur door te lichten. Ook stelt de heer Oosting dat hoe het toezicht ook is ingericht, nooit de volstrekte zekerheid kan worden geboden dat misstanden zijn uitgesloten.

De Inspectie Jeugdzorg concludeert dat Meiling de wettelijke eisen als uitgangspunt genomen heeft om de adoptie vanuit India via MSS goed te laten verlopen. Meiling heeft zich gehouden aan alle aandachtspunten die in de wet aangegeven zijn, maar heeft deze niet uitgewerkt in inhoudelijke normen waarmee zij het bemiddelingscontact had kunnen toetsen.

De inspectie oordeelt dat Meiling zich bij de controle van het bemiddelingscontract MSS heeft gehouden aan wettelijke aandachtspunten, maar stelt vast dat Meiling de controle op zuiverheid en zorgvuldigheid niet heeft uitgewerkt. Daarmee is er dus geen sprake van vastgelegde normen voor het beoordelen van een bemiddelingscontract. De beoordeling of een kind voor adoptie naar het buitenland in aanmerking komt is primair een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het land van herkomst, echter Meiling heeft de controle daarover onvoldoende professioneel uitgevoerd, oordeelt aldus de Inspectie. MSS beschikte overigens gedurende de gehele periode over een vergunning van de Indiase overheid voor interlandelijke adoptie. Uit het onderzoek van inspectie is niet gebleken dat Meiling in de periode 1995-2002 signalen heeft ontvangen over mogelijke onregelmatigheden in India. Daarentegen is Meiling onvoldoende te controleren op de tijdigheid en adequaatheid van handelen naar aanleiding van de signalen die in 2005. Meiling heeft niet aantoonbaar snel en schriftelijk het ministerie van Justitie geïnformeerd

De Indiase autoriteiten hebben laten weten dat op dit moment onderzoek in India wordt verricht naar drie adoptiezaken, waaronder één adoptie naar Nederland. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond en waarschijnlijk nog enkele maanden zal duren, kan de vraag of er daadwerkelijk sprake is geweest van misstanden nu nog niet beantwoord worden.

Voor het geval daadwerkelijk sprake mocht zijn van misstanden bij adopties uit India, heeft minister Hirsch Ballin prof. Mr. Vlaardingerbroek verzocht de juridische implicaties te onderzoeken. Daarbij stond de mogelijke herroeping van een adoptie-uitspraak centraal. Op basis van de bevindingen van de heer Vlaardingerbroek stelt de minister dat, vooropgesteld dat de betreffende adoptiefouders te goeder trouw zijn en onder voorbehoud dat de beslissing een dergelijke zaak aan de rechter is, een herroeping van een in Nederland uitgesproken adoptie waarschijnlijk niet aan de orde is.

Mede vanwege het feit dat buitenlandse kinderen baat kunnen hebben bij het opgroeien in een Nederlandse gezin, acht de minister stoppen met interlandelijke adoptie geen optie. Wel neemt hij op basis van de rapporten van de heer Oosting en de IJZ aanvullende maatregelen, die ertoe leiden dat het toezicht op de adoptieprocedure verscherpt wordt. De kwaliteitseisen waar de vergunninghouders aan moeten voldoen worden aangescherpt. Het gaat dan met name om het concretiseren van informatie-eisen, het aanscherpen van toetsingsnormen voor de controle op de bestemming en besteding van gelden in het buitenland en het uitwerken van eisen aan de kwaliteit en deskundigheid van het bij vergunninghouders werkzame personeel. Voorts worden in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken de contacten met de autoriteiten van andere betrokken landen geïntensiveerd. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) zal op het punt van kwaliteit en toezicht worden aangepast, waarbij ook de bevindingen van de commissie-Kalsbeek, die in het komend voorjaar worden verwacht, betrokken worden. Met gebruikmaking van de uitkomsten van de commissie-Kalsbeek zal de minister ook invulling geven aan de suggestie van de heer Oosting om de toezichtstructuur extern door te lichten.

Noot voor redacties (