SER-commissie PRESENTEERT RAPPORT OVER POSITIE WERKNEMERS BIJ BEURSVENNOOTSCHAPPEN


6 november 2007 - Er is geen fundamentele versterking nodig van de Nederlandse medezeggenschapsregelingen. Bestaande regelingen kunnen beter benut worden. De positie van werknemers is niet alleen afhankelijk van medezeggenschaps-regelingen, maar ook van de kwaliteit van het bestuur en de zorgvuldigheid waarmee de belangen van de verschillende stakeholders worden afgewogen. Dat staat in een rapport van de SER-commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. De commissie komt ook met aanbevelingen om het enquêterecht terug te brengen naar het oorspronkelijk beoogde doel.

Aanleiding en voorbereiding rapport

Aanleiding voor het rapport is een adviesaanvraag van het kabinet over versterking van de positie van werknemers. Het rapport is vandaag gepresenteerd tijdens een consultatief overleg met de ministers van Economische Zaken, van Financiën, van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De voorbereidingscommissie bestaat behalve uit werkgevers, werknemers en onafhankelijke leden ook uit adviserende leden die de belangen van aandeelhouders vertegenwoordigen (VEB en Eumedion). De commissie heeft extern onderzoek laten verrichten en een aantal organisaties geconsulteerd. Na afronding van de achterbanraadpleging zal door of namens de raad advies worden uitgebracht.

Kwetsbaarheid Nederlandse beursvennootschappen

Extern onderzoek laat zien dat Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen kwetsbaarder zijn te achten dan vennootschappen in andere landen zoals het VK en de VS. Daarbij spelen uiteenlopende factoren een rol, zoals het sterk gespreide en geïnternationaliseerde aandelenbezit en de geringe betekenis van structurele economische beschermingsconstructies. Ook wordt geconcludeerd dat het Nederlandse enquêterecht aan aandeelhouders een zeer laagdrempelig instrument biedt om ingrepen in de strategie, het beleid en de organisatie van beursvennootschappen te bewerkstelligen, ook zonder dat is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen van bestuur of commissarissen.

De adviserende leden van de commissie distantiëren zich van een aantal conclusies van de onderzoekers.

Toezicht bij beursvennootschappen

De commisie acht voor het uitoefenen van goed toezicht essentieel dat de toezichthouder zich bij de uitoefening van zijn taak richt op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Dit vergt een afweging van de belangen van alle betrokken partijen. De commissie onderschrijft in hoofdlijnen de uitgangspunten voor goed toezicht zoals die in de wet en in de Code Tabaksblat voor beursvennootschappen zijn opgenomen. Enerzijds leeft binnen de commissie de opvatting dat de Code een zeer nuttige functie vervult bij invulling van goed en onafhankelijk toezicht bij (internationale) beursvennootschappen. Conform de opvatting van de Commissie Frijns, alsmede op basis van het verrichte onderzoek is er geen aanleiding voor nadere wetgeving. Deze heeft een negatief effect op de positie van Nederland als vestigingsland en de keuzes die ondernemers maken over de rechtsvorm waarin zij hun onderneming willen drijven.

Anderzijds leeft binnen de commissie de opvatting dat borging van een evenwichtige afweging van de belangen van werknemers vergt dat in de wet wordt verankerd dat er:


- verplicht toezicht is, benoemd door AvA, en met vaste taken en bevoegdheden, waaronder goedkeuring van ingrijpende bestuursbesluiten;


- een zekere clausulering is van het recht van de AvA commissarissen te ontslaan;


- een adequate geschillenregeling komt.

Enquêterecht

De commissie doet een aantal aanbevelingen om het enquêterecht meer in overeenstemming te brengen met het oorspronkelijke doel. Hierbij gaat het om het treffen van voorlopige voorzieningen, geschilbeslechting in twee instanties en afstemming van de toetsing door de rechter op de zogeheten business judgment rule (marginale toetsing door de rechter van bestuursbesluiten). De adviserende leden nemen afstand van deze aanbevelingen.

Ten aanzien van de toegang tot het enquêterecht beveelt de commissie het volgende aan. Een vakbond met leden in dochtermaatschappijen kan vragen om een enquête bij een beursgenoteerde vennootschap die aan het hoofd van een concern staat, ook als zij daar geen leden heeft, indien 25% van de werknemers van de moeder en haar dochters tezamen in Nederland werkzaam is. Ook aan de vennootschap moet het enquêterecht toekomen. Over een recht van enquête voor de OR denkt de commissie verschillend. Voor de toegang tot het enquêterecht voor aandeelhouders bepleit de commissie aansluiting te zoeken bij de drempel voor het agenderingsrecht : 1% van geplaatste kapitaal. Deze eis gaat pas in bij een nominaal aandelenkapitaal van meer dan 22,5 mln euro, zodat bij kleine ondernemingen de huidige regeling van kracht blijft. Indien het kabinet de drempel voor het agenderingsrecht substantieel verhoogt, is er aanleiding ook de 1%-drempel voor het enquêterecht te heroverwegen. De adviserende leden wensen geen relatie te leggen met het agenderingsrecht. Verhoging van de drempel achten zij alleen acceptabel als de gronden voor en toetsing bij enquête(verzoeken) niet worden verzwaard.

Spreekrecht OR

De commissie bepleit een wettelijk spreekrecht voor de ondernemingsraad bij belangrijke bestuursbesluiten waarbij de AvA goedkeuringsrecht heeft en bij benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen van de beursvennootschap, tenzij deze aan het hoofd staat van een concern waarvan de werknemers in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn.

Betrokkenheid van werknemers bij fusie en overname. De betrokkenheid van werknemers bij fusie en overname komt in hoofdzaak tot gelding via het advies- en beroepsrecht van de OR op grond van de WOR en via de jegens vakorganisaties in acht te nemen SER-Fusiegedragsregels. De commissie ziet geen aanleiding voor aanpassing daarvan.

Europese ondernemingsraad (EOR)
De commissie verschilt van opvatting over de vraag of op EU-niveau nadere regelgeving nodig of wenselijk is voor de positie van de EOR. Daarbij gaat het zowel om een adviesrecht van de EOR bij fusie en overname als om een spreekrecht voor de EOR in de AvA. Enerzijds leeft binnen de commissie de gedachte dat Nederland zou moeten bevorderen dat hiervoor op EU-niveau initiatieven worden ontplooid. Anderzijds bestaat binnen de commissie niet de indruk dat sprake is van een lacune in de medezeggenschap.

Grotere betrokkenheid OR bij benoeming / ontslag van bestuurders en commissarissen De commissie ziet geen aanleiding bij benoeming en ontslag van bestuurders van de vennootschap een adviesrecht voor de OR te bepleiten. Voor structuurvennootschappen dringt zij erop aan dat de wetgever (conform het SER-advies over de structuurregeling van 2001) alsnog een versterkte meerderheid voorschrijft voor besluiten van de AvA:


- tot verwerping van een door de Raad van Commissarissen (RvC) voorgedragen kandidaat, en


- tot collectief ontslag van de RvC.

De adviserende leden nemen afstand van deze aanbeveling.