Raad van State


Zaaknummer: 200706268/2
Publicatie datum: dinsdag 6 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Drenthe Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Drenthe

---

200706268/2.
Datum uitspraak: 6 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

, wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Coevorden het bestemmingsplan "Coevorden centrum, Markt en omgeving" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 augustus 2004, nr. 36/6.1/2004002173, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 6 juli 2005, no. 200408781/1 heeft de Afdeling het tegen dit besluit door appellanten ingediende beroep gegrond verklaard, en het besluit deels vernietigd.

Bij besluit van 3 juli 2007, nr. 29/5.2/2007007601, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2007, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door B. Hendriks, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn daar gehoord en de vereniging Vestingstad Coevorden.


2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern van Coevorden en maakt onder meer bebouwing mogelijk op de Markt.

2.2. Verzoeker vreest voor schade als gevolg van het realiseren van het plan. Zo vreest hij voor omzetverlies door slechte bereikbaarheid van zijn winkel en parkeerproblemen. Verder vreest hij voor waardevermindering van zijn panden en schade aan panden als gevolg van bouwwerkzaamheden op de Markt.

Verzoeker beoogt met het aanvragen van een voorlopige voorziening te verhinderen dat wordt gestart met sloop-, breek- en bouwwerkzaamheden voordat de uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

2.3. Thans is nog enkel in geding de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen 2" die betrekking hebben op het oostelijke deel van de Markt, het plandeel met de bestemming "Groen en archeologisch waardevol terrein", dat ziet op het parkeerterrein aan de Weeshuisstraat en de aanduiding "gebouwde parkeervoorziening" en de zinsnede "met dien verstande dat ondergronds bouwen alleen is toegestaan op de gronden op de plankaart aangeduid als "gebouwde parkeervoorziening" tot een bouwdiepte van 6 m, gerekend ten opzichte van het maaiveld" in artikel 8, tweede lid, onder a.1 en in artikel 12, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften. Gebleken is dat de gemeente eigenaar is van de thans nog in geding zijnde plandelen en dat ten aanzien van deze gronden ten behoeve van onder meer de nieuw te realiseren bebouwing op de Markt nog geen aanvraag om bouwvergunning is ingediend. Omdat evenmin is gebleken van concrete bouwplannen voor de desbetreffende plandelen, acht de Voorzitter het niet aannemelijk dat dit zal gebeuren voor de uitspraak van het beroep in de bodemprocedure. Gelet hierop is van een spoedeisend belang van verzoeker bij schorsing van het besluit van verweerder over de goedkeuring van het plan geen sprake. Daarbij wijst de Voorzitter er overigens nog op dat, indien desondanks vóór de behandeling van het beroep in de bodemprocedure met de realisering van de nieuwe bebouwing wordt begonnen het verzoeker vrijstaat wederom een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.

2.4. De conclusie is dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Egmond
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007

426.