gangbare rundveedrijfmest Stijgende opbrengst grasland bij bemesting met gangbare rundveedrijfmest 6 nov 2007

Onderdeel: Animal Sciences Group

Herhaalde bemesting met rundveedrijfmest kan de opbrengst van grasland op zandgrond op de langere termijn positief beïnvloeden. Dat blijkt uit zesjarig onderzoek, waarbij bemest werd met verschillende organische mestsoorten of kunstmest. De opbrengstontwikkeling bij bemesting met stalmest of compost bleef beduidend achter, ondanks een betere chemische bodemvruchtbaarheid. Vaste mest had ook weinig invloed op het bodemleven.

Â

In het onderzoek werd bemest met twee verschillende soorten drijfmest (drijfmest1 en drijfmest2), stalmest, compost (humest) en KAS. Drijfmest1 was afkomstig van een melkveebedrijf met een gangbare voerstrategie (relatief veel kuilgras en krachtvoer) en drijfmest2 van een bedrijf met relatief veel snijmaïs, weinig krachtvoer en toevoeging van FIR(c) aan het rantsoen. Bemesting met 260 kg N-totaal ha-1 jaar-1 gedurende de zes jaar gaf bij alle mestsoorten, behalve gangbare drijfmest, een dalende opbrengsttrend. Deze daling was het grootst bij het onbemeste object (-45%), gevolgd door compost (-31%), stalmest (-27%), KAS (-12%) en drijfmest2 (-10%). Bij bemesting met gangbare drijfmest steeg de opbrengst (+5%).

De opbrengstdaling bij de meeste mestsoorten werd veroorzaakt doordat de daling van de stikstoflevering uit de bodemvoorraad onvoldoende gecompenseerd werd door de stikstofwerking van de toegediende mest. De positieve trend bij bemesting met gangbare drijfmest leek echter los te staan van stikstofeffecten, en werd mogelijk veroorzaakt door een positief effect van drijfmest op de bodemkwaliteit. Een hoge bacteriële activiteit en een goede kwaliteit van de organische stof in de bodem geven mogelijk een verklaring.

Met behulp van simulatie kon berekend worden bij welke hoeveelheid bemesting er sprake zou zijn geweest van een gelijkblijvende opbrengst over de proefperiode. Bij bemesting met drijfmest1 en drijfmest2 was dit het geval geweest bij een jaarlijks terugkerende gift van respectievelijk 225 en 380 kg N-totaal ha-1. Bij bemesting met stalmest of compost had de opbrengst bij geen enkele gesimuleerde gift op peil gehouden kunnen worden; bij bemesting met KAS bij een jaarlijkse gift van 430 kg N ha-1.

Als gevolg van bemesting nam het gehalte bodemorganische stof bij alle mestsoorten toe, het sterkst bij vaste mest en het minst bij kunstmest. De bodemvoorraad stikstof nam bij alle mestsoorten af, behalve bij compost. Bij bemesting met stalmest was de daling klein. Opvallend is dat, ondanks de (relatieve) toename van de bodemvoorraad stikstof bij bemesting met vaste mest, deze stikstof ten opzichte van de andere mestsoorten nauwelijks tot werking kwam. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk de geringe bodembiologische activiteit op het proefveld.

Het bovenstaande onderzoek is uitgevoerd binnen het project âZorg voor Zandâ. In dit project werken de Animal Sciences Group (ASG, WUR), het Louis Bolk Instituut (LBI) en het Nutriënten Management Instituut (NMI) samen aan onderzoek gericht op het behoud van bodemkwaliteit op zandgronden. Het project loopt van 2004 tot 2008 en is gefinancierd door het Productschap voor Zuivel (PZ).

Rapport 69 "Ontwikkeling van opbrengst en bodemkwaliteit van grasland op een zandgrond bij bemesting met organische mest of kunstmestâ kunt u hier bekijken.

Contact
Herman de Boer
Tel. 0320 - 293 445
herman.deboer@wur.nl