Raad van State
Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200705673/3
Publicatie datum: maandag 5 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---
200705673/3.
Datum uitspraak: 5 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van:
{verzoeker}, wonend te {woonplaats},
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de
bij uitspraak van 4 september 2007, in zaak no. 200705673/2, getroffen
voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:
{appellanten}, wonend te {woonplaats},
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/5405 van de voorzieningenrechter
van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 juli 2007 in het geding tussen:
{appellanten}, wonend te {woonplaats},
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 4 september 2007, in zaak no. 200705673/2, heeft de
Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het
college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het
college) van 19 en 26 juli 2007 en 23 en 26 februari 2007 geschorst.
De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 28 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2
oktober 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige
voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober
2007, waar verzoeker in persoon en het college, vertegenwoordigd door
M. Bervoets-Siemer en ing. R. Prins, ambtenaren van de gemeente, en
{appellanten} in persoon en bijgestaan door mr. F.W. van Dijk,
advocaat te Wageningen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de uitspraak van 4 september 2007 heeft de Voorzitter
vastgesteld dat de totale oppervlakte aan agrarische nevenactiviteiten
op het perceel {locatie} te {plaats} (hierna: het perceel) op grond
van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zoetermeerse Meerpolder"
(hierna: het bestemmingsplan), inclusief binnenplanse vrijstelling,
maximaal 330 m2 mag bedragen. Voorts heeft de Voorzitter vastgesteld
dat na realisering van het bouwplan de totale oppervlakte aan
agrarische nevenactiviteiten op het perceel 426,17 m2 zal bedragen.
Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat met
planologische inpassing van de reeds ter plaatse aanwezige longeerbak
en mestopslag de strijdigheid met het bestemmingsplan zal worden
opgeheven. De Voorzitter heeft evenwel geoordeeld dat, nu de door
verzoeker gevraagde vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid,
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet is verleend en ter zitting
is gebleken dat sanering van de mestopslag geen reële optie is, met de
realisering van het bouwplan de maximum toegestane oppervlaktemaat
voor agrarische nevenactiviteiten aanzienlijk zal worden overschreden.
2.2. Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college de tegen de
beslissingen in primo gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard en
wederom vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van een
paardenstal op het perceel verleend. Daarbij heeft het college zich op
het standpunt gesteld dat nu verzoeker heeft aangegeven de longeerbak
te saneren en het gebruik van de mestplaat hangende de planologische
inpassingsprocedure te staken, de situatie ten aanzien van het gebruik
ten behoeve van agrarische nevenactiviteiten niet meer wordt
overschreden.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat het tijdelijk staken van het
gebruik van de mestplaat niet met zich brengt dat de getroffen
voorlopige voorziening behoort te worden opgeheven, nu dit er niet toe
leidt dat het bouwplan, waarbij beoogd gebruik een rol speelt gelet op
de situatie op het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan
moet worden geacht. De mestplaat is nog immer aanwezig op het perceel
en de bedoeling blijft deze opnieuw als zodanig te gebruiken. Ter
zitting is voorts gebleken dat de procedure ten aanzien van de voor de
mestplaat verzochte vrijstelling in procedurele zin niet wezenlijk
verder is gevorderd dan ten tijde van de uitspraak van de Voorzitter
van 4 september 2007.
De Voorzitter laat thans buiten beschouwing of voor de vraag welk
oppervlak van het perceel in gebruik is voor agrarische
nevenactiviteiten kan worden volstaan met een enkele optelling van de
daartoe ingerichte locaties op het perceel. Zulks kan zonodig in de
bodemprocedure aan de orde komen.
Nu onvoldoende sprake is van gewijzigde omstandigheden ziet de
Voorzitter geen aanleiding om over te gaan tot het opheffen van de
getroffen voorlopige voorziening. Bevorderd zal worden dat de
behandeling van het geding in de bodemprocedure zal plaatsvinden in
februari 2008.
2.4. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
w.g. Polak w.g. Wijers
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2007
444