Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon (070) 318 81 88
Fax (070) 318 78 88
Aan De Voorzitter van de Tweede Kamer
Der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum 2 november 2007
Ons kenmerk P/2007014939
Onderwerp Antwoorden op vragen over een dienstweigeraar die geen
straf krijgt
Op 8 november 2006 heeft mevrouw Eijsink schriftelijke vragen (kenmerk 2060702700)
gesteld naar aanleiding van de veroordeling van een dienstweigeraar zonder oplegging van
een straf. De vragen richten zich op de door Defensie geboden nazorg aan militairen die
deelgenomen hebben aan een crisisbeheersingsoperatie. Ik heb u op 31 januari 20071
geïnformeerd dat ik deze vragen pas wilde beantwoorden nadat de rechter in hoogste
instantie uitspraak heeft gedaan. Inmiddels is mij gebleken dat de behandeling van het hoger
beroep is aangehouden in verband met het nader horen van getuigen. Ik wil niet langer
wachten met het beantwoorden van de gestelde vragen.
In de procedure voor de militaire kamer van de rechtbank in Arnhem heeft een medische
expert vastgesteld dat bij de betrokken militair, die terecht stond voor het weigeren van het
hem gegeven dienstbevel, psychische klachten als gevolg van een eerdere uitzending
aanwezig waren. Deze klachten stonden een veroordeling niet in de weg, maar waren voor
de rechtbank wel aanleiding geen straf op te leggen. Hierbij heeft de conclusie van de
rechtbank dat de hulpverleners van mijn ministerie slagvaardiger hadden kunnen reageren
mede een rol gespeeld. Deze conclusie van de rechtbank was voor mij aanleiding een aantal
maatregelen te nemen.
In de eerste plaats is aan de betrokken militair een zorgcoördinator van het ABP toegewezen
die de hulpvraag heeft geïnventariseerd en er zorg voor draagt dat de noodzakelijke hulp
geboden wordt. Als onderdeel hiervan is de ontslaggrond gewijzigd in een ontslag als gevolg
van ziekte of een gebrek, zodat hij alsnog in aanmerking kon komen voor een uitkering.
1 Aanhangsel Handelingen nr. 684, vergaderjaar 2006-2007
Pagina 1/5
Ministerie van Defensie
Inmiddels is hem een uitkering toegekend en is hij gekeurd voor een militair
invaliditeitspensioen. Voorts is hij onder behandeling voor zijn psychische klachten.
Op mijn verzoek heeft de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) een onderzoek
uitgevoerd naar de nazorg die aan militairen in algemene zin geboden wordt en aan de
betrokken militair in het bijzonder. De IMG heeft mij op 12 april jl. gerapporteerd. Over de
individuele klacht stelt de IMG dat de nazorg inhoudelijk niet is tekortgeschoten. Hij
constateert wel dat de procedure een aantal tekortkomingen kent. Zo is er na de uitzending
geen terugkeergesprek met de compagniescommandant gevoerd en is de
uitzendgeschiktheid van betrokkene voorafgaand aan de aanwijzing voor uitzending niet
getoetst. Daarbij merkt de IMG op dat bij de wel uitgevoerde screeningsactiviteiten niets is
gebleken van herkenbare (psychische) problemen.
Uit het IMG-onderzoek blijkt dat de advocaat van de betrokken militair tijdens de
ontslagprocedure heeft gewezen op de uitkomst van de nazorgvragenlijst na zijn vorige
uitzending. Volgens de advocaat zou deze uitkomst, naast andere door betrokkene
genoemde redenen, een aanleiding voor zijn weigering kunnen zijn. De IMG is echter van
mening dat er voldoende is stilgestaan bij een eventuele onderliggende medische oorzaak
voor de weigering en dat er geen aanleiding was om nader onderzoek te verrichten. Ondanks
het feit dat de IMG heeft geoordeeld dat op dit punt niet onzorgvuldig is gehandeld, betreur ik
het dat hier een laatste kans op een mogelijk hulpaanbod is blijven liggen.
Met betrekking tot de door de IMG geconstateerde procedurele tekortkomingen merk ik het
volgende op.
De nazorgstructuur bij Defensie berust op de versterking van de individuele draagkracht,
de vroegtijdige herkenning van symptomen (onder andere door voorlichting voor, tijdens
en na operationele inzet) en het aanbieden van laagdrempelige hulpverlening in het
uitzendgebied en in Nederland. Voorts worden terugkeergesprekken gehouden en zes
maanden na terugkeer wordt een nazorgvragenlijst toegezonden. Deze vragenlijst wordt
aangeboden aan alle militairen die langer dan 30 dagen uitgezonden zijn geweest.
Daarnaast is er een vragenlijst voor partners of gezinsleden van de uitgezonden
Pagina 2/5
Ministerie van Defensie
militairen.
Invulling van de vragenlijst door de militair geschiedt op vrijwillige basis. Na analyse van
de nazorgvragenlijsten worden militairen die op `triggervragen' voor onder andere PTSS
bovengemiddeld hebben gescoord, benaderd door een hulpverlener (doorgaans een
psycholoog) die de mogelijke problemen bespreekt en zo nodig betrokkene adviseert zich
voor nadere hulp bij zijn militaire arts te melden.
Voor sommige militairen is het vragen om hulp moeilijk. Daarom wordt de
nazorgvragenlijst aangeboden als een laagdrempelige vorm van hulpverlening, en staat
nadrukkelijk in de toelichting vermeld dat geen informatie aan derden wordt verstrekt over
de uitkomsten van de vragenlijst zonder de instemming van de betrokken militair. Als de
betrokken militair dat niet toestaat, vindt ook geen terugkoppeling aan hulpverleners en
commandanten plaats van de resultaten van de vragenlijst en het hulpaanbod. Dit kan
vervolgens leiden tot een incompleet dossier bij de beoordeling van (hernieuwde)
uitzendbaarheid.
In het onderhavige geval is de nazorg wel procedureel maar niet inhoudelijk
tekortgeschoten. De nazorgvragenlijst is ontvangen en ingevuld teruggestuurd. Gelet op
de uitkomst van de vragenlijst is betrokkene telefonisch benaderd door een psycholoog.
Hij heeft de aangeboden hulp echter afgeslagen en er is geen melding gedaan van het
vermoeden dat er sprake was van psychische problemen. Hij is dan ook opnieuw voor
uitzending in aanmerking gebracht zonder dat bij de voorafgaande screening kon worden
vastgesteld dat er mogelijk sprake was van psychische problemen als gevolg van een
eerdere uitzending. De commandant noch de onderdeelarts kon immers weten dat er
sprake was van een potentieel probleem. Er was geen probleem in de reguliere
werksituatie.
Ik heb geconcludeerd dat de procedure met betrekking tot de nazorg moet worden
aangescherpt. Hiertoe is inmiddels een aantal maatregelen genomen. De belangrijkste
procedurele wijziging richt zich op de afhandeling van de nazorgvragenlijst: bij het vermoeden
van psychische problemen en indien betrokkene zich wenst niet te laten behandelen, wordt
Pagina 3/5
Ministerie van Defensie
hiervan in alle gevallen melding gemaakt aan de onderdeelarts. Deze legt dit vast in het
medisch dossier van de militair. Indien de nazorgvragenlijst niet wordt geretourneerd en als
niet op een rappel wordt gereageerd, wordt de actieve militair door de onderdeelsarts
benaderd om te bezien of er problemen en zijn en waar nodig een hulpaanbod te doen. Als
een postactieve militair niet reageert op de vragenlijst dan wordt hij bij het rappel
geïnformeerd over de voor postactieven beschikbare zorgfaciliteiten. Indien eventuele PTSS-
klachten van de militair bekend zijn bij diens militaire arts worden deze meegewogen in het
advies aan de commandant om de militair al dan niet uit te zenden. Het melden van de
klachten door de militair kan echter niet worden afgedwongen en een garantie is op dit punt
dan ook niet te geven. Vanaf eind 2007 zal er in overeenstemming met deze procedure
worden gewerkt.
Indien een militair op het punt staat opnieuw te worden uitgezonden, wordt de lijst uit te
zenden militairen in het Sociaal Medisch Team (SMT) besproken. De arts vormt zich een
oordeel of uitzending van de individuele militair verantwoord kan worden geacht. Zonodig zal
hij de commandant informeren dat de militair niet inzetbaar is. Hierbij wordt overigens de
oorzaak van de niet-inzetbaarheid niet vermeld (medisch geheim), waardoor de
vertrouwensrelatie niet onder druk komt te staan. Deze werkwijze is inmiddels vastgelegd in
de richtlijn militaire gezondheidszorg `Advisering in geval van (uitzending) inzetbeperkte
militair'. In deze richtlijn wordt de wijze waarop de arts dient te adviseren over de
inzetbaarheid en hoe de commandant hier mee moet omgaan, beschreven. De richtlijn wordt
in een aanwijzing SG opgenomen zodat deze een verplichtend karakter krijgt.
Ook andere hulpverleners die deel uitmaken van het SMT dienen hun bevindingen op
overeenkomstige wijze bekend te stellen als zij van oordeel zijn dat een uitzending gevaar
voor betrokkene of de eenheid oplevert. Ook hierbij hoeft de oorzaak van de niet-
inzetbaarheid niet te worden gemeld en komt de vertrouwensrelatie niet onder druk te staan.
Teneinde te bevorderen dat militairen eerder bereid zijn om de vragenlijst open en eerlijk in te
vullen en te retourneren, is bij de terugkeer van het Provincial Reconstruction Team uit
Afghanistan een proef uitgevoerd met een vereenvoudigde nazorgvragenlijst. Doel hiervan is
door een laagdrempeliger vragenlijst een betere respons te krijgen, waardoor een beter beeld
Pagina 4/5
Ministerie van Defensie
met betrekking tot eventuele klachten kan ontstaan. Hopelijk heft dit ook het risico op dat men
minder bereid is tot het invullen van de vragenlijst. Ik zal de respons op de
nazorgvragenlijsten laten bewaken en zo nodig aanvullende acties ondernemen om een
eventuele daling in de respons tegen te gaan.
De voorzitter van de Raad voor Civiel-Militaire Zorg en Onderzoek wordt gevraagd de
implementatie van de hierboven beschreven procedures te volgen en mij te adviseren over
verbeteringen die aangebracht kunnen worden. Ik hecht veel waarde aan een goed vangnet
voor militairen die met klachten terugkomen van een uitzending. Ik hoop hiermee dat situaties
zoals die van de betrokken dienstweigeraar in de toekomst kunnen worden voorkomen. Ik
vertrouw erop hiermee de vragen van mevrouw Eijsink afdoende te hebben beantwoord.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Pagina 5/5
---- --
Ministerie van Defensie