College ter Beoordeling van Geneesmiddelen


1 C B G M E B

Verslag CBG-CVZ Ronde Tafel Conferentie over ´Biosimilars´ Vrijdag 2 november 2007, Haagsche Lobby te Den Haag

Inleiding dr. J.F.F. Lekkerkerker (oud-voorzitter College ter Beoordeling van Geneesmiddelen)

Aanleiding voor deze bijeenkomst is de grote belangstelling van verschillende kanten voor de recent geregistreerde "similar biological products", ook wel `biosimilars' genoemd. Daarom hebben het CBG en CVZ een bijeenkomst georganiseerd hoe met deze producten in de praktijk moet worden omge- gaan. `Biosimilars' zijn niet per definitie generieken omdat de biologische geneesmiddelen verhou- dingsgewijs veel groter en complexer zijn dan `gewone' chemische generieken. Tijdens de bijeen- komst zijn de volgende definities gehanteerd:

· Vervangbaarheid in het algemeen: vervanging van een biologisch geneesmiddel door een ander biologisch geneesmiddel met hetzelfde werkzaam bestanddeel en INN naam al of niet met dezelfde farmaceutische vorm.
· Vervangbaarheid door een `biosimilar': idem maar door een `biosimilar', in het bijzonder door een `biosimilar' waarmee `comparability' is aangetoond. Het een en ander geschiedt in over- leg met de voorschrijvende arts.
· Substitutie: idem maar dan op initiatief van de (ziekenhuis) apotheker al of niet gestimuleerd door ziekenhuis of zorgverzekeraar.
· Traceability: maatregelen met het doel het goed archiveren te bevorderen m.n. welk product en batchnummer aan een bepaalde patiënt is verstrekt.

Als inleiding werden presentaties gegeven door:
Dr. M.H.N. Hoefnagels (RIVM / CBG)
Dr. M.H.J. Eijgelshoven (College voor zorgverzekeringen) Dr. M. van der Graaff (Nefarma / Biofarmind) Drs. P.F. Bongers (Bongers)

Deze presentaties worden samen met dit korte verslag van de daarop volgende paneldiscussie op de CBG-website geplaatst.

Paneldiscussie:

Deelnemers zijn naast de eerder genoemde inleiders: Prof. dr. H. Schellekens (Lid College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) Prof. dr. A.G. Vulto (Voorzitter Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers) Prof. dr. A.C. van Grootheest (Directeur Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb) Prof. dr. P.M. ter Wee (Voorzitter Federatie voor Nefrologie) Drs. J. van Dam (Zorgverzekeraars Nederland) Dr. M.H.J. Eijgelshoven (College voor zorgverzekeringen)

De paneldiscussie werd ingeleid door Prof. Vulto.(zie presentatie).

Opening statements

Dhr. Van Grootheest vindt een goede bewaking van de veiligheid nodig, óók voor `biosimilars'. Daar- naast moet men openstaan voor het onverwachte. Over vaccins zijn wat dat betreft goede afspraken gemaakt en dat moet hier ook worden gedaan. Voor wat betreft een goede traceerbaarheid is een lijst met aanvullende vragen op de Lareb-website van belang. Over het algemeen geven de apothekers en patiënten goede informatie over welk product precies is gebruikt, maar schieten vooral de artsen tekort in het geven van informatie die helpt bij de traceerbaarheid van het gebruikte product.


2 C B G M E B

Dhr. Van Dam betoogt dat het woord `generiek' niet altijd even goed wordt gebruikt. Voor wat betreft de onderlinge vervangbaarheid en uitwisselbaarheid is het jammer dat er zoveel `demoniserende' verhalen over `biosimilars' worden rondgestrooid. Wanneer de EMeA een product werkzaam en veilig acht, moet dat voldoende zijn. Het uitwisselen van producten is misschien moeilijk bij langdurige the- rapie bij al behandelde patiënten. In eerste instantie moet worden gekeken naar toepassing bij nieu- we patiënten die een (mogelijk goedkopere) `biosimilar' kunnen krijgen, bij bestaande patiënten moet overleg plaatsvinden met de voorschrijver.

Dhr. Schellekens ziet veiligheid als een probleem voor álle biologische geneesmiddelen, maar aan de `traceability' van een `biosimilar' moeten hogere eisen worden gesteld. Toch is het ook dan nog moei- lijk om de `Pure Red Cell Aplasia' (zoals gezien bij sommige epo's) toe te rekenen aan een individueel product. Het wisselen van producten is op zichzelf niet het probleem. Maar wanneer bij een patiënt antistoffen optreden is de analyse erg lastig omdat de immunogeniciteitsproblemen pas na lange tijd optreden en de patient inmiddels een ander product is gaan gebruiken. Wanneer er meerdere produc- ten op de markt zijn wordt de `traceability' erg belangrijk.

Dhr. Ter Wee is van mening dat dokters wel degelijk op de prijzen letten. Er wordt ook op dit moment goed met de apothekers gediscussieerd over uitwisselbaarheid van producten met eenzelfde werk- zaam bestanddeel. Wel vreest hij dat er bij epo's door dokters wordt `geswitched' buiten de geregi- streerde indicaties om.

Paneldiscussie:
Dhr. Knoester (kinderarts in het Radboud Ziekenhuis) ziet groeihormoontoediening bij kinderen als een chronische behandeling. Er moet een keuze worden gemaakt voor een van de vier of vijf pennen die hiervoor op de markt zijn. Ieder registratiehouder van groeihormoon heeft een eigen pen. De prak- tische uitwisselbaarheid van preparaten zal daarom tegenvallen en dan is dat een belemmering om over te gaan tot switchen. Generieke `biosimilars' zijn 20% goedkoper, maar dat is te weinig voor de moeite die inwisselbaarheid kost. Daarnaast is de `traceability' bij het wisselen een probleem. Dhr. P. Saag (Stichting Kind en Groei) betoogt dat er vijf indicaties zijn voor groeihormoonbehande- ling bij kinderen, terwijl `biosimilars' uitsluitend zijn getest bij groeihormoon deficiëntie. Bij andere indi- caties wordt veel hoger gedoseerd, maar het is niet precies bekend waarom dit werkt. Het gaat om behandelingen van minimaal tien jaar en dan moet goed worden gelet op onverwachte bijwerkingen. Dhr Lekkerkerker antwoordt dat bij het vereiste vergelijkingonderzoek van `biosimilars' gekozen wordt voor de meest "gevoelige" indicatie, de andere indicaties worden dan toegestaan als aannemelijk wordt gemaakt dat het werkingsmechanisme gelijk is (wat meestal ook zo is). Dhr. Van der Graaff is ervan overtuigd dat de kwaliteit van `biosimilars' misschien wel goed is, maar dat het rendement er- van nog moet worden bewezen. Tot nu toe wordt er in de discussie nog vanuit gegaan dat het pa- troon van bijwerkingen hetzelfde zal zijn als bij de innovator. Dhr. Ter Wee vindt dit een voorwaarde: als voorschrijver staat buiten kijf dat eerst de effectiviteit en de veiligheid bekend moeten zijn. Dhr. Bongers is er tegen angst te zaaien waar dat niet nodig is, Prijzen zouden niet laag genoeg zijn, maar het is typisch Nederlands denken. 20% reductie in de prijsstelling is toch heel veel miljoenen euro's bij elkaar. Dhr. Knoester is het ermee eens dat er tussen `biosimilars' en innovators misschien weinig verschillen zitten, maar weet niet in hoeverre dat ook geldt voor hulpstoffen. Dhr. Schellekens kent een aantal voorbeelden waarbij de formulering een effect heeft op de immunogeniciteit. Maar het is niet mogelijk op grond van de formulering voorspellingen te doen over verschillen met wellicht vor- ming van aggregaten. Wat betreft INN naamgeving is het probleem dat het systeem niet logisch is. Er zijn verschillende namen gegeven aan producten die klinisch identiek zijn. Bovendien zijn de produc- ten vaak mengsels en is het onduidelijk welke stof in het mengsel de INN naam gekregen heeft. Dhr. Eijgelshoven geeft aan dat het niet voor de hand ligt dat deze geneesmiddelen een verschillende vergoedingsstatus krijgen. Maar als een fabrikant van mening is dat er wel klinisch relevante verschil- len zijn tussen de verschillende producten (`originator' en `biosimilar') of dat men van vindt dat de therapeutische waarde anders is, dan kan er altijd een dossier ter beoordeling van deze claim worden ingediend.


3 C B G M E B

Dhr. Van Dam vindt het interessanter om te kijken of `biosimilars' daadwerkelijk uitwisselbaar zijn. Daarover gaat VWS en niet CVZ. Spreker is ontroerd door de geweldige pogingen die worden onder- nomen om een antwoord op die vraag te ontwijken. Dhr. Vulto is van mening dat de producten ver- schillend zijn, maar uiteindelijk vrijwel gelijkwaardig. De naam is ook niet voor niets `biosimilars' en niet `bio-identicals'. Maar gezien alle risico's is enige zorgvuldigheid geboden waar het de uitwissel- baarheid betreft. Dhr. Reijnders (Janssen-Cilag) is van mening dat `biosimilars' geen generica zijn, al was het alleen maar omdat de EMeA hiervoor andere regels heeft opgesteld. Er geldt een strengere beoordeling waardoor `biosimilars' andere indicaties krijgen dan de `originator'. De vraag is of er indi- caties zijn waar dan niet mag worden uitgewisseld? Dhr. Lekkerkerker antwoordt dat de zwaardere eisen aan `biosimilars' maken dat de vergelijkbaarheid scherp is aangetoond. Indien een bepaalde indicatie niet is toegekend staat dat in de EPAR. Maar de EMeA stelt niet vast of producten uitwissel- baar zijn, dat is een verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten. Registratie betekent dat werk- zaamheid en veiligheid voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Het enige probleem dat overblijft, is dat de `biosimilars' in minder patiënten zijn onderzocht dan de al bestaande producten. Goede follow-up is dan noodzakelijk. Dhr. Reijnders vindt de kleine aantallen onderzochte patiënten bij sommige `bio- similars' zorgwekkend. Daarnaast heeft de EC via een brief de overheden opgedragen om zorg te dragen voor goede follow-up van alle biologische geneesmiddelen en de `traceability' is daarbij be- langrijk. Verder is de communicatie met het veld van levensbelang. Dhr. Ter Wee vindt ook niet dat er onvoldoende gegevens zijn, maar op het moment dat artsen ervan overtuigd zijn dat op grond van wetenschappelijke literatuur een `biosimilar' veilig gegeven kan worden is het geen probleem meer.

Conclusies:
- Een goede `traceability' is een voorwaarde om biologicals in de praktijk te gebruiken; - Een goede bijwerkingenregistratie is van groot belang om deze middelen goed te kunnen vol- gen;
- Er is eigenlijk geen reden om terughoudend te zijn met het gebruik van `biosimilars'; - In samenspraak met apothekers, artsen, CBG en VWS moet nationaal worden geregeld dat `biosimilars' vervangbaar en substitueerbaar zijn bij nieuwe patiënten, mits goed gevolgd; - Het vervangen en substitueren van `biosimilars' brengt op zichzelf geen extra risico op bijwer- kingen met zich mee, maar het traceren van die bijwerkingen wordt er wel lastiger door; - `Biosimilars' zijn `biologicals' met in sommige gevallen specifieke problemen; - Voor wat betreft het gebruik van groeihormonen bij kinderen blijkt dat het wisselen van het soort toedieningsysteem (pennen) praktische problemen met zich meebrengt;