Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de voorzitter van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
1 november 2007 OWB/07/43710
Onderwerp Bijlage(n)
Gedragscode voor biosecurity 1
Als uitvloeisel van de in 1972 getekende Biological and Toxin Weapons Convention (BTWC) is de
overheid verplicht uitvoering te geven aan het opstellen van een gedragscode voor biowetenschappers.
In 2006 is aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) gevraagd een
nationale Gedragscode voor Biosecurity op te stellen.
De keuze voor de KNAW is vanzelfsprekend, omdat zij midden in de wetenschap staat en de nationale
en internationale ontwikkelingen in dit wetenschapsgebied op de voet volgt. De KNAW was binnen het
Inter Academy Panel (IAP) de internationale organisatie van academies van wetenschappen, lead
academy bij het opstellen van een standpunt over biosecurity in 2005.
De KNAW heeft de gedragscode op 22 oktober jl. aan OCW aangeboden. Nederland is het eerste land
dat zo'n gedragscode heeft opgesteld. Hierbij bied ik u de gedragscode aan.
De gedragscode Biosecurity is gericht op bewustwording van de mogelijke risico's van het misbruik van
levenwetenschappelijke kennis en agentia. De gedragscode biedt regels voor verantwoordelijkheden en
levert aanknopingspunten voor sturing en sancties. Omdat een gedragscode alleen zinvol is als hij
aansluit bij de dagelijkse (onderzoeks-) praktijk, is gekozen voor een proces waarbij direct betrokkenen
uit de wereld van wetenschap, bedrijfsleven en overheid via een klankbordgroep intensief bij de
ontwikkeling van de gedragscode betrokken waren.
Om gebruik van de gedragscode in de dagelijkse praktijk te stimuleren is met de KNAW een
implementatietraject afgesproken. Doel daarvan is via debatten, workshops en ondersteunende
publiciteit bewustwording van het belang van Biosecurity te bevorderen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
Een gedragscode voor Biosecurity
Voorwoord
Een gedragscode voor Biosecurity
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Amsterdam, zomer 007
007. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar
gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke wijze dan
ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende,
behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw)
Kloveniersburgwal 9, 0 JV Amsterdam
Postbus 9, 000 GC Amsterdam
T 00-55 07 00
F 00-60 9
E knaw@bureau.knaw.nl
www.knaw.nl
Voor het bestellen van publicaties: 00-55 07 80
isbn 978-90-698-50-
Het papier van deze uitgave voldoet aan iso-norm 9706 (99) voor
permanent houdbaar papier
Voor-
Inhoud
. Inleiding en verantwoording 7
. Gedragscode Biosecurity 9
. Inleiding 9
. Uitvoering en naleving van de gedragscode 9
. Toezicht en overzicht 0
Gedragscode Biosecurity
Gedragsregels
. Toelichting op de tekst van de gedragscode
. Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity 7
. Aanleiding en voorgeschiedenis 7
. Biologische wapens 8
. Dual use 9
. Dreigingsanalyse 0
.5 Levenswetenschappen en biologische wapens
.6 Bestaande wet- en regelgeving
.7 Wat is een gedragscode?
.8 Waarom een Gedragscode Biosecurity? 5
Bijlagen 7
Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van
voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake
de vernietiging van deze wapens (Londen, Moskou en Washington,
0 april 97) 9
IAP Statement on Biosecurity
Wetten en regels genetische modificatie 7
Werkgroep Biosecurity 0
Klankbordgroep Biosecurity 0
5 Inhoud
6
1. Inleidingenverantwoording
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ocw) heeft de Konink-
lijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw) gevraagd te adviseren
over c.q. een bijdrage te leveren aan het tot stand komen van een nationale
Gedragscode Biosecurity als uitvloeisel van de in 97 getekende Biological
and Toxin Weapons Convention (btwc). Dit verzoek is mede gebaseerd op het
in 005 opgestelde statement over `Biosecurity' van het InterAcademy Panel
(iap), waaraan de knaw actief heeft bijgedragen. De knaw is lead academy
voor de activiteiten van iap op het terrein van Biosecurity.
De knaw stemde in met het verzoek van het ministerie van ocw en liet de
mogelijkheden en voorwaarden voor een gedragscode Biosecurity onderzoe-
ken. Dit project is begeleid door een werkgroep, bestaande uit: prof. dr. L. van
Vloten-Doting (voorzitter), prof. dr. S.S. Blume, prof. dr. P. Crous en prof. dr. A.
van der Eb. Het project is uitgevoerd door dr. J.J.G. van der Bruggen, die daartoe
gedetacheerd werd vanuit het Rathenau Instituut.
Wil een gedragscode het beoogde effect hebben, dan is het noodzakelijk dat
deze code aansluit bij de ervaring en de praktijk van betrokkenen. Daarom werd
een klankbordgroep ingesteld, met als taak commentaar en suggesties te for-
muleren vanuit de praktijk van onderzoek en beleid. Deze klankbordgroep kan
bovendien bijdragen aan de verspreiding en disseminatie van het uiteindelijke
product in de researchinstellingen en laboratoria. Voor de samenstelling van de
klankbordgroep zij verwezen naar de bijlage.
Het project is als volgt uitgevoerd.
Eerst is geïnventariseerd wat rijksoverheden, zusteracademies en onderzoeksin-
stellingen van andere landen al gedaan hebben (onder andere Verenigde Staten,
Verenigd Koninkrijk): relevante literatuur is bestudeerd, persoonlijke contacten
zijn gebruikt en er werd deelgenomen aan conferenties in Edinburgh, Berlijn en
Washington dc.
Verder is vastgelegd wat er al bestaat aan voor Biosecurity relevante wet- en
regelgeving en gedragscodes op het gebied van biotechnologie en microbiolo-
gie.
Mede aan de hand van de aldus verzamelde inzichten is bepaald wat de
invloed kan zijn van een gedragscode op het effectief omgaan met Biosecurity-
vraagstukken in relatie tot wetenschappelijk onderzoek. Dit heeft geleid tot de
formulering van de hoofdlijnen voor een Gedragscode Biosecurity, die eind
januari 007 in eerste concept is voorgelegd aan voornoemde werkgroep en
klankbordgroep.
Zinvolle suggesties, om de gedragscode te laten aansluiten op de praktijk,
kwamen ook uit een workshop in maart. De deelnemers waren vooral afkomstig
uit de dagelijkse (laboratorium)praktijk.
Op basis van dit alles is een nieuw concept opgesteld dat eind april aan klank-
bord- en werkgroep is gepresenteerd. Dat concept is met enige laatste correcties
7 Inleiding en verantwoording
en aanvullingen uitgewerkt tot de nu voorliggende versie. Deze is 9 mei 007
vastgesteld door het dagelijks bestuur van de knaw. De Gedragscode Biosecu-
rity gaat vergezeld van een toelichting en een achtergrondnotitie, waarin de ge-
hanteerde begrippen nader worden toegelicht. Deze documenten zijn eveneens
becommentarieerd door klankbord- en werkgroep.
Met deze presentatie wordt de eerste fase van het project Biosecurity afge-
sloten. De knaw overlegt met het ministerie van ocw over een vervolgproject.
Doel van dat project: een blijvend zeer prominente plaats van de Gedragscode
Biosecurity in de denk- en handelwijze van betrokkenen. Dit doel kan worden
bereikt door middel van debatten, workshops en publicitaire activiteiten.
8 Inleding en verantwoording
2. GedragscodeBiosecurity
2.1 Inleiding
Levenswetenschappelijk onderzoek leidt tot kennis en inzichten die een niet
te onderschatten bijdrage leveren aan gezondheid en welzijn op wereldschaal.
Maar dezelfde kennis en dezelfde inzichten kunnen ook misbruikt worden voor
de ontwikkeling van biologische en toxinewapens. Een groot aantal landen heeft
met de ondertekening en ratificatie van de Biological and Toxin Weapons Con-
vention (btwc) uit 97 een belangrijke stap gezet om de ontwikkeling, produc-
tie, opslag en verwerving van deze biologische en toxinewapens te beëindigen.
Toch is daarmee het risico van misbruik van biologische kennis niet ongedaan
gemaakt. Er zijn nog steeds staten die zich niet bij het verdrag hebben aangeslo-
ten. Daarnaast bestaat het gevaar van het zogeheten bioterrorisme: het gebruik
van biologische agentia en toxinen door terroristen.
Wetenschappers en andere beroepsbeoefenaren op het terrein van biologisch,
biomedisch, biotechnologisch en ander levenswetenschappelijk onderzoek zijn
gebonden aan de ethische codes van hun beroepsgroepen en aan hun verant-
woordelijkheden als wetenschapsbeoefenaar. Daarnaast wordt hun handelen
bepaald door wet- en regelgeving en door tal van praktijkvoorschriften. Veel van
deze regelingen voorkomen al in grote mate dat levenswetenschappelijke kennis
wordt misbruikt voor het ontwikkelen van biologische of toxinewapens.
Het blijft echter van belang expliciet te wijzen op het risico van misbruik (dual
use) van levenswetenschappelijke kennis. Dat is opnieuw vastgesteld in de slot-
verklaring na afloop van de zesde toetsingsconferentie van het btwc (november-
december 006). Daarbij is tevens gewezen op het belang van bewustmaking,
onder meer door middel van gedragscodes. De knaw op verzoek van het
ministerie van ocw heeft de taak op zich genomen een Gedragscode Biosecu-
rity voor Nederland te formuleren.
2.2 Uitvoering en naleving van de gedragscode
De in de Gedragscode Biosecurity opgenomen regels vragen om uitvoering en
naleving op verschillende niveaus. Deze niveaus zijn gelieerd aan de diverse
doelgroepen die in de code worden onderscheiden. Oproepen tot bewust-
wording, signalering en waakzaamheid zijn vooral individueel gericht: aan
onderzoekers, laboranten, leidinggevenden en andere betrokkenen. Andere
bepalingen zijn relevant op het niveau van onderzoeksinstellingen, dan wel van
financierende of controlerende instanties.
Vanwege de diverse soorten organisaties en de niveaus daarbinnen is het
wenselijk dat organisaties de gedragscode afstemmen op zichzelf. Vaak zal dat
aansluiten bij bestaande regels en praktijkrichtlijnen op basis van bijvoorbeeld
biosafety-beleid of Arbo-wetgeving. In een aantal gevallen zullen aanvullende
regels of voorschriften nodig zijn.
9 Gedragscode Biosecurity
2.3 Toezicht en overzicht
Toezicht op de naleving van aanvullende regels en voorschriften zal kunnen
plaatsvinden binnen de betreffende organisaties. Daartoe zullen verantwoor-
delijken moeten worden aangewezen. Een centraal toezichtorgaan is dan niet
nodig. Wel is het om redenen van overzicht en coördinatie zinvol een landelijk
informatiepunt te creëren. Dit informatiepunt wordt belast met de volgende
activiteiten en werkzaamheden:
Bijhouden van relevante ontwikkelingen op het terrein van Biosecurity.
Coördinatie van het publiceren van informatief en educatief materiaal, inclu-
sief het onderhouden van een website met actuele informatie.
Organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten
Onderhouden van contacten met relevante partijen bij overheid en samenle-
ving.
Verwijzen naar experts die kunnen adviseren over de publicatie van resultaten
van potentieel dual use onderzoek
Uitvoeren van periodieke evaluaties met betrekking tot de bekendheid en
naleving van de Gedragscode Biosecurity.
Deze zou bijvoorbeeld op gezag van de regering bij de knaw ondergebracht kunnen worden.
0 Gedragscode Biosecurity
GedragscodeBiosecurity
UITgangspUnT
Deze gedragscode is erop gericht om te voorkomen dat levenswetenschappelijk
onderzoek of de toepassing daarvan direct of indirect bijdragen aan de ontwik-
keling, productie of opslag van biologische wapens, zoals omschreven in de
Biological and Toxin Weapons Convention (btwc), dan wel aan ander misbruik
van biologische agentia en toxinen.
DoElgroEp
De Gedragscode Biosecurity is bedoeld voor:
. beroepsbeoefenaren op het terrein van biologisch, biomedisch, biotechnolo-
gisch en ander levenswetenschappelijk onderzoek;
. organisaties, instellingen en bedrijven waar levenswetenschappelijk onder-
zoek wordt uitgevoerd;
. organisaties, instellingen en bedrijven die levenswetenschappelijke opleidin-
gen verzorgen;
. organisaties en instellingen die voor levenswetenschappelijk onderzoek
vergunningen afgeven en onderzoek subsidiëren, faciliteren, inspecteren of
evalueren;
5. wetenschappelijke verenigingen, beroepsverenigingen, werkgeversorganisa-
ties en werknemersorganisaties op het terrein van de levenswetenschappen;
6. organisaties, instellingen en bedrijven waar relevant biologisch of toxicolo-
gisch materiaal wordt beheerd, bewaard, opgeslagen of verzonden.
7. auteurs, redacteuren en uitgevers van levenswetenschappelijke publicaties en
beheerders van levenswetenschappelijke websites.
Gedragsregels
BEwUsTmakIng
Besteed in de opleiding en nascholing van levenswetenschappelijke beroeps-
beoefenaren expliciet aandacht aan de risico's van misbruik van biologisch,
biomedisch, biotechnologisch en ander levenswetenschappelijk onderzoek en
aan de beperkingen die de btwc en andere regelingen in dat verband stellen.
Besteed in vak- en beroepstijdschriften en op websites regelmatig aandacht
aan het thema Biosecurity.
onDErzoEk- En pUBlIcaTIEBElEID
oer in de aanvraag- en beoordelingsprocedure en tijdens de uitvoering van
V
onderzoeksprojecten een screening uit naar mogelijke dual use aspecten.
Maak, indien mogelijke dual use aspecten worden vastgesteld, een afweging
tussen de te verwachten resultaten en de risico's van het onderzoek.
Beperk het risico dat wetenschappelijke publicaties van resultaten van poten-
tieel dual use onderzoek onbedoeld bijdragen aan misbruik van op deze wijze
openbaar gemaakte kennis.
Gedragscode Biosecurity
sIgnalErIng En waakzaamhEID
Meld elke waarneming of elk vermoeden van misbruik van dual use technolo-
gie direct aan daartoe aan te wijzen bevoegde personen of commissies.
Neem klokkenluiders serieus; zorg dat ze geen nadeel ondervinden van hun
handelen.
InTErnE En ExTErnE commUnIcaTIE
g voor (aanvullende) beveiliging van in- en externe e-mail-, post- en tele-
Zor
foonverkeer en van dataopslag betreffende informatie over potentieel dual use
onderzoek dan wel potentieel dual use materiaal.
ToEgankElIJkhEID
g voor (aanvullende) veiligheidsscreening met aandacht voor biosecu-
Zor
rity-aspecten voor personeel en bezoekers in instellingen en bedrijven waar
potentieel dual use onderzoek wordt uitgevoerd of waar potentieel dual use
biologisch materiaal ligt opgeslagen.
VErzEnDIng En TransporT
g in overleg met betrokken overheden en partijen - voor (aanvullende)
Zor
veiligheidsscreening met aandacht voor biosecurity-aspecten bij vervoerders
en ontvangers van potentieel dual use biologisch materiaal.
Gedragscode Biosecurity
3. Toelichtingopdetekstvandegedragscode
Bij de ontwikkeling van de Gedragscode Biosecurity is dankbaar gebruikge-
maakt van commentaar van tal van betrokkenen en (ervarings)deskundigen.
Daarnaast bood het bestuderen van andere gedragscodes bruikbare voorbeelden,
mede op het gebied van stijl en taalgebruik.
Duidelijk werd dat in een gedragscode geen al te concrete handelingsvoor-
schriften moeten worden opgenomen: daarvoor kan worden verwezen naar be-
staande regelgeving en waar die (nog) niet voorhanden is, kunnen op het niveau
van bedrijf of organisatie concrete handelingsrichtlijnen worden ontwikkeld.
Hieronder zullen de verschillende regels uit de gedragscode kort worden
toegelicht.
Bewustmaking
Besteed in de opleiding en nascholing van levenswetenschappelijke
beroepsbeoefenaren expliciet aandacht aan de risico's van misbruik van
biologisch, biomedisch, biotechnologisch en ander levenswetenschappe-
lijk onderzoek en aan de beperkingen die de BTWC en andere regelingen
in dat verband stellen.
Besteed in vak- en beroepstijdschriften en op websites regelmatig
aandacht aan het thema Biosecurity.
Bewustmaking en bewustwording zijn de belangrijkste overwegingen om tot
de opstelling van een gedragscode te komen. Het eerste lemma is vooral gericht
op opleiders en leidinggevenden in zowel de wetenschappelijke wereld als het
bedrijfsleven. Zij dienen Biosecurity tot een permanent onderdeel van de oplei-
ding te maken, niet allen in de initiële fase maar ook bij nascholing en andere
gelegenheden.
Daarnaast zouden vak- en beroepstijdschriften, maar ook websites van bij-
voorbeeld beroepsverenigingen, aandacht dienen te besteden aan Biosecurity.
Dat kan door te schrijven over eventuele actuele ontwikkelingen, door inter-
views met deskundigen en zeker op websites door een vaste informatiepa-
gina.
Heel veel personen in de levenswetenschappelijke arena raadplegen deze
informatiebronnen regelmatig om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen
in hun vak of bijvoorbeeld van beroeps- of studiemogelijkheden. En passant
worden zij op die manier attent gemaakt op de risico's van potentiële dual use
toepassingen.
Onderzoek- en publicatiebeleid
Voer in de aanvraag- en beoordelingsprocedure en tijdens de uitvoering
van onderzoeksprojecten een screening uit naar mogelijke dual use
aspecten.
Maak, indien mogelijke dual use aspecten worden vastgesteld, een
afweging tussen de te verwachten resultaten en de risico's van het
onderzoek.
Toelichting op de tekst van de gedragscode
Beperk het risico dat wetenschappelijke publicaties van resultaten van
potentieel dual use onderzoek onbedoeld bijdragen aan misbruik van
op deze wijze openbaar gemaakte kennis.
Allereerst de opmerking dat deze gedragsregels er niet op zijn gericht om bij
voorbaat (nieuw) onderzoek en wetenschappelijke publicaties te belemmeren.
Uitgangspunt is de zoveel mogelijk ongestoorde voortgang van het weten-
schappelijk onderzoek en de daaraan onlosmakelijk gekoppelde publicatie van
onderzoeksresultaten.
Wat wel gevraagd mag worden van alle personen en instellingen die direct of
indirect met het opzetten, financieren of uitvoeren van levenswetenschappelijk
onderzoek belast zijn: dat zij het potentiële dual use karakter van het onderzoek
als criterium laten meewegen in de besluitvorming. Biosecurity dient expliciet
als te controleren onderwerp voor te komen op aanvraag- en beoordelingsformu-
lieren voor levenswetenschappelijk onderzoek. In verreweg de meeste gevallen
zal dit geen gevolg hebben voor de uiteindelijke besluitvorming, ofwel omdat
het risico uitermate beperkt is, ofwel omdat de baten van het onderzoek opwe-
gen tegen de risico's. In dit laatste geval dienen gedurende de looptijd van het
onderzoek afdoende veiligheidsmaatregelen te worden genomen. Alleen wan-
neer de risico's van een onderzoek aantoonbaar groter zijn dan de te verwachten
baten adviseert de gedragscode het betreffende onderzoek niet uit te voeren.
In het verlengde van de gedragsregels voor onderzoek liggen de regels voor
het publiceren van onderzoeksresultaten. Ook hier geldt dat publiceren de regel
is en niet publiceren de zeldzame uitzondering. Dat blijkt onder meer uit de
ervaringen in de Verenigde Staten, waar een screening op dual use aspecten van
duizenden artikelen slechts in vijf of zes gevallen tot discussie heeft geleid en tot
nu toe in geen enkel geval tot het besluit het artikel niet te publiceren. Zelfs wan-
neer het gaat om resultaten van onderzoek met een duidelijk dual use karakter,
betekent dat nog niet dat deze resultaten niet gepubliceerd zouden kunnen wor-
den. De wijze van publiceren kan zodanig zijn dat het, voor personen die hiervan
misbruik zouden willen maken, geen kant-en-klare recepten oplevert.
Van uitgevers, redacties en reviewers mag wel gevraagd worden dat zij in hun
beoordeling van aangeboden artikelen aandacht besteden aan het mogelijke
dual use karakter. In uitzonderlijke gevallen, waarin twijfel rijst over al dan niet
publiceren, kan een uiteindelijk oordeel worden gevormd door een daartoe in te
stellen commissie van deskundigen.
Ten slotte: indien een artikel eenmaal gepubliceerd is, kan het voorkomen dat
informatie die in eerste instantie niet als riskant werd beoordeeld, na verloop
van tijd toch een dual use karakter blijkt te hebben, bijvoorbeeld als gevolg van
wetenschappelijke ontwikkelingen. Hieraan valt niet te ontkomen.
Toelichting op de tekst van de gedragscode
Signalering en waakzaamheid
Meld elke waarneming of elk vermoeden van misbruik van dual use
technologie direct aan daartoe aan te wijzen bevoegde personen of
commissies.
Neem klokkenluiders serieus; zorg dat ze geen nadeel ondervinden
van hun handelen.
Een oproep tot signalering en waakzaamheid is niet bedoeld om een cultuur van
wantrouwen te creëren binnen een bedrijf of een wetenschappelijk instituut. Het
blijft belangrijk om uit te gaan van goede trouw bij collega's en bezoekers. Maar
de geschiedenis juist ook in Nederland heeft uitgewezen dat misbruik voor-
komt. Alom bekend is het handelen van de Pakistaanse kernfysicus Khan die het
`recept' voor de Pakistaanse atoombom meenam vanuit het Nederlandse bedrijf
Urenco, waar hij jaren gewerkt had. Het is daarom goed dat situaties, gedragin-
gen of handelingen die afwijken van een normaal patroon worden gemeld aan
(een) daartoe aangewezen functionaris(sen) binnen een bedrijf of laboratorium.
Uiteraard moet met dergelijke informatie vertrouwelijk en verstandig worden
omgegaan, zeker als de signalering betrekking heeft op personen.
Anderzijds dient ervoor te worden gewaakt dat klokkenluiders geen nadeel
ondervinden van hun waakzaamheid. Geheimhouding moet worden gegaran-
deerd, ook om te voorkomen dat zij als uitslovers of `verraders' worden afge-
schilderd. Deze bescherming dient ook gewaarborgd te blijven als het `alarm'
ten onrechte blijkt te zijn. Een vertrouwenspersoon kan in een dergelijk geval
nagaan of er sprake is van onzuivere motieven achter de melding.
Interne en externe communicatie
Zorg voor (aanvullende) beveiliging van in- en extern e-mailverkeer,
post- en telefoonverkeer en van dataopslag betreffende informatie over
potentieel dual use onderzoek dan wel potentieel dual use materiaal
Veel in- en externe communicatie verloopt tegenwoordig langs digitale weg.
Dat levert risico's op: onbeveiligde e-mails, hacken van websites, verlies van
usb-sticks et cetera. Daarom moet de communicatie van degenen die informatie
verzenden of opslaan over potentieel dual use onderzoek extra worden bevei-
ligd. Hierbij kan gedacht worden aan gescheiden e-mailcircuits, gecodeerde of
versleutelde informatie, beveiligde usb-sticks.
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat uiteraard ook de traditionele
informatiestromen via post, telefoon of fax, maar ook in het woon-werkverkeer
degelijk beveiligd dienen te zijn.
De (aanvullende) beveiliging op deze terreinen is qua uitvoering de verant-
woordelijkheid van de technische informatiebeheerders. Maar samenwerking
met de inhoudelijk verantwoordelijken is nodig om mogelijke risico's te herken-
nen.
5 Toelichting op de tekst van de gedragscode
Toegankelijkheid
Zorg voor (aanvullende) veiligheidsscreening met aandacht voor biose-
curity-aspecten voor personeel en bezoekers in instellingen en bedrijven
waar potentieel dual use onderzoek wordt uitgevoerd of waar potentieel
dual use biologisch materiaal ligt opgeslagen
Verzending en transport
Zorg in overleg met betrokken overheden en partijen voor (aanvul-
lende) veiligheidsscreening met aandacht voor biosecurity-aspecten bij
vervoerders en ontvangers van potentieel dual use biologisch materiaal.
In het kader van allerlei wetten en regelingen betreffende biosafety bestaan al
talrijke voorschriften en richtlijnen voor de toegankelijkheid van laboratoria en
onderzoeksinstellingen. Veelal zullen deze regels ook voldoen bij beveiliging in
het kader van Biosecurity, maar het is van belang dat wordt nagaan of aanvul-
lende beveiligingen nodig zijn, zowel op materieel vlak als in de screeningspro-
cedures voor medewerkers en bezoekers.
Vooral semi-publieke instellingen, zoals universiteiten, hogescholen en zie-
kenhuizen, zouden moeten controleren of potentieel dual use materiaal voldoen-
de is afgeschermd.
Op het gebied van biosafety zijn er al heel wat regels wat betreft vervoer en
transport van biologische materialen. In het kader van Biosecurity dient de
aandacht zowel gericht te zijn op de vervoerders als op de ontvangers van dual
use agentia. In overleg met bevoegde instanties kan worden nagegaan of aan de
vervoerders en hun medewerkers aanvullende op Biosecurity gerichte scree-
ningseisen gesteld kunnen of moeten worden. Bij de beoogde ontvangers van
dual use agentia dient de verzendende partij zich ervan te vergewissen dat de
ontvangende partij de toe te zenden materialen uitsluitend gebruikt voor weten-
schappelijke doeleinden. In geval van twijfel is nader onderzoek gewenst, wat
kan leiden tot het besluit de betreffende materialen niet te verzenden.
Het verdient aanbeveling dat de verantwoordelijke veiligheidsfunctionaris-
sen aanvullende scholing en informatie krijgen om de risico's op het terrein van
Biosecurity te herkennen.
6 Toelichting op de tekst van de gedragscode
4. AchtergrondenvaneenGedragscodeBiosecurity
De antraxbrieven, september 2001
Kort na 11 september 2001 werd de Verenigde Staten opnieuw opgeschrikt.
Deze keer door de zogeheten antraxbrieven. Deze brieven kwamen in twee
golven. De eerste serie werd 18 september 2001 verzonden vanuit Tren-
ton, New Jersey. De brieven werden verstuurd naar kranten en media in
New York en Boca Raton (Florida). Van deze brieven werden er maar twee
gevonden. Het bestaan van de andere kon worden afgeleid uit het optreden
van antraxinfecties. Op 9 oktober werden nog eens twee brieven verzonden,
eveneens vanuit Trenton. Deze waren gericht aan twee democratische sena-
toren in het Capitool te Washington DC. Het materiaal in deze beide laatst
verzonden brieven was sterker dan dat uit de eerste reeks. De brieven bevat-
ten ongeveer 1 gram vrijwel zuivere antraxsporen. De antrax was volgens
onderzoekers `weaponized'. Later is dit overigens weer tegengesproken.
Meer dan 22 personen ontwikkelden een infectie, van wie 11 in een levens-
bedreigende variant. Uiteindelijk zouden vijf van hen overlijden.
De antraxbrieven leidden wereldwijd tot veel paniek en tot extra veiligheids-
maatregelen bij de postafhandeling. Een enkele keer leidde dit tot nieuwe
verdenkingen, meestal omdat enkele onvermijdelijke `grappenmakers'
andersoortig wit poeder in enveloppen hadden gestopt.
4.1 aanleiding en voorgeschiedenis
De aanleiding om een Gedragscode Biosecurity op te stellen is gelegen in de
alom als toegenomen beschouwde dreiging van de productie en het gebruik van
biologische wapens. Bovenstaande voorbeelden zijn daarvan een illustratie.
Daarbij ligt het accent meer op het risico van bioterrorisme dan op dat van het
gebruik van biologische en toxinewapens door overheden. De inspanningen om
tot een gedragscode te komen zijn verder gerelateerd aan de ook door Nederland
onderschreven Biological and Toxin Weapons Convention (btwc) (zie bijlage
). Tijdens de vijfde toetsingsconferentie (00) en in tussentijdse expertmee-
tings van de btwc-partijen is aangedrongen op het (doen) opstellen van ge-
dragscodes. In het najaar van 006 vond de zesde toetsingsconferentie van de
btwc plaats, waarbij dit pleidooi werd herhaald.
`The Conference encourages States Parties to take necessary measures to promote awa-
reness amongst relevant professionals of the need to report activities conducted within
their territory or under their jurisdiction or under their control that could constitute a
violation of the Convention or related national criminal law. In this context, the Conference
recognises the importance of codes of conduct and self-regulatory mechanisms in raising
awareness, and calls upon States Parties to support and encourage their development,
Meestal wordt met toxine een potente, complexe organische verbinding van biologische oorsprong
bedoeld. Er zijn minerale, plantaardige, bacteriële en dierlijke toxinen.
7 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
promulgation and adoption.' (lemma 5 (ad artikel IV) van Final Document Sixth Review
Conference of the State Parties to the Convention on the Prohibition of the Development,
Production and Stockpiling of Bacteriological (Biological) and Toxin Weapons and on their
Destruction).
De signalen vanuit de btwc zijn opgepikt door de academische wereld, onder
meer door het InterAcademy Panel (iap). Hierin zijn academies van weten-
schappen uit de hele wereld vertegenwoordigd. Dat resulteerde onder meer
in een door 68 academies van wetenschappen ondertekende `Statement on
Biosecurity' van het iap. In deze in 005 uitgegeven verklaring worden enkele
principes geformuleerd die relevant zijn voor het opstellen van een gedragscode
Biosecurity (zie bijlage ).
De knaw heeft op verzoek van het ministerie van ocw de taak op zich geno-
men een gedragscode Biosecurity voor Nederland te formuleren.
4.2 Biologische wapens
Waar gaat het over als we het over biologische en toxinewapens hebben? Er zijn
tal van definities en omschrijvingen. In een toelichting op de btwc worden deze
wapens als volgt omschreven:
`Biological weapons are devices which disseminate disease-causing organisms or poi-
sons to kill or harm humans, animals or plants. They generally comprise two parts an
agent and a delivery device. In addition to their military use as strategic weapons or on a
battlefield, they can be used for assassinations (having a political effect), can cause social
disruption (for example, through enforced quarantine), kill or remove from the food-chain
livestock or agricultural produce (thereby causing economic losses), or create environmen-
tal problems.
Almost any disease-causing organism (such as bacteria, viruses, fungi, prions or ric-
kettsiae) or toxin (poisons derived from animals, plants or microorganisms, or similar
substances synthetically produced) can be used in biological weapons. Historical efforts to
produce biological weapons have included: aflatoxin; anthrax; botulinum toxin; foot-and-
mouth disease; glanders; plague; Q fever; rice blast; ricin; Rocky Mountain spotted fever;
smallpox; and tularaemia. The agents can be enhanced from their natural state to make
them more suitable for use as weapons.
Delivery devices can also take any number of different forms. Some more closely resemble
weapons than others. Past programmes have constructed missiles, bombs, hand grenades
and rockets. A number of programmes also constructed spray-tanks to be fitted to aircraft,
cars, trucks, and boats. Efforts have also been documented to develop delivery devices
for use in assassination or sabotage missions, including a variety of sprays, brushes, and
injection systems as well as contaminated food and clothes.
As well as concerns that these weapons could be developed or used by states, modern
technology is making it increasingly likely they could be acquired by private organisations,
groups of people or even individuals. The use of these weapons by such non-state actors
is known as bioterrorism. Biological weapons have been used in politically-motivated or
criminal acts on a number of occasions during the 20th century.'
http://www.unog.ch/8056EE6005859/(httpPages)/
9B775FECBE96C5786005A6DB?OpenDocument
8 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
4.3 Dual use
In het citaat hierboven staat het met zoveel woorden: heel verschillende ziekte-
verwekkende organismen kunnen worden gebruikt om biologische wapens te
ontwikkelen. Daar staat tegenover dat veel van deze organismen uiterst belang-
rijk zijn bij onderzoek en ontwikkeling op medisch, biologisch en agrarisch
terrein. De organismen kunnen dus op tweeërlei wijze gebruikt worden. In het
internationale spraakgebruik is daarvoor het begrip `dual use' ontwikkeld.
De term `dual use' is een van de kernbegrippen waar het gaat over de risico's
van misbruik van biologische agentia. Een algemene omschrijving ervan is
onder meer gegeven door de Amerikaanse National Science Advisory Board for
Biosecurity (nsabb). In vertaling luidt die omschrijving als volgt: `Onderzoek
dat, op basis van de huidige stand van de kennis, redelijkerwijs kan leiden tot
kennis, producten of technologieën die direct misbruikt kunnen worden door
derden voor de bedreiging van volksgezondheid, landbouw, planten, dieren,
milieu of materie.'
In een andere specificatie stelt de nsabb dat speciale aandacht is vereist voor
kennis, producten of technologieën die:
de schadelijke gevolgen van een biologisch agens of gif versterken;
de immuniteit of de effectiviteit van een immunisering aantasten zonder klini-
sche en/of landbouwkundige rechtvaardiging;
bij een biologisch agens of gif leiden tot weerstand tegen klinisch en/of land-
bouwkundig zinvolle profylactische of therapeutische interventies, of die de
mogelijkheid om detectiemethoden te ontwijken vergemakkelijken;
de stabiliteit, overdraagbaarheid of de mogelijkheid tot verspreiding van een
biologisch agens of een gif doen toenemen;
de `host range' en het `tropism' van een biologisch agens of gif veranderen;
de vatbaarheid van een gastpopulatie vergroten;
een nieuw pathologisch agens of gif ontwikkelen, of een uitgeroeid of uitge-
storven biologisch agens herontwikkelen.
Dat een opsomming van deze kenmerken nog niet tot eensluidende conclusies
voor de praktijk van het onderzoeksbeleid hoeft te leiden, kan blijken uit een
aantal nadere overwegingen in de kring van de nsabb. Zo merkt Anne Vidaver,
lid van de nsabb, op dat `dual use concerns pertain to misapplication of tech-
nologies yielded by the research, not the conduct of the research itself'. Daarom
betekent het aanwijzen van onderzoek als gevoelig voor `dual use' ook nog niet
dat dat onderzoek niet zou mogen worden uitgevoerd of dat de resultaten niet
gepubliceerd zouden mogen worden. Het valt op dat zij aan het begrip dual use
research toevoegt `of concern'. Dit impliceert dat niet alle dual use research
zorgen hoeft te baren. De zorgen ontstaan wanneer de resultaten van het onder-
zoek direct misbruikt kunnen worden (immediacy) en wanneer zulk misbruik
grote gevolgen zou hebben (scope). Dit hoeft niet alleen het aantal slachtoffers
te betreffen, maar ook grootschalige maatschappelijke ontwrichting.
Ook deze beide criteria leiden echter niet meteen tot helderheid. Zeker wan-
neer het om terroristen gaat, lijkt hun doel inderdaad te zijn om onmiddellijk
9 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
en grootschalig toe te slaan. Maar is dat altijd zo? De aanslag met antrax in de
Verenigde Staten (00) heeft uiteindelijk `slechts' vijf dodelijke slachtoffers
geëist, maar de paniek die werd veroorzaakt was enorm!
Er bestaan dus duizenden biologische agentia, die misbruikt zouden kunnen
worden. Maar in documenten, verdragen en rapporten zoals de hierboven
aangehaalde tekst worden vaak specifieke agentia aangewezen die het meest
gevoelig zijn voor misbruik. Een uitvoerig overzicht is te vinden in het artikel
CBRNE Biological Warfare Agents. Ook veel staten hebben eigen lijsten,
zoals de Verenigde Staten.5 De Nederlandse Gezondheidsraad geeft een zij het
veel beperktere opsomming6: variola major-virus (pokken); Bacillus anthracis
(antrax of miltvuur); Yersinia pestis (pest), clostridium botulinum-toxine (bo-
tulisme), Francisella tularensis (tularemie) en influenzavirus (griep). In toene-
mende mate moet daarnaast ook rekening worden gehouden met de genetische
modificatie van bestaande pathogenen.
Verder is er het door het ministerie van Economische Zaken uitgegeven Hand-
boek Strategische Goederen, waarin een overzicht is opgenomen van dual use
micro-organismen en toxines. Ook internationaal zijn er meerdere initiatieven.
Een van de bekendste is de Australia Group. De Australia Group is een infor-
meel verband van momenteel 9 staten (waaronder Nederland) en de Europese
Commissie met als doel bij export en transport de kans op het (onbedoeld) bij-
dragen aan proliferatie van chemische en biologische wapens te minimaliseren.
Dit gebeurt door uitwisseling van informatie over verdachte transporten en ook
door het opstellen van een lijst met potentieel verdachte materialen en agentia.7
4.4 Dreigingsanalyse
Hoe groot is de dreiging van het daadwerkelijke gebruik van biologische wa-
pens? Als we naar de geschiedenis kijken, zien we dat tot aan het begin van de
twintigste eeuw biologisch wapengebruik in drie vormen voorkwam:
vergiftiging van voedsel of water met infecterende middelen;
gebruik van micro-organismen of giftige stoffen in wapensystemen;
verspreiden van geïnfecteerde stoffen en materialen.
Enkele voorbeelden: keizer Barbarossa gooide lijken in drinkwaterbronnen;
door pokkenpatiënten gebruikte dekens of kleding werden in Amerika aan de
indianen gegeven.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de methoden meer verfijnd. Toch
bleef het gebruik relatief beperkt, al zijn er aanwijzingen dat de Duitsers de
pest verspreid hebben in St. Petersburg. In 95 kwam het Protocol van Genève
tegen het gebruik van biologische wapens tot stand. Dit werd door 08 landen
onderschreven. Diverse landen, waaronder de Verenigde Staten en de Sovjetu-
nie, gingen echter door met de productie en met onderzoek. Tijdens de Tweede
http://www.emedicine.com/emerg/topic85.htm
5 http://www.cdc.gov/od/sap/docs/salist.pdf;
6 Gezondheidsraad. Verdediging tegen bioterrorisme. Den Haag: Gezondheidsraad, 00; publicatie nr.
00/6
7 Zie: http://www.australiagroup.net/en/control_list/bio_agents.htm
0 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
Wereldoorlog heeft Japan experimenten uitgevoerd op Chinese gevangenen.
Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten hebben geëxperimenteerd met
antrax op het Schotse eilandje Gruinard. Dit eilandje is pas in de jaren negentig
weer `vrijgegeven'.
Ook na de oorlog gingen de proeven door, met soms fatale gevolgen. Naar
algemeen wordt aangenomen heeft in april 979 een fout bij experimenten met
antrax bij het Russische Sverdlovsk geleid tot meer dan 70 doden.
Dat ongeluk vond plaats nadat in 97 de Biological and Toxin Weapons
Convention (btwc) tot stand kwam. Dit verdrag verbiedt onderzoek naar en
productie van biologische wapens. Dit heeft ertoe geleid dat vrijwel alle landen
hun wapenvoorraden hebben afgestoten en vernietigd, maar nog altijd staan
zeventien landen onder verdenking van het in bezit hebben of produceren van
biologische wapens.
De aandacht voor de grootste dreiging is evenwel verschoven naar het gebruik
door (bio)terroristen. Deze vrees is sterk toegenomen na september 00 en
de verzending van een aantal antraxbrieven in de Verenigde Staten kort daarna.
Door de aivd en door de Nationale Coördinator Terrorisme Bestrijding
(nctb) worden permanent dreigingsanalyses uitgevoerd om na te gaan hoe
groot de feitelijke dreiging van terroristische aanslagen is. Daarbij wordt ook
aandacht besteed aan de dreiging van het gebruik van biologische wapens. Het is
niet gewaagd te veronderstellen dat die dreiging ook nu nog niet echt heel groot
is. Een reden daarvoor is dat voor de productie van ziekteverwekkende agentia
biologische en medische kennis nodig is waarover lang niet iedereen beschikt.
Griezelverhalen, als zou iedere scholier de `recepten' voor biologische wapens
zo van internet kunnen downloaden, zijn schromelijk overdreven. En in onze tijd
zijn met pokken besmette kleren of dekens nu ook niet bepaald in grote voorraad
aanwezig. Maar ook al is de dreiging wellicht beperkt, de risico's zijn van een
zodanige omvang dat gewaakt moet worden voor onderschatting en bagatel-
lisering. Deze waarschuwing geldt niet in de laatste plaats de wetenschappelijke
wereld.
4.5 levenswetenschappen en biologische wapens
Door de revolutionaire ontwikkelingen op het terrein van de levenswetenschap-
pen staan deze wetenschappen meer in de publieke belangstelling dan ooit tevo-
ren. Velen verwachten dat de doorbraken, die de afgelopen jaren zijn bereikt, een
grote bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van gezondheids-, voedsel- en
milieuvraagstukken. Het einde van al deze ontwikkelingen is nog niet in zicht.
Op het terrein van genomics en proteomics staan we pas aan het begin. Ook is
er recent veel aandacht voor de opkomst van de synthetische biologie. Syntheti-
sche biologie kan worden gedefinieerd als het ontwerpen en nabouwen van bi-
ologische onderdelen, constructies en systemen (dna) en het herontwerpen van
bestaande, natuurlijke biologische systemen (bijvoorbeeld een virus of bacterie)
voor specifieke doelen, zoals de ontwikkeling van medicijnen.
Veel van deze ontwikkelingen hebben ook een mogelijke keerzijde: ze kunnen
misbruikt worden voor het maken van biologische wapens dan wel voor bioter-
roristische aanslagen.
Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
Aangezien hoogwaardige kennis een belangrijke voorwaarde is voor het
produceren van biologische wapens is het van belang dat juist ter zake kundige
wetenschappers zich bewust zijn van de mogelijke risico's van gebruik of mis-
bruik van hun kennis. Onderzoek, onder meer van Brian Rappert,8 heeft echter
uitgewezen dat relatief weinig wetenschappers zich bewust zijn van die risico's.
Meer bewustwording onder wetenschappers is dan ook van groot belang. Dat is
ook een van de conclusies in het rapport van Biotechnology Research in an Age
of Terrorism van een commissie van de Amerikaanse National Research Council
onder voorzitterschap van de bioloog Gerald Fink (mit).9 Dit gezaghebbende
Fink Report vormde de aanleiding voor de instelling van de National Science
Advisory Board for Biosecurity (nsabb) door de Amerikaanse regering.
Nu bestaat er van oudsher al een grote mate van waakzaamheid en alertheid
bij onderzoekers, laboranten en andere medewerkers van grote onderzoek-
slaboratoria. Want ook zonder (pogingen tot) misbruik zijn er tal van risico's
verbonden aan biologisch en genetisch onderzoek: besmetting, verspreiding van
potentieel schadelijke agentia in de vrije natuur, et cetera. Daartoe is een groot
scala van wetten en regels ontwikkeld op internationaal en nationaal niveau. De
meeste van deze regels zijn vertaald naar praktische voorschriften en richtlijnen
in onderzoeksinstellingen, bedrijven en laboratoria. In de volgende paragraaf is
er aandacht voor deze regelgeving.
Ook is het van belang om vast te stellen dat verschillende instanties steeds
meer alert zijn op het mogelijk opzettelijk verspreiden van ziekteverwekkende
agentia. Zo heeft de Landelijke Coördinatiestructuur Infectiebestrijding (lci) tal
van protocollen aangepast om daarmee extra aandacht te vestigen op het aspect
van `Biosecurity'0. Daarmee voldoet de lci aan een van de aanbevelingen die
een commissie van de Gezondheidsraad reeds in 00 (vóór september!)
formuleerde.
4.6 Bestaande wet- en regelgeving
Er zijn de afgelopen decennia zowel nationaal als internationaal tal van wet-
ten en regelingen opgesteld om de veiligheid, hygiëne en gezondheid te waar-
borgen van medewerkers, bezoekers en omgeving van biologische onderzoek-
slaboratoria en researchinstellingen. De aandacht voor veiligheid en gezondheid
is de afgelopen jaren nog verder geïntensiveerd vanwege het optreden van
(nieuwe) epidemieën als sars en vogelgriep. Veel voorschriften en regels voor
`biosafety' zijn ook van betekenis bij het tegengaan van misbruik van bioweten-
schappelijk onderzoek voor terroristische doeleinden.
8 Rappert, B. (00). Expertise, Responsibility and the Regulation of Research in the UK. Presented at
Foreign and Commonwealth Office seminar entitled `Managing the Threats from Biological Weapons:
Science, Society, and Secrecy', 8 July.
9 Committee on Research, Standards and Practices to prevent the Destructive Application of Biotechnol-
ogy (00), Biotechnology Research in an Age of Terrorism. National Research Council, Washington dc.
0 Zie website lci: http://www.infectieziekten.info/index.php
`Bestaande lci-protocollen (lci: Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektenbestrijding) voor
enkele prioritaire agentia dienen te worden uitgebreid met een appendix over mogelijke bioterroristische
toepassingen.', in: Gezondheidsraad , a.w. 00.
Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
Tabel 1: Voorbeelden van wet- en regelgeving
algemeen Biowetenschappen Biosecurity
Mondiaal en Stockholm Convention on Verdrag inzake biologi- Biological and Toxin
Internationaal Persistent Organic Pollutants sche diversiteit/ Carta- Weapons Convention
Kyoto protocol gena-protocol (btwc)
Guidelines For Transfers
of Sensitive Chemical or
Biological Items (Austra-
lia group)
Europees adr-verdrag (vervoer) Protection of workers
exposed to biological
agents at work
Nationaal Arbo-wet Besluit Genetisch Gemo- Lijst Strategische
Bouwvoorschriften dificeerde Organismen Goederen
Milieuwetgeving
Wet milieugevaarlijke stoffen
Regionaal/lokaal Omgevingsvergunning
Bedrijf, organisatie, Organisatievoorschriften Veiligheidsmaatregelen
branche Veiligheids- en milieuzorg. bij het werken met cel- en
weefselkweken (bvf-
platform)
Praktijkrichtlijn Ver-
zending en vervoer van
biologische materialen
bestemd voor humane
of dierlijke diagnostiek
(Ned. Ver. voor Microbio-
logie)
De wet- en regelgeving kan worden onderscheiden in algemene wet- en regel-
geving, die (ook) van toepassing is op andere bedrijfstakken en meer specifieke
regelingen. Algemene regelgeving betreft bijvoorbeeld de Arbo- en Milieuwet-
geving, Vervoerswetgeving (adr) en Bouwbesluiten. Binnen deze wetten en
regelingen zijn veelal aparte hoofdstukken opgenomen over specifieke stoffen of
werkzaamheden, bijvoorbeeld het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Daarnaast zijn er regelingen die betrekking hebben op het specifieke karak-
ter van onderzoek. Dit kan op tal van aspecten betrekking hebben. Zo staan op
de website van het Platform van Biologische Veiligheidsfunctionarissen (bvf)
voorschriften over hoe te handelen met biologische agentia. Om een ander
voorbeeld te geven volgt in bijlage een overzicht van wetten en regels omtrent
genetische modificatie. In de onderstaande tabel staat uitgesplitst naar regelge-
ver en bereik een aantal voorbeelden van wet- en regelgeving.
http://www.bvfplatform.nl/wetregelgeving/voorschriften.html
Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
Het valt op dat er weinig of geen overeenkomsten en regels zijn die speciaal
op Biosecurity zijn gericht, zeker ook niet op instellingsniveau. In kringen van
biosafety-functionarissen is het besef gegroeid dat Biosecurity in toenemende
mate ook deel kan gaan uitmaken van hun takenpakket. Toch zijn en worden ook
op dat terrein al wel maatregelen genomen. Zo zijn op veel plaatsen de toe-
gangsregels die er al op basis van biosafety-procedures waren aangescherpt
vanuit een Biosecurity-perspectief. Ook rond transport en export zijn aanvul-
lende maatregelen genomen.
4.7 wat is een gedragscode?
De afgelopen jaren zijn door tal van organisaties en op tal van terreinen codes
ontwikkeld. Een code is een verzameling van een aantal principes en gedrags-
voorschriften, bindend voor leden van een bepaalde (beroeps)groep of bedrijfs-
tak. Codes worden wel onderscheiden van gedragsrichtlijnen (minder bindend)
en contracten of verdragen (meer bindend).
Codes kunnen voorts onderscheiden worden op grond van de opstellende
instantie. Zo zijn er codes die door overheidsinstellingen zijn geformuleerd. Een
voorbeeld: op grond van de Gemeentewet moet de raad voor respectievelijk zijn
leden, de wethouders en de burgemeester een gedragscode vaststellen. Verder
zijn er institutionele of bedrijfscodes, waarin de handelwijze voor employees
van een bedrijf of organisatie is vastgelegd. Zo heeft Philips een Algemene Ge-
dragscode waarin de ethische normen van Philips voor zakelijk handelen staan
geformuleerd. De gedragscode bevat de grondbeginselen waarop alle activitei-
ten van Philips gebaseerd zijn of zouden moeten zijn. En natuurlijk zijn er de
codes van en voor specifieke beroepsgroepen. In steeds meer beroepen zijn de
afgelopen decennia dergelijke beroepscodes ontwikkeld. De medische wereld
kent van oudsher de `eed van Hippocrates', maar ook in andere professies zijn
algemene beroepscodes ontwikkeld, bijvoorbeeld door het Nederlands Instituut
voor Biologie.5 Ook zijn er codes die door `externe' individuele personen of
organisaties zijn opgesteld en die worden voorgelegd aan relevante personen
en organisaties. Een voorbeeld is de Code of Ethics for Persons and Institutions
Engaged in The Life Sciences van de invloedrijke Pugwash-beweging.6
Ten slotte is op grond van inhoud en doelgroep ook nog een onderscheid
tussen verschillende codes mogelijk: ethische codes, gedragscodes en prak-
tijkcodes.7 Ethische codes beschrijven meer in algemene zin persoonlijke en
professionele standaards en idealen; gedragscodes geven richtlijnen voor gepast
gedrag en praktijkcodes beschrijven hoe gehandeld dient te worden in concrete
werksituaties. De laatste zijn het meest specifiek.
Pearson, Graham S., and Dando, Malcolm R. Towards a life sciences code: countering the threats from
biological weapons. Countering the Threat from Biological Weapons. Bradford Briefing Papers, Univer-
sity of Bradford Department of Peace Studies, UK. 00.
http://www.philips.nl/About/company/local/corporategovernance/Index.html
5 http://www.nibi.nl/
6 http://www.pugwash.org/reports/cbw/cbwlist.htm
7 Brian Rappert, Towards a life sciences code: countering the threats from biological weapons. Strength-
ening the Biological Weapons Convention, Briefing paper , Second Series. Department of Peace
Studies, University of Bradford. Available online: www.brad.ac.uk/acad/sbtwc/BP__ndseries.pdf
Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
In onderstaande tabel, ontleend aan Brian Rappert, wordt deze typologie nader
uitgewerkt:
Tabel 2: Typologie codes
Type name main aims
Aspirational codes Code of ethics Alert; set realistic or idealistic
standards
Educational/ Code of conduct Provide guidelines, raise awareness &
Advisory codes debate; foster moral agents
Enforceable codes Code of practice Prescribing or proscribing certain acts
Tabel 3: Voorbeelden van codes
Ethische code gedragscode praktijkcode
overheidscode Rigour, Respect and Respon- Code of scientific Ethics for Gedragscode zorgvuldig
sibility: a Universal ethical the United States department bosbeheer
code for scientists of agriculture
(uk government)
Institutionele EuropaBio's core ethical Algemene gedragscode Gedragscode
code values (EuropaBio) Philips Geneesmiddelenreclame
Gedragscode farmaceutische
bedrijfstak
Beroepscode Nederlandse Artseneed Gedragsregels voor artsen Richtlijn online arts-
(knmg) (knmg) patiënt contact (knmg)
Externe code INES Appeal to engineers and
scientists
Aansluitend bij de verschillende indelingen en typologieën wordt hier een tabel
gepresenteerd van enkele codes die kunnen dienen als mogelijke voorbeelden
voor een gedragscode op het terrein van biowetenschappen en biosecurity.
4.8 waarom een gedragscode Biosecurity?
A code of conduct can make good people better, but probably has negligible
impact on intentionally malicious behaviour (nsabb).
Als dit waar is en er is weinig reden om daaraan te twijfelen rijst de vraag
naar het waarom van een Gedragscode Biosecurity. Wat is de toegevoegde
waarde naast bestaande codes en bestaande wet- en regelgeving op verschillende
niveaus? En wordt die toegevoegde waarde bereikt door een gedragscode of is
wellicht nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving meer op zijn plaats?
De vraag naar het waarom is op een meer formele manier vrij gemakkelijk te
beantwoorden. Met de ontwikkeling van een gedragscode voldoet de academi-
sche wereld in Nederland aan de wensen van nationale en internationale overhe-
5 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
den: de verdragspartijen van de btwc en onze Nederlandse regering. Ook wordt
aangesloten bij de verklaring van de iap, waaraan vanuit de knaw een grote
bijdrage is geleverd.
Maar dit formele argument is niet voldoende. Volgens een survey onder de
academies van wetenschappen die de iap-verklaring hebben onderschreven,
zijn er tot op heden slechts drie die een nationale Gedragscode Biosecurity aan
het ontwikkelen zijn: Albanië, Frankrijk en Nederland. Dit betekent niet dat
in de andere landen geen activiteiten ondernomen worden, maar men kiest er
in elk geval (nog) niet voor om een gedragscode te ontwikkelen. Wat wel op
veel plaatsen gebeurt, is dat debatten over Biosecurity worden geïnitieerd in de
academische wereld. Bijvoorbeeld de workshops die intussen in diverse landen
zijn georganiseerd door Dando en Rappert.8 Mede hierdoor kan de bewustwor-
ding van de mogelijke risico's op het misbruik van biologische kennis worden
bevorderd.
Een gedragscode Biosecurity is in de visie van de knaw geen doel op zich.
Niemand zit te wachten op een tekst die vervolgens in bureauladen en archief-
kasten verdwijnt. Bewustwording is de belangrijkste doelstelling die wordt
nagestreefd met een Gedragscode Biosecurity. Om die reden is de hier gepre-
senteerde gedragscode ontwikkeld in dialoog met betrokkenen uit de praktijk
en uit de wereld van wetenschap, bedrijfsleven en overheid. De inhoud van
een gedragscode dient immers aan te sluiten bij relevante wetenschappelijke,
maatschappelijke en politieke ontwikkelingen en last but not least bij de
dagelijkse praktijk van de betrokken personen en organisaties.
Het proces, dat tot de gedragscode heeft geleid, heeft al bijgedragen aan meer
bewustwording. Het heeft een aanzet gegeven tot diverse debatten en tot agen-
dering van de thematiek bij meerdere organisaties en beroepsverenigingen. De
meerwaarde van de gedragscode zal uiteindelijk in de praktijk moeten blijken.
Ook hier geldt het adagium `geen woorden, maar daden': een verandering van
houding en handeling. Dus regelmatig het stellen van vragen als: Hoe wordt de
code geïmplementeerd? Hoe is de verspreiding en communicatie? Hoe zit het
met de naleving van de code?
Om die naleving te bevorderen zal na de publicatie van de gedragscode aan-
dacht voor Biosecurity worden gevraagd door het organiseren van debatten en
bijeenkomsten in relevante laboratoria en onderzoeksinstellingen van universi-
teiten en bedrijfsleven en door publicaties in vakbladen.
8 Brian Rappert, Marie Chevrier and Malcolm Dando, In-depht Implementation of
the BTWC: Education and Outreach. University of Bradford 006.
6 Achtergronden van een Gedragscode Biosecurity
Bijlagen
7 Bijlagen
8
1 Verdragtotverbodvandeontwikkeling,deproductieende
aanlegvanvoorradenvanbacteriologische(biologische)en
toxinewapenseninzakedevernietigingvandezewapens
(Londen,MoskouenWashington,10april1972)
De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag,
Vastbesloten, handelend op te treden ten einde daadwerkelijk vorderingen te be-
reiken in de richting van algemene en volledige ontwapening, met inbegrip van
het verbieden en uitbannen van alle vormen van wapens voor massale vernie-
tiging, en overtuigd dat het verbieden van de ontwikkeling, de productie en de
aanleg van voorraden van chemische en bacteriologische (biologische) wapens
en het uitbannen van deze wapens door doeltreffende maatregelen de verwezen-
lijking van algemene en volledige ontwapening onder nauwlettend en doeltref-
fend internationaal toezicht zal vergemakkelijken,
Erkennend de grote betekenis van het Protocol van Genève van 7 juni 95
nopens het verbod van het gebruik tijdens oorlogshandelingen van verstikkende,
giftige of andere gassen en van vormen van bacteriologische oorlogvoering, en
zich tevens bewust van de bijdrage die genoemd Protocol reeds heeft geleverd
en nog levert tot vermindering van de verschrikkingen van de oorlog,
Opnieuw bevestigend hun trouw aan de beginselen en doelstellingen van dat
Protocol en alle Staten oproepend, deze beginselen en doeleinden na te leven,
In herinnering brengend dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Na-
ties herhaaldelijk elk optreden dat in strijd is met de beginselen en doelstellingen
van het Protocol van Genève van 7 juni 95 heeft veroordeeld,
Verlangend bij te dragen tot vergroting van het vertrouwen tussen de volken en
tot de algemene verbetering van het internationale klimaat,
Voorts verlangend bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen
en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties,
Overtuigd van het belang en de urgentie van verwijdering uit de wapenvoor-
raden van de Staten, door doeltreffende maatregelen, van zulke gevaarlijke
wapens voor massale vernietiging als die waarbij chemische of bacteriologische
(biologische) agentia worden gebruikt,
Erkennend dat een overeenkomst tot verbod van bacteriologische (biologi-
sche) en toxinewapens een mogelijke eerste stap betekent op de weg naar het
bereiken van overeenstemming omtrent doeltreffende maatregelen ten einde de
ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van chemische wapens te
verbieden, en vastbesloten de onderhandelingen hierover voort te zetten,
Vastbesloten, in het belang van de gehele mensheid de mogelijkheid van het
aanwenden van bacteriologische (biologische) agentia en toxines als wapen vol-
ledig uit te sluiten,
Overtuigd dat een zodanig gebruik onaanvaardbaar zou zijn voor het geweten
van de mensheid en dat niets ongedaan moet worden gelaten om dit gevaar tot
een minimum te beperken,
Zijn als volgt overeengekomen:
9 Bijlagen
artikel I algemene verplichting
Elke Staat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich, nimmer en in geen enkele
omstandigheid, te ontwikkelen, te produceren, een voorraad aan te leggen van of
op enigerlei wijze te verwerven of in zijn bezit te hebben:
. microbiologische of andere biologische agentia of toxines, ongeacht hun
oorsprong of wijze van vervaardiging, van soorten en in hoeveelheden die niet
kunnen worden gerechtvaardigd uit hoofde van profylactische, beschermende
of andere vreedzame doeleinden;
. wapens, uitrusting of middelen voor verspreiding bestemd om zodanige
agentia of toxines te gebruiken voor vijandige doeleinden of in een gewapend
conflict.
artikel II Vernietiging of aanwending voor vreedzame doeleinden
Elke Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag, alle agentia,
toxines, wapens, uitrusting en verspreidingsmiddelen genoemd in artikel I van
het Verdrag, die in zijn bezit zijn of onder zijn jurisdictie of beschikkingsmacht
vallen, te vernietigen of aan te wenden voor vreedzame doeleinden. Bij de uit-
voering van het bepaalde in dit artikel dienen alle nodige voorzorgsmaatregelen
genomen om de bevolking en het milieu te beschermen.
artikel III overdracht
Elke Staat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich de agentia, toxines, wapens,
uitrusting of verspreidingsmiddelen genoemd in artikel I van het Verdrag, noch
direct noch indirect, aan wie dan ook, over te dragen, noch op enigerlei wijze
een Staat, een groep van Staten of internationale organisaties te helpen, aan te
moedigen of te bewegen zulke agentia, toxines, wapens, uitrusting of versprei-
dingsmiddelen te vervaardigen of anderszins te verwerven.
artikel IV nationale uitvoeringsmaatregelen
Elke Staat die Partij is bij dit Verdrag neemt overeenkomstig zijn grondwet-
telijke procedures alle nodige maatregelen om de ontwikkeling, productie,
aanleg van voorraden, verwerving of het bezit van de agentia, toxines, wapens,
uitrusting en verspreidingsmiddelen genoemd in artikel I van het Verdrag, op het
grondgebied van die Staat, onder zijn jurisdictie of te eniger plaatse onder zijn
beschikkingsmacht, te verbieden en te verhinderen.
artikel V samenwerking
De Staten die partij zijn bij het Verdrag verbinden zich elkander te raadplegen
en samen te werken bij de oplossing van eventuele problemen die zich kun-
nen voordoen in verband met het doel van dit Verdrag of bij de toepassing van
zijn bepalingen. Overleg en samenwerking op grond van dit artikel kunnen ook
plaatsvinden met behulp van ter zake dienende internationale procedures in het
kader van de Verenigde Naties en overeenkomstig het Handvest.
0 Bijlagen
artikel VI klachtenprocedure
. Een Staat die Partij is bij het Verdrag en die constateert dat een andere Staat
die Partij is bij het Verdrag in strijd handelt met de uit de bepalingen van dit
Verdrag voortvloeiende verplichtingen, kan een klacht indienen bij de Vei-
ligheidsraad van de Verenigde Naties. Een zodanige klacht dient vergezeld
te gaan van alle mogelijke bewijsmateriaal ter staving van haar gegrondheid,
alsmede van een verzoek haar door de Veiligheidsraad te doen onderzoeken.
. Elke Staat die Partij is bij het Verdrag verbindt zich mede te werken aan elk
onderzoek dat door de Veiligheidsraad overeenkomstig de bepalingen van het
Handvest van de Verenigde Naties wordt ingesteld naar aanleiding van een
door de Raad ontvangen klacht. De Veiligheidsraad stelt de Staten die Partij
zijn bij het Verdrag in kennis van de resultaten van het onderzoek.
artikel VII Bijstand
Elke Staat die Partij is bij het Verdrag verbindt zich bijstand te verlenen of te
helpen verlenen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties aan een
Partij bij het Verdrag die zulks verzoekt, indien de Veiligheidsraad besluit dat
deze Partij aan gevaar is blootgesteld, ten gevolge van een inbreuk op dit Ver-
drag.
artikel VIII relatie tot het protocol van genève van 1925
Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd als zou zij op
enigerlei wijze een beperking inhouden van of afbreuk doen aan de verplich-
tingen, die een Staat op zich heeft genomen krachtens het Protocol van Genève
van 7 juni 95 nopens het verbod van het gebruik tijdens oorlogshandelingen
van verstikkende, giftige of andere gassen en van vormen van bacteriologische
oorlogvoering.
artikel Ix Toekomstige onderhandelingen
Elke Staat die Partij is bij dit Verdrag bevestigt de erkende doelstelling van een
doeltreffend verbod van chemische strijdmiddelen en verbindt zich, hiertoe te
goeder trouw onderhandelingen te blijven voeren ten einde spoedige overeen-
stemming te bereiken omtrent doeltreffende maatregelen tot verbod van de ont-
wikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van deze wapens, alsmede
ter vernietiging van deze wapens en omtrent ter zake dienende maatregelen
betreffende uitrusting en verspreidingsmiddelen die uitdrukkelijk zijn bestemd
voor de productie of het gebruik van chemische agentia als strijdmiddelen.
artikel x niet-verboden activiteiten
. De Staten die partij zijn bij het Verdrag verbinden zich ertoe een zo uitgebreid
mogelijke uitwisseling van uitrusting, materialen en wetenschappelijke en
technologische gegevens ten behoeve van het gebruik van bacteriologische
(biologische) agentia en toxines voor vreedzame doeleinden te bevorderen
en hebben het recht deel te nemen aan een zodanige uitwisseling. Partijen bij
het Verdrag die zulks kunnen doen zullen ook meewerken om individueel dan
wel in samenwerking met andere Staten of internationale organisaties bij te
Bijlagen
dragen tot de verdere ontwikkeling en toepassing van wetenschappelijke ont-
dekkingen op bacteriologisch (biologisch) gebied ter voorkoming van ziekte
of voor andere vreedzame doeleinden.
. Dit Verdrag wordt op zodanige wijze toegepast dat geen belemmering ont-
staat voor de economische of technologische ontwikkeling van Staten die
Partij zijn bij het Verdrag of de internationale samenwerking ten aanzien van
werkzaamheden met betrekking tot het vreedzame gebruik van bacteriologie
(biologie), met inbegrip van de internationale uitwisseling van bacteriologi-
sche (biologische) agentia en toxines en uitrusting voor de verwerking, het
gebruik of de productie van bacteriologische (biologische) agentia en toxines
voor vreedzame doeleinden overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag.
artikel xI wijziging
Iedere Staat die Partij is kan voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag.
Wijzigingen worden ten aanzien van elke Staat die Partij is en die de wijzigin-
gen aanvaardt van kracht zodra zij zijn aanvaard door een meerderheid van de
Staten die Partij zijn bij dit Verdrag en daarna ten aanzien van elke andere Staat
die Partij is op de datum waarop hij de wijziging aanvaardt.
artikel xII Toetsingsconferentie
Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, of op een eerder tijdstip indien
daarom wordt verzocht door een meerderheid van de Partijen bij het Verdrag
door voorlegging van een voorstel hiertoe aan de depotregeringen, wordt door
de Staten die Partij zijn bij het Verdrag te Genève, Zwitserland, een conferentie
belegd met het doel de werking van het Verdrag aan een onderzoek te onderwer-
pen, ten einde te verzekeren dat de doeleinden van de preambule worden verwe-
zenlijkt en dat de bepalingen van het Verdrag, met inbegrip van de bepalingen
betreffende onderhandelingen inzake chemische strijdmiddelen, worden nage-
komen. Bij een zodanig onderzoek worden alle nieuwe wetenschappelijke en
technologische ontwikkelingen in beschouwing genomen die voor dit Verdrag
van belang zijn.
artikel xIII opzegging
. Dit Verdrag wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
. Elke Staat die Partij is bij dit Verdrag heeft in de uitoefening van zijn natio-
nale soevereiniteit het recht zich uit het Verdrag terug te trekken indien hij
van mening is dat buitengewone gebeurtenissen die betrekking hebben op
het onderwerp van dit Verdrag, de hoogste belangen van het land in gevaar
hebben gebracht. Hij stelt alle andere Staten die Partij zijn bij het Verdrag en
de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties drie maanden van tevoren van
deze terugtrekking in kennis. Hij geeft in deze kennisgeving de buitengewone
gebeurtenissen aan die, naar zijn oordeel, zijn hoogste belangen in gevaar
hebben gebracht.
Bijlagen
artikel xIV ondertekening, bekrachtiging, toetreding, inwerkingtreding
en registratie
. Dit Verdrag staat voor ondertekening open voor alle Staten. Iedere Staat die
het Verdrag niet voor de datum van inwerkingtreding overeenkomstig het
derde lid van dit artikel ondertekent, kan te allen tijde tot dit Verdrag toetre-
den.
. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd door de ondertekenende Staten. De
akten van bekrachtiging en de akten van toetreding worden neergelegd bij de
Regeringen van de Verenigde Staten van Amerika, het Verenigd Koninkrijk
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van de Unie van Sovjetrepublieken,
die hierbij worden aangewezen als depotregeringen.
. Dit Verdrag treedt in werking na de neerlegging van de akten van bekrachti-
ging van Regeringen, waaronder de Regeringen die zijn aangewezen als
depositaris van het Verdrag.
. Ten aanzien van Staten wiens akten van bekrachtiging of van toetreding na de
inwerkingtreding van dit verdrag worden neergelegd, treedt het in werking op
de datum van neerlegging van hun akten van bekrachtiging of van toetreding.
5. De depotregeringen doen alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend of
ertoe zijn toegetreden onverwijld mededeling van de datum van iedere onder-
tekening, de datum van de neerlegging van iedere akte van bekrachtiging of
van toetreding en de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, alsmede
van de ontvangst van andere kennisgevingen.
6. Dit Verdrag wordt door de depotregeringen geregistreerd in overeenstemming
met artikel 0 van het Handvest van de Verenigde Naties.
artikel xV authentieke tekst
Dit Verdrag, waarvan de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de
Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in de archieven van
de depotregeringen, die daarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften
doen toekomen aan de Regeringen van de Staten die het Verdrag hebben onder-
tekend of ertoe zijn toegetreden.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit
Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan in drie exemplaren te Londen, Moskou en Washington, de 0de april
97.
Bijlagen
2 IAP Statement on Biosecurity
Knowledge without conscience
is simply the ruin of the soul.
F. Rabelais, 59
In recent decades scientific research has created new and unexpected knowledge
and technologies that give unprecedented opportunities to improve human and
animal health and the conditions of the environment. But some science and tech-
nology can be used for destructive purposes as well as for constructive purposes.
Scientists have a special responsibility when it comes to problems of `dual use'
and the misuse of science and technology.
The 97 Biological and Toxin Weapons Convention reinforced the interna-
tional norm prohibiting biological weapons, stating in its provisions that `each
state party to this Convention undertakes never in any circumstances to develop,
produce, stockpile or otherwise acquire or retain: microbial or other biological
agents, or toxins whatever their origin or method of production, of types and in
quantities that have no justification for prophylactic or other peaceful purpo-
ses.' Nevertheless, the threat from biological weapons is again a live issue. This
document presents principles to guide individual scientists and local scientific
communities who may wish to define a code of conduct for their own use.
These principles represent fundamental issues that should be taken into
account when formulating codes of conduct. They are not intended to be a
comprehensive list of considerations. These principles have been endorsed by
the national Academies of science, working through the InterAcademy Panel,
whose names appear below.
1. awareness. Scientists have the obligation to do no harm. They should always
take into consideration the reasonably foreseeable consequences of their own
activities. They should therefore:
always bear in mind the potential consequences possibly harmful of their
research and recognize that individual good conscience does not justify igno-
ring the possible misuse of their scientific endeavour;
refuse to undertake research that has only harmful consequences for human-
kind.
2. safety and security. Scientists working with agents such as pathogenic orga-
nisms or dangerous toxins have a responsibility to use good, safe and secure
laboratory procedures, whether codified by law or by common practice.0
3. Education and Information. Scientists should be aware of, disseminate and
teach the national and international law and regulations, as well as policies
and principles aimed at preventing the misuse of biological research.
9 `Science sans conscience nest que ruïne de l'âme.'
0 Such as the WHO Biosafety Manual, Second Edition (Revised).
Bijlagen
4. accountability. Scientists who become aware of activities that violate the
Biological and Toxin Weapons Convention or international customary law
should raise their concerns with appropriate people, authorities and agencies.
5. oversight. Scientists with responsibility for oversight of research or for eva-
luation of projects or publications should promote adherence to these princi-
ples by those under their control, supervision or evaluation
These principles have been endorsed by the following national academies of
science, working through the InterAcademy Panel:
Albanian Academy of Sciences
National Academy of Exact, Physical and Natural Sciences, Argentina
The National Academy of Sciences of Armenia
Australian Academy of Science
Austrian Academy of Sciences
Bangladesh Academy of Sciences
National Academy of Sciences of Belarus
The Royal Academies for Science and the Arts of Belgium
Academy of Sciences and Arts of Bosnia and Herzegovina
Brazilian Academy of Sciences
Bulgarian Academy of Sciences
Cameroon Academy of Sciences
The Royal Society of Canada
Chinese Academy of Sciences
Academia Sinica, China Taiwan
Colombian Academy of Exact, Physical and Natural Sciences
Croatian Academy of Arts and Sciences
Cuban Academy of Sciences
Academy of Sciences of the Czech Republic
Royal Danish Academy of Sciences and Letters
Academy of Scientific Research and Technology, Egypt
Estonian Academy of Sciences
The Delegation of the Finnish Academies of Science and Letters
Académie des Sciences, France
Union of German Academies of Sciences and Humanities
Academy of Athens, Greece
Hungarian Academy of Sciences
Indian National Science Academy
Indonesian Academy of Sciences
Royal Irish Academy
Israel Academy of Sciences and Humanities
Accademia Nazionale dei Lincei, Italy
Science Council of Japan
African Academy of Sciences
5 Bijlagen
Kenya National Academy of Sciences
The National Academy of Sciences, The Republic of Korea
National Academy of Sciences of the Kyrgyz Republic
Latvian Academy of Sciences
Lithuanian Academy of Sciences
Macedonian Academy of Sciences and Arts
Akademi Sains Malaysia
Academia Mexicana de Ciencias
Academy of the Kingdom of Morocco
The Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences
Academy Council of the Royal Society of New Zealand
Nigerian Academy of Sciences
Pakistan Academy of Sciences
Palestine Academy for Science and Technology
Academia Nacional de Ciencias del Peru
National Academy of Science and Technology, Philippines
Polska Akademia Nauk, Poland
Russian Academy of Sciences
Académie des Sciences et Techniques du Sénégal
Serbian Academy of Sciences and Arts
Singapore National Academy of Sciences
Slovak Academy of Sciences
Slovenian Academy of Sciences and Arts
Academy of Science of South Africa
Royal Academy of Exact, Physical and Natural Sciences of Spain
Royal Swedish Academy of Sciences
Council of the Swiss Scientific Academies
Turkish Academy of Sciences
The Uganda National Academy of Sciences
The Royal Society, UK
US National Academy of Sciences
Academia de Ciencias Físicas, Matemáticas y Naturales de Venezuela
Zimbabwe Academy of Sciences
TWAS, the Academy of Sciences for the Developing World
6 Bijlagen
3 Wettenenregelsgenetischemodificatie
Nationaal
Wanneer in Nederland met ggo's gewerkt wordt, moet de instelling in bezit zijn
van een vergunning. Deze vergunningen worden afgegeven door het ministerie
van vrom.
Besluit genetisch gemodificeerde organismen (Besluit ggo)21
Voor activiteiten met ggo's binnen inrichtingen zoals laboratoria (`ingeperkt
gebruik') is een vergunning op grond van het Besluit ggo nodig. Daarbij is voor
de inrichting een vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist.
Voor activiteiten met ggo's buiten inrichtingen (`introductie in het milieu'),
geldt een centrale Europese procedure. Deze procedure staat beschreven in
Richtlijn 2001/18/eg. Indien de ggo's enkel voor onderzoeksdoeleinden in het
milieu worden geïntroduceerd en niet op de markt worden gebracht geldt een
vergunningplicht op grond van het Besluit ggo.
regeling genetisch gemodificeerde organismen (regeling ggo)22
Onder het Besluit ggo `hangt' de Regeling ggo. De Regeling ggo bevat nadere
regels, algemene veiligheidsvoorschriften en inrichtings- en werkvoorschriften.
De Regeling ggo is voornamelijk van toepassing op het ingeperkte gebruik van
ggo's.
wet milieubeheer23 en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer
Bij ingeperkt gebruik moet de instelling een vergunning op grond van de Wet
milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit bezitten. In de Wet
milieubeheervergunning worden eisen vastgelegd waaraan inrichtingen moeten
voldoen. Deze vergunningen worden doorgaans afgegeven door de gemeente of
provincie waarin de inrichting zich bevindt.
Overige nationale wetgeving voor ggo's
Naast bovenstaande vergunningen zijn er voor sommige activiteiten met ggo's
ook nog andere vergunningen nodig.
Voor het genetisch modificeren van dieren is naast een `vrom'-vergunning een
vergunning onder het Besluit Biotechnologie bij dieren nodig. Hiervoor is de
minister van lnv bevoegd gezag. Ook moet de dierenexperimentencommissie
(dec) toestemming verlenen. Dit is verplicht op grond van de Wet op de dier-
proeven5, waarvoor de minister van vws bevoegd gezag is.
http://www.wetten.nl/besluit%0genetisch%0gemodificeerde%0organismen%0wet%0milieugev
aarlijke%0stoffen
http://www.wetten.nl/regeling%0genetisch%0gemodificeerde%0organismen
http://www.wetten.nl/wet%0milieubeheer
http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/deeplink/law/title=Besluit%0biotechnologie%0bij%0dieren
5 http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/deeplink/law/title=Wet%0op%0de%0dierproeven
7 Bijlagen
Bij onderzoek aan mensen moet ook de Commissie Mensgebonden Onder-
zoek6 (ccmo) toestemming verlenen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij genthera-
pie.
Verder moet naast de bovenstaande regelgeving natuurlijk ook worden vol-
daan aan alle andere regels die ook gelden voor vergelijkbare activiteiten, niet
op het gebied van genetische modificatie (bijvoorbeeld Bestrijdingsmiddelen-
wet, Warenwet, Arbo-wet, het Besluit immunologische middelen).
Europees
De regelgeving voor biotechnologie is hoofdzakelijk gebaseerd op Europese
richtlijnen en verordeningen. Het verschil tussen een richtlijn en een verorde-
ning is dat een verordening rechtstreeks van toepassing is in elke Europese lid-
staat. Een richtlijn moet echter eerst worden omgezet in de nationale wetgeving
van de lidstaten. Hierbij mag de lidstaat zelf vorm en middelen kiezen.
richtlijn 98/81/Eg27
In deze richtlijn is het kader is vastgelegd voor proeven met ggo's in laboratoria
(ingeperkt gebruik). Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wet-
geving via het Besluit ggo, de Regeling ggo en de Wet Milieubeheer.
richtlijn 2001/18/Eg28
In deze richtlijn is het kader voor de doelbewuste introductie in het milieu van
genetisch gemodificeerde organismen vastgelegd. Deze richtlijn is op mei
00 geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving.
Verordening (Eg) nr. 1829/200329
Deze verordening heeft betrekking op genetisch gemodificeerde levensmiddelen
en diervoeders.
Verordening (Eg) nr. 1830/200330
Deze verordening heeft betrekking op de traceerbaarheid en etikettering van
genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch
gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders.
Mondiaal
Verdrag inzake biologische diversiteit31
Het doel van het verdrag is het behouden van de biologische diversiteit, het
duurzame gebruik van de bestanddelen daarvan en de eerlijke en rechtvaardige
verdeling van opbrengsten die voortvloeien uit het gebruik ervan. De waarde
6 http://www.ccmo.nl/
7 http://europa.eu.int/eur-lex/pri/nl/oj/dat/998/l_0/l_099805nl0000.pdf
8 http://europa.eu.int/eur-lex/pri/nl/oj/dat/00/l_06/l_060007nl000008.pdf
9 http://europa.eu.int/eur-lex/pri/nl/oj/dat/00/l_68/l_680008nl00000.pdf
0 http://europa.eu.int/eur-lex/pri/nl/oj/dat/00/l_68/l_680008nl00008.pdf
http://www.biodiv.org/convention/articles.asp?lg=0
8 Bijlagen
van biologische diversiteit wordt hierbij niet alleen vanuit het perspectief van de
mens bekeken, maar ook vanuit het perspectief van de eigen, intrinsieke waarde
van de natuur.
Het verdrag verplicht partijen om nationale strategieën te ontwikkelen als kader
voor concrete activiteiten.
cartagena-protocol (Biosafety protocol)32
Het Cartagena-protocol wordt ook wel Bioveiligheidsprotocol (Biosafety Proto-
col, bsp) genoemd. Het is een uitvoerend protocol onder het vn-verdrag inzake
biologische diversiteit (zie hierboven). Het protocol heeft tot doel bij te dragen
aan het waarborgen van de veiligheid bij de verplaatsing van, handelingen met
en gebruik van ggo's, die mogelijk de bescherming en het duurzaam gebruik van
de biodiversiteit in gevaar kunnen brengen. Het bevat voornamelijk regels over
de grensoverschrijdende verplaatsing van ggo's.
Het protocol schrijft voor dat in het geval van grensoverschrijdende verplaat-
sing van levende ggo's die bedoeld zijn voor introductie in het milieu (voor
bijvoorbeeld veldproeven) de exporteur vooraf het land van import moet infor-
meren over de voorgenomen verplaatsing, en moet wachten op instemming van
het land van import. Voor grensoverschrijdend transport van ggo's die als voed-
sel of diervoeder zullen worden gebruikt, of direct in producten zullen worden
verwerkt, wordt met het protocol een informatie-uitwisselingpunt in het leven
geroepen (het BioSafety Clearing House, bch). Momenteel hebben negentig
landen het protocol geratificeerd.
aarhus-verdrag33
Het verdrag van Aarhus regelt de toegang tot milieu-informatie, de inspraak bij
besluitvorming en de toegang tot de rechter bij milieuzaken. In het verdrag is
een bepaling opgenomen over ggo's (het elfde lid van artikel 6). Daarin staat
dat landen binnen hun eigen wetgeving, daar waar mogelijk en toepasbaar, het
publiek moeten betrekken bij de besluitvorming over de introductie in het milieu
van ggo's. Nederland voldoet aan dit lid, omdat bij de introductie in het milieu
van ggo's de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze regelt de
inspraak van burgers in bestuurlijke besluitvorming.
http://www.biodiv.org/doc/legal/cartagena-protocol-en.pdf
http://unece.org/env/pp/gmo.htm
9 Bijlagen
4 WerkgroepBiosecurity
Voorzitter:
prof. dr. l. van Vloten-Doting
Ministerie van lnv en Groene Kennis Coöperatie
prof. dr. s.s. Blume
Hoogleraar Wetenschapsdynamica, Universiteit van Amsterdam
prof. dr. p.w. crous
Directeur Centraalbureau Schimmelcultures (cbs-knaw) en hoogleraar Evoluti-
onaire fytopathologie Wageningen Universiteit
prof. dr. a.J. van der Eb
Voorzitter Commissie Dierproeven en Biotechnologie (cdb) van de knaw
Emeritus hoogleraar Moleculaire biologie, Universiteit Leiden
KlankbordgroepBiosecurity
prof. dr. p. Baas
Voorzitter sectie Biologie knaw, Lid Biologische Raad van de knaw
Emeritus hoogleraar Biologie Universiteit Leiden
Dr. E.p. Beem
Co-director ZonMw
Dr. J.E.n. Bergmans
Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen, rivm Bilthoven
Dr. p. Bertens
Nederlandse Biotechnologische Vereniging;
Nederlandse Biotechnologie Associatie (niaba)
prof. dr. g.m.a. van Beynum
Commissie voor de Biochemie en de Biofysica van de knaw
Drs. h. Bout
Medeopsteller beroepscode nibi
ConScience
prof. dr. J. Bunders
Lid Biologische Raad van de knaw
Hoogleraar Biologie en samenleving Vrije Universiteit
0 Bijlagen
Dr. r. Busker
Manager Kennis Biologische en Chemische bescherming tno Defensie en
Veiligheid
prof. dr. Tj. de cock Buning
Medeopsteller beroepscode Nederlands Instituut voor Biologie (nibi)
Vrije Universiteit, Afdeling Biologie en samenleving
prof. dr. m.c.E. van Dam-mieras
Vicerector-magnificus Universiteit Leiden
Ex-hoogleraar Natuurwetenschappen Open Universiteit
prof. dr. h.m. Dupuis
Emeritus hoogleraar Medische ethiek Universiteit Leiden
Eerste Kamer der Staten-Generaal
prof. dr. J. van Eijndhoven
Hoogleraar Sustainable Management, Erasmus Universiteit Rotterdam
Dr. r. Fouchier
Lid De Jonge Akademie van de knaw
Erasmus MC, Afdeling Virologie
prof. dr. h. goossens
Klinische Microbiologie, Centrum voor Infectieziekten lumc Leiden
Dr. m. van der graaff
Beleidsmedewerker Farmaceutische Biotechnologie Nefarma
prof. dr. I. helsloot
Hoogleraar Crises en Veiligheid, Vrije Universiteit
prof. dr. w. p.m. hoekstra
Lid Biologische Raad van de knaw
Emeritus hoogleraar Biologie, Universiteit Utrecht
Dr. s. hoffer
Deskundige biologische/ chemische calamiteiten rivm Bilthoven
Drs. r.T.a. Janssen
Nederlandse Biotechnologische Vereniging
Directeur niaba
mw. E. kampert
medewerker Biosafety rivm
Bijlagen
Ir. dr. m.w. leeuw
Manager Operaties tno Defensie en Veiligheid
Dr. a. m'charek
Faculteit Maatschappij- en gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Drs. I. malsch
Adviseur (bio)technologie en samenleving, Malsch Techno Valuation
Dr. m. netea
Lid De Jonge Akademie van de knaw
Organisatie: umc St. Radboud, Algemene Interne Geneeskunde
Drs. l. van den oever
Directeur Nederlands instituut voor Biologie (nibi)
prof. dr. B. oudega
Lid Biologische Raad van de knaw
Hoogleraar microbiologie Vrije Universiteit
Dr. B.p.h. peeters
Centraal Instituut voor DierziekteControle
prof. dr. J.p.m. van putten
Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht,
J.w.c. remmerswaal
Directie Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid, Ministerie van ocw
prof. dr. p.h. van Tienderen
Directeur Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (ibed),
Universiteit van Amsterdam
Dr. Tj. Tijmstra
czw-Metamedica (sociologie), Rijksuniversiteit Groningen, umc,
Drs. T.E. Venema
Bureau Nationale Coördinator Terrorisme Bestrijding (nctb)
Dr. Ir. J.m. Verduin
Laboratorium voor Virologie Wageningen Universiteit; Biologisch Veiligheids-
platform
Dr. ir. F. van der wilk
Secretaris Commissie Genetische Modificatie (cogem)
Bijlagen
Dr. g. van willigen
Afdeling Arbeidsomstandigheden en risicobeheersing/ vsm, lumc Leiden;
Biologisch Veiligheidsplatform
Drs. w.J. wormgoor
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Veiligheidsbeleid,
Afdeling Nucleaire Aangelegenheden en non Proliferatie
prof. dr. B.a.m. van der zeijst
Directeur Nederlands Vaccin Instituut, rivm
Dr. D. zijderveld mpa
Directeur Netherlands Genomics Initiative
Bijlagen