Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA Ons kenmerk UB/A/2007/32427 Datum 30 oktober 2007 Onderwerp Verslag van een schriftelijk overleg Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van mijn brief over het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen met als titel Vroegmelders (26 448-340). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.P.H. Donner) Ons kenmerk UB/A/2007/32427 Vragen van de leden van de CDA-fractie 1. Is het waar dat 25-30% van de in totaal circa 50% vroegmelders zich drie weken voor het ontslag meldt, maar door het CWI niet worden opgemerkt, waardoor er kostbare bemiddelingstijd verloren gaat? Antwoord 1 Neen. In het onderzoek van de inspectie werd een andere definitie van vroegmelders gehanteerd dan die de CWI voor zijn monitoring hanteert. De inspectie beschouwt iedere cliënt die zich vóór de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt, als vroegmelder. De CWI beschouwt in zijn monitoring als vroegmelder een cliënt die zich meer dan drie weken vóór de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt. De hier bedoelde 25 tot 30 procent worden door de CWI in zijn monitoring dus niet beschouwd als vroegmelders. Uitgaande van de genoemde vijftig procent betekent dit dat er volgens de definitie van de CWI `slechts' 20 tot 25 procent van de cliënten die met WW zijn geïndiceerd, als vroegmelder te boek staan. Uiteraard is er wel dienstverlening beschikbaar geweest voor de mensen die door de CWI niet als vroegmelder worden aangemerkt. 2. Wat vindt de regering van de kritiek van de Inspectie Werk en Inkomen dat het merendeel van de CWI-vestigingen te weinig doet voor vroegmelders? Antwoord 2 De inspectie heeft niet gesteld dat de het merendeel van de CWI-vestigingen te weinig doet voor vroegmelders. Wel vind ik dat de dienstverlening van de CWI aan vroegmelders in het verleden soms achterbleef. Het aspect preventie van werkloosheid is een belangrijk punt op de agenda van het arbeidsmarktbeleid; dat geldt zowel voor het beleid als de uitvoering. Op dit punt constateer ik inmiddels een positieve ontwikkeling bij de CWI. Dat die ontwikkeling niet bij alle vestigingen gelijk oploopt, doet daar niet aan af en past bij de lokale vrijheidsgraden en mogelijkheden. In dit verband breng ik u onder de aandacht dat de CWI en het UWV re- integratieondersteuning bieden op basis van maatwerk. Ondersteuning wordt alleen ingezet als dit op basis van het individuele klantprofiel nodig is. Re-integratiemiddelen worden daarbij ingezet voor mensen met een (relatief) grote afstand tot de arbeidsmarkt. Aangezien het overgrote deel van de mensen die werkloos worden snel weer aan het werk is, hebben de meeste vroegmelders ook geen of weinig ondersteuning nodig. De CWI helpt de vroegmelders die zich bij de CWI melden adequaat. De managementinformatie op dit punt is verbeterd. Vanuit het hoofdkantoor is vroegmelding een aandachtspunt in de gesprekken met de vestigingskantoren. Ook is er extra voorlichting in het vooruitzicht gesteld via Werk.nl. Deze website van de CWI kent een groot bereik, in 2006 --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 ongeveer 100.000 bezoekers per dag. Daarnaast wijs ik ook op de initiatieven die de CWI en het UWV in toenemende mate met groot succes ontplooien bij grote collectieve ontslagen bij bedrijven (bijvoorbeeld Nedcar en de Thuiszorg) waarbij op projectbasis instrumenten en middelen worden ingezet om te voorkomen dat personeelsleden van deze bedrijven werkloos worden. 3. Deelt de regering de kritiek van de Inspectie Werk en Inkomen op de gebrekkige samenwerking tussen CWI en UWV bij de re-integratie van werkzoekenden? Antwoord 3 De inspectie concludeert niet dat de samenwerking tussen de CWI en het UWV bij de re- integratie van werkzoekenden gebrekkig is. Gebleken is dat er in de praktijk nog onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden tot inzet van zogenoemde opstapjes, met name wanneer het vroegmelders betreft. Dit heeft ermee te maken dat de met werkloosheid bedreigde werknemers nog steeds een werkgever hebben die als eerste verantwoordelijk is. 4. Acht de regering het überhaupt mogelijk dat de dienstverlening van het CWI en UWV zodanig wordt verbeterd, dat er beter wordt geanticipeerd op dreigend ontslag en er minder werknemers in de WW stromen doordat zij van werk naar werk worden begeleid? Antwoord 4 Ja. De dienstverlening van de (hele) keten Werk en Inkomen zal de komende tijd verder naar elkaar toegroeien; dat geldt dus ook voor de dienstverlening door de CWI en het UWV. Daardoor worden de condities verbeterd om bij dreigend ontslag passende dienstverlening (zowel basisdiensten als waar nodig- intensieve re-integratiedienstverlening) snel aan te bieden. Uiteraard ligt er op dit vlak ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers. Zo is in de tripartiete beleidsinzet van de participatietop voor de Stichting van de Arbeid bijvoorbeeld de actie opgenomen om werkloosheid te voorkomen door tijdig mogelijkheden te verkennen en te benutten voor het inzetten van werk- naar werktrajecten binnen de eigen sector en waar mogelijk tussen sectoren. 5. In hoeverre kan werkloosheid bij dreigend ontslag beter worden voorkomen door de verantwoordelijkheid voor de eerste 6 maanden van de WW-uitkering (en de preventie) over te dragen aan werkgevers en werknemers, zoals onder meer voorgesteld in het SER-advies van 2005 over een toekomstbestendige WW? --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 Antwoord 5 De verantwoordelijkheid voor preventie van werkloosheid ligt primair bij werkgevers en werknemers op het niveau van de onderneming en de sector. Dit is ook de opvatting van de SER1. De CWI biedt hierbij ondersteuning. Verder worden de WW-uitkeringen gedurende de eerste zes maanden volledig uit sectorale premies gefinancierd. De sectoren worden hiermee geprikkeld om maatregelen te nemen om het beroep op de WW tegen te gaan. Opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie 6. De inspectie concludeert dat aan de preventie bij de CWI-vestigingen op verschillende wijze uitvoering wordt gegeven, dat de voorlichting slechts beperkt van de grond is gekomen en is van mening dat hieraan een beperkte centrale sturing op het beleid van de regering ten grondslag ligt. Wat is de oorzaak van het feit dat de verschillende CWI-vestigingen zoveel verschillende interpretaties konden geven aan de uitvoering van het beleid van de regering? Lag dit hoofdzakelijk aan het feit dat het CWI hun beleid kon aanpassen aan de lokale omstandigheden? Antwoord 6 Ja. De CWI geeft, binnen de vastgestelde landelijke kaders en dienstverleningsformules aan het vestigingsmanagement alle ruimte voor regionaal `ondernemerschap'. Sturing vindt vooral plaats op de geboekte resultaten, en niet door voor te schrijven hoe deze resultaten moeten worden bereikt. Er is derhalve veel ruimte voor maatwerk en creativiteit in de samenwerking met de ketenpartners en de dienstverlening aan de cliënten. Ik vind dat de situatie op de regionale arbeidsmarkt vraagt om deze diversiteit. 7. Hoe kan dit in de toekomst verbeterd worden? Antwoord 7 Ook in de toekomst zal er per vestiging sprake kunnen zijn van verschillende accenten in de uitvoering. Ook bij de geïntegreerde dienstverlening is het uitgangspunt dat op basis van regionale en lokale situaties en afspraken tussen partijen verschillende accenten in de dienstverlening kunnen worden gelegd. 8. Waarom heeft het CWI in 2006 niet kunnen aangeven wat de effecten waren van de wetswijziging, hoewel het CWI wel het voornemen had om die effecten te monitoren? 1 SER-advies 05/05, Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, p. 46 --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 Antwoord 8 De CWI heeft erkend dat de beschikbaarheid van managementinformatie beter gemonitord had moeten worden en heeft hierop naar mijn tevredenheid actie ondernomen. Zo heeft de CWI inmiddels een nieuw managementinformatieportaal in gebruik genomen waardoor managementinformatie over vroegmelders beter beschikbaar is. De CWI kan hiermee vaststellen in welke mate en hoe lang voor de eerste werkloosheidsdag werkzoekenden zich bij de CWI melden. De causale relatie tussen de mate vroegmelding en de kans om in een andere baan aan de slag te komen is niet goed kwantitatief vast te stellen. Eén van de meetbare sturingsvariabelen van de CWI is het realiseren van uitkeringspreventie. Vroegmelding draagt zonder twijfel bij aan het realiseren van een hoge(re) mate van uitkeringspreventie. Uit het tweede kwartaalverslag 2007 van de CWI blijkt dat de prestatie ten aanzien van de preventiequote WW (22% ten opzichte van de norm van 19%) deels is toe te schrijven aan zijn inspanningen om werkzoekenden te bewegen zich vóór het intreden van de werkloosheid in te schrijven. 9. Waarom was het CWI bij de uitvoeringstoets in de veronderstelling dat de vroege melding door de regering verplicht zou worden gesteld? Antwoord 9 De CWI en de RWI hebben in 2005 het voorstel gedaan om te bevorderen dat werkzoekenden zich eerder laten inschrijven bij de CWI, vanuit de achterliggende gedachte dat eerdere dienstverlening door de CWI kan bijdragen aan preventie of bekorting van de werkloosheid. In een ambtelijke werkgroep, waaraan ook het UWV en de CWI deelnamen, zijn aspecten van deze verplichting verder verkend. Eind 2005 heb ik een uitvoeringstoets over de mogelijkheid van eerdere registratie als werkzoekende bij de CWI gevraagd. Op dat moment was de beslissing om vroegmelding al dan niet verplicht te stellen nog niet genomen, waardoor bij de CWI korte tijd de gedachte leefde dat vroegmelding verplicht zou worden gesteld. 10. Het CWI vindt het moeilijk om vroegmelders te bereiken. Het is voorstander van verplichte meldingen. Wat is de reactie van de regering hierop? Antwoord 10 Ik acht een verplichting niet noodzakelijk, omdat een substantieel deel van de met werkloosheid bedreigde werknemers zonder tussenkomst van de CWI van werk naar werk gaat. Daarnaast weet een groot deel van met werkloosheid bedreigde werknemers ook zonder verplichting de CWI tijdig te vinden. Bovendien is handhaving van een dergelijke verplichting nauwelijks mogelijk, ontstaan er extra administratieve lasten voor de burger en is er ook een eigen verantwoordelijkheid van met ontslag bedreigde werknemers om snel in te zetten op re- integratie naar ander werk. --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 11. Is inmiddels bij alle CWI-vestigingen bekend welke behandeling vroegmelders dienen te krijgen (procesbeschrijvingen, in te zetten re-integratie-instrumenten)? Antwoord 11 De procesbeschrijvingen zijn onder de aandacht van alle uitvoerende medewerkers gebracht. Over het inzetten van het re-integratie-instrumenten van het UWV (de zogenaamde opstapjes) zijn in 2005 afspraken gemaakt tussen de CWI en het UWV. Aan deze afspraken is ook voldoende bekendheid gegeven binnen de organisatie. In het derde kwartaalverslag van het UWV, dat ik u in december zal doen toekomen, rapporteert het UWV over de afspraken met de CWI over de mogelijkheid van toepassing van opstapjes voor vroegmelders. Deze afspraken worden ook binnen de vestigingen gecommuniceerd. 12. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV wilden bij de invoering van de wet een voorlichtingscampagne over vroege melding organiseren. Dat is echter niet gebeurd. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft medio 2006, na overleg met CWI en UWV besloten om ervan af te zien om specifiek voor vroegmelders een campagne te voeren. Waarom is hier van afgezien en waarom is besloten om de voorlichting op een summiere wijze vorm te geven? Antwoord 12 De voorlichtingscampagne over vroegmelding is gecombineerd met de voorlichtingscampagne over de wijziging van de WW, omdat beide gericht zijn op het stimuleren van mensen om snel werk te maken van een nieuwe baan. De campagne bestond uit radiospotjes en advertenties en artikelen in de gedrukte media en op websites. 13. Waarom wordt niet al vóór de eerste werkloosheidsdag begonnen met het samenstellen van `maatwerk', afhankelijk van de arbeidsmarktpositie en de zelfstandige activiteiten van de cliënten? Antwoord 13 Waar nodig wordt maatwerk geleverd vóór de eerste werkloosheidsdag. 14. Waarom werd aan vroegmelders in een aantal vestigingen slechts beperkte dienstverlening gegeven? Wordt tegenwoordig overal volledige dienstverlening gegeven aan vroegmelders? --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 Antwoord 14 Bij vroegmelders gaat het in overwegende mate om cliënten die zichzelf kunnen redden. Aan deze cliënten wordt zogenaamde basisdienstverlening geboden. Indien bij een vroegmelder een grotere afstand tot de arbeidsmarkt wordt geconstateerd, zal aanvullende dienstverlening worden aangeboden in de vorm van maatwerk. 15. Enkele CWI-vestigingen denken aan avondopenstellingen, zodat vroegmelders buiten kantooruren naar het CWI kunnen komen. Acht de regering het wenselijk dat werknemers die ontslag aangezegd hebben gekregen, ook tijdens werkuren CWI kunnen bezoeken en sollicitatiegesprekken kunnen voeren, zodat snel een overgang van werk naar werk tot stand kan komen zonder beroep op de sociale zekerheid? Is zij bereid werkgevers op te roepen hier ruimte voor te creëren? Antwoord 15 Ik heb niet geconstateerd dat er op dit punt een groot knelpunt bestaat. Aangenomen mag worden (corresponderend met het beginsel van goed werkgeverschap) dat de werkgever zijn met ontslag bedreigde werknemer in redelijkheid in staat stelt de nodige activiteiten te verrichten die werkloosheid kunnen voorkomen. 16. Een aantal CWI-vestigingen benadert actief de personen voor wie het een ontslagvergunning heeft verleend. Waarom gebeurde dat niet in alle vestigingen? Kan de regering beijveren dat voortaan iedereen voor wie via CWI een ontslagvergunning wordt verleend, direct door CWI wordt geattendeerd op de mogelijkheden die CWI biedt om weer aan het arbeidsproces deel te nemen? Antwoord 16 De CWI wijst de werknemers voor wie door de CWI een ontslagvergunning is verleend rechtstreeks op de dienstverlening van de CWI en de UWV. 17. Is het bij het UWV al bekend waarom tot en met het derde kwartaal van 2006 slechts 48 preventieve re-integratie-instrumenten heeft ingezet, terwijl in de Memorie van Toelichting werd uitgegaan van circa 3500 trajecten? Antwoord 17 UWV geeft in het derde kwartaalverslag 2007 aan waarom er een geringer aantal preventieve re-integratie-instrumenten is ingezet dan voorzien is. U ontvangt deze rapportage in december. --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 18. Waarom bestond er bij enkele vestigingen van het CWI onduidelijkheid met betrekking tot de mogelijkheid van opstapjes voor vroegmelders? Antwoord 18 Er bestond op basis van de afspraken tussen de CWI en het UWV uit het jaar 2005 onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheid om opstapjes toe te passen voor vroegmelders. Dit is veroorzaakt doordat vroegmelders nog steeds een werkgever hebben, die als eerste verantwoordelijk is voor het van werk naar werk helpen van zijn medewerkers. De CWI en het UWV werken nu aan een verheldering van de afspraken en het UWV rapporteert daarover in het derde kwartaalverslag 2007 dat ik voornemens ben om in december naar de Kamer te sturen. 19. Bestaat er onenigheid tussen het UWV en het CWI over de mogelijkheid tot het inzetten van opstapjes? Wat is de mening van de regering hierover? Antwoord 19 Er was geen sprake van onenigheid over de mogelijkheid tot het inzetten van opstapjes, wel was er sprake van onduidelijkheid hierover. Het UWV en de CWI maken nu eenduidige afspraken met betrekking tot de mogelijkheid van het inzetten van opstapjes voor vroegmelders. Ik ben van oordeel dat in situaties van dreigende werkloosheid het inzetten van eenvoudige re-integratie-instrumenten mogelijk dient te zijn indien al in een vroeg stadium duidelijk is dat de cliënt zeer waarschijnlijk niet op eigen kracht weer aan het werk zal komen. De wetswijziging was bedoeld om de wettelijke barrières daarvoor weg te nemen. 20. Op werk.nl (de website van CWI) staat dat mensen zich vanaf 4 maanden voor de vermoedelijke werkloosheid kunnen inschrijven bij CWI, en dat wie zich eerder wil inschrijven, contact moet opnemen met een CWI-vestiging. Waarom is dat? Zijn er verschillen tussen vestigingen? Waarom mag niet iedereen voor wie werkloosheid een concrete dreiging vormt (bijvoorbeeld bij een opzegtermijn van 6 maanden) zich inschrijven? Antwoord 20 Op grond van de wet SUWI kan iedereen zich laten inschrijven bij de CWI, ongeacht of er werkloosheid dreigt. Ook kan eenieder gebruik maken van de informatie en matchingmogelijkheden van werk.nl en van de informatie op de beursvloer van de CWI. De tekst op Werk.nl beschrijft vanaf wanneer persoonlijke dienstverlening door de adviseurs/medewerkers van de CWI kan worden geboden. De termijn van 4 maanden is gekozen vanwege het feit dat vanaf dat moment in beginsel ook re-integratiemiddelen kunnen --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 worden ingezet indien al in een vroeg stadium duidelijk is dat de cliënt zeer waarschijnlijk niet op eigen kracht weer aan het werk zal komen. Opmerkingen en vragen van de leden van de SGP-fractie 21. Wat opvalt is dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake vroegmelders op verschillende CWI kantoren zo divers is. Op de verschillende vestigingen wordt op verschillende wijze uitvoering gegeven aan het verzoek van de regering om meer aandacht te besteden aan de preventie van de werkloosheid en het beleid te richten op het eerder melden van cliënten. Terwijl sommige vestigingen zeer actief zijn in de benadering en de bemiddeling van werkzoekenden, accepteerde één van de vestigingen zelfs geen `pro-forma inschrijving'. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de verschillende CWI kantoren de ruimte hebben om hun beleid aan te passen aan de lokale omstandigheden, maar vinden het bezwaarlijk als dat tot gevolg heeft dat de kwaliteit van de dienstverlening tussen de kantoren onderling sterk verschilt. Daarom vragen zij de regering welke mogelijkheden zij heeft om invloed uit te oefenen op het beleid van het CWI. Wanneer die mogelijkheid bestaat vragen zij de regering welke actie zij gaat ondernemen om de verschillende kwaliteit van de dienstverlening tussen de CWI kantoren te garanderen. En hoe kijkt de regering aan tegen het feit dat er weinig specifieke sturing aanwezig was op de vroegmelders vanuit het CWI hoofdkantoor? Wat gaat de regering doen om deze aansturing op het beleid van de regering van uit het CWI hoofdkantoor in de toekomst te garanderen? Antwoord 21 Tussen de CWI en mij bestaat een intensief contact over het beleid van de CWI aan de hand van de planning- en controlcyclus. Sturing vindt vooral plaats op de geboekte resultaten, en niet door voor te schrijven hoe deze resultaten moeten worden bereikt. Het CWI-hoofdkantoor laat de vestigingen veel ruimte voor maatwerk en creativiteit in de samenwerking met de ketenpartners en de dienstverlening aan de cliënten. Ik vind dat de situatie op de regionale arbeidsmarkt vraagt om deze diversiteit. Vast staat dat alle vestigingen zich wel aan de afspraken moeten houden en dus ook een `pro-forma inschrijving' moeten accepteren. 22. Een ander in het oog springend resultaat van het inspectierapport is dat de voorlichting aan vroegmelders slechts beperkt van de grond is gekomen. Dat geldt zowel voor de gezamenlijke notitie 'Samen doen we het zo' van het CWI en UWV, als voor de niet van de grond gekomen voorlichtingscampagne van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV. Kan de regering toelichten waarom de voorlichtingscampagne over vroegmelden is afgelast? En kan de regering toelichten waarom de voorlichting over vroegmelders in de wel gehouden campagne van de wijziging WW niet goed uit de verf is gekomen? En waarom heeft --- Ons kenmerk UB/A/2007/32427 vroegmelden geen plaats gekregen in de notitie 'Samen doen we het zo'? Wat zijn de lessen die uit deze fouten voor de toekomst geleerd worden? Antwoord 22 De reden dat vroegmelden geen plaats heeft gekregen in de notitie `Samen doen we het zo' heeft te maken met de aard van die notitie. Met de notitie is beoogd de gemeenschappelijke dienstverleningsformule van de CWI en het UWV op hoofdlijnen te beschrijven. De notitie had niet de pretentie om alle denkbare situaties waarin dienstverlening aan de orde is weer te geven. Vroegmelding was op het moment van verschijnen van de notitie (najaar 2005) geen nieuw verschijnsel en kreeg om die reden in de notitie geen expliciete aandacht. Wel is er in de notitie aandacht voor het toepassen van opstapjes. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven is de voorlichtingscampagne over vroegmelding gecombineerd met de voorlichtingscampagne over de wijziging van de WW, omdat beide gericht zijn op het stimuleren van mensen om snel werk te maken van een nieuwe baan. Zowel het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als de CWI hebben in de voorlichtingscampagne over de wijziging van de WW aandacht besteed aan de mogelijkheid van vroegmelding. De campagne bestond uit radiospotjes en advertenties en artikelen in de gedrukte media en op websites. 23. In de perceptie van het CWI waren er volgens het onderzoek van de inspectie niet veel vroegmelders, terwijl de cijfers een ander beeld tonen: 50 procent van de cliënten die met de WW zijn geïndiceerd meldden zich voor de vermoedelijke werkloosheidsdag, terwijl zo 'n 25 tot 30 procent zich al drie maanden voor de ontslagdatum gemeld hebben. Hoe was het mogelijk dat er zulke grote verschillen bestonden in perceptie? Antwoord 23 In de vraag wordt gerept over 25 tot 30 procent die zich al drie maanden voor de ontslagdatum heeft gemeld. Ik ga ervan uit dat hier sprake is van een verschrijving, het rapport noemt 25 tot 30 procent die zich melden in de drie weken voor de ontslagdatum. Het in het rapport geconstateerde grote verschil in perceptie is voor een belangrijk deel te verklaren door de verschillende definities die de inspectie en de CWI hanteren voor vroegmelders. Zoals al bij vraag 1 is gemeld beschouwt de CWI in zijn monitoring als vroegmelder een cliënt die zich meer dan drie weken voor de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt. De hier bedoelde 25 tot 30 procent worden door de CWI in zijn monitoring dus niet beschouwd als vroegmelders. Uitgaande van de genoemde vijftig procent betekent dit dat er volgens de definitie van de CWI `slechts' 20 tot 25 procent van de cliënten die met WW zijn geïndiceerd, als vroegmelder te boek staan. 24. Het UWV heeft tot en met het derde kwartaal van 2006 slechts 48 preventieve re-integratie instrumenten ingezet. In de memorie van toelichting bij de wetswijziging ging de wetgever 10 Ons kenmerk UB/A/2007/32427 nog uit van circa 3500 trajecten. Het UWV heeft de inspectie laten weten dat zij in nader overleg met het CWI wil bekijken wat de oorzaak hiervan is. Is de oorzaak hiervan al bekend? Kunnen de resultaten zo snel mogelijk naar de Kamer gestuurd worden? Tenslotte blijkt er onduidelijkheid te zijn over het inzetten van de zogenaamde opstapjes, de kleine preventieve re-integratie-instrumenten waarmee mensen die een klein zetje nodig hebben weer aan het werk geholpen kunnen worden. Hoe komt het dat enkele vestigingen van de CWI denken dat het niet is toegestaan om opstapjes te verstrekken aan vroegmelders? Waarom stelt het UWV in principe geen middelen ter beschikking voor de inzet van opstapjes aan direct bemiddelbare vroegmelders? Antwoord 24 De aard van de onduidelijkheid is beschreven in het antwoord op vraag 18. Door middel van het derde kwartaalverslag van het UWV wordt de Kamer geïnformeerd over de afspraken die de CWI en het UWV maken over het beleid en de inzet van opstapjes bij vroegmelders. Ik ben voornemens u de derde kwartaalverslagen 2007 van de SUWI-organisaties in december te doen toekomen. De reden dat het UWV in principe geen middelen ter beschikking stelt voor de inzet van opstapjes aan direct bemiddelbare vroegmelders hangt samen met het feit dat het UWV re- integratieondersteuning biedt op basis van maatwerk. Ondersteuning wordt alleen ingezet als dit op basis van het individuele klantprofiel nodig is. Re-integratiemiddelen worden daarbij ingezet voor mensen met een (relatief) grote afstand tot de arbeidsmarkt. Personen die direct bemiddelbaar zijn vallen hier niet onder.
---