Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De Voorzitter van de Tweede Kamer                                  Postbus 90801
der Staten-Generaal                                                2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A                                                      Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA  S GRAVENHAGE                                              Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA

Ons kenmerk    UB/A/2007/32427
Datum          30 oktober 2007


Onderwerp     Verslag van een schriftelijk overleg

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van mijn brief over het rapport van de Inspectie
Werk en Inkomen met als titel Vroegmelders (26 448-340).


De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner)

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

Vragen van de leden van de CDA-fractie

               1.
Is het waar dat 25-30% van de in totaal circa 50% vroegmelders zich drie weken voor het
ontslag meldt, maar door het CWI niet worden opgemerkt, waardoor er kostbare
bemiddelingstijd verloren gaat?

Antwoord 1
Neen. In het onderzoek van de inspectie werd een andere definitie van vroegmelders
gehanteerd dan die de CWI voor zijn monitoring hanteert. De inspectie beschouwt iedere cliënt
die zich vóór de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt, als vroegmelder.
De CWI beschouwt in zijn monitoring als vroegmelder een cliënt die zich meer dan drie
weken vóór de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt. De hier bedoelde 25
tot 30 procent worden door de CWI in zijn monitoring dus niet beschouwd als vroegmelders.
Uitgaande van de genoemde vijftig procent betekent dit dat er volgens de definitie van de CWI
`slechts' 20 tot 25 procent van de cliënten die met WW zijn geïndiceerd, als vroegmelder te
boek staan.  Uiteraard is er wel dienstverlening beschikbaar geweest voor de mensen die door
de CWI niet als vroegmelder worden aangemerkt.

               2.
Wat vindt de regering van de kritiek van de Inspectie Werk en Inkomen dat het merendeel van
de CWI-vestigingen te weinig doet voor vroegmelders?

Antwoord 2
De inspectie heeft niet gesteld dat de het merendeel van de CWI-vestigingen te weinig doet
voor vroegmelders. Wel vind ik dat de dienstverlening van de CWI aan vroegmelders in het
verleden soms achterbleef. Het aspect preventie van werkloosheid is een belangrijk punt op de
agenda van het arbeidsmarktbeleid; dat geldt zowel voor het beleid als de uitvoering. Op dit
punt constateer ik inmiddels een positieve ontwikkeling  bij de CWI. Dat die ontwikkeling niet
bij alle vestigingen gelijk oploopt, doet daar niet aan af en past bij de lokale vrijheidsgraden en
mogelijkheden.
In dit verband breng ik u onder de aandacht dat de CWI en het UWV re-
integratieondersteuning bieden op basis van maatwerk. Ondersteuning wordt alleen ingezet als
dit op basis van het individuele klantprofiel nodig is. Re-integratiemiddelen worden daarbij
ingezet voor mensen met een (relatief) grote afstand tot de arbeidsmarkt. Aangezien het
overgrote deel van de mensen die werkloos worden snel weer aan het werk is, hebben de
meeste vroegmelders ook geen of weinig ondersteuning nodig.
De CWI helpt de vroegmelders die zich bij de CWI melden adequaat. De
managementinformatie op dit punt is verbeterd. Vanuit het hoofdkantoor is vroegmelding een
aandachtspunt in de gesprekken met de vestigingskantoren. Ook is er extra voorlichting in het
vooruitzicht gesteld via Werk.nl. Deze website van de CWI kent een groot bereik, in 2006
---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

ongeveer 100.000 bezoekers per dag. Daarnaast wijs ik ook op de initiatieven die de CWI en
het UWV in toenemende mate met groot succes ontplooien bij grote collectieve ontslagen bij
bedrijven (bijvoorbeeld Nedcar en de Thuiszorg) waarbij op projectbasis instrumenten en
middelen worden ingezet om te voorkomen dat personeelsleden van deze bedrijven werkloos
worden.

               3.
Deelt de regering de kritiek van de Inspectie Werk en Inkomen op de gebrekkige
samenwerking tussen CWI en UWV bij de re-integratie van werkzoekenden?


Antwoord 3
De inspectie concludeert niet dat de samenwerking tussen de CWI en het UWV bij de re-
integratie van werkzoekenden gebrekkig is. Gebleken is dat er in de praktijk nog
onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden tot inzet van zogenoemde opstapjes, met name
wanneer het vroegmelders betreft. Dit heeft ermee te maken dat de met werkloosheid
bedreigde werknemers nog steeds een werkgever hebben die als eerste verantwoordelijk is.


               4.
Acht de regering het überhaupt mogelijk dat de dienstverlening van het CWI en UWV zodanig
wordt verbeterd, dat er beter wordt geanticipeerd op dreigend ontslag en er minder
werknemers in de WW stromen doordat zij van werk naar werk worden begeleid?


Antwoord 4
Ja. De dienstverlening van de (hele) keten Werk en Inkomen zal de komende tijd verder naar
elkaar toegroeien; dat geldt dus ook voor de dienstverlening door de CWI en het UWV.
Daardoor worden de condities verbeterd om bij dreigend ontslag passende dienstverlening
(zowel basisdiensten als ­waar nodig- intensieve re-integratiedienstverlening) snel aan te
bieden. Uiteraard ligt er op dit vlak ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers en
werknemers. Zo is in de tripartiete beleidsinzet van de participatietop voor de Stichting van de
Arbeid bijvoorbeeld de actie opgenomen om werkloosheid te voorkomen door tijdig
mogelijkheden te verkennen en te benutten voor het inzetten van werk- naar werktrajecten
binnen de eigen sector en waar mogelijk tussen sectoren.


               5.
In hoeverre kan werkloosheid bij dreigend ontslag beter worden voorkomen door de
verantwoordelijkheid voor de eerste 6 maanden van de WW-uitkering (en de preventie) over te
dragen aan werkgevers en werknemers, zoals onder meer voorgesteld in het SER-advies van
2005 over een toekomstbestendige WW?

---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

Antwoord 5
De verantwoordelijkheid voor preventie van werkloosheid ligt primair bij werkgevers en
werknemers op het niveau van de onderneming en de sector. Dit is ook de opvatting van de
SER1. De CWI biedt hierbij ondersteuning. Verder worden de WW-uitkeringen gedurende de
eerste zes maanden volledig uit sectorale premies gefinancierd. De sectoren worden hiermee
geprikkeld om maatregelen te nemen om het beroep op de WW tegen te gaan.


Opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie

               6.
De inspectie concludeert dat aan de preventie bij de CWI-vestigingen op verschillende wijze
uitvoering wordt gegeven, dat de voorlichting slechts beperkt van de grond is gekomen en is
van mening dat hieraan een beperkte centrale sturing op het beleid van de regering ten
grondslag ligt. Wat is de oorzaak van het feit dat de verschillende CWI-vestigingen zoveel
verschillende interpretaties konden geven aan de uitvoering van het beleid van de regering?
Lag dit hoofdzakelijk aan het feit dat het CWI hun beleid kon aanpassen aan de lokale
omstandigheden?

Antwoord 6
Ja. De CWI geeft, binnen de vastgestelde landelijke kaders en dienstverleningsformules aan
het vestigingsmanagement alle ruimte voor regionaal `ondernemerschap'. Sturing vindt vooral
plaats op de geboekte resultaten, en niet door voor te schrijven hoe deze resultaten moeten
worden bereikt. Er is derhalve veel ruimte voor maatwerk en creativiteit in de samenwerking
met de ketenpartners en de dienstverlening aan de cliënten. Ik vind dat de situatie op de
regionale arbeidsmarkt vraagt om deze diversiteit.

               7.
Hoe kan dit in de toekomst verbeterd worden?

Antwoord 7
Ook in de toekomst zal er per vestiging sprake kunnen zijn van verschillende accenten in de
uitvoering. Ook bij de geïntegreerde dienstverlening is het uitgangspunt dat op basis van
regionale en lokale situaties en afspraken tussen partijen verschillende accenten in de
dienstverlening kunnen worden gelegd.

               8.
Waarom heeft het CWI in 2006 niet kunnen aangeven wat de effecten waren van de
wetswijziging, hoewel het CWI wel het voornemen had om die effecten te monitoren?


               1 SER-advies 05/05, Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, p. 46
---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

Antwoord 8
De CWI heeft erkend dat de beschikbaarheid van managementinformatie beter gemonitord had
moeten worden en heeft hierop naar mijn tevredenheid actie ondernomen. Zo heeft de CWI
inmiddels een nieuw managementinformatieportaal in gebruik genomen waardoor
managementinformatie over vroegmelders beter beschikbaar is. De CWI kan hiermee
vaststellen in welke mate en hoe lang voor de eerste werkloosheidsdag werkzoekenden zich bij
de CWI melden. De causale relatie tussen de mate vroegmelding en de kans om in een andere
baan aan de slag te komen is niet goed kwantitatief vast te stellen. Eén van de meetbare
sturingsvariabelen van de CWI is het realiseren van uitkeringspreventie. Vroegmelding draagt
zonder twijfel bij aan het realiseren van een hoge(re) mate van uitkeringspreventie. Uit het
tweede kwartaalverslag 2007 van de CWI blijkt dat de prestatie ten aanzien van de
preventiequote WW (22% ten opzichte van de norm van 19%) deels is toe te schrijven aan zijn
inspanningen om werkzoekenden te bewegen zich vóór het intreden van de werkloosheid in te
schrijven.

               9.
Waarom was het CWI bij de uitvoeringstoets in de veronderstelling dat de vroege melding
door de regering verplicht zou worden gesteld?

Antwoord 9
De CWI en de RWI hebben in 2005 het voorstel gedaan om te bevorderen dat werkzoekenden
zich eerder laten inschrijven bij de CWI, vanuit de achterliggende gedachte dat eerdere
dienstverlening door de CWI kan bijdragen aan preventie of bekorting van de werkloosheid. In
een ambtelijke werkgroep, waaraan ook het UWV en de CWI deelnamen, zijn aspecten van
deze verplichting verder verkend. Eind 2005 heb ik een uitvoeringstoets over de mogelijkheid
van eerdere registratie als werkzoekende bij de CWI gevraagd. Op dat moment was de
beslissing om vroegmelding al dan niet verplicht te stellen nog niet genomen, waardoor bij de
CWI korte tijd de gedachte leefde dat vroegmelding verplicht zou worden gesteld.


               10.
Het CWI vindt het moeilijk om vroegmelders te bereiken. Het is voorstander van verplichte
meldingen. Wat is de reactie van de regering hierop?

Antwoord 10
Ik acht een verplichting niet noodzakelijk, omdat een substantieel deel van de met
werkloosheid bedreigde werknemers zonder tussenkomst van de CWI van werk naar werk
gaat. Daarnaast weet een groot deel van met werkloosheid bedreigde werknemers ook zonder
verplichting de CWI tijdig te vinden. Bovendien is handhaving van een dergelijke verplichting
nauwelijks mogelijk, ontstaan er extra administratieve lasten voor de burger en is er ook een
eigen verantwoordelijkheid van met ontslag bedreigde werknemers om snel in te zetten op re-
integratie naar ander werk.
---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

               11.
Is inmiddels bij alle CWI-vestigingen bekend welke behandeling vroegmelders dienen te
krijgen (procesbeschrijvingen, in te zetten re-integratie-instrumenten)?


Antwoord 11
De procesbeschrijvingen zijn onder de aandacht van alle uitvoerende medewerkers gebracht.
Over het inzetten van het re-integratie-instrumenten van het UWV (de zogenaamde opstapjes)
zijn in 2005 afspraken gemaakt tussen de CWI en het UWV. Aan deze afspraken is ook
voldoende bekendheid gegeven binnen de organisatie. In het derde kwartaalverslag van het
UWV, dat ik u in december zal doen toekomen, rapporteert het UWV over de afspraken met
de CWI over de mogelijkheid van toepassing van opstapjes voor vroegmelders. Deze
afspraken worden ook binnen de vestigingen gecommuniceerd.


               12.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV wilden bij de invoering van de
wet een voorlichtingscampagne over vroege melding organiseren. Dat is echter niet gebeurd.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft medio 2006, na overleg met CWI
en UWV besloten om ervan af te zien om specifiek voor vroegmelders een campagne te
voeren. Waarom is hier van afgezien en waarom is besloten om de voorlichting op een
summiere wijze vorm te geven?

Antwoord 12
De voorlichtingscampagne over vroegmelding is gecombineerd met de voorlichtingscampagne
over de wijziging van de WW, omdat beide gericht zijn op het stimuleren van mensen om snel
werk te maken van een nieuwe baan. De campagne bestond uit radiospotjes en advertenties en
artikelen in de gedrukte media en op websites.

               13.
Waarom wordt niet al vóór de eerste werkloosheidsdag begonnen met het samenstellen van
`maatwerk', afhankelijk van de arbeidsmarktpositie en de zelfstandige activiteiten van de
cliënten?

Antwoord 13
Waar nodig wordt maatwerk geleverd vóór de eerste werkloosheidsdag.


               14.
Waarom werd aan vroegmelders in een aantal vestigingen slechts beperkte dienstverlening
gegeven? Wordt tegenwoordig overal volledige dienstverlening gegeven aan vroegmelders?


---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

Antwoord 14
Bij vroegmelders gaat het in overwegende mate om cliënten die zichzelf kunnen redden. Aan
deze cliënten wordt zogenaamde basisdienstverlening geboden. Indien bij een vroegmelder een
grotere afstand tot de arbeidsmarkt wordt geconstateerd, zal aanvullende dienstverlening
worden aangeboden in de vorm van maatwerk.

               15.
Enkele CWI-vestigingen denken aan avondopenstellingen, zodat vroegmelders buiten
kantooruren naar het CWI kunnen komen. Acht de regering het wenselijk dat werknemers die
ontslag aangezegd hebben gekregen, ook tijdens werkuren CWI kunnen bezoeken en
sollicitatiegesprekken kunnen voeren, zodat snel een overgang van werk naar werk tot stand
kan komen zonder beroep op de sociale zekerheid? Is zij bereid werkgevers op te roepen hier
ruimte voor te creëren?

Antwoord 15
Ik heb niet geconstateerd dat er op dit punt een groot knelpunt bestaat. Aangenomen mag
worden (corresponderend met het beginsel van goed werkgeverschap) dat de werkgever zijn
met ontslag bedreigde werknemer in redelijkheid in staat stelt de nodige activiteiten te
verrichten die werkloosheid kunnen voorkomen.

               16.
Een aantal CWI-vestigingen benadert actief de personen voor wie het een ontslagvergunning
heeft verleend. Waarom gebeurde dat niet in alle vestigingen? Kan de regering beijveren dat
voortaan iedereen voor wie via CWI een ontslagvergunning wordt verleend, direct door CWI
wordt geattendeerd op de mogelijkheden die CWI biedt om weer aan het arbeidsproces deel te
nemen?

Antwoord 16
De CWI wijst de werknemers voor wie door de CWI een ontslagvergunning is verleend
rechtstreeks op de dienstverlening van de CWI en de UWV.


               17.
Is het bij het UWV al bekend waarom tot en met het derde kwartaal van 2006 slechts 48
preventieve re-integratie-instrumenten heeft ingezet, terwijl in de Memorie van Toelichting
werd uitgegaan van circa 3500 trajecten?

Antwoord 17
UWV geeft in het derde kwartaalverslag 2007 aan waarom er een geringer aantal preventieve
re-integratie-instrumenten is ingezet dan voorzien is. U ontvangt deze rapportage in december.


---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

               18.
Waarom bestond er bij enkele vestigingen van het CWI onduidelijkheid met betrekking tot de
mogelijkheid van opstapjes voor vroegmelders?

Antwoord 18
Er bestond op basis van de afspraken tussen de CWI en het UWV uit het jaar 2005
onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheid om opstapjes toe te passen voor
vroegmelders. Dit is veroorzaakt doordat vroegmelders nog steeds een werkgever hebben, die
als eerste verantwoordelijk is voor het van werk naar werk helpen van zijn medewerkers. De
CWI en het UWV werken nu aan een verheldering van de afspraken en het UWV rapporteert
daarover in het derde kwartaalverslag 2007 dat ik voornemens ben om in december naar de
Kamer te sturen.

               19.
Bestaat er onenigheid tussen het UWV en het CWI over de mogelijkheid tot het inzetten van
opstapjes? Wat is de mening van de regering hierover?

Antwoord 19
Er was geen sprake van onenigheid over de mogelijkheid tot het inzetten van opstapjes, wel
was er sprake van onduidelijkheid hierover. Het UWV en de CWI maken nu eenduidige
afspraken met betrekking tot de mogelijkheid van het inzetten van opstapjes voor
vroegmelders. Ik ben van oordeel dat in situaties van dreigende werkloosheid het inzetten van
eenvoudige re-integratie-instrumenten mogelijk dient te zijn indien al in een vroeg stadium
duidelijk is dat de cliënt zeer waarschijnlijk niet op eigen kracht weer aan het werk zal komen.
De wetswijziging was bedoeld om de wettelijke barrières daarvoor weg te nemen.


               20.
Op werk.nl (de website van CWI) staat dat mensen zich vanaf 4 maanden voor de
vermoedelijke werkloosheid kunnen inschrijven bij CWI, en dat wie zich eerder wil
inschrijven, contact moet opnemen met een CWI-vestiging. Waarom is dat? Zijn er verschillen
tussen vestigingen? Waarom mag niet iedereen voor wie werkloosheid een concrete dreiging
vormt (bijvoorbeeld bij een opzegtermijn van 6 maanden) zich inschrijven?


Antwoord 20
Op grond van de wet SUWI kan iedereen zich laten inschrijven bij de CWI, ongeacht of er
werkloosheid dreigt. Ook kan eenieder gebruik maken van de informatie en
matchingmogelijkheden van werk.nl en van de informatie op de beursvloer van de CWI. De
tekst op Werk.nl beschrijft vanaf wanneer persoonlijke dienstverlening door de
adviseurs/medewerkers van de CWI kan worden geboden. De termijn van 4 maanden is
gekozen vanwege het feit dat vanaf dat moment in beginsel ook re-integratiemiddelen kunnen
---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

worden ingezet indien al in een vroeg stadium duidelijk is dat de cliënt zeer waarschijnlijk niet
op eigen kracht weer aan het werk zal komen.

Opmerkingen en vragen van de leden van de SGP-fractie

               21.
Wat opvalt is dat de kwaliteit van de dienstverlening inzake vroegmelders op verschillende
CWI kantoren zo divers is. Op de verschillende vestigingen wordt op verschillende wijze
uitvoering gegeven aan het verzoek van de regering om meer aandacht te besteden aan de
preventie van de werkloosheid en het beleid te richten op het eerder melden van cliënten.
Terwijl sommige vestigingen zeer actief zijn in de benadering en de bemiddeling van
werkzoekenden, accepteerde één van de vestigingen zelfs geen `pro-forma inschrijving'.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de verschillende CWI kantoren de ruimte hebben
om hun beleid aan te passen aan de lokale omstandigheden, maar vinden het bezwaarlijk als
dat tot gevolg heeft dat de kwaliteit van de dienstverlening tussen de kantoren onderling sterk
verschilt. Daarom vragen zij de regering welke mogelijkheden zij heeft om invloed uit te
oefenen op het beleid van het CWI.
Wanneer die mogelijkheid bestaat vragen zij de regering welke actie zij gaat ondernemen om
de verschillende kwaliteit van de dienstverlening tussen de CWI kantoren te garanderen.
En hoe kijkt de regering aan tegen het feit dat er weinig specifieke sturing aanwezig was op de
vroegmelders vanuit het CWI hoofdkantoor? Wat gaat de regering doen om deze aansturing op
het beleid van de regering van uit het CWI hoofdkantoor in de toekomst te garanderen?


Antwoord 21
Tussen de CWI en mij bestaat een intensief contact over het beleid van de CWI aan de hand
van de planning- en controlcyclus. Sturing vindt vooral plaats op de geboekte resultaten, en
niet door voor te schrijven hoe deze resultaten moeten worden bereikt. Het CWI-hoofdkantoor
laat de vestigingen veel ruimte voor maatwerk en creativiteit in de samenwerking met de
ketenpartners en de dienstverlening aan de cliënten. Ik vind dat de situatie op de regionale
arbeidsmarkt vraagt om deze diversiteit. Vast staat dat alle vestigingen zich wel aan de
afspraken moeten houden en dus ook een `pro-forma inschrijving' moeten accepteren.


               22.
Een ander in het oog springend resultaat van het inspectierapport is dat de voorlichting aan
vroegmelders slechts beperkt van de grond is gekomen. Dat geldt zowel voor de gezamenlijke
notitie 'Samen doen we het zo' van het CWI en UWV, als voor de niet van de grond gekomen
voorlichtingscampagne van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV.
Kan de regering toelichten waarom de voorlichtingscampagne over vroegmelden is afgelast?
En kan de regering toelichten waarom de voorlichting over vroegmelders in de wel gehouden
campagne van de wijziging WW niet goed uit de verf is gekomen? En waarom heeft
---

Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

vroegmelden geen plaats gekregen in de notitie 'Samen doen we het zo'? Wat zijn de lessen die
uit deze fouten voor de toekomst geleerd worden?

Antwoord 22
De reden dat vroegmelden geen plaats heeft gekregen in de notitie `Samen doen we het zo'
heeft te maken met de aard van die notitie. Met de notitie is beoogd de gemeenschappelijke
dienstverleningsformule van de CWI en het UWV op hoofdlijnen te beschrijven. De notitie
had niet de pretentie om alle denkbare situaties waarin dienstverlening aan de orde is weer te
geven. Vroegmelding was op het moment van verschijnen van de notitie (najaar 2005) geen
nieuw verschijnsel en kreeg om die reden in de notitie geen expliciete aandacht. Wel is er in de
notitie aandacht voor het toepassen van opstapjes. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb
aangegeven is de voorlichtingscampagne over vroegmelding gecombineerd met de
voorlichtingscampagne over de wijziging van de WW, omdat beide gericht zijn op het
stimuleren van mensen om snel werk te maken van een nieuwe baan. Zowel het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid als de CWI hebben in de voorlichtingscampagne over de
wijziging van de WW aandacht besteed aan de mogelijkheid van vroegmelding. De campagne
bestond uit radiospotjes en advertenties en artikelen in de gedrukte media en op websites.


               23.
In de perceptie van het CWI waren er volgens het onderzoek van de inspectie niet veel
vroegmelders, terwijl de cijfers een ander beeld tonen: 50 procent van de cliënten die met de
WW zijn geïndiceerd meldden zich voor de vermoedelijke werkloosheidsdag, terwijl zo 'n 25
tot 30 procent zich al drie maanden voor de ontslagdatum gemeld hebben. Hoe was het
mogelijk dat er zulke grote verschillen bestonden in perceptie?


Antwoord 23
In de vraag wordt gerept over 25 tot 30 procent die zich al drie maanden voor de ontslagdatum
heeft gemeld. Ik ga ervan uit dat hier sprake is van een verschrijving, het rapport noemt 25 tot
30 procent die zich melden in de drie weken voor de ontslagdatum. Het in het rapport
geconstateerde grote verschil in perceptie is voor een belangrijk deel te verklaren door de
verschillende definities die de inspectie en de CWI hanteren voor vroegmelders. Zoals al bij
vraag 1 is gemeld beschouwt de CWI in zijn monitoring als vroegmelder een cliënt die zich
meer dan drie weken voor de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag bij de CWI meldt. De
hier bedoelde 25 tot 30 procent worden door de CWI in zijn monitoring dus niet beschouwd
als vroegmelders. Uitgaande van de genoemde vijftig procent betekent dit dat er volgens de
definitie van de CWI `slechts' 20 tot 25 procent van de cliënten die met WW zijn geïndiceerd,
als vroegmelder te boek staan.

               24.
Het UWV heeft tot en met het derde kwartaal van 2006 slechts 48 preventieve re-integratie
instrumenten ingezet. In de memorie van toelichting bij de wetswijziging ging de wetgever
10


Ons kenmerk   UB/A/2007/32427

nog uit van circa 3500 trajecten. Het UWV heeft de inspectie laten weten dat zij in nader
overleg met het CWI wil bekijken wat de oorzaak hiervan is. Is de oorzaak hiervan al bekend?
Kunnen de resultaten zo snel mogelijk naar de Kamer gestuurd worden?
Tenslotte blijkt er onduidelijkheid te zijn over het inzetten van de zogenaamde opstapjes, de
kleine preventieve re-integratie-instrumenten waarmee mensen die een klein zetje nodig
hebben weer aan het werk geholpen kunnen worden. Hoe komt het dat enkele vestigingen van
de CWI denken dat het niet is toegestaan om opstapjes te verstrekken aan vroegmelders?
Waarom stelt het UWV in principe geen middelen ter beschikking voor de inzet van opstapjes
aan direct bemiddelbare vroegmelders?

Antwoord 24
De aard van de onduidelijkheid is beschreven in het antwoord op vraag 18. Door middel van
het derde kwartaalverslag van het UWV wordt de Kamer geïnformeerd over de afspraken die
de CWI en het UWV maken over het beleid en de inzet van opstapjes bij vroegmelders. Ik ben
voornemens u de derde kwartaalverslagen 2007 van de SUWI-organisaties in december te
doen toekomen.
De reden dat het UWV in principe geen middelen ter beschikking stelt voor de inzet van
opstapjes aan direct bemiddelbare vroegmelders hangt samen met het feit dat het UWV re-
integratieondersteuning biedt op basis van maatwerk. Ondersteuning wordt alleen ingezet als
dit op basis van het individuele klantprofiel nodig is. Re-integratiemiddelen worden daarbij
ingezet voor mensen met een (relatief) grote afstand tot de arbeidsmarkt. Personen die direct
bemiddelbaar zijn vallen hier niet onder.

---