Ministerie van Verkeer en Waterstaat

abcdefgh

Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG

Contactpersoon Doorkiesnummer
- - Datum Bijlage(n) 30 oktober 2007 - Ons kenmerk Uw kenmerk VenW/DGP-2007/8190
Onderwerp
vragen naar aanleiding van het Besluit BDU verkeer en vervoer, Kamerstuknummer 31200 XII, nr 3, Commissie Verkeer en Waterstaat

Geachte voorzitter,

In het navolgende beantwoord ik de vragen, die door uw Commissie Verkeer en Waterstaat zijn gesteld naar aanleiding van het Besluit BDU verkeer en vervoer.

Algemeen.
De wijziging van het Besluit BDU verkeer en vervoer beoogt het invoeren van een nieuwe verdeelsleutel ter vervanging van de tijdelijke verdeelsleutel, die bij de invoering van de Wet BDU verkeer en vervoer voor een periode van 3 tot maximaal 5 jaar was vastgesteld. De nieuwe verdeelsleutel zal mede zijn gebaseerd op structuurkenmerken. De mate van beleidsvrijheid van de regio's wijzigt daarmee niet ten opzichte van de bestaande situatie. Ook de omvang van het totale te verdelen BDU-budget wijzigt niet als gevolg van de nieuwe verdeelsleutel.


1. Wat is het verband tussen deze wijziging van het Besluit Brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU) en de tussentijdse evaluatie van de BDU en het onderzoek naar de omvang van de BDU, die beide in de uitvoeringsagenda van de Nota Mobiliteit staan? Zijn de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie en het onderzoek naar de omvang van de BDU al bekend? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?


1. De evaluatie van de werking van de wet BDU verkeer en vervoer zal plaatsvinden vijf jaar na inwerkingtreden van de wet, dus in 2010. Met de koepels van decentrale overheden is in het voorbereidingtraject van de invoering van de BDU Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71

Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95 bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)

VenW/DGP-2007/8190

afgesproken gezamenlijk te streven naar het ontwerpen en invoeren van een nieuwe verdeelsleutel na drie jaar en dit los te koppelen van de evaluatie. Achtergrond hiervan was, dat de tijdelijke verdeelsleutel geen rekening hield met het verschil in dynamiek tussen de regio's, en daardoor na verloop van jaren een minder goed passende verdeling van het beschikbare budget over de regio's zal geven.

Het onderzoek naar de gewenste omvang van de BDU zal naar verwachting in de loop van 2008 kunnen worden afgerond.


2. Op welke manier zal dit verdelingsvoorstel een bijdrage kunnen leveren aan het verder bevorderen van het openbaar vervoer?


2. De decentrale overheden bepalen zelf de optimale mix van uitgaven en bestedingen, die zij vanuit de BDU doen. De nieuwe verdeelsleutel is niet van invloed op de prioritering, die iedere overheid daarbij aanbrengt.


3. Op welke wijze wordt er in de nieuwe verdeelsleutel rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen zoals een woonwijk of een nieuw winkelgebied?

3. In de nieuwe verdeelsleutel worden als structuurkenmerken het aantal woningen en de omgevings-adressen-dichtheid (oad) gebruikt. Deze volgen ontwikkelingen als nieuwe woonwijken en winkelgebieden. Dit betekent, dat een regio, waar zulke ontwikkelingen zijn gepland erop kan vertrouwen dat bij realisatie het aandeel in de BDU daarin zal volgen. Met opzet is niet gekozen voor het meenemen van plannen, die in veel gevallen vertragingen of wijzigingen kennen, maar voor gerealiseerde plannen. Aangezien zowel sparen als lenen binnen de BDU is toegestaan kunnen regio's over voldoende budget beschikken ingeval van ontwikkelingen als in de vraag aangegeven.


4. Wordt in het nieuwe systeem rekening gehouden met de centrumfunctie die bepaalde, vaak relatief kleine, steden vervullen voor de regio?

4. Ja. Uit het onderzoek ten behoeve van het ontwerp van de nieuwe sleutel is komen vast te staan dat de gekozen structuurkenmerken woningen en omgevings- adressen-dichtheid (oad) in samenhang een heel goede correlatie geven met onder andere de centrumfunctie die gemeenten in een gebied vervullen.


5. Is voorzien in de mogelijkheid dat regio's willen investeren in een kwaliteitssprong, waardoor deze (de eerste jaren) relatief duurder uit zijn? Op welke wijze worden dergelijke ambities in het algemeen met de BDU ondersteund?

5. De nieuwe verdeelsleutel wordt niet gebaseerd op de centrale beoordeling van plannen, die er in de verschillende regio's leven. Dat zou afbreuk doen aan de decentralisatiegedachte en bovendien leiden tot onzekerheid in de regio's over te verwachten budgetten.

---

VenW/DGP-2007/8190

Overigens hebben de regio's binnen de BDU de mogelijkheid te sparen of te lenen ten behoeve van een gewenste kwaliteitssprong.


6. De regio Arnhem- Nijmegen heeft een plan voor de aanleg van hoogwaardig openbaar vervoer, waarin vertramming is opgenomen. Kan een dergelijke regio extra BDU-gelden krijgen bij de exploitatie van een tramsysteem?


6. Nee. Dit is niet nodig. Iedere regio heeft de volledige beleidsvrijheid te kiezen tussen de oplossingen die voor een verkeer- en vervoerprobleem mogelijk zijn. Indien een tramoplossing vanwege de verwachte grote, gebundelde vervoerstroom de meest kosteneffectieve oplossing is, dan moet per definitie de exploitatie ervan binnen het beschikbare budget van de BDU kunnen worden gefinancierd.


7. Op welke wijze wordt in de BDU voorzien in diepte-investeringen, waar de kosten in de eerste jaren hoger zullen zijn?

7. Ervan uitgaande dat het kosteneffectieve diepte-investeringen zijn kan de desbetreffende regio het zich permitteren deze investeringen te doen door gebruik te maken van de mogelijkheid te sparen of te lenen via de BDU.


8. Waarom wordt de BDU- uitkering geïndexeerd op een lager percentage (zie bijvoorbeeld coalitieakkoord pagina 51)? Betekent dit een feitelijke bezuiniging op de BDU- gelden ten opzichte van de situatie waarin een dergelijke verlaging van de indexering niet zou hebben plaatsgevonden?

8. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de voorgenomen reële groei van de BDU wordt verlaagd van 2,1% naar 1,1% vanwege andere financiële prioriteiten in het regeerprogramma. Er resteert daarmee nog steeds een reële groei van 1,1% per jaar, zodat er nog steeds ruimte blijft voor extra ambities, maar het klopt dat het kan worden gezien als een bezuiniging ten opzichte van de eerder voorgenomen groei van de middelen.


9. Is het waar dat de bezuiniging van de BDU in de periode 2008-2012 ongeveer 225 miljoen euro bedraagt en de niet uit te keren index als gevolg van `subsidiekorting' 70 miljoen?

9. In het akkoord is bedoeld het verminderen van de voorgenomen groei van 2,1% per jaar naar 1,1% per jaar, zie ook het antwoord op vraag 8. in de periode 2008- 2012 betekent dit ongeveer 180 mln minder groei dan oorspronkelijk was afgesproken.

---

VenW/DGP-2007/8190


10. Treden door de nieuwe verdeelsleutel herverdelingseffecten op tussen provincies en (stads)regio's? Zo ja, wat zijn de effecten uitgesplitst naar regio?

10. Nee. De nieuwe verdeelsleutel is zodanig afgestemd op de bestaande verdeling conform de tijdelijke verdeelsleutel, dat er in het jaar van invoering geen significante herverdelingseffecten optreden. Op langere termijn kan de ontwikkeling van het aandeel in de BDU van iedere regio verschillend zijn. Dit komt doordat de nieuwe verdeelsleutel de groei/krimp van het aantal woningen maal de adressen-omgevings-dichtheid volgt. Deze dynamiek sluit goed aan bij het verschil in verkeer- en vervoeropgaven van de regio's.


11. Kunt u overzichtelijk aangeven hoeveel geld in de afgelopen jaren naar de afzonderlijke provincies en plusregio's is gegaan en de komende jaren naar de afzonderlijke provincies en plusregio's zal gaan?

11. In onderstaande tabel zijn de BDU-uitkeringen over de jaren 2005, 2006 en 2007 weergegeven. De BDU per individuele regio in de komende jaren hangt af van de beschikbare middelen in de V&W-begroting en de ontwikkelingen in de verschillende regio's (de nieuwe verdeelsleutel is immers dynamisch). Deze cijfers liggen daarom nog niet vast. Overigens zijn de maximale wijzigingen in de nieuwe sleutel beperkt, dus regio's kunnen uitgaan van een redelijk in te schatten trend in de ontwikkeling van hun aandeel in de BDU.

2005 2006 2007

BRU-Utrecht 82.903.000 83.506.000 96.570.000 SGH-Haaglanden 160.371.000 176.683.000 225.537.000 KAN-Arnhem/Nijmegen 53.645.000 56.884.000 71.493.000 SRA-Amsterdam 318.155.000 332.539.000 420.437.000 SRE-Eindhoven 31.111.000 31.983.000 39.003.000 SRR-Rotterdam 271.759.000 243.291.000 299.781.000 TWE-Twente 37.885.000 37.159.000 36.193.000 Drenthe 21.428.000 22.105.000 26.509.000 Flevoland 34.362.000 34.776.000 40.199.000 Fryslân 38.421.000 41.996.000 48.563.000 Gelderland 63.656.000 62.594.000 87.107.000 Groningen 50.359.000 51.435.000 68.353.000 Limburg 52.124.000 50.903.000 69.939.000 N-Brabant 73.125.000 77.182.000 90.570.000 N-Holland 54.253.000 56.401.000 103.889.000 Overijssel 28.229.142 22.542.000 31.820.000 Utrecht 28.238.000 29.295.000 49.759.000 Zeeland 19.975.000 20.854.000 26.806.000 Z-Holland 67.237.000 71.380.000 97.582.000


---

VenW/DGP-2007/8190


12. Welke verschuivingen tussen de regio's treden op als gevolg van de nieuwe wijze van berekenen? (indien dit per regio onmogelijk is, graag een onderscheid naar sterk stedelijk, stedelijk, weinig stedelijk en platteland)

12. Op het moment van invoeren zijn er geen verschuivingen tussen de regio's. Door verschillen in groei in de regio's zal de groei van de BDU per regio ook iets kunnen verschillen. Uit simulaties met proefinvullingen van de nieuwe verdeelsleutel is gebleken, dat rekening houdend met voorgenomen (bouw)plannen van de regio's en een reële groei van de BDU van 1,1% per jaar (coalitie-akkoord, zie vraag 8) zelfs de regio's met een relatieve krimp nog een geringe stijging van de BDU zullen ontvangen. Hierbij zij opgemerkt, dat in de praktijk de daadwerkelijke realisering van bouwplannen over het algemeen achterloopt ten opzichte van de planning, en dus de verschillen tussen de regio's geringer zullen zijn.

Kortom het beeld in euro's is dat de ene regio meer stijgt dan de andere, dit betekent overigens dat de relatieve aandelen in de (stijgende) totale BDU zowel dalende als stijgende regio's kent. Voorbeelden van relatieve stijgers zijn de provincies Flevoland en Groningen, van relatieve dalers de provincie Limburg en de Stadsregio Amsterdam.


13. Welke beleidsprioriteiten uit de Nota Mobiliteit werden in de tijdelijke verdeelsleutel geaccommodeerd?

14. Welke beleidsprioriteiten uit de Nota Mobiliteit worden in de nieuwe verdeelsleutel geaccommodeerd?

13. en 14. Zowel ten tijde van het opstellen van de tijdelijke verdeelsleutel als nu bij het ontwikkelen van de nieuwe, dynamische sleutel is gezamenlijk met de koepels van decentrale overheden geconstateerd, dat er uit de Nota Mobiliteit geen wensen volgen ten aanzien van een herverdeling van de beschikbare BDU middelen over de 19 regio's. De nieuwe verdeelsleutel voegt daarom uitsluitend dynamiek toe aan de reeds bestaande verdeling, zodat op termijn de verschillen in groei van de verkeer- en vervoertaken tussen de regio's ook hun beslag krijgen in verschillen in het aandeel van de regio's in de totale BDU.


15. Welke financiële verschuivingen worden teweeggebracht met de nieuwe verdeelsleutel?

15. Op het moment van invoeren geen, zie ook vraag 10. In latere jaren stijgt het budget van de ene regio iets meer dan dat van de andere, zie ook vraag 12. De omvang daarvan is echter in hoge mate afhankelijk van het tempo waarin voorgenomen (bouw)plannen in de regio's worden gerealiseerd.


---

VenW/DGP-2007/8190


16. In welke begroting zijn of worden de financiële verschuivingen verwerkt?

16. Voor de rijksbegroting wijzigt er niets. De omvang van het budget voor de BDU is onafhankelijk van de verdeelsleutel van de BDU, deze laatste kan per definitie niets anders doen dan het beschikbare budget verdelen over de 19 regio's.

De regio's zullen de omvang van de BDU, die zij ontvangen verwerken in hun begrotingen. Daarbij zal het budget van de ene regio iets meer stijgen dan dat van de andere, zie ook vraag 12.


17. Op welke manier gaat de nieuwe verdeling rekening houden met de verschillen in dynamiek tussen de afzonderlijke provincies en plusregio's? Welke provincies en plusregio's zullen hier (financieel) van profiteren?

17. Dit gebeurt doordat in de sleutel het aantal woningen en de omgevings-adressen- dichtheid als factoren zijn opgenomen. Zie de antwoorden op de vragen 7, 10 en 12.
Van profiteren is mijn inziens geen sprake, regio's die voor een relatief grotere groei van hun opgaven staan ontvangen ook een relatief meer extra geld uit de BDU, zodat zij hun toegenomen opgaven ook kunnen uitvoeren.


18. Welke integrale structuurkenmerken zullen een rol spelen in de verdeelformule? Waarom is voor deze en niet voor andere structuurkenmerken gekozen?

18. Als structuurkenmerken is gekozen voor aantal woningen maal omgevings- adressen-dichtheid. Deze bleken in de ontwikkelingsstudie van de nieuwe verdeelsleutel de hoogste correlatie met de regionale opgaven te geven, met behoud van voldoende transparantie van de formule. In deze studie is in samenwerking met de regionale overheden en hun koepels eerst gekeken naar regionale opgaven, vervolgens zijn daar indicatoren uit afgeleid en deze zijn weer geconfronteerd met een groot aantal mogelijke structuurkenmerken. Een en ander heeft tenslotte geresulteerd in bovengenoemde keuze.


19. Kunt u per provincie en plusregio aangeven wat de mening is over dit nieuwe verdelingsvoorstel?

19. De nieuwe verdeelsleutel is ontwikkeld in een open en transparant proces, waarin de koepels van de regionale overheden en (deels via deze organisaties) de provincies en stadsregio's zijn betrokken. Op bestuurlijk niveau is meermalen over de nieuwe sleutel gesproken en zijn de regio's via hun koepels akkoord gegaan met de nieuwe verdeelsleutel. Ik heb geen overzicht van hoe in de interne
---

VenW/DGP-2007/8190

bestuurlijke overleggen voorafgaand aan het beslissende Nationale Mobiliteits Beraad de koepels van decentrale overheden (IPO, SKVV en VNG) tot hun eindoordeel zijn gekomen.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

J.C. Huizinga-Heringa


---