Raad van State



Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200705288/2
Publicatie datum: vrijdag 26 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---

200705288/2.
Datum uitspraak: 26 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de stichting "Stichting Behoud de Kamp", gevestigd te Zuidveen, mede namens Buurtvereniging Zuidveen en 22 omwonenden uit Steenwijk en Zuidveen,
verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2007 heeft de gemeenteraad van Steenwijkerland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 januari 2007, het bestemmingsplan "Steenwijk De Schans" vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 19 juni 2007, kenmerk 2007/0409486, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 31 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief van 31 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door {voorzitter} van de stichting, en dr. H.A. Visscher, landschapsdeskundige, en verweerder, vertegenwoordigd T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder is de raad ter zitting als partij gehoord, vertegenwoordigd door J. Mulder en ing. A.J. Bragt, ambtenaren van de gemeente.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan behelst de ontwikkeling van een woonlocatie in Steenwijk aan de kant van Zuidveen en maakt de bouw van circa 480 woningen mogelijk, waarmee naar verwachting voor 4-6 jaar in de woningbouwbehoefte van Steenwijk wordt voorzien. Het plangebied is circa 29 ha groot en wordt globaal begrensd door de Schansweg, de Trappenweg, de Harm Wichersweg en de lintbebouwing langs de Burgemeester G.W. Stroinkweg. Het plangebied is gelegen in het gebied dat plaatselijk bekend staat als de Steenwijker Kamp.

2.3. Ter zitting hebben verzoekers toegelicht dat zij zich richten tegen de door verweerder aan het plan verleende goedkeuring en dat zij met hun verzoek beogen te voorkomen dat de daadwerkelijke bouwactiviteiten binnenkort aanvangen, aangezien de voorziene bouw van de woonwijk huns inziens een ernstige aantasting van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geologische, archeologische, aardkundige waarden en natuurwaarden met zich zal brengen, het woon- en leefklimaat zal aantasten, voor toenemende verkeersdruk en lichtvervuiling zal zorgen en problemen met de waterhuishouding zal geven. In dit verband hebben zij er tevens op gewezen dat huns inziens voldoende alternatieven aanwezig zijn.

2.4. Verweerder en de raad van de gemeente Steenwijkerland hechten groot belang aan spoedige realisering van de woonwijk, om te kunnen voldoen aan de taakstelling als streekcentrum voor de regio en omdat met deze woningbouw wordt voorzien in een belangrijke maatschappelijke behoefte. Blijkens de stukken en zoals ter zitting van de kant van verweerder is toegelicht, beoogt men begin 2008 te beginnen met het bouwrijp maken van de desbetreffende gronden voor de realisering van de eerste fase van de woningbouw. Volgens verweerder bestaan geen beletselen voor een spoedige uitvoering van het plan, aangezien nadere uitwerking van het plan niet nodig is, de benodigde gronden in eigendom zijn verworven en reeds een projectleider is aangetrokken.

2.5. Verweerder stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat provincie en gemeente erkennen dat het gebied een breed scala aan waarden omvat, zoals onder meer landschappelijke waarden en natuurwaarden, cultuurhistorische, geologische en aardkundige waarden, maar dat die waarden volgens hen niet van een zodanig gewicht zijn dat daarom van woningbouw zou moeten worden afgezien. De door verzoekers naar voren gebrachte alternatieve locaties worden volgens verweerder reeds ontwikkeld, zijn indicatief genoemd voor woningbouw op lange termijn dan wel hebben niet dezelfde capaciteit als het plangebied. Verzoekers brengen volgens verweerder op zichzelf terecht naar voren dat het realiseren van de nieuwe woonwijk tot een toename van de verkeersdruk zal leiden, maar volgens verweerder bestaat geen aanleiding voor problemen met bereikbaarheid of voor verkeersonveilige situaties, omdat de desbetreffende wegen na het treffen van diverse verkeersmaatregelen voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer te verwerken. Ditzelfde geldt, aldus verweerder, voor de uitstraling van licht na realisering van het plan. Deze zal toenemen als gevolg van de nieuwe woonwijk, maar aangezien de directe omgeving, naast de kern Zuidveen, bestaat uit agrarische gronden zal het effect hiervan niet groot zijn. Naar aanleiding van de problemen met de waterhuishouding die verzoekers voorzien, heeft verweerder erop gewezen dat het waterschap Reest en Wieden het plan op het aspect water heeft getoetst en in dit opzicht een positief advies heeft gegeven. Bovendien zal in het plangebied een aangepast verbeterd gescheiden rioolstelsel worden toegepast.

2.6. De Voorzitter stelt vast dat het plangebied niet is gelegen in een gebied waarvoor een bijzonder beschermingsregime geldt. Tevens stelt de Voorzitter vast dat verzoekers de stelling van verweerder dat het een relatief klein gebied betreft, niet betwisten. De noodzaak voor de bouw van de woonwijk acht de Voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt. De Voorzitter stelt verder vast dat bij het opstellen van het bestemmingsplan onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan met betrekking tot onder meer geluid, luchtkwaliteit, natuurwaarden, ecologie, waterhuishouding, verkeersaspecten en archeologie. Geen van deze onderzoeken concludeert dat significante negatieve effecten zijn te verwachten. De Voorzitter constateert dat verzoekers niet zozeer de conclusies van de rapporten betwisten, maar veeleer hun eigen oordeel hier tegenover stellen over het gewicht dat zou moeten worden toegekend aan de desbetreffende waarden en belangen bezien in relatie tot de beoogde woningbouw. De Voorzitter stelt tevens vast dat in de omstandigheden zoals hiervoor weergegeven voor verweerder geen aanleiding behoefde te bestaan om alternatieven, wat daarvan verder ook zij, in aanmerking te nemen.

Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de belangen die zijn gemoeid met woningbouw in dit geval doorslaggevend gewicht wordt toegekend. Evenmin ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht op voorhand aanleiding voor het oordeel dat verweerder anderszins onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld door goedkeuring aan het plan te verlenen.

2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007

204.