Raad van State



Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200705543/2
Publicatie datum: vrijdag 26 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---

200705543/2.
Datum uitspraak: 26 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:


1. {verzoekers sub 1}, wonend dan wel gevestigd te {plaats},
2. de vereniging "Vereniging De Groene Ring", gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

3. {verzoeker sub 3}, wonend te {woonplaats},

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2005 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2005, het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch, vastgesteld. Bij besluit van 1 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Vught, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 januari 2005, het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Vught, vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 20 september 2005, kenmerk 1082997, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 22 november 2006 in zaak no. 200509477/1 heeft de Afdeling, beslissend op de beroepen van verzoekers en anderen, dit besluit vernietigd.

Bij besluit van 12 juni 2007, kenmerk 1282984, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 4 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, verzoekster sub
2 bij brief van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2007, en verzoeker sub 3 bij brief van 3 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2007, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief van 4 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brief van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2007, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en bij brief van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, heeft verzoeker sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Door alle partijen zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen verzonden.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2007, waar verzoekers sub 1 in de persoon van en vertegenwoordigd door {gemachtigde}, verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door haar secretaris, verzoeker sub 3 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie en ir. L. Runia, werkzaam bij bureau Oranjewoud te Oosterhout, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting als partij gehoord de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door P.L. Hendriks en H.M. de Winter, ambtenaren van de gemeente 's-Hertogenbosch, en de gemeenteraad van Vught, vertegenwoordigd door C.A. van Kuijk, ambtenaar van de gemeente Vught.
Bij brief van 12 oktober 2007, ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster sub 2 haar verzoek ingetrokken.


2. Overwegingen

2.1. Als gevolg van de intrekking van het verzoek van verzoekster sub 2 bij brief van 12 oktober 2007, wordt haar verzoek buiten verdere behandeling gelaten. Deze uitspraak heeft op het verzoek van verzoekster sub 2 dan ook geen betrekking.

Aangezien de verzoeken van de overige verzoekers uitsluitend betrekking hebben op het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught" voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente 's-Hertogenbosch, heeft deze uitspraak evenmin betrekking op het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught" voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Vught.

2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.3. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op het geding van toepassing blijft.

2.4. Het plan voorziet in de aanleg van een autoweg aan de zuidwestrand van 's-Hertogenbosch, die op het grondgebied van zowel de gemeente 's-Hertogenbosch als de gemeente Vught zal worden gerealiseerd. De Randweg vormt een verbinding tussen knooppunt Vught op de A2 en knooppunt Vlijmen op de A59.

2.5. Verzoekers sub 1 en 3 brengen naar voren dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij beogen concrete handelingen ter uitvoering van het plan tegen te gaan, die huns inziens een onomkeerbare situatie tot gevolg zullen hebben.

2.6. Blijkens de stukken en zoals ter zitting van de kant van verweerder is toegelicht, wenst men op gemeentelijk en provinciaal niveau op zo kort mogelijke termijn met de verwezenlijking van het plan te beginnen, vooral met het gedeelte bij het nieuwe ziekenhuis in Willemspoort. Verweerder en de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch hebben er in dit verband op gewezen dat het oplossen van de al jaren bestaande verkeer en fileproblematiek nog urgenter is geworden nu de bouw van dit aan de Vlijmenseweg gelegen ziekenhuis inmiddels is gestart. Ook de voortgang van de plannen voor woningbouw en andere stedelijke ontwikkelingen in de directe omgeving, die een goede ontsluiting vereisen, maken het op korte termijn starten met de aanleg van de Randweg noodzakelijk, aldus verweerder. Verweerder en de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch benadrukken het grote maatschappelijke belang van spoedige aanleg van de weg en brengen naar voren dat thans aan alle eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 wordt voldaan en dat ook overigens geen beletselen bestaan voor spoedige realisering van de weg. Zo zijn de noodzakelijke financiële middelen beschikbaar en de benodigde bouwvergunningen aangevraagd, is de eigendom van de desbetreffende gronden geregeld en liggen bestekken gereed voor aanbesteding.

2.7. Verzoekers sub 1 hebben enkele meer procedurele punten naar voren gebracht die huns inziens leiden tot de conclusie dat het besluit van verweerder onrechtmatig is. Zo is naar hun mening ten onrechte niet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld en ten onrechte niet de gehele inspraakprocedure opnieuw doorlopen nadat de Afdeling bij haar uitspraak van 22 november 2006 het besluit van verweerder van 20 september 2005 had vernietigd. Ook is huns inziens ten onrechte het nieuwe rapport Luchtkwaliteit dat naar aanleiding van die Afdelingsuitspraak is opgesteld, niet opnieuw onderwerp van inspraak geweest. Verzoekers sub 1 stellen zich op het standpunt dat al degenen die tijdig zienswijzen hebben ingediend, door verweerder over dit rapport hadden moeten worden geïnformeerd. Tevens zijn zij van mening dat dit rapport een dermate groot aantal gebreken vertoont dat serieuze inspraak op dit rapport niet mogelijk was.

Verder heeft verweerder volgens verzoekers sub 1 ten behoeve van het nieuwe rapport Luchtkwaliteit ten onrechte het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2006 toegepast. Volgens hen had dit het Meet- en rekenvoorschrift 2005 moeten zijn, omdat sprake was van een al lopende procedure. Voorts wijzen verzoekers sub
1 op een aantal inhoudelijke gebreken van het rapport. Ten slotte getuigt het volgens verzoekers sub 1 niet van goed bestuur dat verweerder zich strikt aan de wettelijke data heeft gehouden om niet te hoeven voldoen aan de verplichting tot het maken van geluidsbelastingkaarten.


2.8. Bij haar uitspraak van 22 november 2006 in zaak no. 200509477/1 heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 20 september 2005 vernietigd, waarbij verweerder, voor zover thans van belang, goedkeuring had verleend aan het bestemmingsplan "Randweg 's-Hertogenbosch-Vught" van de gemeente 's-Hertogenbosch. De vernietiging vond plaats op de grondslag van het beroep van {verzoekers sub 1} en betrof het aspect luchtkwaliteit. In dit verband heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 november 2006 overwogen:

"2.10.8. In het Rapport Luchtkwaliteit zijn verkeersintensiteiten uitgaande van scenario 1 toegepast. Deze moeten gelet op het MER als te laag worden beschouwd. Verweerder kon zijn conclusie dat het Blk 2005 niet in de weg staat aan de goedkeuring van het bestemmingsplan, derhalve niet uitsluitend op dit rapport baseren. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van {verzoekers sub 1} is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd."

De overige beroepsgronden van deze en de overige appellanten slaagden blijkens de uitspraak van 22 november 2006 niet.

2.8.1. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het nemen van zijn nieuwe besluit dat thans in het geding is, in dit geval ermee heeft kunnen volstaan zijn hernieuwde beoordeling te beperken tot het aspect luchtkwaliteit en omtrent de overige aspecten te verwijzen naar zijn eerdere overwegingen, zoals opgenomen in het besluit van 20 september 2005, alsmede naar de overwegingen van de Afdeling daaromtrent in de uitspraak van 22 november 2006.

Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de beroepsgrond van verzoekers sub 1 met betrekking tot het niet opnieuw doorlopen van de gehele inspraakprocedure na de vernietiging door de Afdeling, niet zal slagen.

2.8.2. Ditzelfde geldt met betrekking tot het betoog van verzoekers sub 1 omtrent het niet opnieuw inbrengen in de inspraakprocedure van het nieuwe Rapport Luchtkwaliteit. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 en met name de overwegingen 2.10. tot en met 2.10.9., heeft verweerder een hernieuwd rapport Luchtkwaliteit laten opstellen. Dit hernieuwde rapport "Randweg 's-Hertogenbosch, Beoordeling effecten lucht en geluid" van 21 maart 2007 ligt ten grondslag aan het goedkeuringsbesluit van verweerder van 12 juni 2007. Niet valt op voorhand in te zien dat verweerder onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld door degenen die tegen het goedkeuringsbesluit van 20 september 2005 beroep hadden ingesteld de gelegenheid te bieden schriftelijk op het rapport te reageren.

2.8.3. Evenmin valt op voorhand in te zien dat de gestelde gebreken in het nieuwe Rapport Luchtkwaliteit in de bodemprocedure zullen leiden tot de conclusie dat het voor verzoekers niet goed mogelijk was serieus op dit rapport te reageren of dat verweerder in feite geen gelegenheid heeft geboden tot inspraak op dit rapport, aangezien het hier vooral fouten in de opmaak van het rapport betreft, zoals verkeerde verwijzingen naar bijlagen.

2.9. Op zichzelf terecht hebben verzoekers sub 1 erop gewezen dat bij het opstellen van het Rapport Luchtkwaliteit dat aan het goedkeuringsbesluit van verweerder van 20 september 2005 ten grondslag lag, is gebruik gemaakt van het Meet- en regelvoorschrift 2005, terwijl bij het opstellen van het nieuwe, aan het thans in het geding zijnde goedkeuringsbesluit ten grondslag liggende Rapport is gebruik gemaakt van het in 2006 gewijzigde Meet- en regelvoorschrift. Aangezien verweerder, behoudens uitzonderingen die hier vooralsnog niet zijn gesteld of gebleken, bij het nemen van zijn besluit diende uit te gaan van de op dat moment geldende wet- en regelgeving en het in 2006 gewijzigde Meet- en regelvoorschrift bovendien de neerslag is van de op dat moment meest actuele inzichten, heeft de Voorzitter niet de verwachting dat het betoog van verzoekers sub 1 dat het nieuwe Meet- en regelvoorschrift ten onrechte is toegepast, in de bodemprocedure zal slagen.

2.10. De conclusie van het rapport "Randweg 's-Hertogenbosch, Beoordeling effecten lucht en geluid" van 21 maart 2007 is dat het plan, ook bij mobiliteitsscenario 2, voldoet aan de vereisten van het Besluit Luchtkwaliteit en de Wet geluidhinder.

Verzoekers sub 1 voeren, samengevat weergegeven, aan dat verkeersgegevens zijn gebruikt die afwijken van het MER, dat voor een aantal wegvakken ten onrechte is gebruik gemaakt van Standaardrekenmethode 2, dat een onvolledige keuze heeft plaatsgevonden van het aantal beoordelingspunten, dat in strijd met artikel 15 van het Meet- en regelvoorschrift de vermelding in de verslaglegging van de bij de berekening gebruikte gegevens onvolledig is, dat een cijfermatige onderbouwing van de conclusies ontbreekt en dat de gemeente 's-Hertogenbosch en verweerder elkaar tegenspreken over het aantal goederentreinen. In verband hiermee bestrijden verzoekers sub 1 de uitkomsten van het rapport.

2.10.1. Op grond van de stukken en de ter zitting van de kant van verweerder gegeven toelichting acht de Voorzitter niet aannemelijk dat verweerder van onjuiste gegevens met betrekking tot verkeersintensiteiten is uitgegaan en geen rekening heeft gehouden met de woningbouwontwikkeling van Vught-Noord, de ontwikkelingen omtrent het gebied Vlijmenseweg of de ontwikkeling Willemspoort. Onder meer gelet op de toelichting van verweerder op de gebruikte rekenmethode en op het aantal goederentreinen, mede aan de hand van gegevens van Prorail, is de Voorzitter op deze punten niet gebleken van tekortkomingen. Ook voor het overige ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers sub 1 hebben aangevoerd vooralsnog geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de gehanteerde gegevens onjuist zijn of dat aan de berekeningen in het rapport anderszins gebreken kleven. Gelet hierop moet het er voorshands voor worden gehouden dat de op deze gegevens en berekeningen gebaseerde conclusie van het rapport niet onjuist is.

2.11. Met betrekking tot het betoog van verzoekers sub 1 betreffende de geluidsbelastingkaarten verwijst de Voorzitter naar de overwegingen 2.12. tot en met 2.12.4. van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006. Zoals de Afdeling daar heeft vastgesteld, is de eerste datum vóór welke geluidsbelastingkaarten moeten zijn vastgesteld 30 juni 2007. Ten tijde van het nemen van het besluit van 12 juni 2007 was deze termijn nog niet verstreken, zodat de Voorzitter niet de verwachting heeft dat verzoekers sub 1 met hun betoog op dit punt vernietiging van het goedkeuringsbesluit zullen bewerkstelligen. In de omstandigheid dat tussen deze datum en de datum van het bestreden besluit slechts een korte periode is gelegen, ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

2.12. Verzoeker sub 3 benadrukt het belang van goede openbaar-vervoersverbindingen en brengt in dit verband naar voren, samengevat weergegeven, dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan onderzoeken die aantonen dat hervatten van vervallen treindiensten en (opnieuw) in gebruik nemen van alternatieve spoorlijnen een oplossing kunnen bieden van de
mobiliteitsproblematiek. Verzoeker noemt hierbij met name de voormalige Langestraatspoorlijn en het traject Uden - Veghel - Schijndel - Boxtel - Vught - 's-Hertogenbosch vice versa. Hij wijst erop dat juist deze verbindingen door de aanleg van de Randweg onmogelijk worden gemaakt.

2.12.1. Aangezien de Afdeling in haar uitspraak van 22 november 2006 heeft overwogen dat onder anderen verzoeker sub 3 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het probleemoplossend vermogen van zijn alternatieven gelijkwaardig moet worden geacht aan dat van de Randweg, zodat verweerder in redelijkheid aan deze alternatieven voorbij heeft kunnen gaan, heeft de Voorzitter niet de verwachting dat in de bodemprocedure door de Afdeling zal worden geoordeeld dat verweerder in het beroep van verzoeker sub 3 aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.

2.13. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken van verzoekers sub 1 en verzoeker sub 3 om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007

204.