"microbiologische veiligheid van verse groenten" Drs. E. Franz: "Microbiologische Veiligheid van Verse Groenten" 26 okt 2007 16:00

Onderdeel: Wageningen Universiteit

Locatie: Aula, gebouw 362, Gen. Foulkesweg 1, Wageningen
Organisatie: Wageningen universiteit

Promotor: prof.dr.ir. A.H.C. Van Bruggen (Biologische bedrijfssystemen)

Co-Promotor: Dr.ir. A.J. Termorshuizen

De laatste decennia neemt het aantal uitbraken van voedselvergiftiging toe, die zijn terug te voeren op het eten van verse groenten en fruit. Meestal gaat het om sla, waarbij de vergiftiging meestal veroorzaakt wordt door twee bacteriën, E. coli O 157:H7 en Salmonella, maar ook andere ziekteverwekkers spelen een rol. Koeien zijn dragers van deze bacteriën zonder er zelf ziek van te worden. De besmetting van koeienmest met E. coli O157 van 16 biologische en 9 gangbare melkveebedrijven was gemiddeld 52%, en was vergelijkbaar op de biologische en gangbare bedrijven. Besmetting van sla is dan ook mogelijk wanneer koeienmest - of andere mest - is toegediend. Dierlijke mest wordt wereldwijd gebruikt als meststof voor de productie van voedselgewassen, met name in gebieden waar ook intensieve veehouderij voorkomt. Onderzoek onder gecontroleerde omstandigheden laat zien dat E. coli O157:H7 en Salmonella Typhimurium zowel op als in de sla-planten kunnen vóórkomen. Chemische ontsmettingsmiddelen en waswater zouden niet doordringen in sla en zouden dus niet helpen om alle ziekteverwekkers te verwijderen. Omdat sla rauw wordt gegeten, kan besmette sla dus voedselvergiftiging veroorzaken. Dat betekent dat de beste strategie voorkómen van besmetting is. Vervolgens is uitgebreid onderzoek gedaan aan factoren in de primaire productie van sla die besmetting met ziekteverwekkers zouden kunnen voorkomen, zoals mest- en bodemkwaliteit. Onder gecontroleerde omstandigheden overleven E. coli O157:H7 en Salmonella Typhimurium het slechtst als de mest een hoge pH heeft en weinig makkelijk opneembare koolstofbronnen bevat, zoals in vaste mest met een hoog vezelgehalte. Een hoog vezelgehalte in de mest kan bereikt worden door een vezelrijk dieet. Onderzoek naar de overleving van E. coli O157:H7 in 36 verschillende Nederlandse bodems leidde tot dezelfde conclusie: de overleving is het slechtst wanneer de grond relatief weinig makkelijk opneembare koolstofbronnen bevat. Dit kan worden bereikt door vaste mest of compost te gebruiken in plaats van drijfmest. Grond met weinig gemakkelijk opneembare koolstofbronnen heeft als extra voordeel dat de biodiversiteit omhoog gaat. Dat leidt waarschijnlijk tot meer weerstand tegen het vestigen van de ziekteverwekkers. Ook de kans op aanwezigheid van specifieke antagonisten neemt toe met toenemende biodiversiteit. Voedselarme grond is te verkrijgen door te bemesten met vaste mest in plaats van drijfmest. Met de data verzameld in dit project is een risicomodel gemaakt om de kans op besmetting van sla met E.coli O157:H7 te berekenen. Het model schat een gemiddeld risico van 0.34 besmette slakroppen per hectare. Een traditioneel biologisch produktie-scenario kan dit reduceren naar gemiddeld 0.10 besmette slakroppen per hectare, terwijl een intensief gangbaar produktie-scenario dit verhoogt naar 0.89. Sla heeft de meeste kans besmet te raken als de mest kort is bewaard en de hoeveelheid E.coli O157:H7 hoog is. Kans op besmetting kan geminimaliseerd worden door door de mest minimaal 30 dagen te bewaren en minimaal 60 dagen aan te houden tussen aanbrengen van de mest en planten van de sla.

Titel proefschrift: "Ecology and Risk Assessment of E. coli O157:H7 and Salmonella Typhimurium in the Primary Production Chain of Lettuce"