Raad van State
Uitspraak Raad van State -
Zaaknummer: 200706440/1 en 200706440/2
Publicatie datum: donderdag 25 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Wageningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---
200706440/1 en 200706440/2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
{appellanten}, allen wonend te Wageningen,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/2144 van de rechtbank Arnhem van
23 augustus 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2006 heeft het college van burgemeester
en wethouders van Wageningen (hierna: het college) aan Swagro Bouw
B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een
appartementengebouw op het perceel Dolderstraat 1 tot en met 11D
(oneven; tevens bekend als Nobelweg 3) te Wageningen (hierna: het
perceel).
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college het door appellanten
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft
de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellanten
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is
aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 september
2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2007, hoger
beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 6 september
2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2007, hebben
appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
Bij brief van 9 oktober 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007,
waar appellanten, in de personen van {twee van de appellanten}, en het
college, vertegenwoordigd door ing. H. de Jong, ambtenaar van de
gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord
{vergunninghoudster}, rechtsopvolgster van Swagro Bouw B.V.,
vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, en
{directeur}.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat, nu partijen op die
mogelijkheid in de uitnodiging voor de zitting is gewezen, ook
overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen
in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan, dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan
"Bovenbuurt 1976", voorziet in de bouw van een appartementengebouw met
zes bouwlagen bij een kruispunt. De bedoeling is dat uiteindelijk drie
appartementengebouwen bij het kruispunt worden opgericht. Om
verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college
krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat hen door
de verantwoordelijke wethouder is toegezegd dat de uitwerking van de
plannen voor het perceel in overleg met hen als bewoners zou gebeuren,
hetgeen niet is gebeurd.
2.3.1. Blijkens het verslag van de openbare vergadering van de
commissie voor ruimtelijke ordening, grondzaken en milieu van 9 mei
2001 heeft een wethouder, als voorzitter van die commissie, te kennen
gegeven dat de in de "Stedenbouwkundige Studie Nobelweg e.o." van 18
oktober 2000 neergelegde variant 2 zal worden uitgewerkt in overleg
met de bewoners. Van een inhoudelijke toezegging betreffende het
onderhavige bouwplan is geen sprake. Ten hoogste kan worden gesproken
van een toezegging met betrekking tot een procedurele inspanning die
ziet op de uitwerking van plannen die het college voor het perceel en
zijn omgeving had. Die uitwerking is thans niet meer aan de orde,
aangezien, zoals het college ter zitting heeft aangegeven, de
planvorming voor het perceel door een projectontwikkelaar ter hand is
genomen. Nu voorts, gelet op het door het gemeentebestuur en
vergunninghoudster ingenomen standpunt met betrekking tot de
ontwikkeling van het perceel, niet aannemelijk is dat overleg met
appellanten zou hebben geleid tot een bouwplan met minder dan zes
bouwlagen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het
besluit op bezwaar te vernietigen vanwege het achterwege blijven van
dat overleg. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking, dat
appellanten hun standpunt over de onwenselijkheid van dit bouwplan
zowel voor als na de vergunningverlening naar voren hebben gebracht.
Het betoog faalt.
2.4. Appellanten betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen
verlenen. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan niet is voorzien van
een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, tweede
lid, van de WRO.
2.4.1. In de "Ruimtelijke onderbouwing 'Nobelweg 3'" wordt vermeld dat
er vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanleiding bestaat om de bij het
kruispunt beoogde appartementengebouwen niet tot vier lagen te
beperken. Het aantal van vier lagen komt overeen met de hoogte van de
bestaande bebouwing in de omgeving van het perceel. Hierdoor zal
nieuwbouw in vier lagen zich manifesteren als een voortzetting van de
bestaande bebouwing, waardoor in de structuur van de wijk de
Dolderstraat in hiërarchie ondergeschikt lijkt aan de Nobelweg. Om dit
te voorkomen bestaat, aldus de ruimtelijke onderbouwing, aanleiding
het kruispunt waaraan het bouwplan ligt als een zelfstandig ruimtelijk
element (entiteit) boven beide wegen uit te tillen met bebouwing met
een vergelijkbare "footprint" en eenduidige hoogte. Van een accent is
volgens de ruimtelijke onderbouwing al sprake bij een hoogte van 1,5
maal de hoogte van de aangrenzende bebouwing. Om het kruispunt als een
entiteit te ervaren moet de hogere bebouwing op minimaal drie hoeken
worden gerealiseerd. Bij één of twee hogere gebouwen is er sprake van
incidenten, waarvoor de structuur van de wijk geen aanleiding geeft.
2.4.2. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank met
juistheid geconcludeerd dat het college met deze motivering, gelet op
de beslissingsruimte die het college ten deze toekomt, voldoende is
ingegaan op de hoogte van het bouwplan in relatie tot de omgeving. Zij
heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de
ruimtelijke onderbouwing op dit punt niet voldoet aan de daaraan te
stellen eisen. Dat, zoals appellanten betogen, in de
"Stedenbouwkundige Studie Nobelweg e.o." wordt uitgegaan van gebouwen
met maximaal vier bouwlagen, leidt niet tot een ander oordeel. Die
studie heeft immers slechts een globaal karakter en het college heeft
in de "Ruimtelijke onderbouwing 'Nobelweg 3'" afdoende gemotiveerd
waarom vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanleiding bestaat om het
bouwplan niet tot vier lagen te beperken. De stelling van appellanten
dat met name financiële redenen ten grondslag liggen aan de beslissing
om een appartementengebouw met zes bouwlagen te realiseren, doet, wat
daar ook van zij, aan de draagkracht van de door het college gegeven
motivering niet af en leidt derhalve evenmin tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te
worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2007
457.