Veiligheidsbeoordeling van nieuwe
voedingsmiddelen (2)
Gezondheidsraad
Health Council of the Netherlands
Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderwerp : aanbieding advies VNV(2)
Uw kenmerk : GZB/VVB 993428
Ons kenmerk : U-1385/ES/db/622
Bijlagen : 1
Datum : 25 oktober 2007
Geachte minister,
Van 1999 tot en met 2004 voerde de Commissie Veiligheidsbeoordeling Nieuwe Voedings-
middelen (VNV) van de Gezondheidsraad een groot aantal dossierbeoordelingen uit. Met
ingang van 2005 zijn de werkzaamheden van deze commissie overgegaan naar het College
ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Ter afsluiting van haar taak bij de Gezondheidsraad
en in aanvulling op haar advies uit 2002 (Veiligheidsbeoordeling van nieuwe voedingsmid-
delen, publicatie nr 2002/05VNV) bied ik u hierbij het advies Veiligheidsbeoordeling van
nieuwe voedingsmiddelen (2) van de Commissie VNV aan, gehoord de Beraadsgroep Voe-
ding.
Met vriendelijke groet,
Prof. dr. ir. D. Kromhout,
vice-voorzitter
Bezoekadres Postadres
Parnassusplein 5 Postbus 16052
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag
Telefoon (070) 340 71 80 Telefax (070) 340 75 23
E-mail: ej.schoten@gr.nl www.gr.nl
Veiligheidsbeoordeling van nieuwe
voedingsmiddelen (2)
aan:
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
Nr. 2007/23, Den Haag, 25 oktober 2007
De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de rege-
ring en het parlement `voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien
van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid' (art. 22 Gezondheids-
wet).
De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
& Milieubeheer; Sociale Zaken & Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur &
Voedselkwaliteit. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, en
ontwikkelingen of trends signaleren die van belang zijn voor het overheidsbeleid.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden als regel
opgesteld door multidisciplinaire commissies van op persoonlijke titel
benoemde Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.
De Gezondheidsraad is lid van het European Science Advisory Network
for Health (EuSANH), een Europees netwerk van wetenschappelijke
adviesorganen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health
Technology Assessment (INAHTA), een internationaal samenwerkingsverband
van organisaties die zich bezig houden met health technology assessment.
INAHTA
U kunt het advies downloaden van www.gr.nl.
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:
Gezondheidsraad. Veiligheidsbeoordeling van nieuwe voedingsmiddelen (2).
Den Haag: Gezondheidsraad, 2007; publicatienr. 2007/23.
Preferred citation:
Health Council of the Netherlands. The safety assessment of novel foods. The
Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication no. 2007/23.
auteursrecht voorbehouden
all rights reserved
ISBN: 978-90-5549-677-8
Inhoud
Samenvatting 7
Executive summary 11
1 Inleiding 15
2 Wat is een nieuw voedingsmiddel? 18
2.1 De afbakening in de wetstekst 18
2.2 Statusbepaling 19
2.3 Bijzondere categorieën voedingsmiddelen 22
3 Notificaties 30
3.1 Criteria om in aanmerking te komen voor notificatie 30
3.2 Welke gegevens dient het dossier voor notificatie te bevatten? 31
3.3 `Wezenlijke gelijkwaardigheid' van voedingsmiddelen vaak discutabel 33
4 Dossiereisen voor autorisaties 34
4.1 Welke gegevens dient het dossier voor autorisatie te bevatten? 34
4.2 Aandachtspunten per categorie nieuw voedingsmiddel 35
4.3 Allergeniteit 37
Inhoud 5
5 Veiligheid na introductie 40
5.1 Marktmonitoring 40
5.2 Marktmonitoring door bedrijven 41
5.3 Beoordelen van signalen 43
6 Toekomst 45
Literatuur 47
Bijlagen 51
A Adviesaanvraag 52
B De commissie 54
C Uitgebrachte adviezen tot 1 januari 2005 57
D Berekende blootstellingsmarges bij ggo's 59
Inhoud 6
Samenvatting
Van 1999 tot 2004 voerde de commissie Veiligheidsbeoordeling Nieuwe
Voedingsmiddelen (VNV) van de Gezondheidsraad dossierbeoordelingen uit
binnen het kader van de Europese verordening 258/97. Naast adviezen over
concrete producten verscheen in 2002 een advies van deze commissie over het
beoordelingskader voor nieuwe voedingsmiddelen. Het voorliggende advies is
een aanvulling hierop, waarin de nadruk ligt op knelpunten bij het ten uitvoer
brengen van de verordening en op ontwikkelingen in het veld.
Wat is een nieuw voedingsmiddel?
De commissie signaleert dat er nog altijd veel discussie plaatsvindt over de vraag
of een product al dan niet als een nieuw voedingsmiddel moet worden
beschouwd. Volgens de verordening zijn producten geen nieuwe
voedingsmiddelen als ze sinds lang voor voedingsdoeleinden zijn gebruikt.
Volgens de commissie moet dit alleen gelden voor gedocumenteerd gebruik
binnen de Europese Unie. Als een van de lidstaten verklaart dat een
voedingsmiddel vóór 1997 in significante mate is geconsumeerd in die lidstaat
en dit onderbouwt met gegevens, wordt dit in de praktijk door alle andere
lidstaten geaccepteerd.
Er worden veel producten ontwikkeld door componenten die van nature in
voeding voorkomen in geconcentreerde vorm aan levensmiddelen toe te voegen.
De commissie VNV meent dat zulke producten afhankelijk van de
Samenvatting 7
concentratietoename en de aard van het ingrediënt soms als nieuw
voedingsmiddel aangemerkt dienen te worden. De samenstelling van
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong kan in bepaalde gevallen gericht
worden veranderd door verandering van het veevoer. De commissie is van
mening dat ook in zulke gevallen sprake is van nieuwe voedingsmiddelen
wanneer de eindproducten wezenlijk zijn veranderd in voedingswaarde, gehalte
aan ongewenste stoffen of metabolisme.
Een aantal malen werd de commissie geconfronteerd met voorstellen voor
toepassing van ingrediënten, die eerder in voedingssupplementen zijn gebruikt.
De commissie is van mening dat dit gebruik deze ingrediënten niet vrijwaart van
een toetsing in het kader van de nieuwe voedingsmiddelenwetgeving. Nieuwe
rassen die ontstaan door traditionele veredeling vallen volgens de huidige
verordening niet onder de nieuwe voedingsmiddelen. Volgens de commissie is
dat echter niet terecht als er op deze manier wezenlijke veranderingen in het
eindproduct zijn bewerkstelligd.
De commissie pleit ervoor de werkzaamheid van specifiek bio-actieve
stoffen niet los te zien van de veiligheid. Nieuwe toepassingen van bestaande
ingrediënten - zoals onder meer microvoedingsstoffen en voedingsvezels - in
bijzondere categorieën voedingsmiddelen zoals dieetvoeding voor medisch
gebruik en zuigelingenvoeding verdienen een nadere beoordeling.
Dossiereisen voor notificatie
Soms worden bekende voedingsmiddelen of ingrediënten verkregen uit een
nieuwe bron, dat wil zeggen een andere diersoort, plantensoort of micro-
organisme. Vaak doet men in zulke gevallen aanspraak op de zogenoemde
notificatieprocedure, waarbij de wezenlijke gelijkwaardigheid met een al
toegelaten voedingsmiddel moet worden aangetoond. De commissie is echter
van mening dat bij gebruik van een nieuwe bron een autorisatieprocedure vereist
is, tenzij het gaat om een product dat in vergaande mate is gezuiverd. Dan kan
een notificatie wel volstaan.
De commissie constateert dat verschillende Europese lidstaten in de praktijk
zeer uiteenlopend omgaan met de mogelijkheid om producten door middel van
de notificatieprocedure toe te laten op de markt. De eisen voor een
notificatiedossier moeten daarom op Europees niveau geharmoniseerd worden,
en de commissie geeft daarvoor een aantal suggesties. De kern van de
notificatieprocedure is het oordeel over wezenlijke gelijkwaardigheid met
toegelaten voedingsmiddelen, maar de commissie meent dat bij de behandeling
van een notificatieverzoek ook de totale vigerende wetgeving voor dat
Samenvatting 8
voedingsmiddel globaal moet worden nagelopen, zoals voorschriften aangaande
hygiëne en contaminanten. Voedingsmiddelen die ontstaan door toepassing van
een wezenlijk nieuw productieproces kunnen volgens de huidige verordening
alleen via een autorisatieprocedure worden beoordeeld. Volgens de commissie
zou echter een notificatie geëigend zijn als het eindproduct aantoonbaar
wezenlijk gelijkwaardig is aan een reeds bestaand product.
Dossiereisen voor autorisatie
De commissie heeft op basis van haar ervaring de dossiereisen uitgewerkt voor
autorisatie van verschillende categorieën nieuwe voedingsmiddelen. Deze eisen
dienen echter op Europees niveau geharmoniseerd te worden. In dit advies wordt
apart aandacht besteed aan de beoordeling van eventuele allergene
eigenschappen van een product, omdat volgens de commissie de methoden
hiervoor nog onvoldoende zijn geoperationaliseerd. Verder onderzoek naar
kruisreactiviteit van allergene eiwitten uit verschillende bronnen kan dienen als
basis voor een verbeterde premarktbeoordeling van allergene potentie van
nieuwe voedingsmiddelen. Overigens meent de commissie dat een eventuele
marktintroductie van nieuwe voedingsmiddelen met allergene eigenschappen
gekoppeld moet zijn aan adequate flankerende maatregelen. Gelet op de
wetenschappelijke beperkingen bij de premarktbeoordeling is een systematische
registratie gewenst van meldingen van het optreden van allergische reacties op
voedingsmiddelen.
Het belang van marktmonitoring
In haar advies van 2002 heeft de commissie zich uitgesproken over de
mogelijkheden van post launch monitoring voor nieuwe voedingsmiddelen. Uit
de ontwikkelingen sinds die tijd is gebleken dat marktmonitoring van specifiek
bioactieve componenten zoals plantensterolen inzicht geeft in het gebruik van
deze producten. De commissie onderschrijft aanbevelingen die door het RIVM
zijn gedaan op dit terrein. Zij juicht toe dat door de nieuwe Europese
traceerbaarheidswetgeving bij incidenten gerichter maatregelen genomen
kunnen worden.
De commissie heeft er begrip voor dat het belang van voedselveiligheid
wordt gerelativeerd ten opzichte van positieve effecten van voedingsmiddelen op
de gezondheid. Zij stelt echter dat het bereikte hoge niveau van voedselveiligheid
gehandhaafd dient te blijven en meent dat de huidige praktijk van
premarktbeoordeling van de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen daaraan
Samenvatting 9
bijdraagt. Sinds 1 januari 2005 zijn deze werkzaamheden overgegaan naar het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), waarbij deze commissie
een doorstart heeft gemaakt. Zo blijft zij een rol spelen in de Europese
beoordelingsprocedure voor nieuwe voedingsmiddelen.
Samenvatting 10
Executive summary
Health Council of the Netherlands. The safety assessment of novel foods.
The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication no.
2007/23.
From 1999 to 2004, the Health Council's Committee on the Safety Assessment
of Novel Foods (VNV) carried out dossier assessments in the context of Euro-
pean Regulation 258/97. In addition to advisory reports on specific products, in
2002 this Committee published an advisory report on an assessment framework
for novel foods. The present advisory report supplements that previous docu-
ment. Here, the emphasis is on topics associated with the implementation of the
regulation, and on developments in the field.
What is a novel food?
The Committee has highlighted the fact that there is still considerable debate
about when products should or should not be characterised as novel foods.
According to the regulation, products are not novel foods if they have a long and
safe tradition of use for dietary purposes. According to the Committee, this
should only apply to instances of documented use within the European Union. If
one of the member states declares that a food was consumed in significant quan-
tities on its territory prior to 1997, and if it can provide evidence to support this
claim, then all of the other member states tend to accept this.
Many products are being developed that involve the addition to foods, in
concentrated form, of components that occur naturally in foods. The VNV Com-
mittee takes the view that dependent on the size of the concentration increase
involved and on the nature of the ingredient in question such products should
Executive summary 11
sometimes be designated as novel foods. In certain cases, the composition of
foods of animal origin can be modified in a controlled way, through changes
made to cattle feed. The Committee believes that if there have been substantial
changes to the nutritional value of the end products, to the levels of undesirable
substances that they contain or to their metabolism, then these too should be
regarded as novel foods.
On several occasions, the Committee was confronted with proposals for the
use of ingredients that had previously been used in food supplements. The Com-
mittee believes that such use does not indemnify these ingredients against testing
in accordance with the new food legislation. According to the current regulation,
new strains developed by means of traditional improvement methods are not
considered to be novel foods. The Committee feels that this is inappropriate,
however, as the use of such methods brings about substantial changes in the end
product.
The Committee urges that the efficacy of specific bio-active compounds
should not be disengaged from the issue of safety. New uses for existing ingre-
dients such as micronutrients and dietary fibre in special categories of foods,
such as foods especially developed for medical purposes and infant formulas,
deserve further assessment.
Requirements for a notification dossier
New sources are sometimes found for familiar foods or ingredients. This may
involve a different species of animal, plant or micro-organism. Such cases often
involve the notification procedure, in which it must be established that the pro-
duct in question is substantially equivalent to a food that has already been appro-
ved. The Committee feels, however, that an authorisation procedure should be
mandatory when a new source is used, except in the case of products that are
highly purified. In such cases, a notification should be sufficient.
The Committee notes that, in practice, different European member states
vary considerably in their approach to the option of granting products admission
to the market by means of the notification procedure. The requirements for a
notification dossier should therefore be harmonised at European level. The Com-
mittee has put forward a number of suggestions to this end. The notification pro-
cedure centres around the judgement of whether or not there is substantial
equivalence to foods that have already been approved. However, it is the Com-
mittee's view that notification requests should automatically involve a broad
check of the entire body of current legislation pertaining to the food in question,
such as procedures concerning hygiene and contaminants. According to the cur-
Executive summary 12
rent regulation, foods that are created through the use of a substantially novel
production process can only be assessed by means of an authorisation procedure.
However, it is the Committee's view that a notification would be appropriate if
the end product can be shown to be substantially equivalent to an existing pro-
duct.
Requirements for an authorisation dossier
On the basis of its experience, the Committee has worked out the requirements to
be imposed on dossiers for the authorisation of various categories of novel foods.
These requirements must nevertheless be harmonised at European level. For the
purposes of this advisory report, separate consideration is given to the assess-
ment of any allergenic properties that a product might possess. This is because,
in the Committee's view, the methods for doing so have not yet been fully put
into practice. Further research into the cross-reactivity of allergenic proteins
from various sources can serve as the basis for an improved pre-marketing
assessment of the allergenic potential of novel foods. Incidentally, the Committee
feels that any market introduction of novel foods with allergenic properties
should be linked to adequate flanking measures. Given the scientific restrictions
associated with the pre-marketing assessment, there should be a systematic regi-
stration system for reports of the occurrence of allergic reactions to foods.
The importance of market monitoring
In its 2002 advisory report, the Committee expressed its views on the options for
the post-launch monitoring of novel foods. Subsequent developments have
shown that the market monitoring of specific bio-active compounds, such as
plant sterols, affords some insight into the ways in which these products are used.
The Committee endorses the recommendations made by the National Institute
for Public Health and the Environment (RIVM) in this field. It is delighted that
the new European traceability legislation will enable more tightly focused
measures to be taken in the event of incidents.
The Committee is fully cognizant of the fact that the interests of food safety
are viewed in the perspective of positive health effects of foods. However, it sta-
tes that the high level of food safety that has already been achieved must be
maintained. It takes the view that the current practice of pre-marketing assess-
ment of the safety of novel foods contributes to this. This Committee has now
been relaunched, following the transfer of this work to the Medicines Evaluation
Executive summary 13
Board Agency (CBG) on 1 January 2005. In this way, it continues to play a part
in the European assessment procedure for novel foods.
Executive summary 14
Hoofdstuk 1
Inleiding
In 1997 stelden het Europees Parlement en de Raad een communautaire
beoordelingsprocedure vast voor nieuwe voedingsmiddelen in verordening (EG)
nr. 258/97.22 Eveneens in dat jaar werd de Europese aanbeveling 97/618/EG
uitgebracht, die beschrijft welke informatie dossiers voor een beoordeling
moeten bevatten.7 In een adviesaanvraag van 18 augustus 1999 vroeg de minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) mede namens de
staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de
Gezondheidsraad om gestalte te geven aan de uitvoering van de verordening
voor Nederland. De volledige tekst van deze adviesaanvraag is opgenomen als
bijlage A. De daartoe ingestelde Gezondheidsraadcommissie
Veiligheidsbeoordeling Nieuwe Voedingsmiddelen (VNV) werkte het
beoordelingskader voor nieuwe voedingsmiddelen verder uit, aan de hand van de
praktijkervaring die de commissie opdeed bij dossierbeoordelingen. In
Veiligheidsbeoordeling van nieuwe voedingsmiddelen uit 2002 deed de
commissie verslag van haar werkwijze en besprak specifieke aandachtspunten
voor drie categorieën nieuwe voedingsmiddelen.31 De samenstelling van de
commissie is weergegeven in bijlage B.
Het voorliggende advies is een aanvulling op het advies uit 2002. In het
bijzonder komen aspecten van de beoordelingsprocedure aan de orde die van
belang zijn voor de evaluatie en herziening van de Europese wetgeving voor
nieuwe voedingsmiddelen. Artikel 14 van verordening (EG) nr 258/97 stelt dat
de verordening na vijf jaar praktijkervaring geëvalueerd zal worden.22 De
Inleiding 15
Europese Commissie zal een verslag maken voor het Europees Parlement en de
Raad over de tenuitvoerlegging. Dit advies is mede bedoeld als input voor het
consultatieproces dat de Europese Commissie (DG Sanco) al in 2002 startte. De
Europese Commissie stelde toen een discussienota op waarin zij zelf al enige
kwesties aanroerde met verscheidene opties om tot verbetering te komen.6 Zij
nodigde echter betrokkenen nadrukkelijk uit met alternatieve suggesties te
komen en de opmerkingen niet te beperken tot die aspecten van de verordening
die in de nota aan bod kwamen.
Na enige stagnatie is de procedure voor de herziening van de wetgeving in
het afgelopen jaar weer hervat. De voedingsmiddelen die geheel of gedeeltelijk
bestaan uit genetisch gemodificeerde organismen en de voedingsmiddelen die
geproduceerd worden met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) hebben
inmiddels hun eigen wetgeving gekregen voor toelating en traceerbaarheid.25-28
Daarmee zijn deze voedingsmiddelen in principe vrijgesteld van de voorschriften
van de verordening voor nieuwe voedingsmiddelen. Bij de overwegingen in
verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt nog wel een uitzondering genoemd: de
verordening voor nieuwe voedingsmiddelen blijft van toepassing als bij de
ggo-vergunningverlening een kenmerk buiten beschouwing is gebleven, dat
maakt dat het product gerekend moet worden tot een van de overgebleven
categorieën nieuwe voedingsmiddelen. Hoe dit in de praktijk uitgelegd zal
worden is de commissie echter niet duidelijk. Zij maakt over de categorie
genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen vooral opmerkingen in relatie tot
marktmonitoring en allergeniteit. De meeste aandacht gaat echter uit naar de
nieuwe voedingsmiddelen met specifiek bio-actieve componenten, exotische
nieuwe voedingsmiddelen en voedselingrediënten uit nieuwe bronnen en nieuwe
processen.
De opbouw van dit advies is als volgt. Hoofdstuk 2 gaat in op de interpretatie
van de wetstekst over nieuwe voedingsmiddelen. De commissie heeft namelijk
gesignaleerd dat er vaak discussie is over de vraag of een bepaald product wel of
niet als nieuw voedingsmiddel moet worden beschouwd. Ook bespreekt dit
hoofdstuk de samenhang met andere procedures voor bijzondere categorieën
voedingsmiddelen. Hoofdstuk 3 behandelt de praktijk bij aanvragen voor
notificaties. De commissie ziet daarbij als voornaamste discussiepunten de vraag
wanneer het gebruik van deze procedure geëigend is, en welke informatie een
dossier in dat geval moet bevatten. Hoofdstuk 4 gaat in op de dossiereisen voor
autorisaties en is te zien als een aanvulling op Veiligheidsbeoordeling van nieuwe
voedingsmiddelen uit 2002. Hoofdstuk 5 biedt een update over de veiligheid na
introductie van een nieuw voedingsmiddel. In hoofdstuk 6 besluit de commissie
haar advieswerk met een blik op de toekomst.
Inleiding 16
Dit advies is gebaseerd op zes jaar ervaring van de
Gezondheidsraadcommissie VNV in het beoordelen van dossiers en het
vormgeven van het wetenschappelijke beoordelingskader voor nieuwe
voedingsmiddelen op verzoek van de ministers van VWS en LNV. In de jaren
1999-2004 zijn 32 adviezen van deze commissie bij de Gezondheidsraad
verschenen (zie bijlage C). Sinds 1 januari 2005 worden de adviezen van de
commissie uitgebracht door het Bureau Nieuwe Voedingsmiddelen van het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Inleiding 17
Hoofdstuk 2
Wat is een nieuw voedingsmiddel?
2.1 De afbakening in de wetstekst
De Verordening nieuwe voedingsmiddelen is van toepassing op het binnen de
Europese Gemeenschap in de handel brengen van voedingsmiddelen en
voedselingrediënten die hier tot dusver niet in significante mate voor menselijke
voeding zijn gebruikt.22 De verordening onderscheidt de volgende categorieën:
· voedingsmiddelen en voedselingrediënten met een nieuwe of doelbewust
gemodificeerde primaire molecuulstructuur;
· voedingsmiddelen en voedselingrediënten bestaande of geïsoleerd uit micro-
organismen, schimmels of algen;
· voedingsmiddelen en voedselingrediënten bestaande of geïsoleerd uit
planten, alsmede voedselingrediënten die uit dieren zijn geïsoleerd, met
uitzondering van voedingsmiddelen en voedselingrediënten die volgens
traditionele vermeerderings- of teeltmethodes zijn verkregen en die sinds
lang veilig voor voedingsdoeleinden worden gebruikt;
· voedingsmiddelen en voedselingrediënten waarop een weinig gebruikt
productieprocédé is toegepast, voor zover dit procédé wijzigingen in de
samenstelling of de structuur van de voedingsmiddelen of
voedselingrediënten veroorzaakt die van belang zijn voor hun
voedingswaarde, hun metabolisme of hun gehalte aan ongewenste stoffen.
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 18
In de verordening staat voorts dat het Permanent Comité voor de Voedselketen
en de Diergezondheid kan vaststellen of een voedingsmiddel of
voedselingrediënt onder één van de categorieën valt. In de praktijk is er in het
circuit van bevoegde autoriteiten, nationale beoordelaars en handhavers een bijna
dagelijkse activiteit van wederzijds informeren en bevragen over
voedingsmiddelen of -ingrediënten waarvan niet vaststaat of het nieuwe of
bestaande voedingsmiddelen betreft.
2.2 Statusbepaling
De eerste vraag die beantwoord moet worden bij de statusbepaling van een
product is of het voedingsmiddel of -ingrediënt vóór 15 mei 1997 in de Europese
Gemeenschap in significante mate voor menselijke voeding is gebruikt. In de
praktijk is het zo dat als de overheid van één land ondersteunt dat het product al
vóór mei 1997 op de markt was, de andere lidstaten dit accepteren. Mochten er
toch serieuze twijfels bestaan over de veiligheid van een product, dan dienen
andere wegen bewandeld te worden dan het eisen van een veiligheidsdossier in
het kader van de verordening Nieuwe Voedingsmiddelen. Voedingsmiddelen, die
bediscussieerd zijn en waarover uiteindelijk een beslissing is genomen, komen
terecht in de zogeheten Novel Food Catalogue, die wordt bijgehouden door
ambtenaren van de Europese Commissie. Daarin is aangegeven welke landen
significant gebruik vóór 1997 ondersteunen, of juist dat het desbetreffende
voedingsmiddel als nieuw is aangemerkt. Dit overzicht voorkomt terugkerende
discussies over hetzelfde product, maar omdat de lijst niet openbaar is, is deze
kennis voor aanvragers niet direct beschikbaar. Men is echter van plan een
vereenvoudigde versie van deze lijst in 2007 te publiceren op de website van de
Europese Commissie. Het is te voorzien dat door de toetreding van nieuwe
lidstaten tot de Europese Unie voor een aantal voedselingrediënten de status kan
wijzigen en dat de lijst met bediscussieerde voedingsmiddelen en ingrediënten
langer zal worden.
Een tweede vraag, die bij de statusbepaling van producten vaak aan de orde
komt, is of ingrediënten die al langer in voedingssupplementen worden
toegepast, moeten worden gezien als nieuwe voedingsmiddelen. Soms willen
bedrijven deze ingrediënten namelijk ook toepassen in levensmiddelen. De
beoordelaars zien de toepassing in voedingssupplementen echter niet als
synoniem met `in significante mate in menselijke voeding gebruikt'. In
Nederland vallen voedingssupplementen onder de Warenwet, in sommige andere
landen hebben ze een eigen wettelijke regeling of worden ze gezien als medicijn.
De Commissie VNV is van mening dat een gebruik als ingrediënt in een
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 19
voedingssupplement de consumptie beperkt tot een subgroep van de bevolking
die zeker niet representatief is voor de hele bevolking. Bovendien zijn er veel
slecht gedefinieerde ingrediënten voor supplementen in gebruik, waarbij slechts
weinig gegevens beschikbaar zijn over de veiligheid. Door het ingrediënt bij een
bredere toepassing de status van nieuw voedingsmiddel te geven, moet de
producent of de handelsfirma gegevens over de veiligheid overleggen. Inmiddels
heeft het Permanent Comité voor de Voedselketen en de Diergezondheid een
standpunt bepaald dat met deze zienswijze overeenkomt.43 Eveneens is er
discussie over van nature voorkomende componenten die in geconcentreerde
vorm gaan worden toegevoegd. De commissie blijft van mening dat hier van
geval tot geval geoordeeld moet worden of het ingrediënt als nieuw aan te
merken is, afhankelijk van de concentratietoename en de aard van het ingrediënt.
Een derde type vragen bij de statusbepaling hangt samen met interpretatie
van de termen die worden gebruikt om de categorieën van nieuwe
voedingsmiddelen te definiëren. Zo geeft de term `nieuwe of doelbewust
gemodificeerde primaire molecuulstructuur' problemen bij een ingrediënt dat
identieke eigenschappen heeft als een bestaand ingrediënt maar uit een andere
bron afkomstig is en daardoor een niet geheel identieke molecuulstructuur heeft.
Als bedrijven in deze gevallen vragen naar een standpunt van de commissie
VNV, stelt de commissie doorgaans voor om toch met een dossier te komen.
Uiteraard kan de conventionele tegenhanger heel goed als vergelijking worden
gebruikt en dient er alleen een inschatting gemaakt te worden van het gevolg van
het mogelijk kleine verschil. Veel bediscussieerd is ook de categorie-
omschrijving `voedingsmiddelen en voedselingrediënten bestaande of geïsoleerd
uit planten alsmede voedselingrediënten die uit dieren zijn geïsoleerd, met
uitzondering van voedingsmiddelen en voedselingrediënten die volgens
traditionele vermeerderings- of teeltmethodes zijn verkregen en die sinds lang
veilig voor voedingsdoeleinden worden gebruikt'. De commissie VNV hanteert
hier in de praktijk de soortgrens als criterium om een plantaardig of dierlijk
ingrediënt nieuw te noemen (zie exotische vruchten in kader). Nieuwe rassen die
zijn ontstaan door traditionele veredeling vallen daarmee buiten de categorie
nieuw. In sommige gevallen is dat echter niet terecht. Als voorbeeld denkt de
commissie hierbij aan de noodzaak elk nieuw aardappelras op solaninegehalte te
testen, al is zij zich ervan bewust dat de bedrijfstak dit ook doet. De commissie
denkt daarbij ook aan methoden zoals chemische mutagenese en bestraling, die
worden gerekend tot de conventionele veredelingstechnieken. Bij deze
technieken bestaat ook risico op onbedoelde effecten. Het is gewenst op
gestructureerde wijze inzicht te krijgen in de aard van en de kans op onbedoelde
effecten. De toevoeging aan de uitzonderingsgevallen `die sinds lang voor
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 20
voedingsdoeleinden zijn gebruikt' is niet duidelijk. Kan dat gebruik dan ook
buiten Europa zijn? Dit speelde bijvoorbeeld bij Actinidia (kiwi), Morinda
citrifolia (Noni), Amelanchier alnifolia (Saskatoonbes) en Theobroma
grandiflorum en in het algemeen bij exotische groenten- en fruitsoorten. De
commissie vindt dat dit gebruik binnen Europa moet zijn geweest (zie het kader
exotische vruchten).
Tot slot geeft ook de omschrijving van een nieuw productieproces regelmatig
aanleiding tot consultatie van de commissie. Ook hierbij kan de commissie
eigenlijk pas een standpunt bepalen als er een dossier is, waaruit blijkt dat een
weinig toegepast procédé al dan niet wijzigingen in de samenstelling of de
structuur van de voedingsmiddelen of voedselingrediënten veroorzaakt, die
significant zijn voor hun voedingswaarde, hun metabolisme of hun gehalte aan
ongewenste stoffen. Sommige bedrijven zouden het oordeel van de commissie
graag vastgelegd zien als er juist géén sprake is van een nieuw voedingsmiddel
door dit nieuwe proces. Nog steeds is het mogelijk om via het aanpassen van de
samenstelling van het veevoer de samenstelling van dierlijke producten
wezenlijk te veranderen, zonder een aanvraag in te dienen in het kader van de
verordening nieuwe voedingsmiddelen. De commissie is van mening dat op deze
manier wel degelijk producten kunnen worden gemaakt, die als nieuwe
voedingsmiddelen moeten worden aangemerkt. Of dat het geval is, hangt af van
de concentratieverandering en de aard van de componenten.
Exotische vruchten
Vruchten uit andere werelddelen worden in toenemende mate aangeboden op de
Europese markt, onder andere via internet. Hierbij is van belang dat de aanbieder zich
realiseert dat een vrucht die elders reeds lang door de lokale bevolking wordt gegeten,
binnen Europa toch geldt als nieuw voedingsmiddel. Of de desbetreffende vrucht in het
gebied van herkomst een positief imago heeft, maakt voor die status in Europa geen
verschil.
De Noni (Morinda citrifolia) bijvoorbeeld, is een vrucht uit onder meer Hawaii, Tahiti
en Frans Polynesië. In het kader van de beoordeling als nieuw voedingsmiddel en door
een reeks van notificatie-aanvragen werd duidelijk dat niet zozeer het sap van de vrucht
zelf als wel het primaire productieproces vragen opriep. Zo was het loodgehalte bij meer
dan één producent een probleem, evenals de microbiële kwaliteit van het vruchtensap.
Bovendien bleek dat boombast en takjes van de noni antrachinonen kunnen bevatten.
Deze stoffen zijn ongewenst in het vruchtensap en er moest dus op worden gelet dat
deze plantendelen niet werden verwerkt.
Een andere discussie ging over Cupuacu (Theobroma grandiflorum), een aan cacao
verwante plantensoort. Cupuacu en cacao zijn weliswaar verwant, maar toch
verschillend genoeg om een afzonderlijke beoordeling te rechtvaardigen. Temeer omdat
de gebruikte plantendelen deels verschillend zijn. Van de cupuacu wordt het vruchtvlees
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 21
gebruikt voor ijs, vruchtensap, bonbons, crèmes, geleien en taarten. De bonen van de
cupuacu worden voor vergelijkbare toepassingen gebruikt als de bonen van de
cacaoplant. Bij het opstellen van een veiligheidsdossier is zowel het gebruik in andere
delen van de wereld als de verwantschap met een in Europa reeds geconsumeerde
vrucht nuttige informatie, die het oordeel over de nieuwe producten kan
vergemakkelijken.
De Saskatoonbes (Amelanchier alnifolia) werd aanvankelijk als nieuw voedingsmiddel
aangemerkt. Het is een bes die in Canada al lange tijd grootschalig wordt
geconsumeerd. De Finse autoriteiten verklaarden dat deze bes al vóór mei 1997 in
Finland in significante mate in menselijke voeding werd geconsumeerd. Om precies te
zijn hebben tien kwekers vanaf 1995 op een oppervlakte van vijf hectaren zes tot acht
ton per hectare geoogst en verkocht. Is dit significant? De commissie VNV vindt dit
argument voor dit product voldoende. Aanvullende argumenten van Finland waren het
feit dat andere bessen geen gezondheidsproblemen geven en dat de Canadese populatie
vergelijkbaar is met de Noord-Europese. Deze argumenten neemt de commissie VNV
niet over. De andere bessen behoren tot andere plantensoorten en de probleemloze
consumptie door de Canadese populatie kan dienen als informatie in het dossier, maar
had een beoordeling niet overbodig gemaakt als er geen geschiedenis van consumptie in
Finland was aangetoond.
De kiwi (Actinidia) is zeker vóór 1997 in Europa geïntroduceerd, maar in de zomer van
2004 bleek er een nieuwe kiwi (gouden kiwi genoemd) in de supermarkt te liggen die
niet was aangemeld als nieuw voedingsmiddel. `Een kiwi is een kiwi', was de
veelgehoorde kreet. De taxonomie geeft geen uitsluitsel of het verschillende soorten
(Actinidia deliciosa en Actinidia chinensis) of variëteiten van één soort betreft. De beide
typen kiwi verschillen echter niet alleen in voorkomen en smaak, maar ook in het
allergenenprofiel.3 De Commissie VNV vindt het voor de beeldvorming een gemiste
kans dat een zo grootschalige introductie van een nieuwe soort óf ras van een bekend
allergeen fruit niet vooraf is besproken met de bevoegde autoriteiten.
2.3 Bijzondere categorieën voedingsmiddelen
Voor een aantal specifieke categorieën voedingsmiddelen geldt aparte
wetgeving. Bij deze wetteksten worden veelal bijlagen gegeven met stoffen die
mogen worden gebruikt in de desbetreffende voedingsmiddelen. De lijsten in de
bijlagen zijn meestal niet uitputtend. Indien een fabrikant een ingrediënt wil
gebruiken dat niet op de lijsten staat van voor die voedingsmiddelen toegelaten
ingrediënten, dient hij eerst na te gaan of de stof valt onder één van de
categorieën nieuwe voedselingrediënten. In dat geval wordt de procedure van de
verordening nieuwe voedingsmiddelen doorlopen.
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 22
2.3.1 Voedingssupplementen
Volgens de Warenwet zijn voedingssupplementen `eet- of drinkwaren die
bedoeld zijn als aanvulling op de normale voeding, een geconcentreerde bron
vormen van één of meer microvoedingsstoffen* of van andere stoffen met een
voedingskundig of fysiologisch effect, en verhandeld worden in voor inname
bestemde afgemeten kleine eenheidshoeveelheden'. Het Warenwetbesluit
voedingssupplementen is een interpretatie van de Europese richtlijn 2002/46
voor de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op dit gebied.20
De richtlijn bevat als bijlage een lijst van vitaminen en mineralen en de
chemische verbindingen waarin deze gebruikt mogen worden. De richtlijn
vermeldt verder dat op basis van wetenschappelijke adviezen minimum- en
maximumniveaus worden vastgelegd voor de aanwezigheid van vitaminen en
mineralen in voedingssupplementen. Het voeren van medische claims is niet
toegestaan. Er zijn vormen van vitaminen en mineralen die niet op de lijst staan,
maar die al wel in voedingssupplementen op de markt waren toen de richtlijn in
werking trad. Voor deze producten moest vóór 12 juli 2005 bij de Europese
Commissie een veiligheidsdossier worden ingediend door een lidstaat . Als de
Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (European Food Safety Authority,
EFSA) vervolgens geen negatief advies geeft, mag de stof tot 31 december 2009
in voedingssupplementen in die lidstaat worden gebruikt. Uiterlijk 12 juli 2007
komt de Europese Commissie met een voorstel voor aanpassing en uitbreiding
van de lijst bij de Europese richtlijn voor voedingssupplementen, ook voor
andere stoffen dan vitaminen en mineralen.
2.3.2 Verrijkte voedingsmiddelen
Verrijkte voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waaraan
microvoedingsstoffen (vitaminen en mineralen) zijn toegevoegd, maar die niet
het leveren van microvoedingsstoffen als hoofddoel hebben. Verrijkte
voedingsmiddelen vallen onder het Warenwetbesluit Toevoeging
microvoedingsstoffen aan levensmiddelen. Deze producten mogen alleen die
microvoedingsstoffen bevatten die in de bijlage bij dit besluit zijn vermeld. Voor
verrijkte voedingsmiddelen waaraan een stof is toegevoegd die niet op de lijst
* De Warenwet definieert microvoedingstoffen als voedingsstoffen die onmisbaar zijn voor het functioneren van het
menselijke organisme, maar die ons lichaam niet zelf kan aanmaken en die in kleine hoeveelheden via de voeding
moeten worden ingenomen.
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 23
van het warenwetbesluit staat, moet door de fabrikant ontheffing worden
aangevraagd bij de minister van Volksgezondheid. Daarbij moet worden
aangetoond dat het product niet schadelijk is.
Onlangs is een Europese verordening gepubliceerd over verrijking van
voedingsmiddelen (Europese Gemeenschap2006). Daarin is opgenomen dat de
Europese Commissie een repertorium zal opstellen van toegestane
vitamineformuleringen en mineraalverbindingen en voorwaarden voor het
gebruik ervan. Vitaminen en mineralen die in een lidstaat al in verrijkte
producten werden gebruikt op het moment van inwerkingtreding van de richtlijn,
mogen tot zeven jaar daarna in die lidstaat gebruikt worden, mits de lidstaat
binnen drie jaar na de inwerkingtreding een veiligheidsdossier heeft ingediend en
de EFSA geen negatief advies heeft gegeven over de stof., Daarnaast komen
andere stoffen dan vitaminen en mineralen, die voor verrijking worden gebruikt
en waarvan de EFSA vermoedt dat ze schadelijk kunnen zijn, op een lijst stoffen
die worden onderzocht. Van die stoffen kunnen fabrikanten en andere
belanghebbenden bij de EFSA gegevens aanleveren om de veiligheid bij het
gebruik aan te tonen. Binnen vier jaar wordt dan beslist of gebruik van de de stof
algemeen wordt toegestaan, beperkt wordt toegestaan of wordt verboden.
De Commissie VNV is enige malen gevraagd om een oordeel over de
kwalificatie microvoedingsstof voor verbindingen zoals geconjugeerd linolzuur
en zeaxanthine. Deze vragen vallen echter buiten haar mandaat. De commissie
constateert dat zij tot nu toe de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen goed
heeft kunnen beoordelen los van de (eventuele) werkzaamheid. Zij vindt het
echter wel wenselijk dat een beoordeling van de wetenschappelijke
onderbouwing van de werkzaamheid wordt uitgevoerd en dat de resultaten van
de beide beoordelingen op enig moment worden geïntegreerd.
2.3.3 Bijzondere voeding
Onder bijzondere voeding vallen producten zoals zuigelingenvoeding en
opvolgzuigelingenvoeding, babyvoeding, voedingsmiddelen voor
energiebeperkte diëten, dieetvoeding voor medisch gebruik, voeding voor
sporters en voeding voor diabetici. Er is een Europese algemene kaderrichtlijn
(89/389/EEG, gewijzigd door richtlijnen 96/84/EG en 1999/41/EG).11, 15,17 en voor
een aantal van de genoemde categorieën voedingsmiddelen bestaan aparte
Europese richtlijnen*. In Nederland is deze regelgeving geïmplementeerd in het
* Een overzicht is te vinden op de website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/comm/food/food/
labellingnutrition/nutritional/index_en.htm
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 24
Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en in een aantal
warenwetregelingen.
Verderop in deze tekst wordt apart stilgestaan bij baby- en peutervoeding en
dieetvoeding voor medisch gebruik, waarvoor afzonderlijke lijsten bestaan van
voedingsstoffen die mogen worden toegevoegd. Op de andere typen bijzondere
voeding is een lijst van toepassing, behorend bij de Europese Richtlijn 2001/15/
EG (gewijzigd door richtlijn 2004/5/EG).18,21 Op deze richtlijn is de Nederlandse
Warenwetregeling Toevoeging stoffen aan producten voor bijzondere voeding
gebaseerd. Opgenomen in de overwegingen van de Europese richtlijn: `Bepaalde
voedingsstoffen, zoals vitamines, mineralen en aminozuren, kunnen aan
levensmiddelen voor bijzondere voeding worden toegevoegd om ervoor te
zorgen dat wordt voorzien in de specifieke voedingsbehoeften van de personen
voor wie deze levensmiddelen zijn bestemd.....'. In de bijlage van deze richtlijn
zijn de stoffen vermeld die mogen worden toegevoegd aan levensmiddelen voor
bijzondere voeding: vitamines, mineralen, aminozuren, en stoffen als carnitine
en taurine, nucleotiden en choline en inositol. Andere verbindingen mogen
worden gebruikt, maar wezenlijk nieuwe stoffen moeten een beoordeling als
nieuw voedingsmiddel ondergaan. De handel in producten die niet aan deze
richtlijn voldoen is sinds 1 april 2004 verboden. Producten die voor bijzondere
voeding bestemd zijn, maar niet worden genoemd in de categorieën van de
richtlijn, moeten door fabrikant of importeur worden gemeld aan de bevoegde
autoriteit van de lidstaat en een etiket moet worden opgestuurd. De bevoegde
autoriteit kan vervolgens wetenschappelijke gegevens eisen waaruit blijkt dat het
product veilig is en voorziet in de specifieke voedingsbehoefte van de doelgroep.
De commissie constateert dat ook hier een beroep gedaan kan worden op de
nationale beoordelingsinstantie.
Baby- en peutervoeding
Voor stoffen en hoeveelheden die wel en niet mogen worden gebruikt gelden
Europese richtlijnen12*,14 en latere wijzigingen op deze richtlijnen), en voor
Nederland de daarop gebaseerde Warenwetregelingen Zuigelingenvoeding en
Babyvoeding. Bij vervaardiging van bewerkte voedingsmiddelen op basis van
granen voor peuters en zuigelingen mogen alleen in de bijlage vermelde
voedingsstoffen worden toegevoegd. Behalve de in de bijlage van de
Warenwetregeling Zuigelingenvoeding genoemde stoffen, mogen voor
zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding `in voorkomend geval' ook
* Inmiddels is een herziene richtlijn gepubliceerd. (richtlijn 2006/141/EG)
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 25
andere voedingsmiddelenbestanddelen worden gebruikt (artikel 7 van de
Landbouwkwaliteitsregeling Zuigelingenvoeding 1994). Voorwaarde is dat van
deze stoffen op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens is
aangetoond dat zij geschikt zijn als specifieke voeding voor de doelgroep. De
commissie vindt het belangrijk dat er een toetsing plaatsvindt van de
wetenschappelijke gegevens.
Dieetvoeding voor medisch gebruik
De Europese richtlijn 1999/21/EC over dieetvoeding voor medisch gebruik16
beschrijft drie soorten dieetvoeding, die onder medisch toezicht worden gebruikt:
gestandaardiseerde voedingsmiddelen met een volledige voedingswaarde; voor
specifieke ziekten bedoelde voedingsmiddelen met een volledige
voedingswaarde; voor specifieke ziekten bedoelde voedingsmiddelen met
onvolledige voedingswaarde. De richtlijn bevat voorschriften over wat op het
etiket moet worden vermeld. In de bijlage van de richtlijn zijn tabellen
opgenomen met voorschriften voor het gehalte aan vitaminen, mineralen en
spoorelementen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen producten die voor
zuigelingen zijn bestemd en producten voor andere gebruikers.
Artikel 3 van deze richtlijn stelt:
De samenstelling van dieetvoeding voor medisch gebruik moet op degelijke medische en
voedingsbeginselen berusten. Het gebruik van die voeding volgens de aanwijzingen van de fabrikant
moet ter voldoening aan de speciale voedingsbehoeften van de personen waarvoor zij bestemd is,
veilig, heilzaam en doeltreffend zijn, hetgeen met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens
moet zijn aangetoond.
De Nederlandse Warenwetregeling Dieetvoeding voor medisch gebruik vormt de
implementatie van de Europese richtlijn. Bij het voor de eerste keer in de handel
brengen van een dieetvoeding voor medisch gebruik dient de fabrikant een
voorbeeld van het etiket ter beschikking te stellen van de Voedsel en Waren
Autoriteit.
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 26
Arginine
Eind 2003 zijn twee medische voedingsproducten voor patiënten in intensive care
teruggetrokken op basis van Canadese bevindingen aangaande arginine. In een meta-
analyse werd bij toevoeging van arginine aan de voeding van intensive care-patiënten
geen effect gevonden op de sterfte of op complicaties door infecties. In enkele eerder
gepubliceerde onderzoeken werd voor patiënten met sepsis gezien dat de toepassing van
arginine gepaard ging met een verhoogde sterfte. In nieuwe evidence based Canadese
richtlijnen wordt het gebruik van sondevoedingen met extra arginine ontraden. In
Europa is het toegestaan L-arginine en L-glutamine te gebruiken in medische voeding.
Deze stoffen staan expliciet vermeld in een lijst in de Europese en Nederlandse wet.
Zoals bij alle medische voeding, geldt ook hier dat wel aannemelijk gemaakt moet
kunnen worden dat deze voeding aantoonbaar veilig, heilzaam en doeltreffend is. Indien
een wezenlijk nieuw ingrediënt wordt gebruikt, moet hiervoor de
veiligheidsbeoordelingsprocedure voor nieuwe voedingsmiddelen worden doorlopen.
TGF-2
Dit eiwit wordt gewonnen uit caseïne (bij het bewerken van koemelk). Het wordt reeds
toegepast in medische voeding voor patiënten met de ziekte van Crohn. Het gehalte
TGF-2 zou daarin hetzelfde zijn als in ongepasteuriseerde koemelk. Dit product wordt
op de website van een bepaalde firma aangeboden, waarbij aangegeven wordt dat er
geen doktersrecept nodig is voor medische voeding, maar dat het wel onder medisch
toezicht gebruikt moet worden. Een andere firma wil TGF-2 aanbieden voor een ander
type patiënten en daarbij de concentratie ten opzichte van koemelk 1250 keer verhogen.
Daarbij wijst men erop dat dit nog altijd een lagere concentratie is dan in moedermelk.
Het is nog de vraag of deze beoogde toepassing TGF-2 tot een nieuw voedingsmiddel
maakt.
2.3.4 Kruidenpreparaten
Kruidenpreparaten bestaan uit kruidensubstanties of bereidingen hieruit, zoals
extracten, en vallen onder het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. In een bijlage
bij dit besluit staan kruiden die niet als waar in de handel mogen worden
gebracht; er is geen `positieve lijst'. Fabrikanten en handelaren worden geacht te
beschikken over objectieve gegevens waaruit de werking of eigenschappen
blijken en waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat het kruidenpreparaat reeds
langere tijd veilig wordt verwerkt in levensmiddelen. Kruiden en planten die niet
eerder in significante mate voor menselijke voeding in de EU zijn gebruikt,
vallen onder de wetgeving voor nieuwe voedingsmiddelen.
Kruidenpreparaten moeten worden onderscheiden van kruidengenees-
middelen, die apart gedefinieerd staan in de Europese Richtlijn 2001/83/EC voor
geneesmiddelen voor humaan gebruik19 als: `Elk geneesmiddel dat uitsluitend als
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 27
actieve bestanddelen één of meer kruidensubstanties, of bereidingen hieruit
bevat.' Deze producten vallen onder de geneesmiddelenwetgeving. In genoemde
richtlijn staan ook nog aparte omschrijvingen voor de begrippen kruiden-
substantie, bereiding uit een kruidensubstantie, en traditioneel gebruikt
kruidengeneesmiddel.
2.3.5 Levensmiddelenadditieven
Kort gezegd zijn additieven stoffen die op zichzelf gewoonlijk niet als
voedingsmiddel worden geconsumeerd of als voedselingrediënt worden
gebruikt, en die om technische redenen worden toegevoegd aan voedings-
middelen. Richtlijnen 89/107/EEG en 94/34/EG vormen de basis voor de
Europese wetgeving voor deze producten10,13 en zijn geïmplementeerd in het
Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven. Hierin is de volledige definitie van
additieven te vinden. De richtlijn beschrijft welke categorieën additieven bestaan
en vermeldt algemene criteria voor het gebruik ervan. Daarnaast bestaan er
afzonderlijke richtlijnen voor kleurstoffen, zoetstoffen en voor de overige
additieven samen*. Ook de Warenwet onderscheidt deze categorieën additieven
en kent hiervoor aparte regelingen of besluiten. Alleen additieven die zijn
opgenomen in de bijlagen hiervan, mogen worden gebruikt. Een lidstaat kan een
additief dat niet op de lijst staat (maar wel tot de genoemde categorieën behoort)
toelaten voor een periode van maximaal twee jaar. Er moet dan een officiële
controle plaatsvinden op levensmiddelen waarin het additief is gebruikt. De
lidstaat stelt de andere lidstaten en de Europese Commissie op de hoogte van
deze beslissing en kan een verzoek indienen het additief op de positieve lijst op
te nemen. Dit gaat gepaard met een dossier waarin de toepassing wordt
gerechtvaardigd en het gebruik wordt uitgelegd. Additieven worden voor gebruik
in de EU beoordeeld door de EFSA. Tot toelating wordt besloten in het
Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid. Dit geldt ook voor
zoetstoffen en kleurstoffen.
2.3.6 Aroma's
Aroma's zijn geur- en smaakstoffen (uitgebreider gedefinieerd in het
Warenwetbesluit Aroma's). Stoffen die alleen zoet, zuur of zout smaken vallen
hier niet onder. Het Warenwetbesluit Aroma's is een uitwerking van EU richtlijn
88/388/EEG**9. In de bijbehorende Warenwetregeling Stoffen in aroma's zijn
* Een overzicht is te vinden op: http://ec.europa.eu/comm/food/food/chemicalsafety/additives/comm_legisl_en.htm
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 28
maximumgehalten in levensmiddelen vastgelegd voor een aantal specifieke
aroma's. Daarnaast is er een Europees repertorium opgesteld van in de lidstaten
aangemelde aromastoffen voor gebruik in levensmiddelen. Deze aromastoffen
worden beoordeeld zoals beschreven in verordening (EG) nr. 1565/200023, om te
komen tot een Europese positieve lijst van toegelaten aromastoffen.
** Een uitgebreid overzicht van de Europese wetgeving voor aroma's is te vinden via: http://ec.europa.eu/comm/
food/food/chemicalsafety/flavouring/index_en.htm
Wat is een nieuw voedingsmiddel? 29
Hoofdstuk 3
Notificaties
3.1 Criteria om in aanmerking te komen voor notificatie
De notificatieprocedure houdt in dat een 'nieuw' product direct op de Europese
markt kan worden gebracht mits het vergelijkbaar is met een nieuw
voedingsmiddel waarvoor al een Europese beschikking is afgegeven of met een
bestaand voedingsmiddel. De firma stelt de Europese Commissie hiervan in
kennis en verstrekt de relevante productgegevens waaruit blijkt dat het om een
wezenlijk gelijkwaardig product gaat. In de EU is tot nu toe de praktijk dat een
product pas op de markt gebracht wordt als de notificatie door ten minste één
lidstaat wordt ondersteund. Daarom verloopt deze verkorte procedure in de
praktijk via de bevoegde autoriteit van één van de Europese lidstaten (in
Nederland het ministerie van VWS) waar de firma haar notificatieaanvraag
indient. Indien de beoordelingsautoriteit (in Nederland nu het Bureau Nieuwe
Voedingsmiddelen van het Agentschap CBG) van oordeel is dat het 'nieuwe'
product voldoende vergelijkbaar is met een bestaand voedingsmiddel en de
bevoegde autoriteit dat oordeel overneemt, dan wordt dit via de Europese
Commissie (EC) aan de andere lidstaten gemeld. De hier beschreven procedure
is vastgelegd in artikel 5 van de Europese Verordening 258/97 voor nieuwe
voedingsmiddelen en voedselingrediënten.
Notificaties 30
3.2 Welke gegevens dient het dossier voor notificatie te bevatten?
Een dossier dient een aantal gegevens te bevatten op basis waarvan de
wezenlijke gelijkwaardigheid met een bestaand product beoordeeld kan worden.
Voor informatie over geschiedenis van de bron, humane blootstelling en
toxicologie kan in principe worden volstaan met verwijzingen naar het bestaande
product (een al goedgekeurd nieuw voedingsmiddel of een bestaand
voedingsmiddel). Verder dient het dossier de volgende gegevens te bevatten:
· Productspecificatie: een goede beschrijving van de samenstelling van het
voedingsmiddel of voedselingrediënt. Uit analyses van de samenstelling van
meerdere productiepartijen moet blijken dat het een consistent product is.
· Bronidentificatie:
a) Aangetoond moet worden dat het product afkomstig is van hetzelfde
organisme (soort) als het reeds goedgekeurde nieuwe voedingsmiddel of het
bestaande voedingsmiddel.
b) Indien de bron verschilt op het niveau van de soort (of als er nog minder
verwantschap is) kan markttoelating niet via een notificatieprocedure worden
geregeld, tenzij het een zeer vergaand geraffineerde product betreft dat
slechts bestaat uit een beperkt aantal chemische verbindingen.
c) Als het uitgangsmateriaal afkomstig is van een andere variëteit binnen
dezelfde soort, dan moet er een nauwkeurige beschrijving worden verstrekt
van alle relevante informatie betreffende veiligheidsaspecten (bijv.
secundaire plantenstoffen, potentiële allergenen).
· Beschrijving van het productieproces, inclusief kwaliteitsborging (bijv. Good
Manufacturing Practice GMP).
· Gehalte aan ongewenste stoffen. Hieronder vallen niet alleen chemische en
microbiële verontreinigingen, maar ook van nature aanwezige schadelijke
stoffen en toxinen afkomstig van micro-organismen.
· Beoogd gebruik; beschrijving van de toepassing(en) en verwachte inname:
de aanvrager moet aangeven wat de te verwachten hoeveelheid is die
dagelijks geconsumeerd zal worden.
· Voedingswaarde, metabolisme: bij een zelfde productsamenstelling zijn deze
gegevens bekend van het reeds goedgekeurde nieuwe voedingsmiddelen of
van bestaande voedingsmiddelen.
Notificaties 31
Microalg (Odontella aurita)
Voor de microalg Odontella hebben de lidstaten de opinie van de Franse autoriteit
ontvangen. De Franse autoriteit heeft bij Odontella gekeken naar de beschikbare
gegevens over samenstelling (vetzuurprofiel, mineralen, aminozuren), toepassing
(smaakmaker in producten zoals soepen, dus geringe consumptie), pesticideresiduen
(onder de norm), phycotoxinen (afwezig), externe contaminanten (afwezig, behalve
arseen, dat wordt verwijderd), en microbiële kwaliteit (voldoende). Dat lijkt in orde. De
notificatie wordt echter onderbouwd met het argument dat deze microalg in
bovenstaande kwalificaties veel lijkt op macroalgen zoals de bruine algen (Pheophyta),
de rode algen (Rhodophyta) en de groene algen (Chlorophyta) die al langer als voeding
gebruikt worden in Frankrijk. De Commissie VNV kan zich heel goed voorstellen dat
verscheidene algenfamilies op elkaar lijken maar vraagt zich af of de overeenkomsten
wel voldoende basis vormen voor het predikaat `wezenlijk gelijkwaardig' en daarmee
voor een notificatie. Het gaat hier toch om verschillende soorten organismen die zelfs
op geslachtsniveau niet verwant zijn. Ter verduidelijking: de fylogenese en taxonomie
van levende organismen gaan uit van de volgende indeling, met een toenemende
verwantschap: klasse, familie, geslacht, soort, ras. Het is de vraag of je tussen
organismen van twee verschillende soorten wezenlijke gelijkwaardigheid kunt hebben,
laat staan op het niveau van verschillende geslachten of families. De commissie VNV
heeft bezwaar tegen het gebruik van de notificatieprocedure in dit soort gevallen. De
door de aanvrager verstrekte gegevens kunnen in de vorm van een veiligheidsdossier
wel goed dienen voor een autorisatieprocedure.
Argan-olie (Argania spinosa)
Hier gaat het niet om het hele organisme maar om de olie, een bewerkt voedingsmiddel.
De Fransen noemen de overeenkomsten met andere plantaardige oliën, bijvoorbeeld wat
betreft het vetzuurprofiel komt de olie overeen met pindaolie en sesamolie (en níet met
olijfolie, zoals de aanvrager beweert). Ook de hoeveelheid tocoferolen lijkt op die in
sesamolie. De fytosterolen echter lijken níet op die van pindaolie of sesamolie, maar
weer wel op olie in spinazie. De triterpeenalcoholen lijken weer op die in andere
gewassen zoals sla. De smaak van deze olie is sterk, zoals bijvoorbeeld bij
hazelnootolie. Ook hier doet de kwalificatie `wezenlijk gelijkwaardig' geforceerd aan.
Deze olie vertoont overeenkomsten met andere eetbare plantaardige oliën, en bevat
componenten die in bladgroenten voorkomen; daar is alles mee gezegd. Het gaat om
totaal verschillende families, geslachten, soorten en rassen. De vergelijkingen zijn wel
bruikbaar voor de veiligheidsbeoordeling, maar rechtvaardigen niet de kwalificatie
`wezenlijk gelijkwaardig'.
Theezaadolie (Camellia furfuracea)
Hiervoor is aan de Nederlandse commissie VNV gevraagd de claim van wezenlijke
gelijkwaardigheid van de aanvrager te evalueren. De aanvrager wijst op de
overeenkomsten met olijfolie. Ook hier bestaat het principiële probleem dat de olijf tot
een heel andere plantenfamilie behoort dan thee. Het vetzuurprofiel lijkt wel enigszins
op elkaar, maar in de carotenoïden, tocoferolen en fytosterolen zitten ongetwijfeld
verschillen. Ook vraagt de productiemethode (in China) nog de nodige aandacht.
Notificaties 32
3.3 `Wezenlijke gelijkwaardigheid' van voedingsmiddelen vaak discuta-
bel
De commissie VNV is niet gelukkig met het gebruik van de term `wezenlijke
gelijkwaardigheid' voor voedingsmiddelen die bestaan uit organismen uit
verschillende klassen, families, geslachten of soorten, of die daarvan afkomstig
zijn en een complexe samenstelling hebben. Zij staat dan ook niet achter de
gevolgde procedure bij de notificaties van de microalg Odontella aurita en van
Argan-olie (Argania spinosa). Ook zou de aanvrager van de notificatie voor
theezaadolie (Camellia furfuracea) de autorisatieprocedure moeten volgen.
Verder meent de commissie dat de eisen voor een notificatiedossier op Europees
niveau geharmoniseerd moeten worden volgens de voorgestelde aandachts-
punten. Bij de behandeling van een notificatieverzoek dient de totale vigerende
wetgeving voor dat voedingsmiddel globaal nagelopen te worden, inclusief de
voorschriften aangaande hygiëne, contaminanten en samenstelling. Dit is echter
niet bepalend voor het oordeel over wezenlijke gelijkwaardigheid.
Notificaties 33
Hoofdstuk 4
Dossiereisen voor autorisaties
4.1 Welke gegevens dient het dossier voor autorisatie te bevatten?
Nieuwe voedingsmiddelen die niet kunnen worden gezien als wezenlijk
gelijkwaardig aan reeds toegelaten voedingsmiddelen, moeten de autorisatie-
procedure doorlopen. De autorisatieprocedure bestaat uit meer stappen dan de
notificatieprocedure. Na een eerste beoordeling van de veiligheid van het product
in één van de lidstaten, volgt een ronde van tweede beoordelingen door de
overige lidstaten. Als de meningen van de lidstaten uiteenlopen, is een besluit tot
toelating of weigering nodig op Europees niveau. Daarover wordt door de
lidstaten gestemd in het Permanent Comité voor de Voedselketen en de
Diergezondheid, eventueel na een wetenschappelijk advies door de EFSA. De
door de commissie gehanteerde beoordelingssystematiek is uitgebreid besproken
in een eerder advies.31 Dit hoofstuk is daarop een aanvulling.
Volgens de aanbevelingen van de Europese Commissie (97/618/EG)7 dient het
dossier de volgende onderdelen te bevatten:
1 Administratieve gegevens van de aanvrager.
Indien de aanvrager niet zelf het nieuwe voedingsmiddel of ingrediënt
produceert, dan moet duidelijk worden aangegeven wie de leverancier is.
2 Algemene beschrijving van het nieuwe product of nieuwe proces dat wordt
toegepast.
3 Specificatie van de vereiste informatie aan de hand van het doorlopen van
stroomschema's (beslisbomen).
Dossiereisen voor autorisaties 34
4 Evaluatie en conclusie.
5 Beknopt overzicht van het dossier.
Wat betreft punt 3, dient het dossier de volgende onderdelen te bevatten:
· Productspecificatie: een goede beschrijving van de samenstelling. Uit
samenstellinganalyses van meerdere productiepartijen moet blijken dat het
een consistent product is.
· Beschrijving van het productieproces, inclusief kwaliteitsborging (bijv.
GMP).
· Nauwkeurige beschrijving van de bron van het nieuwe voedingsmiddel of
voedselingrediënt. Hiermee wordt alle relevante informatie met betrekking
tot veiligheidsaspecten bedoeld.
· Beschrijving van toepassingen van het voedingsmiddel of voedselingrediënt.
· Gegevens over de verwachte humane consumptie. Bijvoorbeeld bij een
voedselingrediënt een inschatting geven van de totale consumptie van de
verschillende producten van het voorgestelde assortiment. Indien nodig
maatregelen voorstellen om de consument niet meer dan de veilige
bovengrens te laten innemen.
· Gegevens over eerdere blootstelling bij mensen (bijvoorbeeld ook de
inneming via de dagelijkse voeding) en de gevolgen voor de gezondheid.
· Gegevens uit voedingskundig (fysiologisch) onderzoek.
· Microbiologische informatie.
· Toxicologische gegevens. Resultaten van toxicologisch onderzoek met het
nieuwe voedingsmiddel of voedselingrediënt en informatie over het gehalte
aan ongewenste stoffen.
· Gegevens over mogelijke allergische reacties.
· Gegevens over veiligheidsonderzoek met mensen.
· Gegevens over post-markt monitoring: overwegen of er naast pre-markt
onderzoek ook monitoring gewenst is nadat het product op de markt is
toegelaten.
Onderzoeksgegevens kunnen afkomstig zijn van eigen onderzoek en van in
opdracht van de firma verricht onafhankelijk onderzoek, en gepubliceerde
rapporten in de wetenschappelijke vakliteratuur omvatten.
4.2 Aandachtspunten per categorie nieuw voedingsmiddel
In bovenstaande paragraaf werden de onderdelen genoemd die een dossier
volgens de aanbevelingen van de Europese Commissie behoort te bevatten. In de
Dossiereisen voor autorisaties 35
volgende paragrafen worden enkele aandachtspunten kort toegelicht voor een
aantal verschillende categorieën nieuwe voedingsmiddelen. Uitgebreide
informatie over de categorieën genetisch gemodificeerde producten, exotische
producten en bioactieve componenten is ook te vinden in het advies
Veiligheidsbeoordeling van nieuwe voedingsmiddelen uit 2002.31
4.2.1 Exotische producten
Exotische nieuwe voedingsmiddelen zijn producten die elders in de wereld,
buiten de Europese Unie (EU), worden geconsumeerd. Aandachtspunten voor
het in te dienen dossier zijn:
· Een goed gedocumenteerde geschiedenis van veilig gebruik buiten de EU.
Deze informatie kan dienen als indicatie voor de afwezigheid van (ten minste
acute) toxiciteit. Afhankelijk van de aard van het product en van de
beschikbare informatie, kunnen gegevens uit nieuw veiligheidsonderzoek
met proefdieren en/of mensen noodzakelijk zijn.
· De afwezigheid van contaminanten dient aan de orde te komen bij een
beschrijving van de productieketen. Deze ketencontrole behelst ook de
reproduceerbaarheid van het productieproces en de hygiënische aspecten van
de productie.
· Aanvullend toxicologisch onderzoek kan nodig zijn, afhankelijk van de aard
van het product en van de doelgroep.
· Mogelijke verschuivingen in het voedingspatroon. Aandacht dient besteed te
worden aan de vraag of het nieuwe exotische product in plaats van een
traditioneel voedingsmiddel in dezelfde categorie zal worden geconsumeerd,
of dit gevolgen zal hebben voor het voedingspatroon in de bevolking en zo
ja, welke.
4.2.2 Specifieke bioactieve ingrediënten
Specifieke bioactieve ingrediënten kunnen zijn: mineralen; vitaminen;
antioxidanten; koolhydraten met bijzondere eigenschappen; lang-keten
meervoudig onverzadigde vetzuren; wei-eiwitconcentraten. Ook indien aan een
voedingssupplement of aan bijzondere voeding, zoals medische of
zuigelingenvoeding, een nieuw bioactief ingrediënt is toegevoegd, valt dit
nieuwe ingrediënt onder de Europese wetgeving voor nieuwe voedingsmiddelen
en dient dus ter beoordeling hiervoor te worden aangemeld. Er zijn ingrediënten
die tot nu toe alleen in voedingssupplementen worden toegepast. Indien een
Dossiereisen voor autorisaties 36
dergelijk bestanddeel verwerkt gaat worden in levensmiddelen dan moet dit
eveneens ter beoordeling worden aangemeld.
Aandachtspunten voor het in te dienen dossier zijn:
· De samenstelling van het eindproduct. De commissie beoordeelt de
samenstelling van het product, ongeacht hoe de bioactieve ingrediënten zijn
toegevoegd. (Toevoeging kan direct aan het eindproduct zijn of eerder in de
productieketen, bijvoorbeeld in het voedsel van een dier waarvan het nieuwe
voedingsmiddel wordt afgeleid.)
· De afwezigheid van indirecte negatieve effecten. De resorptie van andere
voedingsstoffen mag niet in gevaar komen; er mag geen effect op de
inneming van andere voedingsstoffen ontstaan.
· Bij consumptieonderzoek dient extra aandacht besteed te worden aan het
mogelijke gevaar voor overdosering of stapeling. Gegevens uit
voedselconsumptiepeilingen zijn hierbij van belang (daarbij dient aandacht te
worden besteed aan de verschillen in voedingspatronen die gelden voor
verschillende geografische gebieden en bevolkingsgroepen in Europa).
· Aanvullend toxicologisch onderzoek kan nodig zijn, afhankelijk van de aard
van het ingrediënt en van de doelgroep.
· Bij de uitvoering van veiligheidsonderzoek met vrijwilligers is de keuze van
de te bepalen biomerkers sterk afhankelijk van het type ingrediënt.
· Actieve marktmonitoring kan nodig zijn als aanvulling op bovengenoemde
onderzoeken. Een beperking van premarktonderzoek bij mensen is dat de
diversiteit van de bevolking nooit volledig wordt weerspiegeld. Door onder
vrije condities van gebruik te monitoren kunnen aannames inzake niveau van
inneming worden geverifieerd. Dit is in het bijzonder van belang indien het
een specifiek bioactief ingrediënt betreft dat een fysiologisch effect heeft dat
verder gaat dan het effect van het voedingsmiddel op zich.
4.3 Allergeniteit
Bij de veiligheidsbeoordeling van een beoogd nieuw voedingsmiddel dient ook
aandacht te worden besteed aan mogelijke allergische reacties op consumptie
hiervan door personen met een specifieke gevoeligheid. Dit aspect heeft in het
verleden in het bijzonder aandacht gekregen bij voedingsmiddelen uit genetisch
gemodificeerde organismen (ggo's), waarvoor een gestandaardiseerde wijze van
beoordeling is uitgewerkt.
De huidige generatie commerciële ggo's bestaat voor het overgrote deel uit
bekende voedingsgewassen, waaraan een nieuwe eigenschap is toegevoegd door
Dossiereisen voor autorisaties 37
het inbrengen van een relatief klein stuk DNA, afkomstig van een ander
organisme. Dit leidt dan tot de productie van één of meer nieuwe eiwitten. Dat de
toepassing van deze techniek in principe kan leiden tot het toevoegen van een
allergeen eiwit aan een gewas is aangetoond voor een genetisch gemodificeerde
soja met een eiwit uit de paranoot.38 Dit product is dan ook niet gecommercial-
iseerd. In internationaal verband zijn richtlijnen opgesteld voor de
premarktbeoordeling van allergene eigenschappen van ggo's.4,5 Hierbij baseert
men zich op kennis van eventuele allergene eigenschappen van de ouderplant en
het organisme waarvan het overgebrachte DNA afkomstig is. Daarnaast wordt de
aminozuurvolgorde van de nieuwe eiwitten vergeleken met de aminozuur-
volgorde van bekende allergenen en onderzoekt men via in vitro digestie-
experimenten of de nieuwe eiwitten ongevoelig zijn voor spijsverterings-
enzymen, wat een indicatie kan zijn voor allergene eigenschappen. Ook is het
gebruik van proefdiermodellen voorgesteld, maar is het nog de vraag of voor dit
doel al een methode in de praktijk toepasbaar is. Ten slotte is voorgesteld dat
pools van sera van allergiepatiënten kunnen worden gebruikt voor het onderzoek
naar mogelijke allergische reacties. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
specific screening (gericht op een bepaald allergeen) en targeted screening
(gericht op meerdere groepen bekende allergenen). Deze methode is bij de
beoordelingen van ggo's door de commissie VNV nog niet aan de orde geweest.
Ook voor andere nieuwe voedingsmiddelen, die een groot aantal
verschillende eiwitten bevatten, is een beoordeling van mogelijke allergene
eigenschappen van belang. Dat geldt bijvoorbeeld voor exotische vruchten,
bepaalde zaden of een eiwitpreparaat uit een schimmel. Voor enkele van
dergelijke producten is aangetoond dat consumptie kan leiden tot allergische
reacties bij specifiek gevoelige personen. Zo weten we inmiddels dat er mensen
zijn die een allergische reactie vertonen na het eten van kiwi36, en weten we dat
het verwerken van lupinemeel in brood kan leiden tot een reactie bij mensen met
een pinda-allergie.30,35 Verschillende methoden die voor het beoordelen van
mogelijke allergeniteit bij ggo's worden gebruikt, zijn niet toepasbaar voor dit
soort complexe nieuwe voedingsmiddelen. Er is hier immers sprake van een zeer
groot aantal eiwitten, waarvan de aminozuurvolgorde doorgaans niet bekend is.
Juist de resterende methoden zijn volgens de commissie nog onvoldoende
geoperationaliseerd. De commissie meent daarom dat met name het ontwikkelen
en valideren van geschikte proefdiermodellen en in vitro methoden (zoals
serumscreening) moet worden gestimuleerd. Het idee van een targeted serum
screen kan nu reeds verder worden uitgewerkt, waarbij men niet alleen rekening
moet houden met kennis over de verwantschap tussen als allergeen bekend
staande organismen zelf, maar ook over de verwantschap van allergene eiwitten
Dossiereisen voor autorisaties 38
uit verschillende organismen, gerelateerd aan kruisreactiviteit.2 Daarbij is van
belang dat vaak meerdere allergenen voorkomen in één bron, met een verschil in
reacties bij patiënten. Ook is er volgens de commissie onvoldoende aandacht
voor verschillen in gevoeligheid tussen populaties, ook binnen Europa. In
bepaalde gevallen zou een nieuw voedingsmiddel op de markt kunnen worden
toegelaten, ondanks het feit dat gebruik ervan tot allergische reacties bij
sommige consumenten zou kunnen leiden. De commissie benadrukt dat in dat
geval adequaat flankerend beleid moet worden gevoerd, onder andere ten
aanzien van voorlichting van de consument. Ook verdient het aanbeveling om te
onderzoeken of een systematische registratie van meldingen van allergische
reacties uitvoerbaar is. Dit is zinvol omdat men bij de premarktveiligheids-
beoordeling allergene eigenschappen van een nieuw voedingsmiddel op basis
van de huidige wetenschappelijke kennis niet met honderd procent zekerheid kan
uitsluiten. Subjectieve klachten moeten echter klinisch bevestigd worden voordat
hieraan een conclusie kan worden verbonden.
Dossiereisen voor autorisaties 39
Hoofdstuk 5
Veiligheid na introductie
5.1 Marktmonitoring
De Europese nieuwe voedingsmiddelenverordening 258/97 gaat vergezeld van
een aanbeveling van de Europese Commissie (97/618/EG)7 over de
wetenschappelijke aspecten en de presentatie van de informatie die nodig is om
aanvragen voor het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen en
nieuwe voedselingrediënten te ondersteunen. In de aanbeveling staat: `Het is
mogelijk dat in sommige gevallen plannen moeten worden ingediend voor een
observatieprogramma na toelating met het oog op mogelijke effecten van het
nieuwe voedingsmiddel op lange termijn'.
Ook in een breder kader heeft de overheid verantwoordelijkheid voor de
bewaking van de voedselveiligheid. De Commissie VNV heeft in haar eerste
kaderadvies voor nieuwe voedingsmiddelen een marktmonitoringsysteem
voorgesteld met vier zwaartepunten:
· een klachtenlijn;
· continue monitoring van innamegegevens van voedingsmiddelen door
overheid en industrie samen;
· langetermijn epidemiologisch prospectief cohortonderzoek naar de relatie
tussen chronische ziekten en voeding;
· actieve marktmonitoring van nieuwe voedingsmiddelen met specifiek
bioactieve ingrediënten door bedrijven (Post Launch Monitoring of PLM).31
Veiligheid na introductie 40
TNO had een concept voor PLM door bedrijven al eerder uitgewerkt.44 Sindsdien
zijn in de wetenschappelijke literatuur suggesties gedaan voor PLM met
functional foods, ook voor het meten van werkzaamheid.45 Voor nieuwe
voedingsmiddelen van genetisch gemodificeerde oorsprong wordt steeds
benadrukt dat PLM slechts nut heeft als er concrete aanwijzingen zouden zijn
voor mogelijke problemen.34,40 Het RIVM bracht in 2004 een rapport uit waarin
marktmonitoring van functional foods door de overheid centraal staat.40 Hierin
worden bestaande elementen in volgorde geplaatst en de mogelijkheden tot
uitbouw van de onderdelen en het leggen van verbindingen aangegeven. Het
RIVM ziet voor de overheid vooral taken op het gebied van achtereenvolgens
actieve signalering en blootstellingsonderzoek, inschatting van de relevantie van
de blootstelling, kwantificeren van de blootstelling, de kwantitatieve afweging
van gezondheidsverlies versus -winst en uiteindelijk indien nodig wet- en
regelgeving. Hierbij suggereren de auteurs van het RIVM-rapport een
onafhankelijke commissie van deskundigen als actoren. De commissie
onderschrijft deze aanbevelingen van het RIVM.
5.2 Marktmonitoring door bedrijven
Soms wordt er als voorwaarde voor toelating van een product gesteld dat er Post
Launch Monitoring moet plaatsvinden ná marktintroductie. Dit dient dan om
extra informatie te krijgen over het gebruik door de consument. Dit is tot nu toe
het geval geweest bij een groep van voedingsmiddelen met specifiek bioactieve
componenten, ook wel aangeduid als functional foods. Vooral bij dit type
voedingsmiddel is een hoge inname soms niet wenselijk omdat er geen
langlopende onderzoeken gedaan zijn met hoge innames door consumenten.
Soms is inname door heel jonge kinderen of zwangere vrouwen niet wenselijk
omdat daar geen of beperkt onderzoek mee gedaan is. Er is echter geen
aanwijzing dat het nieuwe voedingsmiddel schadelijk is voor die groepen, want
dan zou geen toelating plaatsvinden of zou meer onderzoek vooraf geëist zijn.
Wel kan bekend zijn dat bij hoge inname het niveau van een biomerker
verandert. PLM zou ook kunnen dienen ook om productgerelateerde
gezondheidsklachten van consumenten waar te nemen.
De conclusies die aan de tot nu toe uitgevoerde PLM-onderzoeken van
cholesterolverlagende ingrediënten kunnen worden verbonden, zijn dat zij vooral
geconsumeerd worden door personen uit de doelgroep en dat veel consumenten
onvoldoende consequent zijn om het product dagelijks te gebruiken. Bovendien
wordt de optimale hoeveelheid vaak niet gehaald.
Veiligheid na introductie 41
Fytosterolen
Fytosterolen en fytostanolen zijn plantaardige stoffen, die worden toegevoegd om het
cholesterolgehalte van het bloed te verlagen. Bij de markttoelating van een bepaald type
fytosterolen in gele vetsmeersels is als voorwaarde gesteld dat er Post Launch
Monitoring gedaan zou worden. Die voorwaarde is overgenomen door het Europese
wetenschappelijk comité voor de voeding en de resultaten zijn ook door hen beoordeeld.
Het onderzoek wees uit dat het product vooral gekocht werd door 45-plussers met een
een- of tweepersoonshuishouden, zonder thuiswonende kinderen. De mate waarin
kinderen het product consumeren is niet gericht onderzocht. Het Europese comité con-
cludeert: `However, the similarity between consumption by one-person households and
larger households suggests the predominant use is by one person per household, pre-
sumably to try to control elevated blood cholesterol levels. Given the extensive exposure
to the product in Europe the number of health-related calls received from the consumers
has been small. No evidence was obtained from PLM on occurrence of adverse health
effects from the current intake of marketed spread-containing phytosterol esters.' 42 In
het PLM-onderzoek van de firma is niet gekeken naar de cholesterolniveaus in het bloed
van de consumenten die het product kopen. In z'n algemeenheid is te stellen dat een op
de drie Nederlanders een te hoog cholesterolniveau heeft (hoger dan 5 mmol/l). Dit zijn
vooral mensen boven de 45. Bij de assortimentsuitbreiding door de firma is toegezegd
dat er ook weer Post Launch Monitoring zal plaatsvinden.
Fytostanolen
Door de Nederlandse bevoegde autoriteit is Post Launch Monitoring geëist na de
introductie van margarines en yoghurt met bepaalde fytostanolen. Fytostanolen werden
op Europees niveau niet als nieuw voedselingrediënt aangemerkt omdat ze al voor de
inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 258/97 in Finland op de markt waren.
Echter, voor Nederland wilden de Gezondheidsraad en het ministerie van VWS om
dezelfde redenen als bij de fytosterolen inzicht in de consumptie van de producten. De
betrokken firma heeft onafhankelijk onderzoek laten verrichten door TNO. De
onderzoeks-methode die hierbij gebruikt is, gaf meer inzicht in de achtergrond van de
individuele gebruikers dan de methode in het eerder genoemde onderzoek voor
fytosterolen. Van de deelnemers aan het onderzoek, gekenmerkt als trouwe gebruikers,
consumeerde een grote meerderheid de margarine op eigen initiatief. Een overgrote
meerderheid van de gebruikers had inzicht in hun persoonlijke cholesterolgehalte door
middel van regelmatige metingen.
De Commissie VNV heeft in haar adviezen uit voorzorg tegen overconsumptie
steeds aangedrongen op assortimentsbeperking, uniforme en eenduidige
portieverpakkingen en duidelijke aanwijzingen voor gebruik en etikettering.
Daar blijft zij bij, omdat in Europees verband het assortiment producten met
plantensterolen en plantenstanolen inmiddels sterk verbreed is, terwijl
Veiligheid na introductie 42
onderzoeksresultaten ontbreken die de veiligheid bij chronische blootstelling
bevestigen.
5.3 Beoordelen van signalen
De Commissie VNV heeft de mogelijkheden onderzocht om het post-launch
traject van genetisch gemodificeerde maïs en soja te kwantificeren. Een
gekwantificeerde keten van producent tot consument geeft bij eventuele klachten
over deze nieuwe voedingsmiddelen aanknopingspunten voor een onderbouwde
risicobeoordeling.
De commissie heeft bekeken of genetisch gemodificeerde maïs en soja en
hun afgeleide producten kunnen worden gevolgd tot in individuele voedings-
middelen en de inneming door de consument. De commissie heeft de
mogelijkheden van dit moment verkend om signalen dat er iets mis zou zijn met
een genetisch gemodificeerd voedingsmiddel op waarde te schatten. De
informatie die een dossier van een genetisch gemodificeerd voedingsmiddel
diende te bevatten, is uitvoerig beschreven in het eerste kaderadvies in hoofdstuk
3.31 Het gaat om voedingskundige en toxicologische gegevens en bio-moleculaire
karakterisering en verwachte consumptie. Bij klachten kan de vergelijking van
de hoeveelheden maïs en soja die door proefdieren worden gegeten en de
blootstelling van de consument van belang zijn. Immers, als in het veiligheids-
onderzoek bij hoge innames van het nieuwe eiwit en het nieuwe voedingsmiddel
door proefdieren geen nadelige effecten zijn gevonden en er uit het moleculair
biologische onderzoek ook geen aanwijzing is dat een onbedoelde verandering is
opgetreden in de samenstelling, dan ligt een effect bij lage inname door de mens
niet voor de hand.
Voor de proefdieren heeft de commissie `no-observed adverse effect levels',
NOAELs, overgenomen uit of berekend aan de hand van dossiers van
producenten (zie bijlage D). Die gegevens betreffen de inname van soja(eiwit) en
maïs(eiwit) door proefdieren. Het gaat om de hoeveelheden die de proefdieren
per dag innemen, zonder dat ze daar nadelige effecten van ondervinden; het no-
observed adverse effect level (NOAEL). Voor de inschatting van inname door de
consument heeft de commissie gebruik gemaakt van inschattingen van de
producenten en van gegevens uit de voedselconsumptiepeiling. Daarbij moet
opgemerkt worden dat is uitgegaan van een worst case scenario. De commissie
heeft aan de hand van de beschikbare gegevens `margins of exposure', MOEs,
vastgesteld, door de NOAEL te delen door de hoeveelheid die door mensen
wordt geconsumeerd.
Veiligheid na introductie 43
Uit de berekeningen van de aanvragers blijkt er een grote marge te zitten
tussen de hoeveelheden van de nieuwe eiwitten waaraan de consument kan
worden blootgesteld en de hoogst geteste doseringen die bij proefdieren geen
nadelige effecten lieten zien. Voor die vergelijking moet echter worden uitgegaan
van de door de aanvrager geleverde informatie. Het is de commissie gebleken dat
via direct toegankelijke gegevens, zoals databanken en sites van branche-
organisaties het volgen van deze gewassen en de daarvan afgeleide voedings-
middelen op dit moment niet goed mogelijk is. Door recente wetgeving zal dit
naar verwachting sterk verbeteren. Door het in werking treden van de Europese
verordeningen voor genetische gemodificeerde voedingsmiddelen en de
Algemene levensmiddelenverordening (EG/178/2002)24 is er nu al verplichting
tot een unieke identificatiecode van elke genetisch gemodificeerde variant van
een gewas en is de traceerbaarheid van alle voedingsmiddelen door de keten
gewaarborgd vanaf 1 januari 2005. Bij incidenten biedt dit een veel gerichtere
mogelijkheid om gezondheidsklachten of signalen te beoordelen en indien nodig
maatregelen te nemen. De informatie op het etiket zal hierbij overigens slechts
beperkt bruikbaar zijn.
De commissie tekent hierbij aan dat als signalen bijvoorbeeld inhouden dat er
melding wordt gemaakt van allergische reacties die tot dan toe niet voorkwamen,
in het geval van soja deze reacties ook veroorzaakt kunnen worden door eiwitten
in conventioneel veredelde soja waarvoor in het geheel geen veiligheidsdossier
hoeft worden overlegd vóór marktintroductie, zie het praktijkvoorbeeld van de
kiwi's in paragraaf 2.1.
Veiligheid na introductie 44
Hoofdstuk 6
Toekomst
In de afgelopen jaren is in Europa veel geïnvesteerd in het realiseren van een
hoog niveau van voedselveiligheid en transparantie in de voedselketen.33 Recent
zijn de positieve effecten van voeding op hart- en vaatziekten en diabetes type 2
sterk in de belangstelling komen te staan.37,41 Hierdoor menen sommigen dat
voedselveiligheidsbeleid overdreven veel aandacht heeft (gehad). Hoe terecht
deze relativering ook is, het is niet wenselijk het bereikte hoge niveau van
voedselveiligheid los te laten.37 De huidige praktijk van premarktbeoordeling van
de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen draagt daaraan bij.
Men blijft echter streven naar verlenging van het leven en verbetering van de
kwaliteit van leven, ook via de voeding. In de westerse samenleving leidt dat tot
pogingen dit te realiseren via voedingsmiddelen met specifiek bioactieve
componenten. Behalve langzaam absorbeerbare koolhydraten en vetten met
middellange en kortketen vetzuren komen er antioxidanten tegen
verouderingsverschijnselen, immuunactieve eiwitten, aangepaste micro-
organismen om de gewenste darmflora aan te vullen en functional foods die de
eetlust remmen op de markt.39 Het streven naar een gunstig voedingsstoffen-
profiel voor complexe plantaardige en dierlijke voedingsmiddelen zal via
veredeling en genmodificatie verder gaan. Deze innovaties vereisen volgens de
Commissie VNV een blijvend scherp oog voor mogelijke voedselveiligheids-
risico's (en werkzaamheid). In andere delen van de wereld kan het streven naar
verbetering gericht zijn op andersoortige producten, die vanwege de mondiale
voedselstromen ook onze aandacht vragen. Naar de mening van de Commissie
Toekomst 45
VNV zijn de huidige Europese regelgeving en de mondiale afspraken in Codex-
verband hierbij in beginsel adequaat.
Elders in dit advies zijn aanbevelingen gedaan voor aanpassing van de
Europese regelgeving op praktisch niveau. Dit staat los van de vraag welke rol de
Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) in de toekomst in de
beoordelingsprocedure gaat vervullen. Om de taak van de Nederlandse
beoordelingsautoriteit te kunnen uitvoeren, is de Commissie VNV bij het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen ondergebracht.
Toekomst 46
Literatuur
1 EMBO 2004. Risk: Challenges, research and social implications. EMBO Reports 5 ,
S1-S70. 2004.
2 Breiteneder H, Radauer C. A classification of plant food allergens. J Allergy Clin Immunol 2004
May;113(5):821-30.
3 Bublin M, Mari A, Ebner C, Knulst A, Scheiner O, Hoffmann-Sommergruber K, et al. IgE
sensitization profiles toward green and gold kiwifruits differ among patients allergic to kiwifruit from
3 European countries. J Allergy Clin Immunol 2004 Nov;114(5):1169-75.
4 Codex Alimentarius Commission. Guideline for the Conduct of Food Safety Assessment of Foods
Derived from Recombinant-DNA Plants. 2003.
5 EFSA. Guidance document of the scientific panel on genetically modified organisms for the risk
assessment of genetically modified plants and derived food and feed. EFSA Journal 99, 1-94.
6 European Commission: Directorate General Health and Consumer Protection. Discussion Paper:
Implementation of Regulation No 258/97 of the European Parliament and of the Council of 27
January 1997 concerning novel foods and novel food ingredients. 2002.
7 Europese Gemeenschap. 97/618/EG: Aanbeveling van de Commissie van 29 juli 1997 betreffende de
wetenschappelijke aspecten en de presentatie van de informatie die nodig is om aanvragen voor het in
de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten te ondersteunen
alsmede het opstellen van de verslagen van de eerste beoordeling uit hoofde van Verordening (EG)
nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
1997;L253:1-36.
8 Europese Gemeenschap. Beschikking van de Commissie van 23 februari 1999 tot vaststelling van
een repertorium van in levensmiddelen gebruikte aromastoffen, dat is samengesteld in toepassing van
Literatuur 47
Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder
nummer C(1999) 399) (Voor de EER relevante tekst)
9 Europese Gemeenschap. Richtlijn 88/388/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de
onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake aroma's voor gebruik in
levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's
10 Europese Gemeenschap. Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de
onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in
voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt
11 Europese Gemeenschap. Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de
onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake voor bijzondere voeding
bestemde levensmiddelen. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 1989;L186:27-32.
12 Europese Gemeenschap. Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige
zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Publicatieblad Nr. L 175 van 04/07/1991 blz.
0035-0049.
13 Europese Gemeenschap. Richtlijn 94/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 juni
1994 houdende wijziging van Richtlijn 89/107/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding
bestemde waren worden gebruikt
14 Europese Gemeenschap. Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte
voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters. Publicatieblad
nr. L 49 van 28/2/1996, blz. 0017 - 0028.
15 Europese Gemeenschap. Richtlijn 96/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19
december 1996 tot wijziging van Richtlijn 89/398/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen van de Lid-Staten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen.
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 1996;L048:20-1.
16 Europese Gemeenschap. Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende
dieetvoeding voor medisch gebruik (Voor de EER relevante tekst). Publikatieblad van de Europese
Gemeenschappen 1999;L091:29-36.
17 Europese Gemeenschap. Richtlijn 1999/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni
1999 tot wijziging van Richtlijn 89/398/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van
de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen.
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 1999;L172:38-9.
18 Europese Gemeenschap. Richtlijn 2001/15/EG van de Commissie van 15 februari 2001 inzake
stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde
levensmiddelen mogen worden toegevoegd (Voor de EER relevante tekst). Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen 2001;L052:19-25.
19 Europese Gemeenschap. Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6
november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor
menselijk gebruik. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 2001;L311:67-128.
Literatuur 48
20 Europese Gemeenschap. Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni
2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake
voedingssupplementen. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 2002;L183:51-7.
21 Europese Gemeenschap. Richtlijn 2004/5/EG van de Commissie van 20 januari 2004 tot wijziging
van Richtlijn 2001/15/EG door toevoeging van bepaalde stoffen aan de bijlage (Voor de EER
relevante tekst). Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 2004;L014:19-20.
22 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27
januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten. Publikatieblad
van de Europese Gemeenschappen 2005;L43:1-6.
23 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 1565/2000 van de Commissie van 18 juli 2000 tot
vaststelling van de maatregelen die vereist zijn voor de vaststelling van een beoordelingsprogramma
in toepassing van Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de
EER relevante tekst)
24 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van
28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de
levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot
vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden. Publicatieblad Nr. L 031 van
01/02/2002 blz. 0001 - 0024
25 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad
van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 2003;L268:1-23.
26 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad
van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde
organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde
levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG. Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen 2003;L268:24-8.
27 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot
vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige
identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen. Publikatieblad van de Europese
Gemeenschappen 2004;L010:5-10.
28 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr. 641/2004 van de Commissie van 6 april 2004 tot
vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het
Europees Parlement en de Raad wat betreft vergunningaanvragen voor nieuwe genetisch
gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, kennisgevingen van bestaande producten en de
onvoorziene of technisch niet te voorkomen aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal
waarvoor de risicobeoordeling tot een gunstig resultaat heeft geleid. Publikatieblad van de Europese
Gemeenschappen 2004;L102:14-25.
Literatuur 49
29 Europese Gemeenschap. Verordening (EG) nr.1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van
20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen
aan levensmiddelen. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen 2006;L404:26-38.
30 Faeste CK, Lovik M, Wiker HG, Egaas E. A case of peanut cross-allergy to lupine flour in a hot dog
bread. Int Arch Allergy Immunol 2004 Sep;135(1):36-9.
31 Gezondheidsraad. Veiligheidsbeoordeling van nieuwe voedingsmiddelen. 2002. Report No.: 2002/
05VNV.
32 Harrison LA, Bailey MR, Naylor MW, Ream JE, Hammond BG, Nida DL, Burnette BL, Nickson TE,
Mitsky TA, Taylor ML, Fuchs RL, Padgette SR. The expressed protein in glyphosate-tolerant
soybean, 5-enolpyruvylshikimate-3-phosphate synthase from Agrobacterium sp. strain CP4, is
rapidly digested in vitro and is not toxic to acutely gavaged mice. J Nutr. 1996 Mar;126(3):728-40.
33 Hautvast JGAJ, van de Wiel J. Definities en aspecten van van voedselveiligheid. Justitiële
Verkenningen 2004;Voedselveiligheid(nr.2):9-18.
34 Hlywka JJ, Reid JE, Munro IC. The use of consumption data to assess exposure to biotechnology-
derived foods and the feasibility of identifying effects on human health through post-market
monitoring. Food Chem Toxicol 2003 Oct;41(10):1273-82.
35 Leduc V, Moneret-Vautrin DA, Guerin L. . Allerg Immunol (Paris) 2002
Jun;34(6):213-7.
36 Lucas JS, Lewis SA, Hourihane JO. Kiwi fruit allergy: a review. Pediatr Allergy Immunol 2003
Dec;14(6):420-8.
37 Ministerie van VWS. Langer gezond leven 2004-2007. Ook een kwestie van gezond gedrag. Nota
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer de Staten-Generaal. 2003.
38 Nordlee JA, Taylor SL, Townsend JA, Thomas LA, Bush RK. Identification of a Brazil-nut allergen
in transgenic soybeans. N Engl J Med 1996 Mar 14;334(11):688-92.
39 Palou A, Pico C, Bonet ML. Food safety and functional foods in the European Union: obesity as a
paradigmatic example for novel food development. Nutr Rev 2004 Jul;62(7 Pt 2):S169-S181.
40 RIVM. Postlaunch Monitoring of Functional Foods. Methodology Development. 2004. Report No.:
350030001.
41 RIVM. Ons eten gemeten - Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. 2004. Report No.:
270555007.
42 Scientific Committee on Food. Opinion of the Scientific Committee on Food on a report on Post
Launch Monitoring of "yellow fat spreads with added phytosterol esters" (expressed on 26
September 2002).
43 Standing Committee on the Food Chain and Animal Health. Summary record of the meeting of 14
February 2005 of the Section on Toxicological Safety & Section on General Food Law. 2005.
44 TNO. Concept voor post launch monitoring. 2000. Report No.: V3136.
45 Verhagen H, Coolen S, Duchateau G, Hamer M, Kyle J, Rechner A. Assessment of the efficacy of
functional food ingredients-introducing the concept "kinetics of biomarkers". Mutat Res 2004 Jul
13;551(1-2):65-78.
Literatuur 50
A De adviesaanvraag
B De commissie
C Uitgebrachte adviezen tot 1 januari 2005
D Berekende blootstellingsmarges bij ggo's
Bijlagen
51
Bijlage A
De adviesaanvraag
Op 18 augustus 1999 schreef de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
aan de Voorzitter van de Gezondheidsraad (brief kenmerk GZB/VVB 993428):
Sinds mei 1997 is in de Europese Unie de Verordening (EG) 258\97 van kracht inzake nieuwe
voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten. Daarmee werd de veiligheidsbeoordeling
onderdeel van een communautaire procedure.
Met u is reeds de mogelijkheid besproken de beoordeling door de Gezondheidsraad te laten
uitvoeren. Ik verzoek u dan ook mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, in deze eerste fase van uitvoering van de Europese Verordening (EG) 258/97 gedurende een
aantal jaren, de veiligheidsbeoordeling gestalte te geven. Voor het onderbrengen bij de
Gezondheidsraad pleit het experimentele karakter dat de beoordeling de eerste jaren zal hebben. Dit
experimentele karakter komt voort uit het feit dat het een nieuw soort beoordeling betreft van deels
nieuwe categorieën van voedingsmiddelen of voedselingrediënten. Het is namelijk een
veiligheidsbeoordeling vóór het op de markt brengen van met name voedingsmiddelen van een
genetisch gemodificeerde oorsprong en zogenaamd functional foods (nutriceutica). Daarnaast ga ik
ervan uit dat de onafhankelijke wetenschappelijke advisering door de Gezondheidsraad het
vertrouwen van de Europese Commissie en de andere lidstaten in het Nederlandse oordeel nog
versterkt.
De adviesaanvraag 52
Mijn beleid is erop gericht een zo groot mogelijke openheid en transparantie te realiseren van de
gevolgde procedure en de beoordeling om de consument vertrouwen te geven in de veiligheid van de
nieuwe voedingsmiddelen. Ik verzoek de Gezondheidsraad hieraan bij te dragen door bijvoorbeeld
inzage te geven in de dossiers waarvoor een aanvraag wordt ingediend, waarbij uiteraard
bedrijfsvertrouwelijke gegevens worden beschermd en door de criteria, waarop de veiligheid zal
worden beoordeeld, te publiceren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
w.g. dr E. Borst-Eilers
De adviesaanvraag 53
Bijlage B
De commissie
· prof. dr. L.M. Schoonhoven, voorzitter tot 1 januari 2004
emeritus hoogleraar entomologie; Wageningen Universiteit en
Researchcentrum
· prof. dr. E.G. Schouten, voorzitter van 1 januari 2004 tot 1 januari 2005
hoogleraar epidemiologie; Wageningen Universiteit en Researchcentrum
· prof. dr. C.A.F.M. Bruijnzeel-Koomen
hoogleraar dermatologie/allergologie; Universitair Medisch Centrum,
Utrecht
· ir. E.J Kok
toxicoloog; RIKILT, Wageningen
· dr. C.F. van Kreijl
moleculair-bioloog; RIVM, Bilthoven
· prof. dr. P. van der Laan
hoogleraar statistiek, TU Eindhoven
· dr. F. Nagengast
gastro-enteroloog; Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen
· dr. ir. J.M.A. van Raaij
voedingsfysioloog; Wageningen Universiteit en Researchcentrum; RIVM,
Bilthoven
· prof. dr. ir. G. Schaafsma
hoogleraar voedingsleer, TNO-voeding, Zeist
De commissie 54
· dr. G.J.A. Speijers
toxicoloog; RIVM, Bilthoven
· prof. dr. W.J. Stiekema
hoogleraar bioinformatica; Wageningen Universiteit en Researchcentrum
· prof. dr. W.M. de Vos
hoogleraar microbiologie; Wageningen Universiteit en Researchcentrum
· dr. R.A. Woutersen
toxicoloog, TNO-voeding, Zeist
· dr. ir. M.M.C. Gielkens, adviseur
COGEM-VROM, Den Haag
· dr. B. Loos, adviseur
COGEM-VROM, Den Haag
· ir. R. Top, adviseur
Ministerie van VWS, Den Haag
· ir. B. van der Heide, adviseur
Ministerie van VWS, Den Haag
· dr. ir. M. Rutgers, secretaris
Gezondheidsraad, Den Haag
· dr. C.M.A. van Rossum, secretaris
Gezondheidsraad, Den Haag
· dr. J.A.G. van de Wiel, secretaris tot 1 december 2004
Gezondheidsraad, Den Haag
De huidige samenstelling van de commissie VNV is te vinden op de website van
het Bureau Nieuwe Voedingsmiddelen van het CBG: http://www.nieuwevoe-
dingsmiddelen.nl
De Gezondheidsraad en belangen
Leden van Gezondheidsraadcommissies worden benoemd op persoonlijke titel,
wegens hun bijzondere expertise inzake de te behandelen adviesvraag. Zij kun-
nen echter, dikwijls juist vanwege die expertise, ook belangen hebben. Dat
behoeft op zich geen bezwaar te zijn voor het lidmaatschap van een Gezond-
heidsraadcommissie. Openheid over mogelijke belangenconflicten is echter
belangrijk, zowel naar de voorzitter en de overige leden van de commissie, als
naar de voorzitter van de Gezondheidsraad. Bij de uitnodiging om tot de com-
missie toe te treden wordt daarom aan commissieleden gevraagd door middel
van het invullen van een formulier inzicht te geven in de functies die zij bekle-
De commissie 55
den, en andere materiële en niet-materiële belangen die relevant kunnen zijn voor
het werk van de commissie. Het is aan de voorzitter van de raad te oordelen of
gemelde belangen reden zijn iemand niet te benoemen. Soms zal een adviseur-
schap het dan mogelijk maken van de expertise van de betrokken deskundige
gebruik te maken. Tijdens de installatievergadering vindt een bespreking plaats
van de verklaringen die zijn verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars
eventuele belangen op de hoogte zijn.
De commissie 56
Bijlage C
Uitgebrachte adviezen tot 1 januari
2005
1999/01VNV Herbicide-resistente maïs (GA-21)
1999/02VNV Oliezuurverrijkte soja (260-05)
1999/03VNV Fracties van graanzemelen
1999/04VNV Bacterieel dextraan
1999/05VNV Fytostanolesters
1999/06VNV Lemna minor Horst 1
2000/01VNV Salatrims
2000/02VNV Bt11-maïs (pZO1502)
2000/03VNV Herbicide-resistente soja (GTS 40-3-2)
2000/04VNV Gecoaguleerd aardappeleiwit en -hydrolysaten
2000/05VNV Trehalose
2001/01VNV Fytosterolen
2001/02VNV Genotoxiciteit van fytosterol(esters)
2001/03VNV Nonisap
2001/04VNV Fytosterolen (2)
2002/01VNV Maïskiemolie met fytosterolen en vitamine E
2002/02VNV Raapzaadolie met fytosterolen en vitamine E
2002/03VNV Docosahexaeenzuurrijke olie
2002/04VNV Herbicide-tolerante maïs (NK603)
2002/05VNV Veiligheidsbeoordeling nieuwe voedingsmiddelen
2002/06VNV Jodiumrijke eieren
Uitgebrachte adviezen tot 1 januari 2005 57
2002/07VNV Diacylglycerololie
2003/01VNV Fytosterolen (3)
2003/02VNV Camellia furfuracea var. furfuracea
2003/03VNV Betaïne
2003/04VNV Insectenresistente en herbicide-tolerante maïs (1507)
2003/05VNV Palmoleïne
2004/01VNV Isomaltulose
2004/02VNV Lycopeen
2004/03VNV Nonisap (2)
2004/04VNV Nonisap (3)
2004/05VNV Chia zaad
Recentere adviezen zijn uitgebracht onder verantwoordelijkheid van het Bureau
Nieuwe Voedingsmiddelen van het CBG en zijn te vinden op de website http://
www.nieuwevoedingsmiddelen.nl.
Uitgebrachte adviezen tot 1 januari 2005 58
Bijlage D
Berekende blootstellingsmarges bij
ggo's
Blootstellingsmarge voor maïs en maïseiwit
NOAELs** voor de inname van maïs en maïseiwit door proefdieren zijn te vinden
in de dossiers van Monsanto (GA 21 en NK 603 maïs) en Novartis (Bt 11 maïs).
Er zijn NOAELs vermeld voor acute en subchronische blootstelling aan maïs en
maïseiwit in de voeding. Proefdieren consumeerden aan het eind van het
onderzoek ongeveer 1 / 0,5877 = 1,7 gram maïseiwit/kg lichaamsgewicht/dag.
Deze inname is als NOAEL aangehouden. Voor de inname van mensen is in de
berekeningen van de producenten gebruik gemaakt van de gemiddelde inname
en de inname door de mensen die in de categorie "veelgebruikers" vallen. De ene
keer gebruiken de producenten daarvoor het 90 percentiel, de andere keer het 95,
97,5 of 99 percentiel. De getallen zijn daarom niet zonder meer vergelijkbaar. De
MOEs zijn afgerond en geven een orde van grootte aan. GA21-maïs (herbicide-
tolerante maïs).
Bij het bepalen van de marge van blootstelling aan GA21 maïs gaat
Monsanto uit van een subchronische NOAEL (rat) van 23,5 g/kg/dag voor GA21
maïs (zie 5.3.1). Deze wordt gedeeld door de verwachte gemiddelde humane
inname van GA21 maïs (0,015 g/kg/d). Dit levert een MOE van 23,5 / 0,015 =
1567 (afgerond op 1600) op voor volwassenen en 23,5 / 0,03 = 783 (afgerond op
** Ter verduidelijking: de term NOAEL is hier gebruikt als de hoogst geteste dosis, waarbij geen nadelige effecten
werden waargenomen, zonder het gebruik van deze term te beperken tot een bepaald type studieopzet.
Berekende blootstellingsmarges bij ggo's 59
800) voor kinderen. Voor de mensen in P97,5 is de marge 23,5 / 0,113 = 208,
afgerond op 200, voor volwassenen en 23,5 / 0,171 = 137, afgerond op 150 voor
kinderen.
MEPSPSeiwit uit GA-21maïs (herbicide-tolerant)
Bij het bepalen van de marge van blootstelling aan het nieuwe eiwit mEPSPS
maakt Monsanto de volgende berekening: De subchronische NOAEL (rat) voor
mEPSPS van 75 g/kg/dag wordt gedeeld door 0,05 (gemiddelde inname
mEPSPS volwassenen); dit levert een blootstellingsmarge (MOE) ten opzichte
van proefdieren op van 1500. Voor kinderen is deze marge bij gemiddelde
inname 750. De mensen in P97,5 hebben een blootstellingsmarge van 1040,
afgerond op 1000, voor volwassenen en 680, afgerond op 700, voor kinderen ten
opzichte van proefdieren. Volgens de producent is dit een worst case scenario,
omdat de ratten in de proef ongedenatureerd mEPSPS kregen en 80% van het
eiwit in voedingsmiddelen waarschijnlijk door alle processen gedenatureerd zal
zijn.
Blootstellingsmarge voor soja-eiwit
CP4EPSPSeiwit uit GTS40-3-2soja (herbicide-tolerant)
In het dossier van Monsanto (GTS 40-3-2 soja) is een acute NOAEL voor de
blootstelling aan het eiwit CP4EPSPS gevonden. Voor de NOAEL van soja-eiwit
is geen waarde gevonden, maar is een berekening gemaakt aan de hand van
gegevens uit het dossier.
In een proef van 15 weken was het eindgewicht van BN ratten gemiddeld
178,5 ± 6,03 gram. De ratten namen 6,8 gram voer per dag in dat voor 30% uit
soja bestond. De consumptie van soja was ongeveer 0,3 x 6,8 gram = 2 gram
soja/dag. Verrekend met het lichaamsgewicht was dit ongeveer 11,4 gram soja/
kg/dag. De soja was vooraf verhit tot 100°C gedurende 30 minuten. Sojabonen
gekookt in zout bevatten 21,5 g eiwit / 100g (NEVO-tabel). De consumptie van
soja-eiwit was ongeveer 11,4 x 0,215 = 2,5 g soja-eiwit / kg / dag.
In dezelfde proef was het eindgewicht van muizen 24,2 ± 0,91 gram. De
muizen namen 2,77 gram voer per dag in. Het bestanddeel soja in voer is 30%.
De dagelijkse inname soja was ongeveer 0,3 x 2,77 g = 0,8 g soja. Verrekend met
het lichaamsgewicht was dit ongeveer 34,3 g soja /kg/ dag. De dagelijkse inname
soja-eiwit was ongeveer 34,3 x 0,215 = 7,4 g soja-eiwit / kg / dag.
Monsanto geeft geen inschatting van de humane consumptie van soja of soja-
eiwit. De genetisch gemodificeerde soja bevat het eiwit CP4 EPSPS. In het
Berekende blootstellingsmarges bij ggo's 60
dossier zijn geen hoeveelheden vermeld. In andere bronnen worden
hoeveelheden tot 300 g/g vermeld. In het artikel van Harrison et al. 1996 wordt
geschat dat de humane consumptie van CP4 EPSPS (uit soja, tomaat, aardappel
en maïs) maximaal 0,3-0,44 mg/kg/dag bedraagt.
Omdat de gegevens over humane blootstelling ontbreken in de dossiers van
de fabrikant, kan geen berekening worden gemaakt van de blootstellingsmarge
voor totaal soja-eiwit. Voor het berekenen van de blootstellingsmarge voor het
CP4EPSPS eiwit wordt uitgegaan van een acute NOAEL (muis) van 572
mg/kg/dag (zie 3.3.1). Dit is volgens Monsanto een dosering die meer dan 1000
maal hoger is dan de hoogste te verwachten humane inname van CP4 EPSPS uit
soja en andere bronnen. Voor de humane blootstelling aan CP4 EPSPS wordt
uitgegaan van de gegevens in.32 De blootstellingsmarge voor inname van
CP4EPSPS is 572 / 0,44 = 1300.
Berekende blootstellingsmarges bij ggo's 61