Raad van State
Zaaknummer: 200706763/2
Publicatie datum: woensdag 24 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Geldzaken
---
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Surinaamse Organisatie voor
Belangenbehartiging en Emancipatie Rotterdam", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak nos. BELEI 06/4113 en 07/1404 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2007
in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de aanvraag van
verzoekster om een structurele subsidie voor het jaar 2006, afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college aan verzoekster een
eenmalige subsidie verleend ten bedrage van 187.947,75 voor de periode
januari 2006 tot en met september 2006.
Bij besluit van 18 september 2006 heeft het college het door
verzoekster tegen het besluit van 21 februari 2006 gemaakte bezwaar
ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het college het door verzoekster
tegen het besluit van 5 juli 2006 gemaakte bezwaar ongegrond
verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2007, verzonden op 13 september 2007,
heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de
voorzieningenrechter) de daartegen door verzoekster ingestelde
beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 20 september
2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag,
hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 21 september 2007, bij de Raad van State ingekomen per
faxbericht op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht
een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd haar en bijgestaan
door mr. I.E.M. Scholten-Verheijen, advocaat te Amsterdam, en het
college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en M. Rensen, beiden
ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster verzoekt de Afdeling de voorlopige voorziening te
treffen dat zij van het college een voorschot ontvangt op de volgens
haar rechtens nog te ontvangen subsidiegelden voor de afbouw van haar
activiteiten na beëindiging van een langdurige subsidierelatie.
2.3. In hoger beroep bestrijdt verzoekster het oordeel van de
voorzieningenrechter dat artikel 4:51 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: de Awb) niet van toepassing is op de
subsidierelatie tussen verzoekster en het college en dat, als die
bepaling wel van toepassing is, het college bij de door verzoekster
gewraakte besluiten in overeenstemming hiermee heeft gehandeld en
verzoekster een redelijke termijn heeft geboden voor de afbouw van
haar activiteiten en langlopende verplichtingen. De beoordeling van
hetgeen verzoekster daartegen in hoger beroep aanvoert, kan gelet op
het karakter van de daarbij aan de orde zijnde vragen beter in de
bodemprocedure geschieden. De Voorzitter acht evenwel het oordeel van
de voorzieningenrechter over de vraag of het college een redelijke
termijn als hiervoor bedoeld in acht heeft genomen niet op voorhand
onjuist, nu, thans daargelaten of artikel 4:51 van de Awb hier van
toepassing is, aannemelijk is geworden dat de indiening door
verzoekster van het plan van aanpak voor de afbouw van haar
activiteiten en verplichtingen, waarom het college meermaals heeft
verzocht, te lang op zich heeft laten wachten en die omstandigheid
niet ten onrechte het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien
van de door het college in acht te nemen termijn heeft bepaald. Reeds
daarom bestaat geen aanleiding om hangende de hoger beroepsprocedure
een - verstrekkende - voorziening te treffen als die waarom
verzoekster heeft gevraagd.
Wel ziet de Voorzitter in de belangen van verzoekster aanleiding te
bevorderen dat de behandeling van de bodemprocedure zal plaatsvinden
in januari 2008.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
164-496.