Raad van State
Zaaknummer: 200705444/1 en 200705444/2
Publicatie datum: woensdag 24 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Wet geluidhinder
---
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2007 heeft verweerder op verzoek van het
college van burgemeester en wethouders van Delft hogere grenswaarden
op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld voor 1.018 nieuw te
bouwen woningen in de zone van het Zuidplantsoen, de Schoemakerstraat,
de Michiel de Ruyterweg, de Mijnbouwstraat, de Jaffalaan en de
Julianalaan te Delft.
Bij besluit van 22 juni 2007, verzonden op 3 juli 2007, heeft
verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 juli 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 30 juli 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 31 juli 2007, heeft appellant de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 17 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift
ingediend.
Bij brief van 24 september 2007 zijn door appellant nadere stukken
ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september
2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. A. den Breejen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in
de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Uit artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en
artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer, bezien in
onderlinge samenhang, volgt dat uitsluitend een belanghebbende bezwaar
kan maken tegen een besluit inzake het vaststellen van hogere
grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks
bij een besluit is betrokken.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaar
van appellant tegen het primaire besluit van 20 februari 2007 terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant zijns inziens niet
als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht is aan te merken.
2.4. Appellant stelt belanghebbende te zijn bij het primaire besluit.
Het onderhavige verzoek om vaststelling van hogere grenswaarden is
gedaan in het kader van het ontwerpbestemmingsplan TU Noord. Appellant
vreest dat de in dat ontwerpbestemmingsplan voorziene ontwikkelingen
in de omgeving van zijn woning zullen leiden tot meer geluidhinder en
een verslechtering van de luchtkwaliteit.
2.5. Gezien de aard en de gevolgen van het primaire besluit kan, naast
degene die om vaststelling van hogere waarden voor de geluidbelasting
heeft verzocht, in beginsel uitsluitend de (toekomstige) eigenaar, een
(andere) zakelijk gerechtigde of een gebruiker van een woning waarvoor
de hogere grenswaarde is vastgesteld, als belanghebbende in de zin van
artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden
aangemerkt.
Nu bij het primaire besluit voor de woning van appellant geen hogere
grenswaarden zijn vastgesteld, worden er door dit besluit geen
rechtsgevolgen in het leven geroepen waarbij het belang van appellant
rechtstreeks is betrokken. Voor zover appellant meent belanghebbende
te zijn vanwege eventuele gevolgen van de in het
ontwerpbestemmingsplan TU Noord voorziene ontwikkelingen voor de
geluidbelasting en de luchtkwaliteit in de omgeving van zijn woning,
overweegt de Voorzitter dat deze gevolgen niet rechtstreeks
voortvloeien uit het besluit tot het vaststellen van de hogere
grenswaarden. Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen het
primaire besluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Gelet op het vorenstaande, is het beroep ongegrond. Het verzoek
om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als
Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven,
ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Grinsven
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
462.