Raad van State
Zaaknummer: 200705176/1 en 200705176/2
Publicatie datum: woensdag 24 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Zuid-Holland
---
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
de stichting "Stichting Platform Binnenstad West", gevestigd te Gouda,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2006 heeft de gemeenteraad van Gouda het
bestemmingsplan "Koningshof" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 22 mei 2007, kenmerk DRM/ARW/07/35A,
beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 juli 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, beroep ingesteld. Bij brief
van 21 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007,
heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september
2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. J. Breedveld en mr.
D.F. Woudenberg, en verweerder, vertegenwoordigd ing. J.A. Looij,
ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de
gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn en S. Davids,
ambtenaren in dienst van de gemeente, en Koningsveste c.v.,
vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam,
als partijen gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak
te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De gemeenteraad en Koningsveste c.v. stellen dat het beroep
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien het
beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend en geen machtiging
is overgelegd waaruit volgt dat bevoegd is om namens
appellante beroep in te stellen dan wel om namens appellante
zienswijzen en bedenkingen naar voren te brengen.
De beroepstermijn eindigde op 21 juli 2007. Het beroepschrift is
buiten deze termijn bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007.
In de kennisgeving van het bestreden besluit in een vanwege de
gemeente Gouda uitgegeven blad stond evenwel vermeld dat de
beroepstermijn eindigde op 25 juli 2007. Nu het beroepschrift binnen
deze in de kennisgeving vermelde termijn bij de Raad van State is
ingekomen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante op
dit punt in verzuim is geweest. Gelet op het bepaalde in artikel 6:11
van de Algemene wet bestuursrecht dient een
niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de
beroepstermijn derhalve in dit geval achterwege te blijven.
Verder heeft appellante desgevraagd bij brief van 1 augustus 2007 aan
de Raad van State een machtiging overgelegd waarin zij
machtigt om namens haar beroep in te stellen.
Ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
konden de gemeenteraad en verweerder een schriftelijke machtiging
verlangen toen namens appellante zienswijzen en
bedenkingen naar voren bracht. Niet gebleken is dat de gemeenteraad en
verweerder van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt.
Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om het beroep
niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de
Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in
voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te
onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de
gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en
voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede
ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe
te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn
met het recht.
2.4. Appellante kan zich niet verenigen met de schaal en de hoogte van
de bouwblokken B, E en J van woningbouwproject "De Koningshof".
Volgens appellante is ten onrechte niet aangesloten bij de schaal en
hoogte van de omliggende bebouwing dan wel de industriële gebouwen uit
het verleden waardoor de (cultuurhistorische) waarden van de
binnenstad van Gouda worden aangetast. Appellante acht het plan in
zoverre in strijd met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht, de
stedenbouwkundige visie en de nota hoogbouw. Verder voert appellante
aan dat uitsluitend overwegingen van financiële aard een rol hebben
gespeeld en dat het plan niet van toegevoegde waarde is voor de
binnenstad van Gouda.
2.5. Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijventerrein aan de
rand van de binnenstad dat in verval is geraakt. De bouwblokken B, E
en J liggen rondom een plein dat ongeveer in het midden van het
plangebied is gesitueerd. De plankaart kent zowel aan bouwblok B als
aan bouwblok J de aanduiding "maximale hoogte 23 en goothoogte 19
meter" toe. Op bouwblok E zijn volgens de plankaart de aanduidingen
"maximale hoogte 22 en goothoogte 22 meter" en "maximale hoogte 18 en
goothoogte 16 meter" van toepassing.
2.5.1. De bouwblokken B, E en J liggen in zone C van het beschermd
stadsgezicht. Voor zone C van het beschermd stadsgezicht geldt onder
meer dat de schaal van de bebouwing beschermd dient te worden. Onder
schaal wordt verstaan de maatverhouding tussen het (zichtbare deel
van) het gebouw en de openbare ruimte concreet gevormd door
- goothoogte ten opzichte van straatbreedte;
- goothoogte ten opzichte van de breedte van het pand;
- onderverdeling van de gevel in de breedte en de hoogte.
Blijkens de plantoelichting zijn de hiervoor genoemde elementen van
het beschermd stadsgezicht bij de besluitvorming betrokken. Daarbij is
er onder meer op gewezen dat aan de Turfsingel reeds grove bouwblokken
van 4, 5 of 6 bouwlagen hoog aanwezig zijn en dat de hoge bebouwing in
het midden van het plangebied wordt verdragen door de openheid aan de
waterzijde van de Turfsingel. Aan de rand van het plangebied zorgen de
kleinere blokken van eengezinswoningen van bouwblok D voor een
overgang naar de bestaande bebouwing. Bij de bouwhoogten is verder
rekening gehouden met de ligging van een aantal rijks- en
gemeentelijke monumenten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt
dat uitsluitend overwegingen van financiële aard een rol hebben
gespeeld bij de schaal en de hoogte van de bouwblokken B, E en J.
2.5.2. De bouwblokken B, E en J liggen blijkens de stukken niet in een
gedeelte van Gouda waarvoor in de nota hoogbouw van mei 2005 maximale
bouwhoogtes zijn opgenomen. De bouwblokken liggen evenmin in een
gedeelte van Gouda waarvoor in deel 2 van de stedenbouwkundige visie
voor de binnenstad en haar randen van 3 oktober 2005 een specifiek
dwarsdoorsnede of profiel voor de openbare ruimte is opgenomen. Anders
dan appellante heeft betoogd, kan verder niet staande worden gehouden
dat de zogenaamde principeprofielen zich verzetten tegen de schaal en
de hoogte van de bouwblokken B, E en J. Daarbij neemt de Voorzitter in
aanmerking dat de principeprofielen betrekking hebben op de
rivierkade, haven, singels, symmetrische grachten, asymmetrische
grachten, hoofdstraten, straten en stegen, en dat het plangebied - een
voormalig bedrijventerrein - als zodanig niet valt onder de
omschrijving van deze profielen in deel 2 van de stedenbouwkundige
visie.
2.5.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid
op het standpunt kunnen stellen dat het beschermde stadsgezicht, de
nota hoogbouw en de stedenbouwkundige visie niet in de weg staan aan
de schaal en de hoogte van de bouwblokken B, E en J alsmede dat de
(cultuurhistorische) waarden van de binnenstad niet zodanig worden
aangetast dat dit in strijd moet worden geacht met een goede
ruimtelijke ordening.
2.6. De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen
aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden
plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het
bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met
het recht.
2.7. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop ziet de Voorzitter
aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
399.