Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwijsmeter 2007

Onderwijsmeter 2007

Dr. M. Gemmeke
Drs. S.G. van Otterloo
Drs. J.J. van der Wel

Amsterdam, september 2007
Regioplan publicatienr. 1532

Regioplan Beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
Tel.: +31 (0)20 - 5315315
Fax : +31 (0)20 - 6265199

Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

© AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.


- Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale verwerking of anderszins, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- Voor nadere toelichtingen en/of verzoeken om exemplaren van dit rapport kunt u zich wenden tot het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

VOORWOORD
De Onderwijsmeter is dit jaar voor de negende maal uitgevoerd. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap peilt met de Onderwijsmeter jaarlijks de mening over het onderwijs van de Nederlandse bevolking en van ouders met kinderen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

Nederlanders zijn ondervraagd over het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs in zijn algemeenheid. Ouders zijn ondervraagd over het onderwijs dat hun kind volgt. We hebben ook dit jaar hun mening gevraagd over belangrijke beleidskernpunten zoals de kwaliteit van onderwijs en leraren, maatregelen om het lerarentekort tegen te gaan en over actuele thema's zoals onderwijstijd.

De Onderwijsmeter 2007 is uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek. Het veldwerk was in handen van MarketResponse Nederland. Aan de meting hebben dit jaar meer dan 2000 respondenten meegewerkt. Het onderzoek is vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap begeleid door Barbara Kuethe en Nicole Hack.

Mireille Gemmeke (projectleider Regioplan)

INHOUDSOPGAVE


1 Samenvatting................................................................................1
1.1 Belangrijkste trends in de Onderwijsmeter 2007............................1
1.1.1 Algemene trends ..........................................................1
1.1.2 Trends in de onderwijssectoren ......................................2
1.2 Beeld en beoordeling van het onderwijs........................................3
1.2.1 Belang van en betrokkenheid bij het onderwijs..................3
1.2.2 Beoordeling van het onderwijs........................................3
1.2.3 Succesfactoren en zorgpunten volgens Nederlanders.........4
1.2.4 Aandacht voor programmaonderdelen volgens Nederlanders...............................................................5
1.2.5 Eindtoets basisonderwijs................................................6
1.2.6 Bijzonder onderwijs en zwarte scholen.............................6
1.3 Ouders over de school van hun kind .............................................7
1.3.1 Beoordeling van het onderwijs en de leraar (of leraren) van het kind.................................................................7
1.3.2 Succesfactoren en zorgpunten ouders .............................7
1.3.3 Beoordeling zorgpunten door ouders (geholpen)................8
1.3.4 Aandacht voor programmaonderdelen volgens ouders........8
1.3.5 Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school.........9
1.3.6 Ouderbetrokkenheid .....................................................10
1.3.7 Onderwijstijd, lesuitval en oplossingen.............................10
1.4 Het leraarschap........................................................................11
1.4.1 Waardering voor het beroep...........................................11
1.4.2 De overweging om zelf leraar te worden...........................11
1.4.3 Maatregelen lerarentekort en kwaliteit van leraren............12
1.5 Vervolgonderwijs ......................................................................12
1.5.1 Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) .........12
1.5.2 Middelbaar beroepsonderwijs.........................................12
1.5.3 Hoger onderwijs...........................................................12
1.6 Verantwoordelijkheden en autonomie ..........................................13


2 Onderzoeksomschrijving.................................................................15
2.1 Opzet en uitvoering van het onderzoek .........................................15
2.1.1 Steekproefkader en steekproef.......................................15
2.1.2 Methode van dataverzameling........................................16
2.1.3 Trendbreuk 2003..........................................................16
2.1.4 Respons......................................................................16
2.1.5 De vragenlijst...............................................................17
2.1.6 De rapportage..............................................................18
2.2 Analyses..................................................................................18


-Onderwijsmeter 2007 Inhoudsopgave -


3 Algemeen beeld onderwijs ..............................................................19 3.1 Samenvatting...........................................................................19 3.2 Belang van het onderwijs ...........................................................22 3.2.1 Ook zonder diploma's kun je het ver brengen in de maatschappij...............................................................22 3.2.2 Bereidheid om meer belasting te betalen voor verbetering van het onderwijs.........................................................22 3.2.3 Mate waarin Nederlanders op de hoogte zijn van het onderwijs....................................................................23 3.3 Beoordeling van het onderwijs ....................................................24 3.3.1 Rapportcijfers kwaliteit onderwijs...................................25 3.3.2 Rapportcijfers kwaliteit leraren......................................26 3.4 Welke kant gaat het op met het onderwijs?....................................27 3.5 Succesfactoren en zorgpunten....................................................27 3.5.1 Succesfactoren (spontaan).............................................27 3.5.2 Zorgpunten (spontaan)..................................................31 3.6 Aandacht voor programmaonderdelen..........................................34 3.7 Grote en kleine scholen..............................................................39


4 Ouders over de school van hun kind..................................................41 4.1 Samenvatting...........................................................................41 4.2 De mate waarin ouders op de hoogte zijn......................................45 4.3 Betrokkenheid bij de school van het eigen kind ..............................45 4.3.1 Proactieve houding van de school....................................46 4.3.2 Actieve betrokkenheid van ouders...................................48 4.4 Kwaliteit en inhoud van het onderwijs van het kind.........................49 4.4.1 Rapportcijfers kwaliteit onderwijs kind............................49 4.4.2 Rapportcijfers kwaliteit leraar van het eigen kind..............50 4.4.3 Succesfactoren en zorgpunten (open vragen)....................50 4.4.3.1 Succesfactoren (spontaan)........................................50 4.4.3.2 Zorgpunten (spontaan) .............................................52 4.4.4 Beoordeling zorgpunten (geholpen).................................54 4.4.5 Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school.........58 4.4.5.1 Aandacht voor verschillende aspecten van de school .....59 4.4.5.2 Aandacht voor programmaonderdelen.........................62 4.5 Organisatie van het onderwijs.....................................................65 4.5.1 Lesuitval .....................................................................65 4.5.2 Onderwijsondersteunend personeel.................................67


5 Het leraarschap.............................................................................69 5.1 Samenvatting...........................................................................69 5.2 Waardering voor het beroep van leraar.........................................71 5.3 De overweging om zelf leraar te worden .......................................73 5.4 Redenen waarom Nederlanders geen leraar willen worden..............74


-Onderwijsmeter 2007 Inhoudsopgave -


6 Beroepsonderwijs en hoger onderwijs...............................................75 6.1 Samenvatting...........................................................................75 6.2 Voorbereidend middelaar beroepsonderwijs (vmbo)........................77 6.2.1 Mening over het vmbo...................................................77 6.2.2 Spontane associaties bij de naam vmbo ...........................79 6.3 Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) ............................................80 6.3.1 Mening over het mbo ....................................................81 6.3.2 De prestatiebeurs in het mbo..........................................83 6.3.3 Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding ..........85 6.4 Hoger onderwijs (hbo en wo).......................................................86 6.4.1 Meningen over het hoger onderwijs.................................86 6.4.2 Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs......88 6.4.3 Rol van de arbeidsmarkt bij de studiekeuze.......................89


7 Verantwoordelijkheden en autonomie...............................................91 7.1 Samenvatting...........................................................................91 7.2 Verantwoordelijkheden..............................................................92 7.2.1 Verantwoordelijkheden volgens Nederlanders...................92 7.2.2 Verantwoordelijkheden volgens ouders met kinderen in basisonderwijs.............................................................94 7.2.3 Verantwoordelijkheden volgens ouders met kinderen in voortgezet onderwijs.....................................................95 7.3 Autonomie van de scholen..........................................................97 7.3.1 Autonomie volgens Nederlanders....................................98 7.3.2 Autonomie volgens ouders met kinderen in basisonderwijs..99 7.3.3 Autonomie volgens ouders met kinderen in voortgezet onderwijs.....................................................................100


8 Actuele onderwerpen.....................................................................103 8.1 Ouderbetrokkenheid..................................................................103 8.2 Bijzondere en zwarte scholen......................................................104 8.3 Eindtoets basisonderwijs............................................................104 8.4 Buitenschoolse opvang ..............................................................105 8.5 Onderwijstijd............................................................................105 8.6 Personeelsbeleid leraren............................................................106 8.7 Kwaliteitsoordeel leraren/docenten..............................................107 8.8 Kwalificatieplicht......................................................................108 8.9 Verhouding leraren/docenten en managers in het mbo en ho ...........108 8.10 Kwaliteitsniveaus en prestatieafspraken.......................................109 8.11 Hoger onderwijs: (studie)financiering en werkdruk.........................109 8.12 Concurrentiepositie van de Nederlandse economie.........................109


-Onderwijsmeter 2007 Inhoudsopgave -


9 Bijlagen .......................................................................................111 9.1 Definities variabelen..................................................................113 9.2 Onderzoeksverantwoording ........................................................115 9.2.1 Opzet en methode.........................................................115 9.2.2 Vragenlijst...................................................................115 9.2.3 Uitvoering van het onderzoek.........................................116 9.2.4 Steekproef...................................................................116 9.2.5 Responsverantwoording ................................................117 9.2.6 Veldwerk.....................................................................117 9.2.7 Weging .......................................................................117 9.2.8 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid...............................118 9.3 Verschillen tussen subgroepen....................................................121 9.4 Tabellen ..................................................................................127 9.4.1 Algemeen beeld van het onderwijs ..................................127 9.4.2 Ouders over de school van hun kind.................................133 9.4.3 Het leraarschap ...........................................................142 9.4.4 Beroepsonderwijs en hoger onderwijs..............................144 9.4.5 Verantwoordelijkheden en autonomie..............................148 9.4.6 Actuele onderwerpen....................................................149 9.4.7 Mediagebruik...............................................................156 9.4.8 Achtergrondkenmerken.................................................157


-Onderwijsmeter 2007 Inhoudsopgave -


1 SAMENVATTING
In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste bevindingen van de Onderwijsmeter 2007 samen. Eerst bespreken we in paragraaf 1.1 de belangrijkste trends in de Onderwijsmeter 2007. Vervolgens bespreken we de resultaten per hoofdonderwerp. Achtereenvolgens komen aan bod:
· Het beeld en de beoordeling van het onderwijs in zijn algemeenheid door Nederlanders én ouders (1.2).

· Het beeld van ouders over de school van hun kind (1.3).
· Nederlanders over het leraarschap (1.4).
· Het vervolgonderwijs (beroepsonderwijs en hoger onderwijs) volgens Nederlanders en ouders (1.5).

· Verantwoordelijkheden en autonomie volgens Nederlanders en ouders (1.6).


1.1 Belangrijkste trends in de Onderwijsmeter 2007
1.1.1 Algemene trends

Ouders met kinderen in het basis- of voortgezet onderwijs zijn over het algemeen tevreden over het Nederlandse onderwijs. Zij geven het onderwijs een ruime 7 en de leraren een 7,5. Ook over de aandacht die wordt besteed aan verschillende programmaonderdelen en aandachtsgebieden zijn zij over het algemeen redelijk tevreden. De waardering van ouders is stabiel over de afgelopen jaren.
Nederlanders zijn minder positief over het Nederlandse onderwijs. Zij beoordelen het Nederlandse onderwijs en de leraren in 2007 gemiddeld met een ruime 6. Het oordeel van Nederlanders over het onderwijs en de leraren is de afgelopen jaren telkens gedaald.

Minder goed op de hoogte
Nederlanders lijken minder goed dan voorheen op de hoogte te zijn van het onderwijs. Het aantal Nederlanders dat zegt goed op de hoogte te zijn is gedaald ten opzichte van eerdere jaren. Bovendien kunnen steeds minder Nederlanders spontaan aangeven wat er goed gaat en welke zorgpunten er zijn in het onderwijs.

Lesuitval en onderwijstijd
Lesuitval en onderwijstijd behoren inmiddels tot de belangrijkste zorgpunten in alle onderwijssectoren behalve het basisonderwijs ­ dus ook in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs noemen lesuitval desgevraagd vaker dan vorig jaar als punt waar zij zich zorgen over maken. Zij hebben bijna allemaal wel met lesuitval op de school van hun kind te maken.

- Onderwijsmeter 2007 H1 - 1

Kwaliteit van leraren
Een ander belangrijk zorgpunt dat dit jaar sterker naar voren treedt dan voorheen is de kwaliteit van leraren. Met name ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs geven veel vaker dan bij de vorige metingen aan dat zij de kwaliteit van leraren een belangrijk probleem vinden. De waardering voor het vak van leraar door Nederlanders vertoont een dalende trend.

Aandacht voor normen en waarden
De aandacht die aan normen en waarden wordt besteed vinden zowel Nederlanders als ouders meestal onvoldoende, evenals bijvoorbeeld de aandacht voor sociale vaardigheden, orde, netheid en discipline. Toch vinden minder Nederlanders dan vorig jaar die aandacht onvoldoende. Ook noemen zij het gebrek aan waarden en normen dit jaar veel minder vaak dan in voorgaande jaren als zorgpunt. Er lijkt een kentering plaats te vinden in de manier waarop tegen dit onderwerp wordt aangekeken. Bij ouders is die kentering minder aan de orde: ook zij noemen normen en waarden minder vaak als zorgpunt, maar de aandacht voor normen en waarden achten zij minder vaak voldoende dan voorheen.


1.1.2 Trends in de onderwijssectoren

Basisonderwijs
Het basisonderwijs krijgt van Nederlanders een 6,6 en van ouders circa een 7,8 voor zowel de kwaliteit van het onderwijs als die van de leraren. Het basisonderwijs krijgt samen met het wetenschappelijk onderwijs de hoogste beoordeling en dit cijfer is stabiel. Leraren basisonderwijs krijgen van ouders dit jaar zelfs een iets hoger cijfer dan vorig jaar.

Voortgezet onderwijs
Het voortgezet onderwijs krijgt van Nederlanders een 6,2 (5,8 voor het vmbo). De beoordeling voor leraren en voor het vmbo is gedaald ten opzichte van vorig jaar. Ouders geven een hogere beoordeling, die bovendien stabiel is. Wel zien we dat ouders zich op een aantal punten meer zorgen maken dan in 2006, met name over het lerarentekort, lesuitval, de vernieuwingen in het onderwijs en de kwaliteit van leraren.

Middelbaar beroepsonderwijs
Het middelbaar beroepsonderwijs krijgt een 6,1 voor de kwaliteit van het onderwijs, en een 6,3 voor de kwaliteit van de leraren. Dit oordeel is stabiel. Het aantal Nederlanders dat het mbo een goede opleiding vindt om een goede baan te krijgen, neemt de laatste jaren af.

Hoger onderwijs
De beoordeling van het hoger beroepsonderwijs is lager dan die van het wetenschappelijk onderwijs: 6,2 versus 6,6. Het oordeel voor het hbo is dit jaar gedaald, dat voor het wetenschappelijk onderwijs gelijk gebleven. Over het hoger onderwijs in vergelijking met de rest van Europa is slechts 30 procent positief.

2 - Onderwijsmeter 2007 H1 -


1.2 Beeld en beoordeling van het onderwijs
1.2.1 Belang van en betrokkenheid bij het onderwijs

Mate waarin Nederlanders op de hoogte zijn van het onderwijs Een meerderheid van de Nederlanders zegt redelijk tot (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat kinderen leren op school. Van de ouders van kinderen in het basisonderwijs zegt zelfs bijna twee derde dat. Het aantal Nederlanders dat zegt goed op de hoogte te zijn, daalt de afgelopen jaren in alle onderwijssectoren. Dit komt ook naar voren uit het aantal mensen dat geen antwoord geeft op bepaalde vragen. Dit aantal is toegenomen.

Belang van het onderwijs
Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat je het ook zonder diploma's ver kunt brengen in de maatschappij. In voorgaande jaren lag dit percentage nog boven de 30 procent. Mensen kennen de laatste twee jaar meer belang toe aan een diploma.
Bijna 30 procent van de Nederlanders geeft aan bereid te zijn om meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs. Dit is evenveel als in 2006, maar minder dan in 2003 toen het percentage op 41 lag.1


1.2.2 Beoordeling van het onderwijs

De beoordeling van het onderwijs onderzochten we op verschillende manieren, namelijk door het laten geven van rapportcijfers, het spontaan laten noemen van succesfactoren en zorgpunten en het stellen van vragen over belangrijke problemen en programmaonderdelen in het onderwijs. Het oordeel van ouders over de school van hun kind is weergegeven in paragraaf 1.3.

Algemeen oordeel over het onderwijs
Van alle Nederlanders vindt 38 procent dat het de verkeerde kant op gaat met het onderwijs, terwijl 10 procent vindt dat het de goede kant op gaat. Het algemene oordeel is wat minder positief dan vorig jaar, maar over de langere termijn is het stabiel.

Rapportcijfers
Nederlanders geven de kwaliteit van het onderwijs een rapportcijfer tussen de
5,8 en 6,6. Het hoogste cijfer is voor het basisonderwijs en hoger onderwijs en het laagste voor het vmbo. De beoordeling van de kwaliteit is voor alle onderwijssectoren ongeveer gelijk aan die van vorig jaar, alleen vmbo en hoger onderwijs krijgen een wat lager cijfer. Over de langere termijn is er sprake van een dalend cijfer voor alle onderwijssectoren. In 2004 kreeg het basisonderwijs bijvoorbeeld nog een 6,8 (nu 6,6) en het mbo een 6,4 (nu 6,1).


1 Overigens zegt deze bereidheid niet alleen iets over het belang dat men aan onderwijs toekent, maar zal deze bijvoorbeeld ook samenhangen met het economische klimaat en de ontwikkeling van de koopkracht.


- Onderwijsmeter 2007 H1 - 3

De kwaliteit van leraren krijgt van Nederlanders een 6,6 voor basisonderwijs en hoger onderwijs. Voor de kwaliteit van leraren in het vmbo geven Nederlanders een 6,1. Het oordeel over leraren is ten opzichte van vorig jaar en de jaren daarvoor gedaald in het voortgezet onderwijs (van 6,5 naar 6,2) en het hoger beroepsonderwijs (van 6,6 naar 6,2). Het oordeel van Nederlanders over het onderwijs en de leraren ligt lager dan dat van ouders. Ouders geven gemiddeld een cijfer dat ruim een punt hoger ligt (zie paragraaf 1.3.1).

Oordeel over specifieke kwaliteiten van leraren Nederlanders én ouders zijn in meerderheid positief over de kwaliteiten van leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. Ouders zijn vrijwel altijd positiever over de kwaliteiten van leraren dan Nederlanders. In het basisonderwijs zijn ouders en Nederlanders het meest te spreken over de manier waarop leraren met kinderen kunnen omgaan. In het voortgezet onderwijs vinden ouders en Nederlanders de vakkennis van leraren de beste kwaliteit. Ouders en Nederlanders zijn het minst positief over de manier waarop leraren in het basis- en voortgezet onderwijs met ouders omgaan.

In het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs zijn Nederlanders het meest positief over de vakkennis van de leraar of docent. Vrij weinig Nederlanders vinden dat docenten in mbo en hoger onderwijs goed met studenten kunnen omgaan of ze goed kunnen stimuleren. Vergelijkbare kwaliteiten worden in het basis- en voortgezet onderwijs juist als de sterkste beoordeeld.


1.2.3 Succesfactoren en zorgpunten volgens Nederlanders

Aan de respondenten is door middel van een open vraag gevraagd aan te geven wat volgens hen goed gaat in het onderwijs en wat het belangrijkste probleem is. Respondenten hebben deze vragen voor een van de onderwijssectoren beantwoord. De vragen, vooral die van de succesfactoren, zijn door een groot deel van de respondenten niet beantwoord (40 tot zelfs 70%).

Succesfactoren volgens Nederlanders (spontaan) In het algemeen geldt dat de individuele aandacht en begeleiding de grootste succesfactor is in het basis- en voortgezet onderwijs.

In het basisonderwijs noemt men als belangrijkste succesfactoren de individuele aandacht en begeleiding en het aanleren van vaardigheden.

In het voortgezet onderwijs vinden Nederlanders, net als voor het basisonderwijs, individuele aandacht en begeleiding en het aanleren van vaardigheden de belangrijkste succesfactoren.

In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs wordt het opleidingsaanbod het meest genoemd als succesfactor en daarnaast de
4 - Onderwijsmeter 2007 H1 -

praktijkgerichtheid (voor het mbo) en het aanleren van vaardigheden (voor het hoger onderwijs).

Zorgpunten volgens Nederlanders (spontaan) Als meest genoemde zorgpunten voor het basisonderwijs noemen Nederlanders het aantal allochtone leerlingen en de grootte van de klassen. In
2006 was een veel door Nederlanders genoemd probleem nog (de overdracht van) normen en waarden. Dit jaar noemt een veel minder groot deel van de Nederlanders dit als probleem.

De meest genoemde problemen in het voortgezet onderwijs zijn lesuitval en inhoudelijke vernieuwingen. Ook het lerarentekort en de kwaliteit van het onderwijs worden door veel Nederlanders als belangrijkste problemen in het voortgezet onderwijs genoemd. De overdracht van normen en waarden en het gebrek aan normen en waarden worden dit jaar door veel minder Nederlanders als probleem in het voortgezet onderwijs gezien.

In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs wordt net als in het voortgezet onderwijs lesuitval vaak als belangrijkste probleem genoemd. Daarnaast worden de kwaliteit van leraren en inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs ook in die sectoren het meest als probleem genoemd. Ook in deze sectoren noemen veel minder mensen dan vorig jaar (het gebrek aan) normen en waarden een belangrijk probleem.


1.2.4 Aandacht voor programmaonderdelen volgens Nederlanders

In alle onderwijstypen zijn Nederlanders van mening dat de aandacht voor ICT voldoende is. Een meerderheid van de Nederlanders vindt daarentegen de aandacht voor sociale vaardigheden, orde, netheid en discipline en normen en waarden in alle sectoren onvoldoende. Wel is de groep die de aandacht voor deze gedragsgerelateerde aandachtsgebieden onvoldoende vindt dit jaar kleiner dan vorig jaar.2 Dit komt overeen met de bevindingen ten aanzien van de zorgpunten. In zijn algemeenheid vormen normen en waarden onder Nederlanders minder vaak een zorgpunt.

Specifiek voor het basisonderwijs geldt dat een meerderheid de aandacht voor culturele vorming, creativiteit en geschiedenis en democratie voldoende vindt, maar die voor basisvaardigheden (lezen, schrijven en rekenen) en persoonlijke ontwikkeling onvoldoende. De aandacht voor basisvaardigheden wordt bovendien veel minder vaak voldoende geacht dan in voorliggende jaren (door een kwart in plaats van de helft van de Nederlanders).


2 Deze ontwikkeling doet zich vooral voor onder Nederlanders over het voortgezet onderwijs en in mindere mate over het basisonderwijs. Het aantal Nederlanders dat de aandacht voor gedragsgerelateerde onderwerpen onvoldoende acht in het mbo en hoger onderwijs is stabiel.

- Onderwijsmeter 2007 H1 - 5

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de aandacht voor culturele vorming voldoende wordt gevonden, maar die voor feitenkennis en persoonlijke ontwikkeling niet.

In het middelbaar beroepsonderwijs wordt (naast ICT) de aandacht voor ondernemersvaardigheden voldoende geacht, maar vindt ongeveer de helft van de Nederlanders dat er meer aandacht zou moeten zijn voor maatschappelijke betrokkenheid, beroepspraktijk en vakbekwaamheid. In het hoger onderwijs geldt dit laatste eveneens. Voor internationale oriëntatie en theoretische kennis is volgens de Nederlanders voldoende aandacht in het hoger onderwijs.


1.2.5 Eindtoets basisonderwijs

Bijna de helft van de Nederlanders en ouders is van mening dat een eindtoets op de basisschool belangrijk is voor een goed advies voor de schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs. In vergelijking met vorig jaar is het percentage dat het (helemaal) eens is met de stelling in alle respondentgroepen toegenomen. Twee derde van de Nederlanders en ouders vindt bovendien dat een eindtoets voor taal en rekenen verplicht moet worden voor elke basisschool.


1.2.6 Bijzonder onderwijs en zwarte scholen

Bijna twee derde van de Nederlanders en ouders vindt dat bijzondere scholen net als openbare scholen iedere leerling moeten aannemen. In vergelijking met
2006 is het aandeel ouders met een kind in het basisonderwijs dat het eens is met deze stelling gedaald.
Ruim de helft van de Nederlanders en ouders vindt dat alle openbare scholen leerlingen in de gelegenheid moeten stellen om godsdienst- of levensbeschouwelijk onderwijs te volgen. Bijna 45 procent van zowel Nederlanders als ouders vindt dat islamitische scholen evenveel bestaansrecht hebben als andere bijzondere scholen. Tussen
2006 en 2007 is het percentage ouders met een kind in het voortgezet onderwijs dat het eens is met deze stelling toegenomen (in 2006 vond 41% van deze ouders dit).

Slechts een klein deel van de Nederlanders (27%) en van de ouders (16%) is bereid hun kind naar een andere school te brengen om de vorming van `zwarte' scholen tegen te gaan. Bij de ouders met een kind in het basisonderwijs is deze bereidheid toegenomen ten opzichte van 2006 (9%), maar nauwelijks veranderd ten opzichte van 2005.


6 - Onderwijsmeter 2007 H1 -


1.3 Ouders over de school van hun kind

1.3.1 Beoordeling van het onderwijs en de leraar (of leraren) van het kind

Rapportcijfers kwaliteit van de school
De kwaliteit van de school wordt door ouders met kinderen in het basisonderwijs beoordeeld met een gemiddeld cijfer van 7,8. Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs beoordelen de kwaliteit van de scholen iets lager, namelijk met een 7,4. De vmbo-scholen krijgen van ouders een 7,3. Al deze cijfers zijn vergelijkbaar met de voorgaande jaren.

Rapportcijfers leraren
Leraren in het basisonderwijs krijgen van ouders een 7,9. Leraren in het voortgezet onderwijs en het vmbo krijgen een 7,1. De beoordeling van leraren in het basisonderwijs ligt iets hoger dan in voorgaande jaren, toen het rapportcijfer vrijwel elk jaar op een gemiddelde van
7,7 uitkwam.
Het cijfer voor de leraren in het voortgezet onderwijs en vmbo is onveranderd ten opzichte van voorgaande jaren.


1.3.2 Succesfactoren en zorgpunten ouders

Ook aan ouders is met een open vraag gevraagd aan te geven wat volgens hen goed gaat in het onderwijs en wat het belangrijkste probleem is. Daarnaast is aan hen ook een aantal vooraf geselecteerde zorgpunten ter beoordeling voorgelegd. Een groot aantal ouders heeft dit jaar de open vraag niet beantwoord (25 tot 40%).

Succesfactoren volgens ouders (spontaan)
Zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs is (net als volgens de Nederlanders) de individuele aandacht en begeleiding de belangrijkste succesfactor. In het basisonderwijs is daarnaast de ontwikkeling van de lesmethodes een veelgenoemde succesfactor, terwijl in het voortgezet onderwijs het aanleren van vaardigheden veel genoemd wordt.

Zorgpunten volgens ouders (spontaan)
Ouders met kinderen in het basisonderwijs noemen bezuinigingen in het onderwijs, het lerarentekort en de grootte van de klassen als de belangrijkste zorgpunten. In tegenstelling tot de Nederlanders noemen ouders het aantal allochtone leerlingen niet als een belangrijk probleem.

Voor ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs zijn lesuitval, de inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs en de kwaliteit van leraren de grootste problemen. De kwaliteit van leraren wordt daarbij ook veel vaker door hen genoemd dan vorig jaar. Recentelijk is er veel aandacht geweest voor de kwaliteit van het (voortgezet) onderwijs. De discussies richten zich op onder meer de ongewenste effecten van onderwijsvernieuwingen en de kwaliteit van leraren.

- Onderwijsmeter 2007 H1 - 7

De overdracht van normen en waarden is voor ouders in het voortgezet onderwijs veel minder een probleem dan vorig jaar.


1.3.3 Beoordeling zorgpunten door ouders (geholpen)

Wanneer we ouders in het basisonderwijs niet met een open vraag, maar met vooraf geselecteerde zorgpunten vragen waar zij zich zorgen over maken, blijkt dit gedragsproblemen van leerlingen op school te zijn. Een ruime meerderheid van de ouders met kinderen in het basisonderwijs maakt zich daar zorgen over. Daarnaast komen de spontaan genoemde zorgpunten terug: het lerarentekort en de grootte van de klassen. Ten opzichte van 2006 is het aantal ouders dat zich zorgen maakt op een groot aantal onderwerpen verminderd. Vanaf 2003 is daarnaast het aantal ouders dat zich zorgen maakt over het lerarentekort en de schoolgrootte gestaag verminderd. Het lerarentekort is dus nog wel een belangrijk zorgpunt, maar minder dan vroeger.

Voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs zijn het lerarentekort, gedragsproblemen en vernieuwingen in het onderwijs de punten waar ze zich het meest zorgen over maken (bij de gesloten vraag). Ongeveer twee derde van de ouders in het voortgezet onderwijs maakt zich over deze punten zorgen. Daarnaast zijn ook lesuitval en kosten van het onderwijs voor ouders veel genoemde zorgpunten. In tegenstelling tot het basisonderwijs lijken ouders zich over het voortgezet onderwijs meer zorgen te maken dan in 2006. Een toename van de bezorgdheid zien we vooral op de punten lerarentekort, kosten van het onderwijs, lesuitval en kwaliteit van leraren/kwaliteit van het onderwijs. Vrijwel al deze punten hebben recentelijk veel aandacht in media en politiek gekregen. Dit geldt met name voor lesuitval en de kwaliteit van leraren.


1.3.4 Aandacht voor programmaonderdelen volgens ouders

Ouders vinden de aandacht die scholen aan diverse programmaonderdelen besteden veelal voldoende. Daarmee zijn ze in hun oordeel over de programmaonderdelen milder dan Nederlanders.

Ouders met kinderen in het basisonderwijs zijn vooral tevreden over de aandacht voor creativiteit, ICT en basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen). Over de aandacht voor persoonlijke ontwikkeling, normen en waarden en sociale vaardigheden en orde, netheid en discipline is deze groep ouders wat minder tevreden: ruim een derde wil hiervoor meer aandacht. Het aantal ouders in het basisonderwijs dat vindt dat de aandacht voor normen en waarden voldoende is, is gestegen ten opzichte van 2006 maar gedaald ten opzichte van 2003. Ook de aandacht voor basisvaardigheden vindt men minder vaak voldoende dan in 2003.

Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs zijn vooral tevreden over de aandacht voor ICT, culturele vorming en geschiedenis en democratie. Over de aandacht voor feitenkennis, normen en waarden en orde, netheid en discipline zijn zij het minst tevreden.

8 - Onderwijsmeter 2007 H1 -

Ten opzichte van 2006 zijn ouders in het voortgezet onderwijs minder tevreden over de aandacht voor normen en waarden, studie- en beroepskeuze en persoonlijke ontwikkeling. Ook ten opzichte van 2003 wordt de aandacht voor normen en waarden minder vaak voldoende gevonden.

Ouders laten wat normen en waarden (en andere gedragsgerelateerde programmapunten) betreft dus een ander beeld zien dan Nederlanders. Hoewel ouders normen en waarden minder vaak spontaan als probleem noemen, achten zij de aandacht daarvoor minder vaak voldoende dan voorheen.


1.3.5 Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school

Basisonderwijs
Ouders met kinderen in het basisonderwijs zijn in overgrote meerderheid tevreden over de aandacht die de school geeft aan vrijwel alle onderscheiden aspecten. Daaronder waren veiligheid op school, opvangmogelijkheden tussen de middag en plezier in het naar school gaan, motivatie van de leerkrachten, nadruk op prestaties en informatie over de vorderingen van het kind. Ten opzichte van 2006 is het percentage ouders dat meent dat de school voldoende aandacht besteedt aan de signalering van leer en/of gedragsproblemen en aan het bieden van extra hulp aan zorgleerlingen toegenomen. Ouders zijn redelijk tevreden over het tegengaan van digitaal pesten, maar een groot deel van de ouders weet het antwoord op deze vraag niet.

Voortgezet onderwijs
Ook in het voortgezet onderwijs zijn ouders over de meeste onderscheiden aspecten in meerderheid tevreden. Driekwart van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is tevreden over de aandacht die school geeft aan veiligheid op school, plezier in het naar school gaan, informeren van de leerling (over roosterwijzigingen, proefwerken) en de nadruk op prestaties. Alleen voorbereiding en begeleiding van stages (alleen vmbo) en tegengaan van digitaal pesten blijven iets achter.
In vergelijking met 2006 vinden meer ouders dat de school voldoende aandacht besteedt aan het informeren van ouders over vorderingen van hun kind, aan voorzieningen voor leerlingen in de pauze of tussenuren en aan het informeren van de leerling. Daarentegen vinden minder ouders dat de school voldoende aandacht geeft aan de signalering van leer- en gedragsproblemen aan leerlingen die extra hulp of begeleiding nodig hebben en aan begeleiding bij oriëntatie op een vervolgopleiding.


- Onderwijsmeter 2007 H1 - 9


1.3.6 Ouderbetrokkenheid

Proactieve houding van de school
Ongeveer acht op de tien ouders vindt dat de school hen voldoende informeert over de algemene gang van zaken. Driekwart van de ouders in het basisonderwijs vindt dat de schoolleiding zijn best doet om ouders bij de school te betrekken. In het voortgezet onderwijs is dat nog geen twee derde. Overigens is hierin wel verbetering opgetreden, want in 2003 lag dit percentage nog op 54 procent. In zowel basis- als voortgezet onderwijs zegt twee derde van de ouders ten slotte dat de school hen voldoende informeert over rechten en plichten van ouders en leerlingen

Actieve betrokkenheid van ouders
De helft van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat ze voldoende invloed kunnen uitoefenen op de gang van zaken op school. Over het algemeen weten ze ook waar ze op school met klachten terechtkunnen.

Ruim een derde van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs kan naar hun mening voldoende invloed uitoefenen op de gang van zaken op de school van hun kind. Ook op dit punt is ten opzichte van eerdere jaren verbetering gekomen. Tussen 2003 en 2005 vond nog slechts een kwart van de ouders in het voortgezet onderwijs dit. Een zeer ruime meerderheid van de ouders weet waar ze op school met hun klachten terechtkunnen.

Nut en noodzaak van ouderbetrokkenheid
Ruim 40 procent van de ouders vindt dat scholen veel beter functioneren als ze meer overleggen met ouders. Ouders met kinderen op het vmbo zijn het hier vaker (helemaal) mee eens dan ouders van kinderen op havo of vwo (44% versus 32%).

Ongeveer een vijfde van de ouders vindt dat ouders meer inspraak moeten krijgen op school. Bij de ouders in het voortgezet onderwijs is dit percentage in vergelijking met vorig jaar toegenomen (25% versus 17%). Ouders met kinderen op het vmbo zijn het twee keer zo vaak (helemaal) eens met deze stelling dan ouders met kinderen in havo of vwo (respectievelijk 36% en 18%).


1.3.7 Onderwijstijd, lesuitval en oplossingen

Uit de eerder genoemde zorgpunten bleek dat veel ouders zich zorgen maken over lesuitval en dat dit voor Nederlanders en ouders in het voortgezet onderwijs het belangrijkste zorgpunt was. Aan ouders is een aantal vragen over onderwijstijd gesteld. Daaruit blijkt dat in het basisonderwijs volgens vrijwel alle ouders voldoende onderwijstijd wordt aangeboden, terwijl in het voortgezet onderwijs 70 procent van de ouders vindt dat er voldoende onderwijstijd wordt aangeboden.


10 - Onderwijsmeter 2007 H1 -

In het basisonderwijs komt lesuitval weinig voor. Tachtig procent van de ouders zegt dat dit nooit voorkomt. In het voortgezet onderwijs heeft 95 procent van de ouders vaak of minder vaak met lesuitval te maken. Wanneer lessen uitvallen, wordt in het voortgezet onderwijs volgens een kwart van de ouders ervoor gekozen de leerlingen zelfstandig te laten werken. Nog eens een kwart stuurt de leerlingen dan naar huis en bijna een derde van de ouders geeft aan dat het voortgezet onderwijs voor vervanging zorgt bij lesuitval.


1.4 Het leraarschap

1.4.1 Waardering voor het beroep

Iets meer dan 60 procent van de Nederlanders heeft waardering voor leraren van de basisschool. In 2003 lag het percentage Nederlanders dat waardering had voor deze leraren nog op 82 procent. In de tussenliggende jaren is de waardering altijd lager geweest dan in 2003, maar dit jaar ligt de waardering het laagst.
Voor leraren in het voortgezet onderwijs heeft twee derde van de Nederlanders waardering. Het percentage van 2007 is hoger dan het dieptepunt in 2005 (60%), maar ligt lager dan in 2003 toen 73 procent waardering had voor deze leraren.

De leraren in het middelbaar beroepsonderwijs ondervinden de minste waardering: 55 procent van de Nederlanders heeft waardering voor dit beroep. In 2006 lag het percentage (68%) duidelijk hoger.


1.4.2 De overweging om zelf leraar te worden

Bijna vier op de tien Nederlanders zou eventueel overwegen om leraar in het basisonderwijs te worden wanneer ze op zoek moesten naar een andere baan. De bereidheid is ten opzichte van vorig jaar niet afgenomen, maar ligt iets lager dan in de jaren vóór 2006. De baan van leraar basisonderwijs is populairder dan de baan van leraar in het voorgezet of middelbaar beroepsonderwijs. Slechts een kwart van de Nederlanders zou overwegen om als leraar in die sectoren aan het werk te gaan. Voor leraar voortgezet onderwijs of mbo is de bereidheid niet (trendmatig) lager dan voorheen.

De belangrijkste reden om geen leraar te willen worden, is het beeld dat men van het beroep heeft in relatie tot de eigen voorkeuren en capaciteiten. Bijna de helft van degenen die geen leraar willen worden, geeft dit als reden op. Voor het voortgezet onderwijs (31%) en het middelbaar beroepsonderwijs (35%) is daarnaast het beeld dat men heeft van de mentaliteit van leerlingen een belangrijke reden om geen leraar te willen worden.


- Onderwijsmeter 2007 H1 - 11


1.4.3 Maatregelen lerarentekort en kwaliteit van leraren

Aan de respondenten zijn zes maatregelen voorgelegd die kunnen worden ingezet om het tekort aan leraren tegen te gaan. De respondenten moesten de maatregelen ordenen naar mate van belangrijkheid. De belangrijkste maatregel volgens Nederlanders en ouders is `het beroep van leraar aantrekkelijker maken door meer carrièreperspectief te bieden'.

Op dezelfde wijze kregen respondenten ook zes maatregelen voorgelegd die kunnen worden ingezet om de kwaliteit van leraren te verbeteren. Ook deze maatregelen dienden zij te ordenen naar mate van belangrijkheid. Zowel Nederlanders als ouders vinden de maatregel `leraren moeten hun vakkennis bijhouden' het meest belangrijk. `Het aantal leraren met een universitaire opleiding vergroten' staat onderaan.


1.5 Vervolgonderwijs

1.5.1 Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)

Een derde van de Nederlanders meent dat afronding van het vmbo ertoe leidt dat je in staat bent om een beroep uit te oefenen. Het aantal Nederlanders dat dit denkt, is dit jaar toegenomen ten opzichte van de voorgaande jaren en ligt nu weer op het niveau van 2003.

Zestig procent van de Nederlanders en ouders met een kind in het basisonderwijs vindt het vmbo een goede basis voor een vervolgopleiding. Onder ouders met een kind in het voortgezet onderwijs is dat 70 procent. Dit is minder dan vorig jaar en een forse afname ten opzichte van 2003 toen nog 80 procent het vmbo een goede basis voor een vervolgopleiding vond.


1.5.2 Middelbaar beroepsonderwijs

Meer dan de helft van de Nederlanders vindt het middelbaar beroepsonderwijs een goede opleiding om een goede baan te krijgen. Het aantal Nederlanders dat dit vindt, neemt af sinds 2003. Ouders vinden vaker dan Nederlanders dat het mbo een goede opleiding is om een goede baan te vinden. Bijna 70 procent van de ouders is het met de stelling eens.
Bijna twee derde van de Nederlanders denkt dat de combinatie van leren en werken het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijk maakt. Dit aantal lag in de jaren tot 2006 nog rond 80 procent en is dus structureel afgenomen.


1.5.3 Hoger onderwijs

Evenals tijdens de vorige metingen geeft een relatief groot deel van de Nederlanders aan geen mening te hebben over de meeste stellingen over het hoger onderwijs, of het niet te weten. Het aantal Nederlanders dat positief is
12 - Onderwijsmeter 2007 H1 -

over het hoger onderwijs lijkt niet erg hoog. Drie op de tien Nederlanders vindt dat, in vergelijking met andere landen in Europa, het niveau van het hoger onderwijs in Nederland hoog is. Vier op de tien Nederlanders denkt dat opleidingen in het hoger onderwijs over voldoende praktische voorzieningen beschikken.
Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat het hoger onderwijs over te weinig financiële middelen beschikt om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Over de keuzemogelijkheden voor studenten aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn Nederlanders het meest positief: twee derde vindt deze voldoende.

Ruim 40 procent van de Nederlanders is van mening dat de studiefinanciering in Nederland goed is geregeld. Dit percentage is toegenomen ten opzichte van
2006. Bijna 60 procent van de Nederlanders vindt dat het goed is als studenten meer collegegeld betalen wanneer ze langer over hun studie doen.

Ruim de helft van de Nederlanders is van mening dat voor het realiseren van verschillende kwaliteitsniveaus in het hoger onderwijs aanvullende eisen mogen worden gesteld voor de toelating van studenten.


1.6 Verantwoordelijkheden en autonomie
Verantwoordelijkheden
Aan ouders en Nederlanders is gevraagd wie primair verantwoordelijk is voor verschillende aspecten van het Nederlandse onderwijs. Er is sprake van een grote eensgezindheid in de meningen hierover. Voor het lerarentekort, de spreiding van allochtone leerlingen en de kwaliteit van de leraren is de overheid volgens een meerderheid primair verantwoordelijk. Bij het lerarentekort vindt zelfs bijna negen op de tien Nederlanders en ouders dat de primaire verantwoordelijkheid daarvoor bij de overheid ligt. Slechts een kleine minderheid (Nederlanders circa 10% en ouders circa 15%) vindt dat buitenschoolse opvang primair de verantwoordelijkheid van de school is. De meerderheid vindt dit de verantwoordelijkheid van de overheid en de ouders zelf.

Autonomie
Ouders en Nederlanders zijn in meerderheid van mening dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen. Aan autonomie van scholen wordt relatief weinig belang gehecht door ouders en Nederlanders. Slechts een derde van de respondenten denkt dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit van het onderwijs bevordert.


- Onderwijsmeter 2007 H1 - 13


14 - Onderwijsmeter 2007 H1 -


2 ONDERZOEKSOMSCHRIJVING
Vanaf 1999 wordt jaarlijks, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Onderwijsmeter uitgevoerd. De Onderwijsmeter heeft als doel het peilen van meningen onder de Nederlandse bevolking over het onderwijs in Nederland. Het onderzoek wordt gehouden onder een representatieve groep Nederlanders en ouders met kinderen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.


2.1 Opzet en uitvoering van het onderzoek
De Onderwijsmeter is dit jaar voor de negende maal uitgevoerd. De uitvoering was in handen van Regioplan. MarketResponse Nederland BV heeft het veldwerk voor de onderwijsmeter 2007 uitgevoerd. De steekproef is dit jaar ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. Wel is een gering aantal wijzigingen doorgevoerd in de inhoud van de vragenlijst. In deze paragraaf beschrijven we de onderzoeksaanpak van de Onderwijsmeter 2007, inclusief de veranderingen ten opzichte van voorgaande jaren.


2.1.1 Steekproefkader en steekproef

De steekproef is net als de voorgaande vier jaar getrokken uit De Onderzoek Groep van MarketResponse. De Onderzoek Groep is een representatieve steekproef van ongeveer 25.000 huishoudens met daarbinnen circa 60.000 personen. De leden van De Onderzoek Groep hebben aangegeven op regel- matige basis te willen meedoen aan het marktonderzoek van MarketResponse. Ruim 80 procent van de respondenten doet voor het eerst aan de Onderwijsmeter mee.

De steekproef voor de Onderwijsmeter bestaat enerzijds uit Nederlanders en anderzijds uit ouders. Nederlanders worden ondervraagd over het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs in het algemeen. De groep Nederlanders bevat (omdat deze groep representatief is) ook mensen met kinderen in een van deze onderwijstypen (ouders). De groep ouders bestaat uit ouders met kinderen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Ouders hebben hoofdzakelijk vragen beantwoord over het onderwijs dat hun kind volgt. De groep ouders met kinderen op het vmbo is ook dit jaar als aparte groep binnen de groep ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs bekeken.


- Onderwijsmeter 2007 H2 - 15


2.1.2 Methode van dataverzameling

Vanaf 1999 is het veldwerk voor de Onderwijsmeter door middel van telefonische enquêtes uitgevoerd. Vanwege de aard en lengte van de vragenlijst is in 2003 besloten over te stappen op een `hybride design'. Dit is een onderzoeksopzet waarin meerdere veldwerkmethodes worden gecombineerd. Respondenten zijn allereerst telefonisch geselecteerd. In dit gesprek is de voorkeur voor een schriftelijke lijst of internetvragenlijst vastgelegd. Aan de groep ouders is in dit gesprek tevens een aantal vragen gesteld om de juiste versie van de vragenlijst te kunnen bepalen. Dit was afhankelijk van het onderwijstype waarin het kind/één van de kinderen zit. Ouders met twee of meer kinderen zijn, afhankelijk van de mate waarin een quotacel gevuld was, aan een bepaald onderwijstype toegewezen.

Van de in totaal 2017 respondenten heeft 22 procent de vragenlijst schriftelijk ingevuld, de andere 78 procent deed dit via internet. Het veldwerk heeft plaatsgevonden van 12 maart tot en met 14 april 2007.

2.1.3 Trendbreuk 2003

Veranderingen in het steekproefkader en de methode van dataverzameling kunnen gevolgen hebben voor de uitkomsten van longitudinaal onderzoek: er kan een trendbreuk optreden. In de Onderwijsmeter 2003 is overgestapt van een `verse steekproef' naar een `panel' (De Onderzoek Groep van MarketResponse) en is de methode van dataverzameling gewijzigd van telefonisch onderzoek naar het `hybride design' (zoals beschreven in paragraaf 2.1.2) Om te kunnen bepalen of er sprake was van een trendbreuk, is in 2003 een `split-run testdesign' (schaduwonderzoek) uitgevoerd volgens de `oude', telefonische veldwerkmethode. Dit schaduwonderzoek liet zien dat er in een deel van de resultaten van 2003 sprake was van een trendbreuk ten opzichte van 2002. In de rapportage over de Onderwijsmeter 2007 besteden we vooral aandacht aan de ontwikkelingen vanaf 2003, zodat een eventuele trendbreuk met de jaren daarvoor vooral in het tabellenboek optreedt (zie paragraaf 2.1.6). In het tabellenboek is dit, daar waar deze trendbreuk destijds optrad, door een voetnoot aangegeven, zodat resultaten juist kunnen worden geïnterpreteerd.

2.1.4 Respons

In totaal hebben 2.017 respondenten de vragenlijst van de Onderwijsmeter volledig ingevuld. Dit is 71 procent van het aantal respondenten dat had toegezegd de vragenlijst in te vullen.

16 - Onderwijsmeter 2007 H2 -

Tabel 2.1 Respons in aantallen
Basis Totaal Nederlanders over het basisonderwijs 265 Nederlanders over het voortgezet onderwijs 284 Nederlanders over het middelbaar beroepsonderwijs 279 Nederlanders over het hoger onderwijs 253 Ouders over het basisonderwijs 478 Ouders over het voortgezet onderwijs 459 Totaal 2017

2.1.5 De vragenlijst

De vragenlijst van de Onderwijsmeter 2007 is enigszins veranderd ten opzichte van die van voorgaande jaren. Enerzijds is een aantal vragen geschrapt aangezien de relevantie hiervan niet meer bestond. Anderzijds is een aantal nieuwe vragen toegevoegd. Deze hebben vrijwel allemaal betrekking op actuele onderwerpen, beschreven in hoofdstuk 8. Vragen die zijn gehandhaafd, zijn zo veel mogelijk onveranderd om vergelijkingen met voorgaande jaren mogelijk te maken. Daar waar een vergelijking met voorgaande jaren niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld doordat een antwoordschaal is aangepast of doordat de groep respondenten aan wie de vraag is voorgelegd, is gewijzigd, is dit aangegeven in de rapportage.
Tabel 2.2 geeft een overzicht van de nieuwe vragen uit de Onderwijsmeter 2007.

Tabel 2.2 Nieuwe vraag- en meetpunten Onderwijsmeter 2007 Nederlanders Ouders Meetpunten PO VO MBO HO PO VO Zaken die scholen aan kinderen kunnen x x x x leren: culturele vorming
Voldoende aandacht door de school van het x x kind aan pesten via internet of telefoon
Mogelijkheid voor godsdienst- of
levensbeschouwelijk onderwijs binnen x x x x openbare scholen
Vorig jaar gebruik buitenschoolse opvang x x Oplossingen bij lesuitval x x Maatregelen voor oplossen lerarentekort x x Maatregelen voor verbeteren kwaliteit van x x leraren
Kwaliteitsoordeel leraren x x x x x x Verhouding leraren/managers in mbo en ho x x


- Onderwijsmeter 2007 H2 - 17

2.1.6 De rapportage

De rapportage van de Onderwijsmeter bestaat dit jaar uit twee delen. Deze rapportage gaat in op de trendmatige vragen over de kwaliteit van het onderwijs en op enkele actuele onderwerpen. Daarnaast is een tabellenboek verschenen dat de cijfermatige resultaten bevat van de Onderwijsmeter in de periode 1999-2007. U vindt dit tabellenboek op de website van het ministerie van OCW:
www.minocw.nl/documenten/onderwijsmetertabellenboek1999-2007.pdf.

2.2 Analyses
In de rapportage van de Onderwijsmeter 2007 hebben we, daar waar mogelijk, een vergelijking gemaakt tussen Nederlanders en ouders met schoolgaande kinderen en tussen het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Binnen het voortgezet onderwijs besteden we specifiek aandacht aan de verschillen tussen ouders met kinderen op het vmbo en ouders met kinderen op het vwo/havo. Tevens hebben we de resultaten van de meting van 2007 vergeleken met die van voorgaande jaren en specifiek met die van de meting van 2006 en 2003. Alleen significante verschillen worden vermeld, tenzij anders aangegeven (door middel van `niet significant').
Daarnaast is gekeken in hoeverre achtergrondkenmerken van invloed zijn op de gegeven antwoorden van ouders. Hiervoor zijn, daar waar relevant, de volgende kenmerken bekeken:

· Welstandsniveau (op basis van inkomen).
· Levensbeschouwing (wel of geen geloof).
· Stedelijkheid (vier grote steden versus rest Nederland).
· Ouders met kinderen op grote en kleine scholen. In bijlage 9.3 beschrijven we de belangrijkste verschillen binnen deze achtergrondkenmerken. Zie voor de exacte definiëring van alle achtergrondkenmerken bijlage 9.1.

18 - Onderwijsmeter 2007 H2 -


3 ALGEMEEN BEELD ONDERWIJS
In dit hoofdstuk beschrijven we het algemene beeld dat Nederlanders hebben van het onderwijs in Nederland. Achtereenvolgens komen aan de orde:
· Het belang dat men hecht aan onderwijs.
· De mate waarin men op de hoogte is van het onderwijs.
· De beoordeling van het onderwijs.

· Succesfactoren van het onderwijs en zorgpunten.
· De aandacht in het onderwijs voor verschillende programmaonderdelen. Ter afsluiting besteden we aandacht aan de mening van Nederlanders over de grootte van scholen.
We beginnen dit hoofdstuk met een samenvatting van de belangrijkste bevindingen.


3.1 Samenvatting
Belang van het onderwijs

· Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat je het ook zonder diploma's ver kunt brengen in de maatschappij. Bijna 30 procent van de Nederlanders geeft aan bereid te zijn om meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs.

· Ruim de helft van de Nederlanders geeft aan redelijk tot (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat kinderen op school leren. Over het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs zijn relatief de meeste Nederlanders naar eigen zeggen goed op de hoogte, namelijk 58 procent. Over het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs is 48 procent van de Nederlanders goed op de hoogte.

Beoordeling van het onderwijs

· Aan de Nederlanders is gevraagd de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van leraren te beoordelen met een rapportcijfer. De cijfers voor de kwaliteit van het onderwijs variëren van een 6,6 voor het basisonderwijs en hoger onderwijs tot een 5,8 voor het vmbo. De cijfers voor de kwaliteit van leraren variëren van wederom een 6,6 voor basisonderwijs en hoger onderwijs tot een 6,1 voor het vmbo.

· Van alle Nederlanders vindt 38 procent dat het de verkeerde kant op gaat met het onderwijs, terwijl 10 procent vindt dat het de goede kant op gaat.


- Onderwijsmeter 2007 H3 - 19

Succesfactoren en zorgpunten

· Aan alle respondenten is door een open vraag gevraagd wat er goed gaat in het onderwijs en wat het belangrijkste probleem is. Een zeer groot deel van de Nederlanders, tussen ruim 40 en ruim 70 procent, heeft deze vragen niet kunnen beantwoorden. Dit geldt voor alle onderwijssectoren. De groep die de vraag niet kon beantwoorden is gegroeid ten opzichte van vorig jaar, en ligt dit jaar 20 tot 30 procentpunt hoger.

· In het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs noemt men als belangrijkste succesfactoren de individuele aandacht en begeleiding en het aanleren van vaardigheden. In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs wordt het opleidingsaanbod het meest genoemd en daarnaast de praktijkgerichtheid (voor het mbo) en het aanleren van vaardigheden (voor het hoger onderwijs).

· Als meest genoemde zorgpunten voor het basisonderwijs noemen Nederlanders het aantal allochtone leerlingen en de grootte van de klassen.
· In het voortgezet onderwijs zijn lesuitval en inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs de meest genoemde problemen. Ook het lerarentekort, de kwaliteit van het onderwijs en het gebrek aan individuele aandacht noemen Nederlanders vaak als belangrijkste problemen in het voortgezet onderwijs.
· In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs noemen de ondervraagden eveneens lesuitval vaak als belangrijkste probleem. Daarnaast worden de kwaliteit van leraren en inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs in die sectoren het meest genoemd.

Aandacht voor programmaonderdelen

· Voor alle onderwijstypen onderzochten we voor welke programmaonderdelen men vindt dat het onderwijs er voldoende aandacht aan besteedt, en voor welke programmaonderdelen onvoldoende aandacht is. Voor alle onderwijstypen geldt dat de aandacht voor ICT voldoende wordt gevonden. Een meerderheid van de Nederlanders vindt daarentegen de aandacht voor sociale vaardigheden, orde, netheid en discipline en voor waarden en normen in alle sectoren onvoldoende.

Sectorspecifieke programmaonderdelen

· In het basisonderwijs en voortgezet onderwijs vindt men de aandacht voor culturele vorming voldoende.

· In het basisonderwijs wordt de aandacht voor basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen) en persoonlijke ontwikkeling onvoldoende geacht. Dit laatste aspect krijgt ook in het voortgezet onderwijs een onvoldoende.
· In het middelbaar beroepsonderwijs wordt de aandacht voor ondernemers- vaardigheden voldoende geacht, maar ongeveer tweederde van de Nederlanders vindt dat er meer aandacht zou moeten zijn voor maatschappelijke betrokkenheid, beroepspraktijk en vakbekwaamheid.
· In het hoger onderwijs is volgens de Nederlanders voldoende aandacht voor internationale oriëntatie en theoretische kennis, maar onvoldoende voor maatschappelijke betrokkenheid, beroepspraktijk en vakbekwaamheid. 20 - Onderwijsmeter 2007 H3 -

Grote versus kleine scholen

· Driekwart van de Nederlanders heeft een voorkeur voor kleine scholen boven grote scholen.


- Onderwijsmeter 2007 H3 - 21

3.2 Belang van het onderwijs
3.2.1 Ook zonder diploma's kun je het ver brengen in de maatschappij

Aan Nederlanders is gevraagd of je het ook zonder diploma's ver kunt brengen in de maatschappij. In figuur 3.1 is weergegeven hoe men daarover denkt.

Figuur 3.1 Percentage Nederlanders dat meent dat je het ook zonder diploma's ver kunt brengen in de maatschappij (n=1081) 27 20 49 5 Nederlanders
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat je het ook zonder diploma's ver kunt brengen in de maatschappij. Dat percentage ligt dicht bij het percentage van 2006. In de daarvoor liggende jaren schommelde het percentage tussen 33 en 43 procent.

3.2.2 Bereidheid om meer belasting te betalen voor verbetering van het onderwijs

Figuur 3.2 laat zien in welke mate Nederlanders bereid zijn meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs.

Figuur 3.2 Percentage Nederlanders dat bereid is meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs (n=1081) 29 28 38 6 Nederlanders
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet

22 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


· Bijna 30 procent van de Nederlanders geeft aan bereid te zijn om meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs. Dit percentage is vrijwel gelijk aan het percentage uit de Onderwijsmeter 2006.1 In 2003 was nog 41 procent bereid om meer belasting te betalen voor onderwijsverbetering.

3.2.3 Mate waarin Nederlanders op de hoogte zijn van het onderwijs

Figuur 3.3 geeft weer in welke mate Nederlanders op de hoogte zijn van wat kinderen leren op school.

Figuur 3.3 Mate waarin Nederlanders op de hoogte zijn van wat kinderen leren op school (%)
Nederlanders over PO (n=265), Nederlanders over VO (n=284), Nederlanders over MBO (n=279), Nederlanders over HO (n=253) PO 7 17 34 42 VO 2 15 41 42 MBO 2 9 37 52 HO 1 14 32 52 Zeer goed Goed Redelijk Niet of nauwelijks


· Een meerderheid van de Nederlanders (53%) geeft aan redelijk tot (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat van wat kinderen op school leren. Hier tegenover staat dus een groep Nederlanders die zegt hiervan niet of nauwelijks op de hoogte te zijn (47%).


1 In 2006 is per abuis gemeld dat 37 procent van de Nederlanders bereid was om meer belasting te betalen.


- Onderwijsmeter 2007 H3 - 23

Basisonderwijs

· Het percentage Nederlanders dat aangeeft redelijk tot zeer goed op de hoogte te zijn van wat leerlingen leren op de basisschool (58%), is bijna gelijk aan dat van vorig jaar. Het percentage ligt hiermee de laatste twee jaar weer op het niveau van 2002. In de jaren 2003 t/m 2005 lag het percentage hoger. Het schommelde toen rond de 73 procent.

Voortgezet onderwijs

· Ook wat het voortgezet onderwijs betreft, geeft 58 procent van de Nederlanders aan redelijk tot zeer goed op de hoogte te zijn van wat leerlingen leren in het voortgezet onderwijs. Dit komt overeen met de resultaten van vorig jaar. Ook nu geeft dus ruim 40 procent van de Nederlanders aan niet of nauwelijks op de hoogte te zijn van wat kinderen in het voortgezet onderwijs leren. In 2005 lag dit percentage op 35 procent, in 2004 nog op 22 procent. Steeds meer mensen geven dus aan niet op de hoogte te zijn van wat leerlingen leren in het voortgezet onderwijs.

Middelbaar beroepsonderwijs

· Ongeveer de helft van de Nederlanders (48%) zegt op de hoogte te zijn van wat leerlingen leren in het mbo. Dit percentage ligt lager dan in 2006, toen gaf 55 procent van de Nederlanders dit aan. In 2004 en 2005 gaf nog 70 procent van de Nederlanders aan op de hoogte te zijn van wat leerlingen leren in het mbo.

Hoger onderwijs

· Ook wat het hoger onderwijs betreft geeft 48 procent van de Nederlanders aan redelijk tot zeer goed op de hoogte te zijn van wat de studenten leren. In 2006 lag dit percentage op 54 procent. In 2005 en 2004 lag dit percentage hoger (respectievelijk 62% en 59%), maar de verschillen zijn niet zo groot als voor het middelbaar beroepsonderwijs.

3.3 Beoordeling van het onderwijs
Om te peilen hoe Nederlanders over het onderwijs in Nederland denken, is hen gevraagd het onderwijs en de leraren te beoordelen met een rapportcijfer. Tevens is Nederlanders gevraagd naar hun mening over de ontwikkeling van het onderwijs in Nederland.

24 - Onderwijsmeter 2007 H3 -

3.3.1 Rapportcijfers kwaliteit onderwijs

Aan Nederlanders is gevraagd de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen met een rapportcijfer. Tabel 3.1 laat de gemiddelde cijfers zien.

Tabel 3.1 Gemiddelde rapportcijfers voor de kwaliteit van het onderwijs Nederlanders over PO (n=246), Nederlanders over VO (n=260), Nederlanders over MBO (n=252), Nederlanders over HO (n=211)2 PO VO* VMBO MBO HBO WO 6,6 6,2 5,8 6,1 6,3 6,6
* inclusief vmbo

Basisonderwijs

· De beoordeling van de kwaliteit van het basisonderwijs is met een 6,6 vergelijkbaar met de periode 2004-2006. In 2003 werd de kwaliteit met een 6,8 iets hoger beoordeeld.

Voortgezet onderwijs

· De kwaliteit van het voortgezet onderwijs wordt met een 6,2 iets lager beoordeeld dan in 2006 (niet significant). Er is sprake van een dalende trend sinds 2003 toen een 6,5 werd gegeven.

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
· De kwaliteit van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs wordt met een 5,8 lager beoordeeld dan in 2006. Toen werd gemiddeld een 6,1 als rapportcijfer gegeven. Net als in 2005 en 2006 krijgt het vmbo het laagste rapportcijfer van alle onderwijstypen.

Middelbaar beroepsonderwijs

· Nederlanders beoordelen de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs met een 6,1. Dit is wat lager (niet significant) dan in 2005 en 2006 toen het oordeel gemiddeld een 6,3 was. In 2004 was het gemiddelde rapportcijfer voor dit onderwijstype een 6,4.

Hoger beroepsonderwijs

· De kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs krijgt met een 6,3 een lagere beoordeling dan in 2006 (6,5). In 2004 en 2005 was het gemiddelde cijfer een 6,6.

Wetenschappelijk onderwijs

· De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs verschilt met een 6,6 nauwelijks van 2006 en 2005 toen er gemiddeld een 6,7 werd gegeven.


2 Evenals vorige jaren zijn respondenten die geen antwoord gaven hier buiten beschouwing gelaten zodat de `n' lager is.

- Onderwijsmeter 2007 H3 - 25


3.3.2 Rapportcijfers kwaliteit leraren

Nederlanders is tevens gevraagd de leraren in het Nederlandse onderwijs te beoordelen met een rapportcijfer. Tabel 3.2 laat de gemiddelde cijfers zien.

Tabel 3.2 Gemiddelde rapportcijfers voor de kwaliteit van leraren Nederlanders over PO (n=244), Nederlanders over VO (n=259), Nederlanders over MBO (n=252), Nederlanders over HO (n=212)3 PO VO* VMBO MBO HBO WO 6,6 6,2 6,1 6,3 6,2 6,6
* inclusief vmbo

Basisonderwijs

· Leraren in het basisonderwijs worden beoordeeld met een 6,6. Dit is iets lager dan in 2006 toen een cijfer van 6,7 werd gegeven (niet significant) Het cijfer van 2007 is lager dan dat in 2003 toen een 6,8 werd gegeven. Sindsdien is een licht dalende trend ingezet.

Voortgezet onderwijs

· De leraren in het voortgezet onderwijs krijgen dit jaar met een 6,2 een lager cijfer dan in 2006 (6,5) en 2003 (6,4).

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
· De beoordeling van de kwaliteit van leraren in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs is met een 6,1 gedaald ten opzichte van 2006 (6,5).

Middelbaar beroepsonderwijs

· Leraren in het middelbaar beroepsonderwijs krijgen een 6,3 als gemiddeld rapportcijfer. In 2006 en 2005 was het cijfer een 6,5 (niet significant).4

Hoger beroepsonderwijs

· Het rapportcijfer dat Nederlanders geven aan docenten in het hoger beroepsonderwijs is met een 6,2 gedaald ten opzichte van de 6,6 in 2006 en 2005.

Wetenschappelijk onderwijs

· Docenten in het wetenschappelijk onderwijs krijgen, net zoals in 2006, een 6.6. Dit verschilt nauwelijks van 2005 toen het gemiddelde rapportcijfer een 6,7 was.

3 Evenals vorige jaren zijn respondenten die geen antwoord gaven hier buiten beschouwing gelaten zodat de `n' lager is.

4 Voor het middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs is deze vraag in 2003 niet gesteld. 26 - Onderwijsmeter 2007 H3 -

3.4 Welke kant gaat het op met het onderwijs? Aan Nederlanders is de vraag voorgelegd of zij vinden dat het de laatste tijd met het onderwijs in Nederland de goede kant of de verkeerde kant op gaat, of dat het ertussenin zit. Figuur 3.4 geeft deze resultaten weer.

Figuur 3.4 Welke kant gaat het op met het onderwijs in Nederland? (%) Nederlanders (n = 1081)
10 50 38 3 Nederlanders
Goede kant op Ertussenin Verkeerde kant op Weet niet


· Bijna 40 procent van de Nederlanders is van mening dat het de verkeerde kant op gaat met het onderwijs in Nederland.


· In 2006 was het oordeel iets milder. Toen vond ruim 35 procent dat het met het onderwijs de verkeerde kant op ging. Het percentage is dit jaar terug op het niveau van 2005 en 2004 (respectievelijk 40% en 38%).
· Net als in 2006 is de helft van de Nederlanders (50%) van mening dat het noch de goede, noch de verkeerde kant op gaat met het onderwijs in Nederland.


· Slechts 10 procent van de Nederlanders vindt dat het over het algemeen de goede kant opgaat met het onderwijs. Dit is minder dan vorig jaar (13%) en 2003 (14%).

3.5 Succesfactoren en zorgpunten
3.5.1 Succesfactoren (spontaan)

In deze paragraaf beschrijven we wat volgens Nederlanders goed gaat in het onderwijs. Dit is gevraagd door middel van een open vraag: "Wat gaat volgens u momenteel goed in het basisonderwijs/voortgezet onderwijs/middelbaar beroepsonderwijs/hoger onderwijs?" Respondenten beantwoordden de vraag voor één van de onderwijssectoren. Deze vraag is dit jaar door een groter aantal respondenten dan vorig jaar niet beantwoord. Maar liefst 65 tot 70 procent heeft geen antwoord gegeven, terwijl dit vorig jaar 40 tot 50 procent was. Door deze toename moeten verschillen met 2006 met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
- Onderwijsmeter 2007 H3 - 27

Basisonderwijs
Tabel 3.3 geeft een overzicht van de meest genoemde succesfactoren in het basisonderwijs.

Tabel 3.3 Meest genoemde succesfactoren in het basisonderwijs (%)5 Nederlanders over PO (n=265)
Nederlanders over PO (%) Individuele aandacht en begeleiding (persoonlijke omstandigheden 7 en vorderingen, onderwijs op maat/ afgestemd op het individu) Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, 6 plannen enz.)
Kwaliteit van het onderwijs 3 Opleidingsaanbod 3 Lesmethodes zijn goed ontwikkeld 3 Groepsgevoel/groepsontwikkeling 2 Aandacht voor waarden en normen (verdraagzaamheid, respect, 2 aandacht voor de multiculturele samenleving)


· De meest genoemde succesfactor in het basisonderwijs is de individuele aandacht en begeleiding (7%). Het aanleren van vaardigheden staat op de tweede plaats (6%).

· De kwaliteit van het onderwijs, de inhoud van het opleidingsaanbod en de mate waarin lesmethodes zijn ontwikkeld, worden door 3 procent van de Nederlanders genoemd.


· De twee belangrijkste succesfactoren van dit jaar werden ook in 2006 en 2005 het meest genoemd. Wel worden zij minder vaak genoemd dan vorig jaar.

· Opleidingsaanbod, ontwikkeling van de lesmethodes en aandacht voor groepsgevoel zijn dit jaar even vaak genoemd als in 2006. Succesfactoren die in 2006 nog bij de belangrijkste hoorden, noemde men dit jaar veel minder vaak: plezier in het onderwijs, omgang met leerlingen met leerproblemen, vakinhoud, moderne leermaterialen (zoals computers).


5 Antwoorden die door minder dan 2 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.

28 - Onderwijsmeter 2007 H3 -

Voortgezet onderwijs
In tabel 3.4 staan de meest genoemde succesfactoren in het voortgezet onderwijs.

Tabel 3.4 Meest genoemde succesfactoren in het voortgezet onderwijs (%)6 Nederlanders over VO (n= 284) Nederlands over VO (%) Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, 5 plannen enzovoort)
Individuele aandacht en begeleiding (persoonlijke omstandigheden 4 en vorderingen, onderwijs op maat/afgestemd op het individu) Praktijkgerichtheid en vorming 2 Opleidingsaanbod 2 Kwaliteit leerkrachten 2


· Net als bij het basisonderwijs worden in het voortgezet onderwijs de ontwikkeling van vaardigheden (5%) en individuele aandacht en begeleiding het meest genoemd als succesfactoren (4%).

· Daarnaast worden praktijkgerichtheid en vakinhoud, opleidingsaanbod, kwaliteit van de leerkrachten en de goede ontwikkeling van de lesmethodes vaker genoemd dan andere aspecten (2%).


· De meest genoemde succesfactor, vaardigheden, werd ook in 2006 het meest genoemd. Wel ligt het percentage Nederlanders dat deze vaardigheden noemt lager dan vorig jaar, toen het op 15 procent lag.
· In 2006 noemde 11 procent van de respondenten het aspect opleidingsaanbod, een significant verschil met 2007. Ook individuele aandacht noemt men minder vaak dan vorig jaar (toen 8%) maar dit verschil is niet significant.


6 Antwoorden die door minder dan 2 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


- Onderwijsmeter 2007 H3 - 29

Middelbaar beroepsonderwijs
Tabel 3.5 presenteert de meest genoemde succesfactoren in het middelbaar beroepsonderwijs.

Tabel 3.5 Meest genoemde succesfactoren in het middelbaar beroepsonderwijs (%)7
Nederlanders over MBO (n= 279) Nederlanders over MBO (%) Praktijkgerichtheid en vorming 4 Opleidingsaanbod 4 plezier 2 Kwaliteit van de leerkrachten 2 Toegankelijkheid van het onderwijs voor iedereen 2 Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, plannen 2 enzovoort)


· In het mbo worden praktijkgerichtheid en het opleidingsaanbod het meest genoemd als succesfactoren.


· Ook in 2006 behoorden deze aspecten van het middelbaar beroepsonderwijs tot de meest genoemde succesfactoren. Een ander veel genoemde succesfactor was in 2006 nog `vaardigheden', maar deze wordt in 2007 veel minder genoemd. Individuele aandacht en begeleiding en (de aandacht voor) spijbelen/discipline keren dit jaar niet terug als belangrijke succesfactoren in het mbo.

Hoger onderwijs
In tabel 3.6 geven we de meest genoemde succesfactoren in het hoger onderwijs.

Tabel 3.6 Meest genoemde succesfactoren in het hoger onderwijs (%)8 Nederlanders over HO (n= 253)
Nederlanders over HO (%) Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, plannen 4 enzovoort)
Opleidingsaanbod 4 Vakinhoud 3 Praktijkgerichtheid en vorming 3 Kwaliteit van het onderwijs 2


7 Antwoorden die door minder dan 2 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


8 Antwoorden die door minder dan 2 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.

30 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


· De meest genoemde succesfactoren in het hoger onderwijs zijn het aanleren van vaardigheden en het opleidingsaanbod. Vier procent van de Nederlanders noemt deze twee punten.


· Ook in 2006 behoorden vaardigheden en het opleidingsaanbod tot de meest genoemde succesfactoren. Het aandeel Nederlanders dat deze twee succesfactoren noemt, is wel gedaald. In 2006 noemde nog 10 procent (vaardigheden) en 8 procent (opleidingsaanbod) deze twee succesfactoren.

3.5.2 Zorgpunten (spontaan)

In deze paragraaf beschrijven we wat volgens Nederlanders niet goed gaat in het onderwijs. Dit is gevraagd door middel van een open vraag: "Wat is volgens u momenteel het grootste probleem waarmee het basisonderwijs / voortgezet onderwijs / middelbaar beroepsonderwijs / hoger onderwijs wordt geconfronteerd?" Respondenten beantwoordden de vraag voor één van de onderwijssectoren. Ook deze vraag is dit jaar door een groot aantal Nederlanders niet beantwoord, namelijk door ruim 40 tot ruim 50 procent. Vorig jaar lag dit op 20 tot 40 procent. Door dit aantal ontbrekende antwoorden en de toename daarin moeten de verschillen met 2006 met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.9

Basisonderwijs
Tabel 3.7 geeft een overzicht van de meest genoemde problemen in het basisonderwijs.

Tabel 3.7 Meest genoemde problemen in het basisonderwijs (%)10 Nederlanders over PO (n=265) Nederlanders over PO (%) Aantal allochtonen (door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/problemen, leerlingen 6 met taalachterstand)
Grootte van de klassen 6 Overdracht normen en waarden (opvoeden is primaire verantwoordelijkheid 5 ouders, normen en waarden als aandachtsgebied op school) Kwaliteit van leraren 5 Lerarentekort 5 Bezuinigingen 4 Normen en waarden en gedragsproblemen (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, 3 gebrek aan motivatie)


9 Veel van de gegeven antwoorden zijn daarnaast samengevoegd tot grotere categorieën. De wijze waarop dat dit jaar is gedaan kan verschillen van die van vorig jaar. Daardoor kunnen percentages die hier voor 2006 worden genoemd verschillen van die in het rapport over de Onderwijsmeter 2006. Het samenvoegen van codes is tevens de reden dat een toets op de significantie van verschillen tussen 2007 en 2006 niet op eenduidige wijze mogelijk is.


10 Antwoorden die door minder dan 3 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.
- Onderwijsmeter 2007 H3 - 31


· De meest genoemde problemen in het basisonderwijs zijn het aantal allochtonen en de grootte van de klassen. Deze problemen worden door 6 procent van de Nederlanders genoemd.

· De overdracht van normen en waarden en de kwaliteit van leraren is volgens 5 procent van de Nederlanders het grootste probleem in het basisonderwijs.


· De meest genoemde problemen werden ook in 2006 het meest genoemd, al scoren ze minder hoog dan toen. In 2006 werd de overdracht van normen en waarden nog door 14 procent van de Nederlanders als belangrijkste probleem genoemd, de grootte van de klassen door 10 procent en het aantal allochtone leerlingen door 13 procent.

· Het meest genoemde probleem in het basisonderwijs in 2006 was gebrek aan normen en waarden. Dit probleem wordt in 2007 veel minder vaak genoemd dan destijds, namelijk door 3 in plaats van 17 procent van de Nederlanders.

Voortgezet onderwijs
Tabel 3.8 presenteert de meest genoemde problemen in het voortgezet onderwijs.

Tabel 3.8 Meest genoemde problemen in het voortgezet onderwijs (%)11 Nederlanders over VO (n=284)
Nederlanders over VO (%) Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (studiehuis, grotere zelfstandigheid 9 leerlingen)
Lesuitval (teveel lesuitval, vervangers, te veel thuis) 8 Lerarentekort 6 Onvoldoende individuele aandacht (gebrek aan individuele aandacht voor niet- 6 gemiddelde leerling)
Kwaliteit van het onderwijs (hoeveelheid en inhoud van de lesstof) 6 Kwaliteit van leraren 5 Overdracht normen en waarden (opvoeden is primaire verantwoordelijkheid 3 ouders, normen en waarden als aandachtsgebied op school) Normen en waarden en gedragsproblemen (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, 4 gebrek aan motivatie)


· In het voortgezet onderwijs worden de inhoudelijke vernieuwingen zoals het studiehuis (9%) en de lesuitval (8%) als de belangrijkste problemen gezien.
· Het lerarentekort, het gebrek aan individuele aandacht en de kwaliteit van het onderwijs zijn daarna de meest genoemde problemen. Zij worden door 6 procent van de Nederlanders genoemd.


11 Antwoorden die door minder dan 3 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.

32 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


· Dit jaar worden inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs vaker als probleem aangemerkt dan in 2006. Ook de kwaliteit van leraren en het lerarentekort scoren dit jaar hoger dan vorig jaar (niet significant).
· De overdracht van normen en waarden en het gebrek aan normen en waarden worden dit jaar door een veel minder grote groep Nederlanders als probleem in het voortgezet onderwijs gezien. In 2006 noemde nog respectievelijk 13 en 19 procent deze problemen, dit jaar is dat 3 en 4 procent.

Middelbaar beroepsonderwijs
In tabel 3.9 staan de meest genoemde problemen in het middelbaar beroeps- onderwijs.

Tabel 3.9 Meest genoemde problemen in het middelbaar beroepsonderwijs (%)12
Nederlanders over MBO (n= 279) Nederlanders over MBO (%) Lesuitval 6 Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (studiehuis, grotere zelfstandigheid 5 leerlingen)
Kwaliteit van leraren 5 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 5 Normen en waarden en gedragsproblemen (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, 5 gebrek aan motivatie)
Veiligheid (toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school) 4 Lerarentekort 4


· Net als in het voortgezet onderwijs wordt lesuitval in het middelbaar beroepsonderwijs als het grootste probleem gezien door Nederlanders (6%).

· Ook veel genoemd worden de inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs, de kwaliteit van leraren en de aansluiting van het onderwijs op de praktijk (alle door 5 procent van de Nederlanders).


· De meest genoemde problemen van 2007 werden vorig jaar door even veel Nederlanders genoemd als dit jaar, maar het waren toen niet de belangrijkste problemen.

· Het grootste probleem volgens Nederlanders over het mbo was in 2006 nog het gebrek aan normen en waarden. In 2006 noemde 14 procent van de respondenten dit probleem, dit jaar nog maar 5 procent. In 2006 noemde nog 9 procent de veiligheid als belangrijkste probleem in het middelbaar beroepsonderwijs, dit jaar is dat 4 procent.


12 Antwoorden die door minder dan 3 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


- Onderwijsmeter 2007 H3 - 33

Hoger onderwijs
Tabel 3.10 geeft een overzicht van de meest genoemde problemen in het hoger onderwijs.

Tabel 3.10 Meest genoemde problemen in het hoger onderwijs (%)13 Nederlanders over HO (n= 253) Nederlanders over HO (%) Lesuitval 8 Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (studiehuis, grotere zelfstandigheid 5 leerlingen)
Kwaliteit van leraren 5 Kwaliteit van het onderwijs (hoeveelheid en inhoud van de lesstof) 5 Onvoldoende individuele aandacht (gebrek aan individuele aandacht voor niet- 4 gemiddelde leerling)
Lerarentekort 4 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 4


· In het hoger onderwijs wordt eveneens lesuitval als grootste probleem genoemd, namelijk door 8 procent van de Nederlanders.
· De andere meest genoemde problemen zijn kwaliteit van het onderwijs, kwaliteit van leraren en de inhoudelijke vernieuwingen. Al deze problemen worden door 5 procent van de Nederlanders als meest belangrijke gezien in het hoger onderwijs.


· Lesuitval verschijnt dit jaar voor het eerst bij de meest genoemde problemen in het hoger beroepsonderwijs. In 2006 noemde nog slechts 3 procent van de Nederlanders dit als grootste probleem.
· Ook inhoudelijke vernieuwingen in het hoger onderwijs noemen de ondervraagden dit jaar vaker als grootste probleem dan vorig jaar (5% in plaats van 3%, niet significant). Ook de aansluiting van het onderwijs op de praktijk wordt vaker genoemd (niet significant).
· Net als in de andere drie onderwijssectoren ziet men gebrek aan normen en waarden niet meer als grootste probleem. In 2006 achtte 11 procent van de Nederlanders dit het grootste probleem in het hoger onderwijs, nu is dat nog maar 1 procent.

3.6 Aandacht voor programmaonderdelen
Aan de Nederlanders is een aantal programmaonderdelen voorgelegd. Gevraagd is om aan te geven of hieraan binnen het huidige onderwijs meer of minder aandacht moet worden geschonken, of dat het goed is zoals het nu gebeurt.


13 Antwoorden die door minder dan 3 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100. 34 - Onderwijsmeter 2007 H3 -

Basisonderwijs
Figuur 3.5 laat zien aan welke programmaonderdelen basisscholen genoeg aandacht geven volgens Nederlanders.

Figuur 3.5 Aandacht voor zaken die basisscholen kunnen leren aan leerlingen (%)
Nederlanders over PO (n = 265)
ICT 46 28 5 21 Geschiedenis en democratie 46 31 5 18 Culturele vorming 46 27 7 20 Creativiteit 43 35 3 19 Studie- en beroepskeuze 39 31 5 25 Sociale vaardigheden 32 51 2 16 Orde, netheid en discipline 31 53 0 16 Persoonlijke ontwikkeling 29 51 2 19 Basisvaardigheden 25 59 0 15 Waarden en normen 20 62 2 16 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet


· Nederlanders vinden dat er in het basisonderwijs voldoende aandacht wordt besteed aan culturele vorming, ICT en geschiedenis en democratie (alle 46%) en creativiteit (43%).

· Ten opzichte van vorig jaar vindt men minder vaak dat aan het programma- onderdeel ICT voldoende aandacht wordt besteed. In 2006 vond 56 procent dat nog. Op de andere programmaonderdelen zien we geen grote verschuivingen.

· Een meerderheid van de Nederlanders (62%) wil dat er meer aandacht komt voor waarden en normen, net als aan orde, netheid en discipline (53%), sociale vaardigheden (51%) en persoonlijke ontwikkeling (51%). Ten opzichte van 2006 wordt de aandacht voor waarden en normen dit jaar overigens minder vaak onvoldoende geacht. Toen vond nog 72 % dat de aandacht voor waarden en normen onvoldoende was. Op de andere gedragsgerelateerde programmaonderdelen is het beeld vergelijkbaar met voorgaande jaren.

· Slechts 25 procent van de Nederlanders vindt dat er genoeg aandacht is voor basisvaardigheden (lezen, schrijven en rekenen). Dit is een sterke daling ten opzichte van 2006 toen dit percentage op 41 procent lag. Dit percentage was al significant lager dan 2005 (52%) en 2004 (56%).
- Onderwijsmeter 2007 H3 - 35


· In 2003 lag het aantal mensen dat vond dat aan basisvaardigheden voldoende aandacht werd besteed, op hetzelfde niveau als in 2005, namelijk op 51 procent.

Voortgezet onderwijs
Figuur 3.6 laat zien welke programmaonderdelen in het voortgezet onderwijs voldoende aandacht krijgen en welke onderdelen meer aandacht zouden moeten krijgen volgens Nederlanders.

Figuur 3.6 Aandacht voor zaken die scholen voor voortgezet onderwijs kunnen leren aan leerlingen (%)
Nederlanders over VO (n = 284)
ICT 54 19 7 20 Culturele vorming 44 25 9 22 Zelf kennis verwerven 38 36 6 20 Geschiedenis en democratie 36 37 5 22 Zelfstandig kunnen werken 34 40 7 19 Studie- en beroepskeuze 33 46 1 21 Feitenkennis 32 39 6 24 Persoonlijke ontwikkeling 28 49 3 20 Sociale vaardigheden 26 50 3 20 Orde, netheid en discipline 20 61 19 Waarden en normen 14 67 2 17 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet


· Met name ICT (54%) en culturele vorming krijgen volgens Nederlanders voldoende aandacht in het voortgezet onderwijs. De aandacht voor ICT wordt door minder mensen voldoende geacht dan in 2006 toen dit percentage op 67 procent lag. Dit jaar is het percentage weer terug op het niveau van 2005 en 2003.

· Veel Nederlanders vinden dat er in het voortgezet onderwijs meer aandacht moet komen voor gedragsgerelateerde zaken: waarden en normen (67%), orde, netheid en discipline (61%), sociale vaardigheden (50%) en persoonlijke ontwikkeling (49%).

36 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


· Het aantal mensen dat vindt dat gedragsgerelateerde zaken meer aandacht moeten krijgen, is desalniettemin gedaald ten opzichte van 2006. Ook in eerdere jaren lagen de percentages hoger, zodat sprake lijkt van een trendbreuk.

· Het percentage Nederlanders dat meer aandacht wil voor feitenkennis is nu 39 procent en daarmee lager dan in 2006 (47%) en 2005 (46%). In 2003 lag dit percentage nog op 30 procent.

Middelbaar beroepsonderwijs
Figuur 3.7 geeft weer welke programmaonderdelen in het middelbaar beroepsonderwijs voldoende aandacht krijgen en welke onderdelen meer aandacht zouden moeten krijgen volgens Nederlanders.

Figuur 3.7 Aandacht voor zaken die scholen voor middelbaar beroepsonderwijs kunnen leren aan leerlingen (%)
Nederlanders over MBO (n = 279)
ICT 51 24 8 17 Ondernemersvaardigheden 38 32 3 27 Internationale orientatie 35 25 9 31 Theoretische kennis 34 40 7 20 Vakbekwaamheid 32 47 0 20 Beroepspraktijk 30 50 1 18 Maatschappelijke 24 54 3 19 betrokkenheid
Sociale vaardigheden 17 66 1 16 Orde, netheid en discipline 14 66 3 17 Waarden en normen 12 72 1 16 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet


· Met name aan ICT wordt volgens de Nederlanders genoeg aandacht besteed het middelbaar beroepsonderwijs (51%). Dit percentage is wat lager dan in de voorgaande jaren: 2006 (58%), 2005 (62%) en 2004 (58%).
- Onderwijsmeter 2007 H3 - 37


· Net als voor het basis- en voortgezet onderwijs geldt voor het mbo dat een aanzienlijk deel van de Nederlanders meer aandacht wil voor gedrags- gerelateerde zaken: waarden en normen (72%), sociale vaardigheden (66%) en orde, netheid, discipline (66%). Deze percentages verschillen nauwelijks van 2006: waarden en normen (72%), sociale vaardigheden (69%) en orde, netheid, discipline (63%). In het mbo zijn deze percentages wel stabiel, terwijl ze in het po en vo gedaald zijn ten opzichte van vorig jaar.

· Ruim de helft van de Nederlanders (47%) wil meer aandacht voor vakbekwaamheid. Dit verschilt niet veel van 2006 toen 50 procent van de Nederlanders meer aandacht voor dit programmaonderdeel wilde. In 2005 lag dit percentage met 63 procent significant hoger.

Hoger onderwijs
Figuur 3.8 geeft weer welke programmaonderdelen in het hoger onderwijs voldoende aandacht krijgen en welke onderdelen meer aandacht zouden moeten krijgen volgens Nederlanders.

Figuur 3.8 Aandacht voor zaken die scholen voor hoger onderwijs kunnen leren aan leerlingen (%)
Nederlanders over HO (n = 253)
ICT 53 16 6 25 Theoretische kennis 41 28 7 24 Ondernemersvaardigheden 39 29 4 28 Internationale orientatie 37 29 4 29 Maatschappelijke 22 47 3 28 betrokkenheid
Orde, netheid en discipline 22 53 3 22 Beroepspraktijk 20 54 2 23 Vakbekwaamheid 20 55 2 22 Sociale vaardigheden 17 55 3 25 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet

38 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


· Positief zijn de meeste Nederlanders over de aandacht voor ICT in het hoger onderwijs. 53 procent is van mening dat hier voldoende aandacht voor is. Dit komt overeen met het beeld uit de voorgaande 2 jaren: 2006 (50%) en 2005 (51%). Ook de aandacht voor theoretische kennis, ondernemersvaardigheden en internationale oriëntatie is volgens een grote groep respondenten voldoende.

· Nederlanders willen in het hoger onderwijs vooral meer aandacht voor vakbekwaamheid (55%), sociale vaardigheden (55%), beroepspraktijk (54%) en orde, netheid en discipline (53%). Alleen voor wat betreft de aandacht voor beroepspraktijk is er sprake van een verschil met 2006. Toen vond nog 43 procent dat die aandacht zou moeten toenemen.
· Het percentage Nederlanders dat meer aandacht wil voor maatschappelijke betrokkenheid ligt op 47 procent en is gestegen ten opzichte van 2006 (41%) en 2005 (42%). Het niveau ligt vrij dicht in de buurt van dat in 2004 (50%).

3.7 Grote en kleine scholen
In deze paragraaf beschrijven we wat de mening is van Nederlanders over de grootte van scholen. Figuur 3.9 geeft weer wat Nederlanders in het algemeen beter vinden: grote scholen of kleine scholen. Het antwoord `maakt niet uit' kon ook worden gekozen.

Figuur 3.9 Grote scholen versus kleine scholen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs (% voorkeur) Nederlanders over PO (n = 265) en Nederlanders over VO (n = 284) 2 72 17 10 PO
0 75 15 10 VO
Grote scholen Kleine scholen Maakt niet uit Weet niet


· Driekwart van de Nederlanders heeft een voorkeur voor kleine scholen boven grote scholen. Dit geldt zowel voor het basisonderwijs (72%) als het voortgezet onderwijs (75%). Dit is iets minder dan in 2006 toen de percentages respectievelijk 76 procent en 77 procent waren (voor het basisonderwijs is het verschil niet significant). Het beeld komt verder ook overeen met de uitkomsten van de periode voor 2006.
- Onderwijsmeter 2007 H3 - 39

40 - Onderwijsmeter 2007 H3 -


4 OUDERS OVER DE SCHOOL VAN HUN KIND
In dit hoofdstuk beschrijven we het oordeel van ouders over de school van hun kind. Daarvoor is informatie verzameld onder ouders met kinderen in het basisonderwijs en ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs. Achtereenvolgens bespreken we:

· De mate waarin ouders op de hoogte zijn van wat kinderen leren op school.
· De betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind.
· De kwaliteit en inhoud van het onderwijs van het kind.
· De ervaringen van ouders met de organisatie van het onderwijs.


4.1 Samenvatting
De mate waarin ouders op de hoogte zijn van wat kinderen leren op school
· Evenals vorig jaar meent twee derde van de ouders met kinderen in het basisonderwijs (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat kinderen leren op school.

· Met iets minder dan de helft van de ouders zijn ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs minder vaak (zeer) goed op de hoogte van wat kinderen leren op school dan ouders in het basisonderwijs.

De betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind Proactieve houding van de school

· Ouders met een kind in het basisonderwijs zijn vaker tevreden over de proactieve houding van de school dan ouders met een kind in het voortgezet onderwijs.

· Ruim acht op de tien ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat de school hen voldoende informeert over de algemene gang van zaken. Driekwart van de ouders vindt dat de schoolleiding zijn best doet om ouders bij school te betrekken. Twee derde, ten slotte, meent dat school hen voldoende informeert over rechten en plichten van ouders en leerlingen.
· In het voortgezet onderwijs vindt bijna acht op de tien ouders dat de school hen voldoende informeert over de algemene gang van zaken op school. Zes op de tien ouders zegt dat de schooldirectie haar best doet om hen bij school te betrekken en een even groot deel is tevreden over de mate waarin de school hen informeert over hun rechten en plichten als ouders en van hun kind als leerling.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 41

Actieve betrokkenheid van ouders

· De helft van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat ze voldoende invloed kunnen uitoefenen op de gang van zaken op school. Ruim 85 procent van de ouders weet waar ze op school met klachten terecht kunnen.

· Ruim een derde van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs kan naar hun menig voldoende invloed uitoefenen op de gang van zaken op de school van hun kind. Ruim tachtig procent van de ouders weet waar ze op school met hun klachten terecht kunnen.

De kwaliteit en inhoud van het onderwijs van het kind Rapportcijfers

· De kwaliteit van de scholen in het basisonderwijs wordt beoordeeld met een gemiddeld cijfer van 7,8.

· Ouders beoordelen de kwaliteit van de scholen voor het voortgezet onderwijs met een gemiddeld cijfer van 7,4. De vmbo-scholen krijgen een 7,3.

· Ouders beoordelen de kwaliteit van de leraar van hun kind in het basisonderwijs met een 7,9. Leraren in het voortgezet onderwijs krijgen een 7,1, evenals leraren in het vmbo.

Succesfactoren (spontaan genoemd)

· Verreweg de meest genoemde succesfactor in het basisonderwijs is de individuele aandacht en begeleiding. Deze wordt door meer dan een op de vijf ouders genoemd.

· Ook in het voortgezet onderwijs is de individuele aandacht en begeleiding de meest genoemde succesfactor.

Zorgpunten (spontaan genoemd)

· Ouders met kinderen in het basisonderwijs zijn van mening dat de bezuinigingen het belangrijkste probleem vormen waarmee het basisonderwijs wordt geconfronteerd. Een op de tien ouders noemt dit als belangrijkste probleem. De grootte van de klassen en het lerarentekort wordt door 9 procent genoemd.

· De voornaamste problemen in het voortgezet onderwijs volgens ouders zijn lesuitval (14%), de inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (13%) en de kwaliteit van leraren (12%).

Beoordeling zorgpunten (geholpen)

· Ouders met kinderen in het basisonderwijs lijken over het geheel genomen minder zorgen over het basisonderwijs te kennen dan in voorgaande jaren.
· Gedragsproblemen van kinderen op school (en gebrek aan discipline) is het enige waar een meerderheid van ouders met kinderen in het basisonderwijs bezorgd over is.
42 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


· Andere onderwerpen waar relatief veel ouders zich zorgen over maken zijn de grootte van de klassen, het tekort aan personeel, de vernieuwingen in het onderwijs, de werkdruk van de leraren en de vraag of de school wel voldoende wordt onderhouden en schoongemaakt.

· Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs maken zich vaker én over meer onderwerpen zorgen dan ouders met kinderen in het basisonderwijs.
· Een meerderheid van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is bezorgd over het tekort aan personeel, gedragsproblemen van kinderen op school en gebrek aan discipline, vernieuwingen in het onderwijs, kosten van het onderwijs voor ouders, lesuitval, de kwaliteit van het onderwijs, de kwaliteit van de leraren én de werkdruk van de leraren.
· Andere onderwerpen waar relatief veel ouders in het voortgezet onderwijs zich zorgen over maken, zijn het gebruik van alcohol en drugs, de grootte van de klassen, individuele aandacht en de omvang van de school.

Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school

· Veel ouders met kinderen in het basisonderwijs zijn tevreden over de aandacht die de school geeft aan aspecten als veiligheid op school, opvangmogelijkheden tussen de middag en plezier in het naar school gaan.
· Ten opzichte van 2006 is het percentage ouders dat meent dat de school voldoende aandacht besteedt aan signalering van gedrag- of leerproblemen en aan het bieden van extra hulp aan zorgleerlingen toegenomen.
· Meer dan driekwart van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is tevreden over de aandacht die de school geeft aan veiligheid op school, plezier in het naar school gaan, informeren van de leerling (over roosterwijzigingen, proefwerken) en de nadruk op prestaties. Alleen over de aandacht voor voorbereiding en begeleiding van stages (alleen vmbo) en tegengaan van pesten blijft de tevredenheid iets achter. Ongeveer de helft van de ouders is tevreden over de aandacht voor deze onderwerpen.

Aandacht voor programmaonderdelen

· Voor alle programmaonderdelen is een meerderheid van ouders met kinderen in het basisonderwijs van mening dat deze genoeg aandacht krijgen van de school. Dat geldt in het bijzonder voor het aanbod aan creativiteit, ICT en lezen, schrijven, rekenen (circa 75 procent vindt de aandacht hiervoor voldoende).

· Een relatief groot deel van de ouders vindt dat er meer aandacht kan worden besteed aan persoonlijke ontwikkeling, waarden en normen, sociale vaardigheden én orde, netheid en discipline.

· Meer dan de helft van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs vindt dat de meeste programmaonderdelen genoeg aandacht krijgen in het onderwijs.

· Programmaonderdelen waarvan naar verhouding veel ouders menen dat ze meer aandacht moeten krijgen zijn orde, netheid en discipline, waarden en normen, persoonlijke ontwikkeling, feitenkennis, sociale vaardigheden en studie- en beroepskeuze.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 43

De ervaringen van ouders met de organisatie van het onderwijs Lesuitval

· Bijna een op de vijf ouders met een kind in het basisonderwijs heeft wel eens te maken gehad met lesuitval. In de regel is dat minder dan één keer in de maand.

· In het voortgezet onderwijs komt lesuitval beduidend veel vaker voor. Vrijwel elke leerling heeft er wel eens mee te maken. Ook de frequentie waarin lesuitval voorkomt, is hoger dan in het basisonderwijs. Volgens bijna de helft van de ouders wordt hun kind één keer of meer per week met uitval van lessen geconfronteerd.

Onderwijsondersteunend personeel

· Ruim twee derde van de ouders met een kind in het basisonderwijs geeft aan dat er op de school van hun kind onderwijsondersteunend personeel werkzaam is. Binnen het voortgezet onderwijs geeft minder dan de helft van de ouders dit aan.

44 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

4.2 De mate waarin ouders op de hoogte zijn
Aan ouders is gevraagd in hoeverre zij op de hoogte zijn van wat hun kinderen leren op school. In figuur 4.1 zijn de resultaten per onderwijstype weergegeven.

Figuur 4.1 Mate waarin ouders op de hoogte zijn van wat kinderen leren op school Ouders PO (n=478), ouders VO (458) 16 52 30 2 PO
7 40 47 6 VO
Zeer goed Goed Redelijk Niet of nauwelijks


· Twee derde (68%) van de ouders met kinderen in het basisonderwijs zegt (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat kinderen leren op school. Het percentage van 2007 komt overeen met 2006. In 2003 lag het percentage ouders dat goed op de hoogte meende te zijn iets hoger (74%).
· Het percentage ouders met kinderen in het basisonderwijs dat aangeeft goed op de hoogte te zijn van wat kinderen op school leren, is in iedere meting hoger dan het percentage ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.


· Van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs geeft iets minder dan de helft (47%) aan (zeer) goed op de hoogte te zijn van wat kinderen leren op school. In 2006 lag dit percentage iets hoger (niet significant). Over de jaren gezien is het percentage tamelijk stabiel en ligt rond de 50 procent.

4.3 Betrokkenheid bij de school van het eigen kind Vervolgens is de ouders een aantal stellingen voorgelegd over de betrokkenheid bij de school van hun kind. Deze stellingen zijn:
· De school van mijn kind informeert mij voldoende over mijn rechten en plichten als ouder.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 45


· De schoolleiding/directie doet zijn best om mij als ouder bij de school te betrekken.

· De school van mijn kind informeert mij als ouder voldoende over de algemene gang van zaken op school.

· Ik kan op de school van mijn kind voldoende invloed uitoefenen op de gang van zaken.

· Ik weet waar ik op de school van mijn kind met klachten terecht kan.

Met de eerste drie stellingen wordt de (proactieve) houding van de school gemeten, met de laatste twee de (actieve) betrokkenheid van ouders. We gaan eerst in op de proactieve houding van de school.

4.3.1 Proactieve houding van de school

Figuur 4.2 geeft weer in hoeverre ouders met kinderen in het basisonderwijs het eens zijn met de drie stellingen over de proactieve houding van de school.

Figuur 4.2 Mate waarin ouders (PO) het eens zijn met stellingen over proactieve houding school Ouders PO (n=478) De school van mijn kind
informeert mij voldoende 84 10 6 0 over de algemene gang
van zaken op school
De schoolleiding doet zijn 76 16 7 1 best om mij als ouder bij
de school te betrekken
De school van mijn kind
informeert mij voldoende 66 22 9 3 over mijn rechten en
plichten als ouder en die
van mijn kind als leerling
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· 84 procent van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat de school van hun kind hen voldoende informeert over de algemene gang van zaken. Het percentage komt overeen met de voorgaande jaren.
· Driekwart (76%) van deze ouders vindt dat de schoolleiding zijn best doet om ouders bij de school te betrekken. Ook dit percentage is vergelijkbaar met de afgelopen jaren.
46 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


· Twee derde (66%) van de ouders meent dat de school hen voldoende informeert over rechten en plichten van ouders en leerlingen. Dit komt overeen met het percentage in 2006 (64%).

Figuur 4.3 geeft de meningen over de houding van de school weer van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.

Figuur 4.3 Mate waarin ouders (VO) het eens zijn met stellingen over proactieve houding school
Ouders VO (n=458)
De school van mijn kind
informeert mij voldoende 78 14 8 0 over de algemene gang
van zaken op school
De directie doet zijn best 61 23 15 1 om mij als ouder bij de
school te betrekken
De school van mijn kind
informeert mij voldoende 62 21 16 2 over mijn rechten en
plichten als ouder en die
van mijn kind als leerling
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs meent 78 procent dat de school hen voldoende informeert over de algemene gang van zaken op school. Hoewel dit percentage in 2006 hoger lag (84%), komt het percentage overeen met 2003.

· 61 procent van deze ouders zegt dat de schooldirectie haar best doet om hen bij de school te betrekken. In de voorgaande jaren lag het percentage rond 60 procent, nadat het in 2003 op 54 procent lag.
· Evenals vorig jaar stelt 62 procent van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs dat de school hen voldoende informeert over hun rechten en plichten als ouders en van hun kind als leerling. 2005 lijkt met 55 procent een eenmalig dieptepunt te zijn geweest, de jaren ervoor lagen de percentages hoger.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 47

4.3.2 Actieve betrokkenheid van ouders

In figuur 4.4 presenteren we de mate waarin ouders met kinderen in het basisonderwijs het eens zijn met de stellingen over de actieve betrokkenheid bij de school van hun kind.

Figuur 4.4 Mate waarin ouders (PO) het eens zijn met stellingen over actieve betrokkenheid bij school Ouders PO (n=478)
Ik kan voldoende
invloed uitoefenen op 50 30 14 5 gang van zaken op
school
Ik weet waar ik op
school van mijn kind 86 5 8 1 met klachten terecht
kan
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· De helft (50%) van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat zij voldoende invloed kunnen uitoefenen op de gang van zaken op school. Dit beeld komt overeen met de voorgaande jaren.
· Deze ouders (86%) weten over het algemeen waar ze op school met hun klachten terecht kunnen. Ook dit is conform eerdere metingen.

48 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

Figuur 4.5 presenteert de meningen over actieve betrokkenheid van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.

Figuur 4.5 Mate waarin ouders (VO) het eens zijn met stellingen over actieve betrokkenheid bij school Ouders VO (n=458)
Ik kan voldoende
invloed uitoefenen op 36 34 22 8 de gang van zaken op
school
Ik weet waar ik op de
school van mijn kind 82 8 9 1 met klachten terecht
kan
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Ruim een derde (36%) van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs kan naar eigen mening voldoende invloed uitoefenen op de gang van zaken op de school van hun kind. Over de jaren gezien lijkt dit percentage toe te nemen (in 2006 werd een percentage gevonden van 34%, in de jaren daarvoor lagen de percentages tussen 26% en 30%).
· Een ruime meerderheid (82%) van deze ouders weet waar ze op school met hun klachten terecht kunnen. Dat is meer dan in 2006 toen het percentage ouders dat dit wist 76 procent bedroeg. De hoogst gemeten waarde was in 2004 toen het percentage op 92 procent lag.

4.4 Kwaliteit en inhoud van het onderwijs van het kind 4.4.1 Rapportcijfers kwaliteit onderwijs kind

Door een rapportcijfer kunnen ouders een oordeel uitspreken over de kwaliteit van de school waar hun kind naartoe gaat. In tabel 4.1 presenteren we de gemiddelde rapportcijfers.

Tabel 4.1 Gemiddeld rapportcijfer voor de kwaliteit van school van het kind Ouders PO (n=472), ouders VO (n=433), ouders VMBO (n=202) PO VO* VMBO 7,8 7,4 7,3
* Inclusief vmbo.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 49


· Voor de kwaliteit van de school krijgen de scholen in het basisonderwijs een gemiddeld cijfer van 7,8. Het verschil met vorig jaar is klein en niet significant.

· Ouders beoordelen de kwaliteit van de scholen voor het voortgezet onderwijs met een gemiddeld cijfer van 7,4. Ook voor het voortgezet onderwijs zijn de verschillen met voorgaande jaren gering.
· De kwaliteit van de vmbo-scholen krijgt een gemiddeld cijfer van 7,3.

4.4.2 Rapportcijfers kwaliteit leraar van het eigen kind

Door middel van een rapportcijfer konden ouders aangeven hoe zij de kwaliteit van de leraar (of in het voortgezet onderwijs leraren) van hun eigen kind beoordelen. In tabel 4.2 presenteren we deze rapportcijfers.

Tabel 4.2 Gemiddeld rapportcijfer voor de kwaliteit van de leraren van het kind Ouders PO (n=472), ouders VO (n=437), ouders VMBO (n=210) PO VO* VMBO 7,9 7,1 7,1
*inclusief vmbo


· De beoordeling van de leraren in het basisonderwijs valt met 7,9 iets hoger uit dan in de voorgaande jaren toen het rapportcijfer vrijwel elk jaar op een gemiddelde van 7,7 uitkwam.1

· Met een 7,1 beoordelen de ouders de leraren in het voortgezet onderwijs en in het vmbo even hoog als in 2006. Het gemiddelde cijfer van 2007 is van dezelfde orde als in de jaren daarvoor.
· Het gemiddelde rapportcijfer dat ouders aan de leraar van hun kind geven, is voor zowel basisonderwijs, voortgezet onderwijs als vmbo hoger dan het gemiddelde cijfer dat Nederlanders geven voor de kwaliteit van de Nederlandse leraar (vergelijk paragraaf 3.3.2, tabel 3.2).

4.4.3 Succesfactoren en zorgpunten (open vragen)

4.4.3.1 Succesfactoren (spontaan)

In deze paragraaf beschrijven we wat volgens ouders goed gaat in het onderwijs. Dit is gevraagd door middel van een open vraag: "Wat gaat volgens u momenteel goed in het basisonderwijs/voortgezet onderwijs?"
De ouders beantwoordden de vraag voor de onderwijssector waarbinnen hun kind onderwijs volgt.


1 De uitzondering is 2004 toen het rapportcijfer gemiddeld een 7,6 bedroeg.


50 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

Deze vraag is dit jaar door een groter aantal respondenten niet beantwoord dan vorig jaar. Vorig jaar lag dit op ruim 20 procent, dit jaar is dat bijna 40 procent. De verschillen met 2006 moeten daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Basisonderwijs
Tabel 4.3 geeft een overzicht van de meest genoemde succesfactoren in het basisonderwijs.

Tabel 4.3 Meest genoemde succesfactoren in het basisonderwijs (%)2 Ouders PO (n=467)
Ouders over PO (%) Individuele aandacht en begeleiding (persoonlijke omstandigheden 22 en vorderingen, onderwijs op maat/afgestemd op het individu) Lesmethodes zijn goed ontwikkeld 9 Ouderbetrokkenheid 6 Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, 5 plannen enzovoort)
Aandacht voor waarden en normen (verdraagzaamheid, respect, 5 aandacht voor de multiculturele samenleving)
Kwaliteit van het onderwijs 4


· Verreweg de meest genoemde succesfactor in het basisonderwijs is de individuele aandacht en begeleiding. Deze wordt door meer dan een op de vijf ouders genoemd. Dit is wel minder dan in 2006, toen nog meer dan een kwart van de ouders dit punt noemde.

· Eveneens veel genoemd als succesfactor in het basisonderwijs zijn de kwaliteit van de lesmethodes, de ouderbetrokkenheid en het aanleren van vaardigheden.

· Vaardigheden noemt men minder vaak als succesfactor dan vorig jaar (in
2006 9% en in 2007 5%). Ook de aandacht voor waarden en normen wordt dit jaar minder vaak genoemd als succesfactor voor het basisonderwijs (5% in plaats van 8%). Dit jaar komt de succesfactor `vakinhoud' vrijwel niet meer terug, terwijl die in 2006 nog door 9 procent van de ouders werd genoemd.


2 Antwoorden die door minder dan 4 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 51

Voortgezet onderwijs
In tabel 4.4 presenteren we een overzicht van de meest genoemde succes- factoren in het voortgezet onderwijs.

Tabel 4.4 Meest genoemde succesfactoren in het voortgezet onderwijs (%)3 Ouders VO (n= 458)
Ouders over VO (%) Individuele aandacht en begeleiding (persoonlijke omstandigheden 12 en vorderingen, onderwijs op maat/afgestemd op het individu) Vaardigheden (zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, 9 plannen enzovoort)
Aandacht voor waarden en normen (verdraagzaamheid, respect, 5 aandacht voor de multiculturele samenleving) Plezier 5 Lesmethodes zijn goed ontwikkeld 5 Betere voorbereiding op/informatie over voortgezet onderwijs 5


· Ook in het voortgezet onderwijs is de individuele aandacht en begeleiding de meest genoemde succesfactor. Het wordt wel minder genoemd dan in 2006, namelijk door 12 procent in plaats van door 17 procent van de ouders.
· Een andere veelgenoemde succesfactor in het voortgezet onderwijs is het aanleren van vaardigheden (9%).

· De aandacht voor normen en waarden en het plezier waarmee leerlingen leren, de kwaliteit van de lesmethodes en de voorbereiding op het voortgezet onderwijs scoren elk 5 procent.
· In 2006 werd de voorbereiding op en de informatie over het voortgezet onderwijs vrijwel niet genoemd als succesfactor. Ouderbetrokkenheid werd in 2006 nog door 8 procent van de ouders genoemd, maar staat dit jaar niet meer bij de meest genoemde succesfactoren (3%).


4.4.3.2 Zorgpunten (spontaan)

In deze paragraaf beschrijven we wat volgens ouders niet goed gaat in het onderwijs. Ook de zorgpunten zijn geïnventariseerd door middel van een open vraag:
"Wat is volgens u momenteel het grootste probleem waarmee het basisonderwijs/voortgezet onderwijs wordt geconfronteerd?"


3 Antwoorden die door minder dan 4 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


52 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

Ouders beantwoordden de vraag opnieuw voor de onderwijssector waarbinnen hun kind naar school gaat. Ook deze vraag is dit jaar door een groter aantal respondenten dan vorig jaar niet beantwoord. Het betreft 33 procent van de ouders met kinderen in het basisonderwijs (vorig jaar 24 procent) en 24 procent van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs (vorig jaar 11 procent). De verschillen met 2006 moeten daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.4

Basisonderwijs
Tabel 4.5 geeft een overzicht van de meest genoemde problemen in het basisonderwijs.

Tabel 4.5 Meest genoemde problemen in het basisonderwijs (%)5 Ouders PO (n=478)
Ouders over PO (%) Bezuinigingen 10 Grootte van de klassen 9 Lerarentekort 9 Kwaliteit van leraren 6 Organisatie van het onderwijs 6 Onvoldoende individuele aandacht (gebrek aan individuele 5 aandacht voor niet-gemiddelde leerling)


· Ouders zijn van mening dat de bezuinigingen het belangrijkste probleem vormen waarmee het basisonderwijs wordt geconfronteerd. Een op de tien ouders noemt dit als belangrijkste probleem. De grootte van de klassen en het lerarentekort wordt door 9 procent genoemd.
· Ook in 2006 behoorden deze problemen tot de meest genoemde door ouders in het basisonderwijs. De grootte van de klassen en de bezuinigingen werden toen wel vaker genoemd (respectievelijk 14% en 13%).


4 Veel van de gegeven antwoorden zijn samengevoegd tot grotere categorieën. De wijze waarop dat dit jaar is gedaan kan verschillen van dat van vorig jaar. Daardoor kunnen percentages die hier voor 2006 worden genoemd verschillen van die in het rapport over de Onderwijsmeter 2006. Samenvoegen van codes is tevens de reden dat een toets op de significantie van verschillen tussen 2007 en 2006 niet op eenduidige wijze mogelijk is.


5 Antwoorden die door minder dan 5 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 53

Voortgezet onderwijs
Tabel 4.6 biedt een overzicht van de meest genoemde problemen in het voortgezet onderwijs.

Tabel 4.6 Meest genoemde problemen in het voortgezet onderwijs (%)6 Ouders VO (n=458)
Ouders over VO (%) Lesuitval (teveel lesuitval, vervangers, te veel thuis) 14 Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (studiehuis, grotere 13 zelfstandigheid leerlingen)
Kwaliteit van leraren 12 Lerarentekort 9 Kwaliteit van het onderwijs (hoeveelheid en inhoud van de lesstof) 9 Onvoldoende individuele aandacht (gebrek aan individuele 6 aandacht voor (niet-)gemiddelde leerling) Overdracht normen en waarden (opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders, normen en waarden als aandachtsgebeid 5 op school)
Normen en waarden en gedragsproblemen (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening 5 houden met anderen, gebrek aan motivatie)


· In het voortgezet onderwijs krijgt een groter aantal problemen een hoge score dan in het basisonderwijs. Bovenaan de lijst staan lesuitval (14%), de inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (13%) en de kwaliteit van leraren (12%).

· Lesuitval stond in 2006 ook al bovenaan maar werd toen wel meer genoemd, namelijk door 18 procent van de ouders.
· Dit jaar noemen ouders in het voortgezet onderwijs de kwaliteit van leraren vaker als probleem dan vorig jaar: 12 procent in plaats van 4 procent.
· Het gebrek aan normen en waarden wordt dit jaar juist minder vaak als probleem genoemd dan vorig jaar, namelijk 5 procent in plaats van 11 procent.


4.4.4 Beoordeling zorgpunten (geholpen)

Om een beter beeld te krijgen van de `zorgpunten' in het onderwijs is de ouders een aantal onderwerpen voorgelegd waar zij zich zorgen om kunnen maken. Per onderwerp is gevraagd of zij zich daarover wel of geen zorgen maken binnen het onderwijs dat hun kind volgt.


6 Antwoorden die door minder dan 5 procent van de respondenten zijn genoemd zijn niet in de tabellen opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.
54 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

Basisonderwijs
We beginnen met de ouders met kinderen in het basisonderwijs. In figuur 4.6 staat of zij zich over een onderwerp zorgen maken of niet.

Figuur 4.6 Zorgpunten ouders kinderen basisonderwijs Ouders PO (n=478)
Gedragsproblemen 61 39 Grootte klassen 48 52 Tekort aan personeel 45 55 Vernieuwingen in het onderwijs 40 60 Werkdruk leraren 38 62 Onderhoud en schoonmaak school 38 62 Kwaliteit leraren 33 67 Onvoldoende voorzieningen 31 69 Onvoldoende individuele aandacht 30 70 Kwaliteit onderwijs 29 71 Omvang van de school 24 76 Veiligheid op school 22 78 Werkdruk voor leerlingen 21 79 Gebruik alcohol en drugs 20 80 Kwaliteit schoolleiding 19 81 Kosten onderwijs voor ouders 18 82 Lesuitval 15 85 Wel zorgen Geen zorgen


· Gedragsproblemen van kinderen op school (en gebrek aan discipline) is het enige waar een meerderheid van ouders (61%) met kinderen in het basisonderwijs zich zorgen om maakt. Ook in 2006 was dat een zorgpunt voor een meerderheid van ouders met kinderen in het basisonderwijs.
· Andere onderwerpen waar relatief veel ouders zich zorgen over maken, zijn de grootte van de klassen (48%), het tekort aan personeel (45%), de vernieuwingen in het onderwijs (40%), de werkdruk van de leraren (38%) en de vraag of de school wel voldoende wordt onderhouden en schoongemaakt (38%).


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 55


· In vergelijking met 2006 lijken de zorgen over het onderwijs van ouders met kinderen in het basisonderwijs te zijn afgenomen. Het aantal ouders dat zich zorgen maakt, is verminderd bij:

- Grootte van klassen (van 63% naar 48%).

- Individuele aandacht (van 44% naar 30%).
- Veiligheid op school (van 27% naar 22%).
- Gebruik van alcohol en drugs (van 26% naar 20%).
- De kwaliteit van de schoolleiding (van 28% naar 19%).
- De kosten van het onderwijs voor ouders (24% naar 18%).
· Op geen van de onderwerpen is het aantal ouders dat zich zorgen maakt significant toegenomen ten opzichte van 2006.


· Ook in vergelijking met 2003 is het aantal ouders dat zich zorgen maakt afgenomen. Dit is zichtbaar bij de volgende onderwerpen: de grootte van de klassen, tekort aan personeel, werkdruk van de leraren, individuele aandacht, aanbod aan voorzieningen op school, omvang van de school, gebruik van alcohol en drugs, kwaliteit van de schoolleiding, kosten van het onderwijs voor ouders en lesuitval.


56 - Onderwijsmeter 2007 H4 -

Voortgezet onderwijs
In figuur 4.7 presenteren we de `zorgpunten' van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.

Figuur 4.7 Zorgpunten ouders kinderen voortgezet onderwijs Ouders VO (n=458)
Tekort aan personeel 69 31 Gedragsproblemen 64 36 Vernieuwingen in het onderwijs 63 37 Kosten onderwijs voor ouders 60 40 Lesuitval 56 44 Kwaliteit onderwijs 53 47 Kwaliteit leraren 52 48 Werkdruk leraren 51 49 Gebruik alcohol en drugs 50 50 Grootte klassen 45 55 Onvoldoende individuele aandacht 43 57 Omvang van de school 40 60 Veiligheid op school 32 68 Kwaliteit schoolleiding 27 73 Werkdruk voor leerlingen 21 79 Onderhoud en schoonmaak school 21 79 Onvoldoende voorzieningen 17 83 Wel zorgen Geen zorgen


· Ouders in het voortgezet onderwijs maken zich over meer zaken zorgen dan ouders met kinderen in het basisonderwijs.

· De onderwerpen waar een meerderheid van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs zich zorgen over maakt, zijn met name het tekort aan personeel (69%), gedragsproblemen van kinderen op school en gebrek aan discipline (64%) en vernieuwingen in het onderwijs (63%).
· Andere onderwerpen waarover een meerderheid zich zorgen maakt, zijn: kosten van het onderwijs voor ouders (60%), lesuitval (56%), de kwaliteit van het onderwijs (53%), de kwaliteit van de leraren (52%) en de werkdruk van de leraren (51%). De helft van de ouders (50%) maakt zich zorgen over het gebruik van alcohol en drugs.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 57


· De zorgen over het onderwijs van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs lijken te zijn toegenomen ten opzichte van 2006. Het aantal ouders dat zich zorgen maakt, is toegenomen bij de volgende aspecten:
- Tekort aan personeel (van 60% naar 69%).
- De kosten van het onderwijs voor ouders (van 28% naar 60%).
- Lesuitval (van 46% naar 56%).

- De kwaliteit van het onderwijs (van 45% naar 53%).
- De kwaliteit van de leraren (van 39% naar 52%).
- De omvang van de school (van 32% naar 40%).
- De kwaliteit van de schoolleiding (van 17% naar 27%).
· Punten waarop de zorgen ten opzichte van 2006 zijn afgenomen zijn:
- De werkdruk voor leraren (van 58% naar 51%).
- Veiligheid op school (van 38% naar 32%).
- De werkdruk voor leerlingen (van 56% naar 21%).


· Ten opzichte van 2003 maken meer ouders zich zorgen over de kosten van het onderwijs voor ouders, de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de leraren.
Ouders maken zich in vergelijking met 2003 minder zorgen over het tekort aan personeel, gedragsproblemen, lesuitval, de werkdruk van de leraren, individuele aandacht, de kwaliteit van de schoolleiding en de werkdruk voor leerlingen.

Vergelijking tussen ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met kinderen op het vmbo maken zich vaker zorgen dan ouders met kinderen op havo/vwo over de volgende aspecten:
- Gedragsproblemen van kinderen op school (70% in het vmbo om 61% in havo/vwo).

- Veiligheid op school (38% om 28%).
- De vraag of er voldoende voorzieningen op school zijn (21% om 12%).

Omgekeerd maken ouders van kinderen op havo/vwo zich vaker zorgen om:
- De kwaliteit van de leraren (57% in havo/vwo om 48% in vmbo).
- Het lerarentekort (74% om 63%).
- De werkdruk voor leerlingen (23% om 16%).


4.4.5 Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school

In deze subparagraaf behandelen we de tevredenheid van ouders over de aandacht die de school besteedt aan verschillende aspecten als veiligheid en plezier. Vervolgens gaan we in op de vraag of de school voldoende aandacht besteedt aan zaken die scholen kunnen leren aan leerlingen.


58 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


4.4.5.1 Aandacht voor verschillende aspecten van de school

Aan ouders is een aantal zaken voorgelegd die zij belangrijk kunnen vinden op scholen. Gevraagd is of zij per aspect konden aangeven of de school van hun kind daar in hun ogen voldoende aandacht aan geeft. De resultaten bespreken we weer per onderwijstype, om te beginnen met het basisonderwijs.

Basisonderwijs
Figuur 4.8 toont welke aspecten volgens ouders binnen het basisonderwijs voldoende aandacht krijgen.

Figuur 4.8 Mate waarin aspecten aandacht krijgen in basisonderwijs Ouders PO (n=478)
Veiligheid op school 95 32 Opvangmogelijkheden tussen de middag 93 4 3 Plezier 92 5 3 Motivatie leraren 89 6 5 Nadruk op prestaties 86 5 9 Informatie over vorderingen kind 85 13 2 Persoonlijke aandacht 84 8 9 Extra hulp/begeleiding leerlingen 79 11 11 Signalering leer- en/of gedragsproblemen 76 11 13 Toezicht buiten lesuren 66 18 16 Tegengaan pesten via internet/mobiele telefoon 44 17 40 Voldoende Onvoldoende Weet niet


· Volgens veel ouders met kinderen in het basisonderwijs besteedt de school voldoende aandacht aan de meeste aspecten. Bijna unaniem vinden ze dat veiligheid op school, opvangmogelijkheden tussen de middag, plezier ("het kind gaat met voldoende plezier naar school") en motivatie van de leraren in goede handen zijn bij de school. De aandacht voor toezicht buiten de lesuren (66%) en tegengaan van pesten via internet of mobiele telefoon (44%) blijft achter, al is dat bij het laatste aspect deels te wijten aan het gegeven dat een groot deel van de ouders niet weet of de school er aandacht aan besteedt.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 59


· Tussen 10 en 20 procent van de ouders vindt dat de school van hun kind onvoldoende aandacht besteedt aan toezicht buiten de lesuren (18%), tegengaan van digitaal pesten (17%), informatie over vorderingen van het kind (13%), bieden van extra hulp aan zorgleerlingen (11%) en signalering van leer- en/of gedragsproblemen (11%).

· De belangrijkste verandering ten opzichte van 2006 is het toegenomen percentage ouders dat meent dat de school voldoende aandacht besteedt aan signalering van leer en/of gedragsproblemen (van 69% naar 76%) en aan het bieden van extra hulp aan zorgleerlingen (van 73% naar 79%).
· In vergelijking met 2003 valt vooral op dat het aantal ouders dat vindt dat er buiten de lesuren voldoende toezicht is, is afgenomen van driekwart (77%) naar twee derde (66%).

Voortgezet onderwijs
Figuur 4.9 geeft de resultaten weer van de mate waarin aspecten aandacht krijgen op de school volgens ouders met een kind in het voortgezet onderwijs.

Figuur 4.9 Mate waarin aspecten aandacht krijgen in voortgezet onderwijs Ouders VO (n=458)
Veiligheid op school 90 7 4 Plezier 88 11 1 Leerling geinformeerd door school 85 13 2 Nadruk op prestaties 84 12 4 Voorzieningen pauze en tussenuren 73 19 7 Informatie over vorderingen kind 73 20 7 Persoonlijke aandacht 71 20 10 Signalering leer- en/of gedragsproblemen 66 20 14 Motivatie leraren 63 20 17 Toezicht buiten lesuren 61 20 20 Begeleiding orientatie vervolgopleiding 59 20 21 Extra hulp/begeleiding leerlingen 59 24 18 Voorbereiding/ begeleiding stages (vmbo) 50 12 38 Tegengaan pesten via internet/mobiele telefoon 47 17 36 Voldoende Onvoldoende Weet niet

60 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


· Meer dan driekwart van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is tevreden over de aandacht die de school geeft aan veiligheid op school, plezier (`het kind gaat met voldoende plezier naar school'), het informeren van de leerling (bijvoorbeeld over roosterwijzigingen en proefwerken) en de nadruk op prestaties. De aspecten begeleiding bij de oriëntatie op een vervolgopleiding (59%) en extra hulp en begeleiding van leerlingen (59%) blijven achter.

· Ook de aspecten voorbereiding en begeleiding van stages (alleen vmbo) en het tegengaan van pesten lijken achter te blijven, maar hiervoor geldt dat een relatief groot deel van de ouders niet weet of de school er aandacht aan besteedt.


· In vergelijking met 2006 is de belangrijkste verandering dat meer ouders tevreden zijn over de aandacht voor het informeren van de ouders over de vorderingen van het kind (van 62% naar 73%), voor voorzieningen voor leerlingen in pauze of tussenuren (van 61% naar 73%) en voor het informeren van de leerling over roosterwijzigingen en proefwerken (van
58% naar 85%).

· Afgenomen is het percentage ouders dat vindt dat de school voldoende aandacht geeft aan de signalering van leer- en gedragsproblemen (van 72% naar 66%), aan leerlingen die extra hulp of begeleiding nodig hebben (van
83% naar 59%) en aan begeleiding bij de oriëntatie op een vervolgopleiding (van 77% naar 59%).


· In vergelijking met 2003 is het percentage ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs dat meent dat de school voldoende nadruk legt op prestaties hoger (84% tegen 79%). Ook het aantal ouders dat vindt dat hun kind met plezier naar school gaat, dat ze worden geïnformeerd door de school over de vorderingen van hun kind, dat er voldoende voorzieningen in tussenuren zijn én dat het kind voldoende wordt geïnformeerd door school, neemt toe.

· Het percentage ouders dat vindt dat de school hen voldoende informeert over de vorderingen van hun kind is toegenomen ten opzichte van 2006, maar ligt nog wel lager (73% tegen 79%) dan in 2003. In vergelijking met voorgaande jaren (vanaf 2003) is het percentage ouders afgenomen dat vindt dat er voldoende gemotiveerde leraren zijn en dat de school voldoende extra hulp en begeleiding biedt aan leerlingen.
· In 2003 kon driekwart van de ouders geen antwoord geven op de vraag of de school van hun kind voldoende aandacht besteedt aan de voorbereiding en begeleiding van stages. In 2007 is dat aantal gehalveerd.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 61

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met kinderen op het vmbo vinden vaker dan ouders met kinderen op havo/vwo dat:

- Hun kind voldoende persoonlijk aandacht krijgt (75% in het vmbo om
64% in havo/vwo).

- De school voldoende aandacht besteedt aan pesten (51% om 43%). Ouders van kinderen op havo/vwo vinden daarentegen vaker dat: aarentegen vaker dat:
- Hun kind zich voldoende veilig voelt op school (93% in havo/vwo om 85% in het vmbo).

- Hun kind met plezier naar school gaat (89% om 84%).


4.4.5.2 Aandacht voor programmaonderdelen

Ouders is een aantal zaken voorgelegd die scholen kunnen leren aan leerlingen. Daarbij konden zij aangegeven of zij vinden dat hieraan meer of minder aandacht moet worden geschonken of dat het goed is zoals het nu gebeurt.

Basisonderwijs
In figuur 4.10 is te zien welke programmaonderdelen op basisscholen volgens ouders genoeg aandacht krijgen en welke volgens hen meer aandacht zouden moeten krijgen.

Figuur 4.10 Aandacht voor zaken die basisscholen kunnen leren aan leerlingen Ouders PO (n=478)
Creativiteit 76 21 11 ICT 73 23 23 Basisvaardigheden 71 25 23 Culturele vorming 65 20 6 8 Orde, netheid en discipline 63 35 01 Geschiedenis en democratie 62 17 6 14 Sociale vaardigheden 61 37 01 Waarden en normen 59 38 11 Studie- en beroepskeuze 57 21 4 18 Persoonlijke ontwikkeling 56 39 23 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet
62 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


· Voor alle programmaonderdelen geldt dat een meerderheid van ouders met kinderen in het basisonderwijs vindt dat de school er genoeg aandacht aan geeft. Vooral over het aanbod aan creativiteit, ICT en basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen) zijn veel ouders te spreken.
· Meer dan een derde van de ouders vindt dat er meer aandacht moet worden besteed aan persoonlijke ontwikkeling (39%), waarden en normen (38%), sociale vaardigheden (37%) en orde, netheid en discipline (35%).


· In 2006 vond nog 46 procent van de ouders dat voldoende aandacht werd gegeven aan persoonlijke ontwikkeling, nu is dat 56 procent. Verder meende 49 procent van de ouders in 2006 dat er voldoende aandacht voor waarden en normen was, nu is dat 59 procent. Het percentage ouders dat vindt dat er genoeg aandacht is voor basisvaardigheden is daarentegen afgenomen (van 78% naar 71%).


· Met 2003 doen zich meer verschillen voor. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling, orde, netheid en discipline, waarden en normen en sociale vaardigheden werden toen vaker als voldoende beoordeeld. Aandacht voor studie- en beroepskeuze daarentegen werd door minder ouders als voldoende beschouwd.

· Gekeken over de periode vanaf 2003 is het aantal ouders met kinderen in het basisonderwijs dat vindt dat er voldoende aandacht is voor basisvaardigheden verder afgenomen. Weer toegenomen, maar nog niet op eerder niveau, is het percentage ouders dat vindt dat er voldoende aandacht wordt besteed aan waarden en normen, creativiteit en persoonlijke ontwikkeling.


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 63

Voortgezet onderwijs
In figuur 4.11 presenteren we de beoordeling van de programmaonderdelen door ouders met een kind in het voortgezet onderwijs.

Figuur 4.11 Aandacht voor zaken die scholen voor voortgezet onderwijs kunnen leren aan leerlingen
Ouders VO (n=458)
ICT 75 20 32 Culturele vorming 69 18 10 3 Geschiedenis en democratie 63 27 6 4 Zelfstandig kunnen werken 60 33 5 2 Zelf kennis verwerven 59 32 7 2 Sociale vaardigheden 57 40 21 Studie- en beroepskeuze 54 39 2 5 Persoonlijke ontwikkeling 50 49 02 Feitenkennis 46 47 3 4 Waarden en normen 44 54 11 Orde, netheid en discipline 42 56 11 Genoeg aandacht Meer aandacht Minder aandacht Weet niet


· Voor de meeste programmaonderdelen geldt dat meer dan de helft van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs vindt dat ze genoeg aandacht krijgen in het onderwijs.

· Programmaonderdelen waarvan de ouders menen dat ze meer aandacht moeten krijgen, zijn orde, netheid en discipline (56%), waarden en normen (54%), persoonlijke ontwikkeling (49%), feitenkennis (47%), sociale vaardigheden (40%) en studie- en beroepskeuze (39%).
· Het meest opmerkelijke verschil met 2006 is de afname van het percentage ouders dat vindt dat er voldoende aandacht is voor orde, netheid en discipline (van 69% naar 42%).

· Ook andere verschillen met 2006 zijn soms groot. Bij ICT (van 64% naar
75%) en sociale vaardigheden (van 43% naar 57%) nam de tevredenheid met de aandacht daarvoor toe. Bij persoonlijke ontwikkeling (van 62% naar
50%), studie- en beroepskeuze (van 59% naar 54%) en waarden en normen (van 55% naar 44%) namen deze af.

64 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


· In vergelijking met 2003 scoren persoonlijke ontwikkeling, orde, netheid en discipline, waarden en normen, sociale vaardigheden en feitenkennis in
2007 allemaal lager. Het aantal ouders dat vindt dat de aandacht daarvoor voldoende is, is afgenomen. Voor een aantal programmaonderdelen lijkt het breekpunt daarbij te liggen in 2006.

· Toegenomen maar nog niet op het `oude' niveau (van 2003, 2004) is het percentage ouders in het voortgezet dat vindt dat er voldoende aandacht wordt besteed aan sociale vaardigheden en zelf kennis verwerven.


4.5 Organisatie van het onderwijs

4.5.1 Lesuitval

In figuur 4.12 is weergegeven of ouders wel eens te maken hebben met lesuitval op de school van hun kind.

Figuur 4.12 Percentage ouders met kinderen die te maken hebben met lesuitval Ouders PO (n=478), ouders VO (n=458)
18 80 1 PO

95 5 VO
Ja Nee Weet niet


- Onderwijsmeter 2007 H4 - 65

Vervolgens staat in figuur 4.13 hoe vaak de kinderen volgens de ouders te kampen hebben met lesuitval.

Figuur 4.13 Frequentie waarmee lesuitval optreedt
Ouders PO (n=478), ouders VO (n=458) PO 02

1 16 80

18 30 26 13 8 5 VO
Meer dan 1 keer per week 1 x per week 2-3 x per maand
1 x per maand Minder vaak Nooit


· Bijna een op de vijf ouders (18%) met een kind in het basisonderwijs geeft aan dat zij wel eens te maken hebben gehad met lesuitval. Dit percentage is vergelijkbaar met 2006. In 2003 had 27 procent van de ouders te maken gehad met lesuitval maar dat percentage is in de jaren daarna nooit meer geëvenaard.

· De frequentie waarin lesuitval plaatsvindt in het basisonderwijs is in de regel minder vaak dan één keer in de maand. Dit was in de jaren daarvoor niet anders.


· In het voortgezet onderwijs is het eerder regel dan uitzondering dat een leerling te maken heeft gehad met lesuitval. Volgens 95 procent van de ouders is dat geval, ongeveer evenveel als in 2006 en in de jaren daarvoor.
· In het voortgezet onderwijs is ook de frequentie waarin lesuitval voorkomt beduidend hoger dan in het basisonderwijs: bijna de helft van de ouders zegt dat hun kind één keer of meer per week met uitval van lessen wordt geconfronteerd.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo

· In het vmbo komt minder vaak lesuitval voor (93%) dan in havo of vwo (96%) en ook de frequentie waarmee lessen uitvallen is lager in het vmbo.


66 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


4.5.2. Onderwijsondersteunend personeel

Figuur 4.14 laat zien of scholen volgens ouders gebruik maken van onderwijs- ondersteunend personeel.

Figuur 4.14 Percentage scholen waar volgens ouders onderwijsondersteunend personeel werkzaam is
Ouders PO (n=478), ouders VO (n=458)
69 19 12 PO

46 23 31 VO
Ja Nee Weet niet


· Ruim twee derde (69%) van de ouders met een kind in het basisonderwijs zegt dat er op de school van hun kind onderwijsondersteunend personeel werkzaam is. Het (kleine) verschil met vorig jaar is niet significant en kan veroorzaakt zijn door de ouders die geen antwoord wisten op deze vraag.
· Iets minder dan de helft (46%) van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs geeft aan dat er op de school van hun kind onderwijsondersteunend personeel werkt. Dit percentage is vergelijkbaar met vorig jaar.

- Onderwijsmeter 2007 H4 - 67


68 - Onderwijsmeter 2007 H4 -


5 HET LERAARSCHAP
Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit van het leraarschap in Nederland volgens Nederlanders en ouders. Aan de orde komen:
· De waardering voor het beroep van leraar (volgens Nederlanders).
· De overweging om zelf leraar te worden (volgens Nederlanders).
· Redenen waarom Nederlanders geen leraar willen worden. We beginnen dit hoofdstuk met een samenvatting van de bevindingen.


5.1 Samenvatting
Waardering van het beroep van leraar


· De algemene tendens is dat steeds minder Nederlanders waardering hebben voor het lerarenberoep. Dit geldt voor zowel basisonderwijs, voortgezet onderwijs als middelbaar beroepsonderwijs.
· Zes op de tien Nederlanders hebben waardering voor het beroep van leraar van de basisschool.

· Het beroep van leraar in voortgezet onderwijs krijgt waardering van twee derde van de Nederlanders.

· Het minst gewaardeerd wordt het beroep van leraar in het middelbaar beroepsonderwijs.

· Voor alle drie de sectoren geldt dat een derde van de Nederlanders verwacht dat anderen in het algemeen waardering hebben voor leraren in deze sector. Daarmee ligt, evenals in voorgaande jaren, het percentage Nederlanders dat verwacht dat andere Nederlanders waardering hebben voor leraren, beduidend lager dan het percentage Nederlanders dat zelf zegt waardering te hebben voor het vak.

De overweging om zelf leraar te worden


· Desgevraagd geeft bijna vier op de tien Nederlanders aan eventueel te overwegen leraar in het basisonderwijs te worden. Hiermee is de baan van leraar basisonderwijs populairder dan de baan van leraar in het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs.
· Een kwart van de Nederlanders kan zich voorstellen te solliciteren naar de baan van leraar in het voortgezet onderwijs of in het middelbaar beroepsonderwijs.


- Onderwijsmeter 2007 H5 - 69

Redenen waarom Nederlanders geen leraar willen worden


· De belangrijkste reden om geen leraar te willen worden, is het beeld dat men van het beroep heeft in relatie tot de eigen voorkeuren en capaciteiten. Bijna de helft van degenen die geen leraar willen worden, geeft dit als reden op.

· Voor het voortgezet onderwijs (31%) en het middelbaar beroepsonderwijs (35%) is daarnaast het beeld dat men heeft van de mentaliteit van leerlingen een belangrijke reden om geen leraar te willen worden.


70 - Onderwijsmeter 2007 H5 -


5.2 Waardering voor het beroep van leraar
Aan Nederlanders is gevraagd hoeveel waardering zij hebben voor het beroep leraar. Zij kregen deze vraag voorgelegd voor ofwel het basisonderwijs, het voorgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Figuur 5.1 geeft weer hoe Nederlanders de leraren waarderen.

Figuur 5.1 Waardering voor het beroep leraar per onderwijstype Nederlanders PO (n=256), Nederlanders VO (n=277), Nederlanders MBO (n=270)
Nederlanders 61 28 11 PO
Nederlanders 66 24 10 VO
Nederlanders 55 32 13 MBO
Veel waardering Noch veel, noch weinig waardering Weinig waardering


· Iets meer dan zestig procent van de Nederlanders heeft waardering voor leraren van de basisschool. Het aantal Nederlanders dat waardering heeft voor deze leraren is lager dan in 2006 (69%) en is bovendien lager dan het laagst gemeten percentage in eerdere metingen (66% in 2005). In 2003 lag het percentage Nederlanders dat waardering had voor deze leraren nog op
82 procent.

· Twee derde van de Nederlanders heeft waardering voor leraren in het voortgezet onderwijs. Met 71 procent lag dat percentage in 2006 hoger dan in 2007 (niet significant). Het percentage van 2007 is niet zo laag als het dieptepunt in 2005 (60%). Het percentage Nederlanders dat in 2003 waardering had voor deze leraren bedroeg 73 procent.
· De leraren in het middelbaar beroepsonderwijs ondervinden de minste waardering: 55 procent van de Nederlanders heeft waardering voor dit beroep. In 2006 lag het percentage (68%) duidelijk hoger.

Vervolgens is aan Nederlanders gevraagd hoe zij denken dat anderen het lerarenberoep waarderen. Het resultaat daarvan is in figuur 5.2 gepresenteerd.

- Onderwijsmeter 2007 H5 - 71

Figuur 5.2 Veronderstelde waardering voor het beroep leraar, per onderwijstype Nederlanders PO (n=258), Nederlanders VO (n=277), Nederlanders MBO (n=270)

Nederlanders PO 35 38 27 Nederlanders VO 33 35 32 Nederlanders 32 36 32 MBO
Veel waardering Noch veel, noch weinig waardering Weinig waardering


· Iets meer dan een derde van de Nederlanders verwacht dat anderen in het algemeen waardering hebben voor leraren in het basisonderwijs.
· Ten opzichte van de Onderwijsmeter 2006 is de veronderstelde waardering van anderen voor het beroep leraar van de basisschool licht toegenomen. In eerdere metingen (vanaf 2003) lag het percentage Nederlanders dat verwachtte dat andere Nederlanders waardering hebben voor leraren in het basisonderwijs tussen 26 procent en 39 procent.
· Een derde van de Nederlanders verwacht dat anderen in het algemeen waardering hebben voor leraren in het voortgezet onderwijs. Vanaf 2003 schommelt dit percentage tussen 23 procent en 34 procent.
· Eveneens een derde van de Nederlanders veronderstelt dat anderen waardering hebben voor het beroep van leraar in het middelbaar beroepsonderwijs. Dit percentage is beduidend hoger dan in 2006 (23%).
· Ook tijdens de voorgaande metingen lag het percentage Nederlanders dat veronderstelt dat andere Nederlanders waardering hebben voor leraren beduidend lager dan het percentage Nederlanders dat zelf zegt waardering te hebben voor het vak.

· Bij alle drie de sectoren zien we dat de cijfers over de jaren sterk fluctueren: Een relatief lage waarde kan een jaar later volgen door een relatief hoge waarde.


72 - Onderwijsmeter 2007 H5 -


5.3 De overweging om zelf leraar te worden Nederlanders is de vraag voorgelegd of zij, indien ze op zoek zouden zijn naar een nieuwe baan én over de juiste diploma's zouden beschikken om leraar te worden, zouden overwegen om leraar te worden. Figuur 5.3 laat zien welk percentage Nederlanders dit zou overwegen.

Figuur 5.3 Percentage Nederlanders dat zelf zou overwegen leraar te worden, per onderwijstype
Nederlanders PO (n=257), Nederlanders VO (n=275), Nederlanders MBO (n=273)
Nederlanders PO 37 23 40 Nederlanders VO 26 27 47 Nederlanders 26 25 49 MBO
Ja Misschien Nee


· 37 procent van de Nederlanders zou overwegen leraar in het basisonderwijs te worden. Dat percentage is vergelijkbaar met 2005 en 2006. In 2003 en
2004 lagen de waarden iets hoger (respectievelijk 43% en 41%).
· Een kwart van de Nederlanders kan zich voorstellen te solliciteren naar de baan leraar in het voortgezet onderwijs. Alleen in 2005 is een lager percentage (23%) gemeten.

· Eveneens een kwart van de Nederlanders zou overwegen leraar in het middelbaar beroepsonderwijs te worden. Dit komt overeen met voorgaande jaren: alleen in 2004 is een hoger percentage gemeten (38%).
· De baan van leraar basisonderwijs blijft door de jaren heen het meest populair: in iedere meting is het percentage Nederlanders dat zegt dat ze zouden overwegen leraar in het basisonderwijs te worden het hoogst.


- Onderwijsmeter 2007 H5 - 73


5.4 Redenen waarom Nederlanders geen leraar willen worden Tabel 5.1 geeft een overzicht van de belangrijkste redenen die Nederlanders aanvoeren om geen leraar te willen worden.1 In de tabel zijn alleen degenen opgenomen die hebben aangegeven geen leraar te willen worden.

Tabel 5.1 Redenen om geen leraar te willen worden (open vraag)2 Nederlanders PO (n=103), Nederlanders VO (n=130), Nederlanders MBO (n=135)
PO VO MBO Arbeidsomstandigheden/arbeidsvoorwaarden (salaris, hoge 15 13 14 werkdruk, doorgroeimogelijkheden et cetera) Beroepsbeeld in relatie tot persoonlijke
voorkeur/capaciteiten (geen geduld, spreekt niet aan, vindt 47 45 36 zichzelf niet geschikt et cetera)
Mentaliteit van de leerlingen (agressie, gebrek aan respect, 17 31 35 gebrek aan waarden en normen, veiligheid)
Onvrede beleid/organisatie van het onderwijs (onvrede over 2 7 4 overheid of bestuur, vergadercultuur et cetera) Ouderbemoeienis/ouderbetrokkenheid 0 3 0 Beeld van het beroep leraar (imago van het beroep) 4 4 0


· De belangrijkste reden om geen leraar te willen worden, is het beeld dat men van het beroep heeft in relatie tot de eigen voorkeuren en capaciteiten. De competenties die men nodig acht voor het uitoefenen van het beroep (geduld, didactische vaardigheden) acht men onvoldoende of men geeft de voorkeur aan een heel andere sector/functie om in te werken. In het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs geeft bijna de helft van de respondenten dit als reden, in het middelbaar beroepsonderwijs is dat ruim een derde.

· Voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is daarnaast het beeld dat men heeft van de mentaliteit van leerlingen een belangrijke reden om geen leraar te willen worden: voor het voortgezet onderwijs geeft 31 procent dit als reden op, in het middelbaar beroepsonderwijs is dat 35 procent.

· De arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden vormen met respectievelijk 15 (basisonderwijs), 13 (voortgezet onderwijs) en 14 (mbo) procent de derde belangrijkste reden om geen leraar te willen worden.


1 De categorisering van de antwoorden is dit jaar anders dan in 2006, waardoor een directe vergelijking met vorig jaar niet mogelijk is.


2 Overige redenen zijn niet opgenomen in de tabel, waardoor de percentages niet tot honderd optellen.

74 - Onderwijsmeter 2007 H5 -


6 BEROEPSONDERWIJS EN HOGER ONDERWIJS
In dit hoofdstuk staan achtereenvolgens het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het hoger onderwijs (ho) centraal. Over deze onderwijstypen zijn de meningen gepeild onder zowel Nederlanders als ouders. Ook dit hoofdstuk begint met een samenvatting van de bevindingen.


6.1 Samenvatting
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)
· Een derde van de Nederlanders meent dat afronding van het vmbo ertoe leidt dat je in staat bent om een beroep uit te oefenen. Een nagenoeg even groot deel is het daar niet mee eens.

· Ouders vinden minder vaak dan Nederlanders dat je na het afronden van het vmbo in staat bent om een beroep uit te oefenen. Van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs vindt meer dan de helft dat een vmbo- opleiding daarvoor onvoldoende basis biedt.
· Zes op de tien Nederlanders en ouders met een kind in het basisonderwijs vinden het vmbo een goede basis voor een vervolgopleiding. Onder ouders met een kind in het voortgezet onderwijs geldt dat voor zeven op de tien ouders.

· Bij de naam 'vmbo' denken Nederlanders het meest aan `met je handen werken/praktijkgericht onderwijs' en het (oude) mavo. Ongeveer één op de tien Nederlanders heeft die associatie.
· Ouders associëren het vmbo het meest met het (oude) mavo (13%) en in iets mindere mate met een negatief imago (9%).

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

· Meer dan de helft van de Nederlanders vindt het middelbaar beroeps- onderwijs een goede opleiding om een goede baan te krijgen. Het aantal Nederlanders dat dit vindt neemt af sinds 2003.
· Ouders menen vaker dan Nederlanders dat het middelbaar beroeps- onderwijs een goede opleiding is om een goede baan te krijgen. Tussen 66 en 70 procent van de ouders is het met de stelling eens.
· Zes op de tien Nederlanders denkt dat de combinatie van leren en werken het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijk maakt. Onder de ouders wordt dat door driekwart onderschreven.
· De helft van de Nederlanders vindt de invoering van de prestatiebeurs in het mbo een goede zaak. Een even groot deel denkt dat dit meer leerlingen stimuleert om een diploma te halen. Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs zijn het iets minder vaak eens met de stellingen over de prestatiebeurs dan Nederlanders.

- Onderwijsmeter 2007 H6 - 75


· Ongeveer 60 procent van de Nederlanders heeft een middelbare beroepsopleiding afgerond. Evenals voorgaande jaren schat ongeveer vier op de tien Nederlanders en ouders het percentage Nederlanders met een middelbaar beroepsopleiding (bijna) correct in.

Hoger onderwijs (ho)

· Evenals tijdens de vorige metingen geeft een relatief groot deel van de Nederlanders aan geen mening te hebben over een stelling over het hoger onderwijs of het niet te weten.

· Twee derde van de Nederlanders meent dat studenten in Nederland voldoende keuze aan opleidingen in het hoger onderwijs hebben.
· Vier op de tien Nederlanders denkt dat opleidingen in het hoger onderwijs over voldoende praktische voorzieningen beschikken.
· Volgens bijna drie op de tien Nederlanders is, in vergelijking met andere landen in Europa, het niveau van het hoger onderwijs in Nederland hoog.
· Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat het hoger onderwijs over te weinig financiële middelen beschikt om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.

· Van de Nederlandse beroepsbevolking heeft ongeveer 28 procent een opleiding in het hoger onderwijs gevolgd. Bijna de helft van de Nederlands schat het percentage Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs tussen 21 en 40 procent.


76 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


6.2 Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) Aan Nederlanders én ouders is gevraagd te reageren op een aantal stellingen over het vmbo. De resultaten hiervan worden in deze paragraaf gepresenteerd.


6.2.1 Mening over het vmbo

De eerste stelling is "Na het afronden van het vmbo ben je in staat om een beroep uit te oefenen". In figuur 6.1 is weergegeven in welke mate Nederlanders en ouders het met deze stelling eens zijn.

Figuur 6.1 Afronding VMBO stelt in staat om beroep uit te oefenen Nederlanders (n=1081), ouders PO (n=478), ouders VO (n=458)
35 22 36 8 Nederlanders

28 24 43 5 Ouders PO

24 20 55 2 Ouders VO
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Ruim een derde van de Nederlanders is het eens met de stelling "Na het afronden van het vmbo ben je in staat om een beroep uit te oefenen". Het percentage ligt hoger dan in 2006 (28%) en in 2005 (26%) en is vergelijkbaar met 2003 (35%).

· Ouders vinden minder vaak dan Nederlanders dat je na het afronden van het vmbo in staat bent om een beroep uit te oefenen.
· Van de ouders met een kind in het basisonderwijs is 28 procent het eens met de stelling, van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs geldt dat voor 24 procent. Voor beide respondentgroepen geldt evenwel dat het percentage aanmerkelijk hoger ligt dan in 2006 (respectievelijk 20% en
17%) en 2005 en meer in lijn ligt met 2003.
· Meer dan de helft van de ouders met een kind in het voortgezet onderwijs meent dat een vmbo-opleiding onvoldoende basis biedt om een beroep uit te oefenen.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 77

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo

· Een vijfde van zowel de ouders met kinderen op het vmbo als van de ouders met kinderen op havo of vwo onderschrijft de stelling "Na het afronden van het vmbo ben je in staat om een beroep uit te oefenen". Ook de percentages ouders die de stelling niet onderschrijven ontlopen elkaar nauwelijks.

Een volgende stelling die is voorgelegd aan Nederlanders en ouders is: "Ik verwacht dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen". In figuur 6.2 is gepresenteerd in welke mate ze het met deze stelling eens zijn.

Figuur 6.2 VMBO als goede basis voor vervolgopleidingen Nederlanders (n=1081), ouders PO (n=478), ouders VO (n=458) Nederlanders 59 19 15 7 Ouders PO 61 14 21 4 Ouders VO 69 12 18 1 (Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Bijna zestig procent van de Nederlanders verwacht dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen. Het percentage Nederlanders dat het met deze stelling eens was, is lager dan in 2005 en 2006 (in beide jaren
71%). Ten opzichte van 2003 en 2004 is de afname nog sterker (respectievelijk 81% en 74%): de neerwaartse trend lijkt zich opnieuw voort te zetten.


· Ouders verwachten (iets) vaker dan Nederlanders dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen.

· Van de ouders met een kind in het basisonderwijs verwacht iets meer dan
60 procent dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen. Onder ouders met een kind in het voortgezet onderwijs is het percentage 69 procent.


78 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


· Het percentage ouders dat het eens is met de stelling is afgenomen ten opzichte van 2006. In dat jaar lagen de percentages op respectievelijk 66 procent (basisonderwijs) en 75 procent (voortgezet onderwijs). De verschillen zijn echter minder groot dan bij Nederlanders in het algemeen.
· Vergeleken met 2003 is bij zowel Nederlanders als ouders een forse afname zichtbaar in het percentage respondenten dat verwacht dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen. In dat jaar lag het percentage voor alle respondentgroepen net boven 80 procent.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· De ouders met een kind in het vmbo vinden vaker dat het vmbo een goede basis biedt voor vervolgopleidingen dan ouders met een kind in havo of vwo. De percentages liggen op respectievelijk 80 procent en 67 procent.


6.2.2 Spontane associaties bij de naam vmbo

Aan alle respondenten is gevraagd waar zij aan moeten denken bij de naam vmbo.

Tabel 6.1 Welke associaties roept de naam VMBO bij u op? (%)1 Nederlanders (n= 1081), ouders (n=936) Nederlanders Ouders Met je handen werken/praktijkgericht onderwijs 11 8 Het (oude) Mavo 9 13 Voortgezet middelbaar beroepsonderwijs 7 7 Lagere vorm van voortgezet onderwijs 7 7 Niet al te goed/negatief imago 6 9 Beroepsgericht onderwijs/beroepsopleiding 6 6 Voorbereidend onderwijs 5 5 Ongemotiveerde leerlingen 5 6 Technische school/(oude) LTS/MTS 4 7 Positief/goed imago 2 5 Verzamelvat/vergaarbak/vuilnisbak 3 5 Huishoudschool 2 5


· De meest voorkomende associaties met de term vmbo zijn `met je handen werken/praktijkgericht onderwijs' en `het (oude) mavo'.
· De meest genoemde associatie van Nederlanders is `met je handen werken'(11%) terwijl ouders vmbo het meest associëren met `het oude mavo' (13%). Op de derde en vierde plaats komen de associaties `voortgezet middelbaar beroepsonderwijs' en `lagere vorm van voortgezet onderwijs'.


1 Antwoorden die door minder dan 5 procent van Nederlanders of ouders zijn genoemd zijn niet in de tabel opgenomen. Daardoor tellen de percentages niet op tot 100.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 79


· Ouders associëren vmbo vaker dan Nederlanders met een niet al te goed of negatief imago (9% versus 6%). Er is echter ook een groep ouders (6%) die het vmbo juist associeert met een `een positief/goed imago'. Ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs zeggen dit weer vaker dan ouders van kinderen in het basisonderwijs.


· De meest genoemde associaties werden ook in 2006 het meest genoemd, zij het dat ze dit jaar minder vaak worden genoemd dan vorig jaar. 2 Opvallend is dat in 2006 nog 15 procent van de Nederlanders en 11 procent van de ouders de term 'vmbo' associeerde met `beroepsgericht onderwijs/ beroepsopleiding'. Dit jaar is dat maar 6 procent bij beide respondentgroepen.

· Ouders geven dit jaar vaker dan vorig jaar aan dat ze het vmbo associëren met `een positief/goed imago'.


6.3 Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Ook over het mbo zijn de meningen van Nederlanders en ouders gepeild. In deze paragraaf gaan we in op de algemene mening over het mbo, op de mening over de prestatiebeurs in het mbo en op de schatting van het aantal Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding.


2 Doordat dit jaar het aantal respondenten dat de vraag niet heeft beantwoord groter is dan vorig jaar, zijn de percentages bij alle overige antwoorden lager dan in 2006. De vergelijking moet daarom met voorzichtigheid worden gemaakt.
80 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


6.3.1 Mening over het mbo

De eerste stelling waarover de mening onder Nederlanders en ouders over het mbo is gepeild is: "Om een goede baan te krijgen, is het middelbaar beroepsonderwijs een goede opleiding" (zie figuur 6.3).

Figuur 6.3 Het middelbaar beroepsonderwijs is een goede opleiding om een goede baan te krijgen
Nederlanders (n=1081), ouders PO (n=478), ouders VO (n=458) Nederlanders 55 26 11 9 Ouders PO 66 22 7 4 Ouders VO 70 22 6 2 (Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Vijfenvijftig procent van de Nederlanders denkt dat het middelbaar beroepsonderwijs een goede opleiding is om een goede baan te krijgen. Het aantal Nederlanders dat het hiermee eens is, is gedaald ten opzichte van
2006, toen het percentage op 64 procent lag. Het percentage Nederlanders dat deze mening is toegedaan, neemt ook af sinds 2003 toen het percentage
77 procent was.


· Ouders denken vaker dan Nederlanders dat het middelbaar beroepsonderwijs een goede opleiding is om een goede baan te krijgen. Ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs denken dat op hun beurt weer vaker dan ouders met kinderen in het basisonderwijs (resp. 70% en
66%).

· Bij ouders met kinderen in het basisonderwijs is het percentage vrijwel gelijk gebleven aan voorgaande jaren. Bij ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is het percentage weer iets toegenomen na een aantal jaren van daling.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 81

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo

· De ouders met een kind in het vmbo denken vaker dat het mbo een goede opleiding is om een goede baan te vinden dan ouders met een kind in havo of vwo (71% om 65%).

Figuur 6.4 laat zien in hoeverre Nederlanders en ouders denken dat de combinatie van leren en werken het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijk maakt.

Figuur 6.4 Het middelbaar beroepsonderwijs is aantrekkelijk door de combinatie van leren en werken
Nederlanders (n=1081), ouders PO (n=478), ouders VO (n=458) Nederlanders 61 21 7 11 Ouders PO 77 13 5 5 Ouders VO 78 18 22 (Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Ruim 60 procent van de Nederlanders denkt dat het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijk is door de combinatie van leren en werken. In 2006 lag dit percentage nog op 68 procent. In de jaren voor 2006 lag het percentage steevast rond 80 procent: het aantal Nederlanders dat meent dat de combinatie van leren en werken het mbo aantrekkelijk maakt lijkt structureel af te nemen.

· Ouders denken vaker dan Nederlanders dat het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijk is door de combinatie van leren en werken. De mate waarin ouders deze stelling onderschrijven, is de afgelopen jaren vrij constant gebleven.


82 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


6.3.2 De prestatiebeurs in het mbo

In figuur 6.5 geven we de meningen van Nederlanders en ouders weer over de invoering van de prestatiebeurs in het mbo.

Figuur 6.5 Invoering prestatiebeurs in mbo is goede zaak Nederlanders (n=1081), ouders VO (n=458)
51 19 14 17 Nederlanders

43 27 17 14 Ouders VO
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· De helft van de Nederlanders vindt de invoering van de prestatiebeurs in het mbo een goede zaak. Dit percentage is vergelijkbaar met voorgaande jaren (2005 en 2006), toen het percentage op respectievelijk 51 procent en 50 procent lag.


· Ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs zijn het minder vaak eens met de stelling dat de invoering van de prestatiebeurs in het mbo een goede zaak is dan andere Nederlanders.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met kinderen in het vmbo zijn het iets minder vaak eens met de invoering van de prestatiebeurs in het mbo dan ouders met kinderen in havo en vwo (42% om 45%).


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 83

Mogelijk stimuleert de invoering van de prestatiebeurs in het mbo meer leerlingen om hun diploma te halen. In figuur 6.6 is gepresenteerd in welke mate Nederlanders en ouders daarin geloven.

Figuur 6.6 Invoering van prestatiebeurs in mbo stimuleert meer leerlingen om diploma te halen
Nederlanders (n=1081), ouders VO (n=458)
49 21 14 16 Nederlanders

45 25 18 13 Ouders VO
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Bijna de helft van de Nederlanders denkt dat, als gevolg van de invoering van de prestatiebeurs in het mbo, meer leerlingen hun diploma zullen halen. Dit is iets minder dan in de voorgaande jaren (50% in 2005 en 52% in 2006).


· Ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs verwachten minder vaak dan Nederlanders dat meer leerlingen hun diploma zullen halen door invoering van de prestatiebeurs in het mbo.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo

· De meningen hierover van ouders met kinderen op het vmbo en ouders met kinderen op havo en vwo ontlopen elkaar weinig.


84 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


6.3.3 Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding

Ongeveer 60 procent van de Nederlanders heeft een middelbare beroeps- opleiding gevolgd. In de vragenlijst is aan Nederlanders en ouders gevraagd of zij een schatting konden geven van het percentage Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding. Het resultaat daarvan presenteren we in figuur
6.7.

Figuur 6.7 Geschat percentage Nederlanders met een mbo-opleiding
3 37 40 17 2 Nederlanders
Ouders PO 2 42 40 14 2 Ouders VO 2 35 41 15 7 0-20 procent 21-50 procent 51-70 procent 71-100 procent Geen opgave Nederlanders (n=1081), ouders PO (n=478), ouders VO (n=458)


· De schatting van het percentage Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding komt uit op een gemiddelde van 56 procent. Veertig procent van de Nederlanders schat het percentage tussen 51 en 70 procent. Dit is vergelijkbaar met voorgaande jaren.
· Ook veel ouders (40%) schatten het percentage Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding goed in.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met kinderen op het vmbo schatten het percentage Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding vaker goed dan ouders met kinderen op havo en vwo.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 85


6.4 Hoger onderwijs (hbo en wo)
Het laatste onderwijstype dat in dit hoofdstuk aan bod komt, is het hoger onderwijs (ho). Hiertoe rekenen we het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo). Over het hoger onderwijs zijn alleen de meningen van Nederlanders gepeild. In deze paragraaf gaan we in op de algemene mening over het hoger onderwijs, op de schatting van het aantal Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs en de rol van de arbeidsmarkt bij de studiekeuze in het hoger onderwijs.


6.4.1 Meningen over het hoger onderwijs

Om te beginnen is aan Nederlanders een aantal stellingen over het hoger onderwijs voorgelegd:

· Het hoger onderwijs beschikt over te weinig financiële middelen om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
· Studenten in Nederland hebben voldoende keuze aan opleidingen in het hoger onderwijs.

· Opleidingen in het hoger onderwijs beschikken over voldoende praktische voorzieningen (zoals studieruimtes en computers).
· In vergelijking met andere landen in Europa is het niveau van het hoger onderwijs in Nederland hoog.


86 - Onderwijsmeter 2007 H6 -

In figuur 6.8 staat weergegeven in hoeverre Nederlanders het met de stellingen eens zijn.

Figuur 6.8 Mening van Nederlanders over het hoger onderwijs Nederlanders (n=1081)

Hoger onderwijs beschikt over te weinig

27 25 17 31 financiële middelen om kwaliteit van onderwijs te waarborgen
Studenten in Nederland hebben voldoende 64 13 4 19 keuze opleidingen in hoger onderwijs
Opleidingen in hoger onderwijs beschikken over 39 21 9 31 voldoende praktische voorzieningen
In vergelijking met andere landen in Europa is 28 28 14 30 niveau hoger onderwijs in Nederland hoog
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Evenals tijdens de vorige metingen antwoorden relatief veel Nederlanders deze vraag met `weet niet' of `noch eens, noch oneens'.
· De stelling dat studenten in Nederland voldoende keuze aan opleidingen in het hoger onderwijs hebben, roept de meeste instemming op. Een ruime meerderheid van de Nederlanders, 64 procent, is het daarmee eens. Dit percentage ligt wel iets lager dan in de drie voorgaande jaren toen het percentage steeds boven 70 procent uitkwam.

· Ruim een kwart van de Nederlanders meent dat het hoger onderwijs over te weinig financiële middelen beschikt om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Dit is vergelijkbaar met 2006 (29%) maar minder dan in 2004 (38%) en 2005 (34%).

· Bijna 40 procent van de Nederlanders denkt dat opleidingen in het hoger onderwijs over voldoende praktische voorzieningen beschikken. Ook in de voorliggende jaren lag het percentage rond 40 procent.
· In vergelijking met andere landen in Europa is volgens 28 procent van de Nederlanders het niveau van het hoger onderwijs in Nederland hoog. Met
33 procent lag dat percentage vorig jaar iets hoger (niet significant), terwijl het vergelijkbaar is met de jaren daarvoor.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 87


6.4.2 Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs

Van de Nederlandse beroepsbevolking heeft ongeveer 28 procent een opleiding in het hoger onderwijs gevolgd. Aan Nederlanders is gevraagd of zij een schatting konden geven van het percentage Nederlanders met zo'n opleiding. Het resultaat daarvan staat in figuur 6.9.

Figuur 6.9 Geschat percentage Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs
Nederlanders (n=1081)

28 27 21 17 7 Nederlanders
0-20 procent 21-30 procent 31-40 procent 41-100 procent Geen opgave


· Het percentage Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs wordt gemiddeld geschat op 32 procent. Evenals vorig jaar denkt bijna de helft van de Nederlands dat het percentage tussen 21 en 40 procent ligt.


88 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


6.4.3 Rol van de arbeidsmarkt bij de studiekeuze

Houden studenten in Nederland voldoende rekening met de kansen op de arbeidsmarkt wanneer zij een studie kiezen? De mening van de Nederlanders daarover is weergegeven in figuur 6.10.

Figuur 6.10 Studenten houden bij studiekeuze voldoende rekening met kansen op arbeidsmarkt
Nederlanders (n=1081)

25 27 26 23 Nederlanders
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Met een kwart is het aantal Nederlanders dat meent dat studenten bij het kiezen van hun studie voldoende rekening houden met de kans op werk even groot als het percentage Nederlanders dat meent dat dit onvoldoende het geval is.

· Het percentage Nederlanders dat vindt dat bij de studiekeuze voldoende rekening wordt gehouden met de arbeidsmarkt is ten opzichte van 2006 toegenomen van 22 procent naar 25 procent.


- Onderwijsmeter 2007 H6 - 89


90 - Onderwijsmeter 2007 H6 -


7 VERANTWOORDELIJKHEDEN EN AUTONOMIE

In dit hoofdstuk bespreken we de meningen over verantwoordelijkheden binnen het onderwijs en over de vergroting van de autonomie van de scholen en onderwijsinstellingen. De meningen hierover van Nederlanders en van ouders met kinderen in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs behandelen we in aparte subparagrafen.

Het hoofdstuk begint met een samenvatting van de bevindingen.


7.1 Samenvatting
Verantwoordelijkheden


· De overheid is volgens de meerderheid van Nederlanders en ouders verantwoordelijk voor het lerarentekort, de spreiding van allochtone leerlingen en de kwaliteit van de leraren. Wat betreft het lerarentekort geldt dit voor negen van de tien respondenten.
· De helft van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt dat de overheid ook primair verantwoordelijk is voor buitenschoolse opvang.
· De school heeft volgens de meerderheid van de respondenten, Nederlanders én ouders, de primaire verantwoordelijkheid bij gedragsproblemen op school, kwaliteit van het onderwijs, voor aansluiting van voortgezet onderwijs op vervolgopleidingen en aansluiting van basisonderwijs op voortgezet onderwijs.
· Ouders en leerlingen hebben zelf volgens de meerderheid van de Nederlanders en ouders de verantwoordelijkheid voor normen en waarden en voor de betrokkenheid van ouders.

Autonomie


· Meer dan de helft van de Nederlanders en van de ouders met een kind in het basisonderwijs meent dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen. Iets minder dan de helft van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs heeft ook deze mening.
· Bijna vier op de tien Nederlanders en ouders vindt het een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren.

· Bijna een derde van de respondenten (Nederlanders en ouders) onderschrijft de stelling dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit van het onderwijs bevordert. Een even groot deel van de respondenten is het níet met de stelling eens.
- Onderwijsmeter 2007 H7 - 91


7.2 Verantwoordelijkheden

Aan Nederlanders én aan ouders is gevraagd om aan te geven bij wie volgens hen primair de verantwoordelijkheid voor bepaalde aspecten van het onderwijs ligt. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de mening van de Nederlanders, vervolgens op de mening van ouders met kinderen in het basisonderwijs en ten slotte op de mening van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.


7.2.1 Verantwoordelijkheden volgens Nederlanders

In de vragenlijst is aan Nederlanders en ouders een aantal onderwerpen voorgelegd en gevraagd wie daarvoor volgens hen primair verantwoordelijk is: de overheid, de school, de ouders of leerlingen zelf of het bedrijfsleven (dat laatste alleen voor de drie aspecten die onder in de figuur staan). Figuur 7.1 geeft de mening van de Nederlanders weer.

Figuur 7.1 Verdeling verantwoordelijkheden volgens Nederlanders Nederlanders (n=1081)
Lerarentekort 86 9 23 Spreiding allochtone leerlingen 55 28 14 3 Kwaliteit leraren 51 43 33 Aansluiting po op vo 35 53 10 2 Kwaliteit van het onderwijs 35 58 5 3 Aansluiting vo op vervolgopleidingen 32 54 11 3 Waarden en normen 5 23 70 3 Gedragsproblemen 4 67 26 3 Betrokkenheid ouders 2 30 66 3 Buitenschoolse opvang 41 11 38 8 2 Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt 39 35 4 18 3 Behalen startkwalificatie 16 46 33 23 Overheid School Ouders en leerlingen zelf Bedrijfsleven Weet niet


92 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


· Een ruime meerderheid van Nederlanders vindt dat op het terrein van het lerarentekort de overheid verantwoordelijk is. Andere onderwerpen waarbij de meerderheid van de Nederlanders het primaat bij de overheid leggen, zijn de spreiding van allochtone leerlingen en de kwaliteit van de leraren.
· De onderwerpen waarbij de Nederlanders in meerderheid de verantwoor- delijkheid bij de school leggen zijn gedragsproblemen op school, kwaliteit van het onderwijs, aansluiting van het voortgezet onderwijs op vervolg- opleidingen en aansluiting van basisonderwijs op voortgezet onderwijs.
· Bij normen en waarden én betrokkenheid van ouders leggen de Nederlanders de verantwoordelijkheid bij de ouders en leerlingen zelf.
· Bijna een op de vijf Nederlanders meent dat het bedrijfsleven verantwoor- delijk is voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.


· Verschillen met 2006 zijn significant bij:

- Kwaliteit van leraren (verantwoordelijkheid vaker bij overheid, van 45% naar 51%).

- Gedragsproblemen op school (minder vaak bij ouders, van 30% naar
26%).


· De meest opmerkelijke significante verschillen met 2003 treden op bij:
- Lerarentekort (verantwoordelijkheid minder vaak bij overheid, van 91% naar 86%).

- Gedragsproblemen (vaker bij school, van 55% naar 67%).
- Aansluiting voortgezet onderwijs op vervolgonderwijs (vaker bij school, van 43% naar 54%).

- Betrokkenheid van ouders bij de school (meer bij ouders zelf, van 61% naar 66%).


- Onderwijsmeter 2007 H7 - 93


7.2.2 Verantwoordelijkheden volgens ouders met kinderen in basisonderwijs

Figuur 7.2 geeft aan wie volgens ouders met kinderen in het basisonderwijs primair verantwoordelijk is voor een aantal onderwerpen.

Figuur 7.2 Verdeling verantwoordelijkheden volgens ouders basisonderwijs1 Ouders PO (n=478)
Lerarentekort 87 11 2 Spreiding allochtone leerlingen 66 22 12 Kwaliteit leraren 55 43 2 Aansluiting po op vo 43 51 7 Kwaliteit van het onderwijs 36 62 2 Waarden en normen 4 29 67 Gedragsproblemen 1 73 26 Betrokkenheid ouders 1 40 59 Buitenschoolse opvang 50 17 29 3 Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt 49 29 5 17 Behalen startkwalificatie 22 49 26 3 Overheid School Ouders en leerlingen zelf Bedrijfsleven


· De meerderheid van de ouders van kinderen in het basisonderwijs legt de primaire verantwoordelijkheid voor het lerarentekort, de spreiding van allochtone leerlingen, de kwaliteit van de leraren en de buitenschoolse opvang bij de overheid.

· De ouders van kinderen in het basisonderwijs leggen in meerderheid de verantwoordelijkheid bij de school voor gedragsproblemen op school, kwaliteit van het onderwijs en aansluiting van basisonderwijs op voortgezet onderwijs.

· Bij normen en waarden én betrokkenheid van ouders leggen de ouders van kinderen in het basisonderwijs de verantwoordelijkheid bij zichzelf.


1 In figuur 7.2 is `weet niet' niet opgenomen als antwoordcategorie omdat het aantal respondenten dat de vraag met `weet niet' beantwoordde telkens uitkwam onder een half procent en dus afgerond werd op 0.


94 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


· 17 procent van de ouders van kinderen in het basisonderwijs meent dat het bedrijfsleven verantwoordelijk is voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.


· Verschillen met 2006 zijn significant bij:
- Kwaliteit van de leraren (verantwoordelijkheid vaker bij overheid, van
44% naar 55%).

- Gedragsproblemen op school (vaker bij ouders zelf, van 18% naar 26%).
- Behalen van de startkwalificatie (minder bij ouders zelf, van 37% naar
26%).


· Significante verschillen met 2003 treden op bij:
- Lerarentekort (verantwoordelijkheid minder bij overheid, 95% naar
87%).

- Gedragsproblemen op school (minder bij ouders zelf, van 31% naar
26%).

- Waarden en normen (minder bij ouders zelf, van 76% naar 67%).
- Betrokkenheid van ouders bij de school (meer bij ouders zelf, van 44% naar 59%).

Vergelijking ouders basisonderwijs met Nederlanders en ouders voortgezet onderwijs

· De ouders van kinderen in het basisonderwijs vinden vaker (66%) dan Nederlanders (55%) en ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs (58%) dat de overheid verantwoordelijk is voor spreiding van allochtone leerlingen.

· De ouders van kinderen in het basisonderwijs menen vaker (50%) dan Nederlanders (41%) en ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs (44%) dat de overheid verantwoordelijk is voor buitenschoolse opvang.


7.2.3 Verantwoordelijkheden volgens ouders met kinderen in voortgezet onderwijs

Op dezelfde wijze als bij de Nederlanders en de ouders met kinderen in het basisonderwijs geeft figuur 7.3 weer wie volgens ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs primair verantwoordelijk is voor een aspect.
- Onderwijsmeter 2007 H7 - 95

Figuur 7.3 Verdeling verantwoordelijkheden volgens ouders voortgezet onderwijs Ouders VO (n=458)

Lerarentekort 87 12 1 Spreiding allochtone leerlingen 58 27 15 Kwaliteit leraren 57 41 2 Aansluiting vo op vervolgopleidingen 38 58 4 Kwaliteit van het onderwijs 34 64 3 Waarden en normen 2 30 68 Gedragsproblemen 2 79 18 Betrokkenheid ouders 0 40 60 Buitenschoolse opvang 44 14 36 6 Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt 44 36 3 18 Behalen startkwalificatie 18 49 31 21 Overheid School Ouders en leerlingen zelf Bedrijfsleven Weet niet


· De meerderheid van de ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs leggen de primaire verantwoordelijkheid voor het lerarentekort, de spreiding van allochtone leerlingen en de kwaliteit van de leraren bij de overheid.

· Ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs leggen in meerderheid de verantwoordelijkheid bij de school voor gedragsproblemen op school, kwaliteit van het onderwijs en aansluiting van voortgezet onderwijs op vervolgopleidingen.

· Volgens ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs ligt de verant- woordelijkheid bij henzelf als het gaat om normen en waarden en betrokkenheid van ouders.

· Volgens bijna een op de vijf ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs is het bedrijfsleven verantwoordelijk voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.


· Verschillen met 2006 zijn significant bij:

- Kwaliteit van leraren (verantwoordelijkheid vaker bij overheid, van 40% naar 57%).

- Kwaliteit van het onderwijs (vaker bij school, van 58% naar 64%).
- Waarden en normen (vaker bij ouders zelf, van 65% naar 68%).
96 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


· Significante verschillen met 2003 zijn zichtbaar bij:
- Lerarentekort (verantwoordelijkheid minder bij overheid, 90% naar
87%).

- Kwaliteit van leraren (vaker bij overheid, van 52% naar 57%).
- Gedragsproblemen op school (minder bij ouders zelf, van 30% naar
18%).

- Kwaliteit van het onderwijs (vaker bij school, van 59% naar 64%).
- Aansluiting voortgezet onderwijs op vervolgonderwijs (vaker bij school, van 39% naar 58%).

- Waarden en normen (vaker bij school, van 22% naar 30%).
- Betrokkenheid van ouders bij de school (vaker bij ouders zelf, van 50% naar 60%).

Vergelijking ouders voortgezet onderwijs met Nederlanders en ouders basisonderwijs

· De ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs vinden het vaakst (57%) dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de leraren. De Nederlanders vinden dit het minst vaak (51%).
· De ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs leggen de verantwoordelijkheid voor gedragsproblemen op school het minst vaak (18%) bij de ouders en leerlingen zelf. Van de Nederlanders en de ouders van kinderen in het basisonderwijs vindt een kwart dat ouders en leerlingen zelf primair daarvoor verantwoordelijk zijn.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met een kind in havo of vwo vinden vaker dan ouders met een kind in het vmbo dat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het overbrengen van waarden en normen en voor de betrokkenheid van de ouders bij de school en voor de buitenschoolse opvang. Ouders met een kind in het vmbo vinden weer vaker dat de verantwoordelijkheid voor de aansluiting van het voortgezet onderwijs op het vervolgonderwijs bij de overheid ligt.


7.3 Autonomie van de scholen
Sinds 2004 worden in de Onderwijsmeter aan Nederlanders en ouders drie stellingen over vergroting van de autonomie van de scholen en onderwijs- instellingen voorgelegd:

· Het is een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren.
· Meer vrijheid voor scholen (en dus minder regels vanuit de overheid) bij de inrichting van het onderwijs bevordert de kwaliteit van het onderwijs.
· Ouders, leerlingen en studenten moeten een grotere rol spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen.


- Onderwijsmeter 2007 H7 - 97

De meningen van de Nederlanders komen eerst aan bod, vervolgens de meningen van de ouders met kinderen in het basisonderwijs en ten slotte de meningen van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.


7.3.1 Autonomie volgens Nederlanders

In figuur 7.4 is gepresenteerd hoe Nederlanders denken over vergroting van de autonomie van de scholen en onderwijsinstellingen.

Figuur 7.4 Autonomie volgens Nederlanders Nederlanders (n=1081)

Het is een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om 39 27 27 8 zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren
Meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs bevordert de kwaliteit van het 30 29 31 10 onderwijs
Ouders, leerlingen en studenten moeten een grotere rol spelen bij het beoordelen van de 53 23 17 7 kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Meer dan de helft van de Nederlanders (53%) vindt dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen. Dit percentage komt overeen met 2006.

· Volgens 39 procent van de Nederlanders is het een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren.

· Bijna een derde van de Nederlanders (30%) meent dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit van het onderwijs bevordert. Ongeveer een even groot deel (31%) is het daar niet mee eens.


98 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


· In 2006 was nog 37 procent van de Nederlanders van mening dat er een positief verband zit tussen vrijheid voor scholen en kwaliteit van het onderwijs.


7.3.2 Autonomie volgens ouders met kinderen in basisonderwijs

Figuur 7.5 geeft weer hoe ouders met kinderen in het basisonderwijs denken over vergroting van de autonomie van de scholen.

Figuur 7.5 Autonomie volgens ouders basisonderwijs Ouders PO (n=478)

Het is een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om 38 25 34 3 zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren
Meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs bevordert de kwaliteit van het 31 31 34 4 onderwijs
Ouders, leerlingen en studenten moeten een grotere rol spelen bij het beoordelen van de 54 27 15 5 kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· Meer dan de helft van de ouders met kinderen in het basisonderwijs (54%) is van mening dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen.

· Van de ouders met kinderen in het basisonderwijs vindt bijna vier op de tien het een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren.
· Bijna een derde van de ouders met kinderen in het basisonderwijs (31%) kan zich vinden in de stelling dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit van het onderwijs bevordert. Een iets groter deel (34%) is het daar niet mee eens.


- Onderwijsmeter 2007 H7 - 99


· In vergelijking met 2006 is het percentage van deze ouders, dat vindt dat het een goede zaak is dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen, afgenomen van 45 procent naar 38 procent.

Vergelijking ouders basisonderwijs met Nederlanders en ouders voortgezet onderwijs

· Ouders met kinderen in het basisonderwijs verschillen nauwelijks in mening met Nederlanders wanneer het gaat om autonomie van scholen en onderwijsinstellingen.


7.3.3 Autonomie volgens ouders met kinderen in voortgezet onderwijs

Figuur 7.6, ten slotte, geeft een overzicht van hoe ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs tegenover vergroting van de autonomie van de scholen staan.

Figuur 7.6 Autonomie volgens ouders voortgezet onderwijs Ouders VO (n=458)
Het is een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om 39 31 28 2 zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren
Meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs bevordert de kwaliteit van het 33 33 32 2 onderwijs
Ouders, leerlingen en studenten moeten een grotere rol spelen bij het beoordelen van de 46 32 19 3 kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen
(Helemaal) mee eens Noch eens, noch oneens (Helemaal) mee oneens Weet niet


· 39 procent van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is het ermee eens dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs organiseren.
100 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


· Bijna een derde van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs (33%) vindt dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onder- wijs de kwaliteit van het onderwijs bevordert. Het percentage van deze ouders dat het er niet mee eens is ongeveer even groot (32%).
· Minder dan de helft van de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs (46%) is van mening dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen.

Vergelijking ouders voortgezet onderwijs met Nederlanders en ouders basisonderwijs

· Wat de eerste twee stellingen (meer vrijheid voor de school is goede zaak en deze vrijheid komt kwaliteit van het onderwijs ten goede) betreft komen de meningen van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs redelijk overeen met die van Nederlanders en ouders van kinderen in het basisonderwijs.

· Ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs zijn minder vaak (46%) van mening dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en onderwijsinstellingen dan Nederlanders (53%) en ouders met kinderen in het basisonderwijs (54%).

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo

· Ouders met een kind in havo of vwo staan positiever tegenover het idee het onderwijs meer vrijheid te geven dan ouders met een kind in het vmbo. Ze verwachten ook vaker dat dit ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Wel vinden ze daarnaast ook vaker dat ouders, leerlingen en studenten een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen.


- Onderwijsmeter 2007 H7 - 101


102 - Onderwijsmeter 2007 H7 -


8 ACTUELE ONDERWERPEN
In dit hoofdstuk komt een aantal actuele onderwerpen aan bod die spelen binnen het onderwijs. We gaan daarbij beknopt in op de belangrijkste resultaten. Ouders en Nederlanders hebben hun mening gegeven over de volgende onderwerpen:


1. Ouderbetrokkenheid

2. Bijzondere en zwarte scholen

3. Eindtoets basisonderwijs

4. Buitenschoolse opvang

5. Onderwijstijd

6. Personeelsbeleid leraren

7. Kwaliteitsoordeel leraren

8. Kwalificatieplicht

9. Verhouding leraren/docenten en managers in het mbo en ho
10. Kwaliteitsniveaus en prestatieafspraken
11. (Studie)financiering en werkdruk

12. Concurrentiepositie van de Nederlandse economie


8.1 Ouderbetrokkenheid
Aan ouders met kinderen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is een aantal vragen voorgelegd over inspraak en betrokkenheid van ouders bij het schoolbeleid.


· Ruim 40 procent van de ouders vindt dat scholen veel beter functioneren als ze meer overleggen met ouders. In vergelijking met vorig jaar zijn ouders met kinderen in het basisonderwijs meer uitgesproken hierover.
· Ongeveer 30 procent van de ouders vindt dat ouders te weinig verstand van zaken hebben om zich met het schoolbeleid te bemoeien. Bijna 40 procent van de ouders is het niet met deze stelling eens.
· Met de stelling dat ouders zich alleen met praktische zaken moeten bemoeien en niet met het beleid is 44 procent van de ouders het eens.
· Ongeveer 22 procent van de ouders vindt dat ouders meer inspraak moeten krijgen op school. Bij de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs is dit percentage in vergelijking met vorig jaar toegenomen (25% versus
17%).


- Onderwijsmeter 2007 H8 - 103


8.2 Bijzondere en zwarte scholen
Bijzondere scholen


· Bijna twee derde van de Nederlanders en ouders vindt dat bijzondere scholen net als openbare scholen iedere leerling moeten aannemen.


· Bijna 45 procent van zowel Nederlanders als ouders vindt dat islamitische scholen evenveel bestaansrecht hebben als andere bijzondere scholen. Tussen 2006 en 2007 is het percentage ouders met een kind in het voortgezet onderwijs dat het eens is met deze stelling toegenomen (van
41% naar 45%).


· Ruim de helft van de Nederlanders en ouders vindt dat alle openbare scholen leerlingen in de gelegenheid moeten stellen godsdienst- of levensbeschouwelijk onderwijs te volgen.

Zwarte scholen


· Slechts een klein deel van de Nederlanders (27%) is bereid hun kind naar een andere school te brengen om de vorming van `zwarte' scholen tegen te gaan. Bij ouders is deze bereidheid nog geringer, namelijk 15 procent.
· Bij de ouders met een kind in het basisonderwijs is deze bereidheid toegenomen ten opzichte van 2006 (toen 9%), maar nauwelijks veranderd ten opzichte van 2005.


8.3 Eindtoets basisonderwijs

· Bijna de helft van de Nederlanders en ruim 45 procent van de ouders is van mening dat een eindtoets op de basisschool belangrijk is voor een goed advies voor de schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs.
· In vergelijking met vorig jaar is het percentage dat het (helemaal) eens is met de stelling in alle respondentgroepen toegenomen. Van de Nederlanders was in 2006 37 procent het met de stelling eens, van de ouders basisonderwijs 34 procent en van de ouders voortgezet onderwijs 27 procent.


· Een ruime meerderheid van de Nederlanders en ouders vindt dat een eindtoets voor taal en rekenen verplicht moet worden voor elke basisschool. Het percentage Nederlanders dat deze mening is toegedaan is hoger dan het percentage ouders (69% versus 63%).


104 - Onderwijsmeter 2007 H8 -


8.4 Buitenschoolse opvang
Aan ouders is gevraagd of zij gebruik maken van voor- of naschoolse opvang.

Gebruik opvang


· Achttien procent van de ouders met een kind in het basisonderwijs maakt op dit moment gebruik van voor- of naschoolse opvang.


8.5 Onderwijstijd
Onderwijstijd sector


· Van de ouders met een kind in het basisonderwijs vindt 84 procent dat de school van hun kind voldoende onderwijstijd aanbiedt, tegen 68 procent van de ouders in het voortgezet onderwijs.


· Een derde van de Nederlanders is van mening dat het middelbaar beroepsonderwijs voldoende verplichte onderwijstijd aanbiedt.


· Eveneens bijna een derde van de Nederlanders vindt dat het hoger onderwijs voldoende onderwijstijd aanbiedt.

Oplossingen bij lesuitval

Oplossingen bij lesuitval basisonderwijs

· De meeste ouders met een kind in het basisonderwijs (86%) geven aan dat bij lesuitval voor vervanging wordt gezorgd. Een op de tien ouders zegt dat leerlingen bij lesuitval naar huis worden gestuurd. Zelfstandig werken komt in het basisonderwijs niet vaak voor als oplossing bij lesuitval.

Oplossingen bij lesuitval voortgezet onderwijs
· In het voortgezet onderwijs zorgt de school volgens 28 procent van de ouders voor vervanging bij lesuitval. Ruim een kwart van de ouders geeft aan dat de school de leerlingen altijd of meestal zelfstandig laat werken bij lesuitval. Eveneens een kwart van de ouders in het voortgezet onderwijs noemt naar huis sturen van de leerlingen als meest gekozen oplossing bij lesuitval.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met een kind in havo of vwo geven vaker aan dat leerlingen bij lesuitval zelfstandig moeten werken dan ouders met een kind in het vmbo.
· In het vmbo geven ouders vaker aan dat kinderen bij lesuitval naar huis worden gestuurd, dan in het havo of vwo.


- Onderwijsmeter 2007 H8 - 105


8.6 Personeelsbeleid leraren
Aan de respondenten werden zes maatregelen voorgelegd die ingezet kunnen worden om het tekort aan leraren tegen te gaan. De respondenten moesten de maatregelen ordenen: de belangrijkste eerst, gevolgd door de daarna belangrijkste, et cetera. De maatregelen staan in onderstaande tabel weergegeven in volgorde van belangrijkheid volgens de respondenten.

Tabel 8.1 Maatregelen om het tekort aan leraren tegen te gaan in volgorde van belangrijkheid


1. Het beroep van leraar aantrekkelijker maken door meer carrièreperspectief te bieden

2. Meer mogelijkheden bieden voor het opleiden van onderwijspersoneel binnen de school

3. Meer studenten trekken voor lerarenopleidingen
4. De werkdruk van leraren verminderen
5. Studenten die de opleiding nog niet hebben afgerond alvast voor de klas zetten
6. De belastingen verhogen zodat hogere salarissen kunnen worden betaald


· De belangrijkste maatregel volgens alle respondentgroepen is `het beroep van leraar aantrekkelijker maken door meer carrièreperspectief te bieden'.
· Tussen de verschillende groepen zijn verder kleine verschillen: ouders vinden vaker dan Nederlanders dat het beroep van leraar aantrekkelijker gemaakt moet worden. Nederlanders vinden vaker dat de werkdruk van leraren moet worden verminderd, en dat studenten die de opleiding nog niet hebben afgerond alvast voor de klas gezet kunnen worden om het tekort aan leraren tegen te gaan.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Meer ouders met een kind in het vmbo dan ouders met een kind op havo of vwo vinden dat studenten die de opleiding nog niet hebben afgerond alvast voor de klas gezet kunnen worden. Ouders met een kind in havo/vwo vinden vaker dat de belastingen verhoogd moeten worden zodat hogere salarissen kunnen worden betaald.

De respondenten kregen ook zes maatregelen voorgelegd die kunnen worden ingezet om de kwaliteit van leraren te verbeteren. Ook deze maatregelen dienden zij te ordenen naar mate van belangrijkheid. De maatregelen staan in onderstaande tabel weergegeven in volgorde van belangrijkheid volgens de respondenten.


106 - Onderwijsmeter 2007 H8 -

Tabel 8.2 Maatregelen om de kwaliteit van leraren te verbeteren in volgorde van belangrijkheid


1. Leraren moeten hun vakkennis bijhouden
2. Leraren moeten geregeld op hun kwaliteiten worden getoetst
3. Er moet meer aandacht worden besteed aan taal- en rekenkennis van studenten op de lerarenopleiding

4. De lerarenopleiding moet worden verlengd zodat er meer tijd is voor het opdoen van de vereiste kennis en vaardigheden
5. Toelatingseisen voor lerarenopleidingen moeten strenger worden
6. Het aantal leraren met een universitaire opleiding moet groter worden


· Zowel Nederlanders als ouders vinden de maatregel `leraren moeten hun vakkennis bijhouden' het meest belangrijk. `Het aantal leraren met een universitaire opleiding vergroten' staat onderaan. Ouders vinden het belangrijker dan Nederlanders dat leraren geregeld op hun kwaliteiten worden getoetst. Nederlanders vinden het belangrijker dat de toelatingseisen voor lerarenopleidingen strenger worden.

Vergelijking ouders vmbo en ouders havo/vwo
· Ouders met een kind in havo of vwo vinden het belangrijker dan ouders met een kind in het vmbo dat het aantal leraren met een universitaire opleiding groter wordt. Ouders met een kind in het vmbo vinden het belangrijker dat de lerarenopleiding wordt verlengd zodat er meer tijd is voor het opdoen van de vereiste kennis en vaardigheden.


8.7 Kwaliteitsoordeel leraren/docenten
De respondenten werd over verschillende kwaliteitsaspecten van de leraren of docenten hun mening gevraagd.

Basisonderwijs

· Over het algemeen is de meerderheid van alle respondenten positief over de verschillende kwaliteiten van leraren in het basisonderwijs.
· Nederlanders zijn het meest positief over de mate waarin leraren in het basisonderwijs goed met kinderen om kunnen gaan. Ruim de helft (51%) van de Nederlanders is het eens met de stelling dat leraren dit goed kunnen. Over de mate waarin leraren in het basisonderwijs goed om kunnen gaan met ouders, zijn Nederlanders het minst te spreken: 34 procent is het hiermee eens

- Onderwijsmeter 2007 H8 - 107


· Bij alle onderzochte aspecten van de kwaliteit van leraren in het basisonderwijs blijken ouders positiever over de kwaliteit te zijn dan Nederlanders. Ouders zijn net als Nederlanders het meest positief over de mate waarin leraren goed met kinderen kunnen omgaan (73%) en het minst over de mate waarin leraren goed met ouders kunnen omgaan (54%).

Voortgezet onderwijs

· Nederlanders en ouders zijn het meest positief over de vakkennis van leraren in het voortgezet onderwijs (56%). Net als in het basisonderwijs zijn zowel Nederlanders als ouders het minst vaak positief over het goed kunnen omgaan met ouders door de leraren (24%).
· Ook voor het voortgezet onderwijs geldt dat ouders positiever zijn over de kwaliteit van leraren dan Nederlanders.

Middelbaar en hoger (beroeps)onderwijs

· In zowel mbo als hoger onderwijs zijn Nederlanders het meest positief over de vakkennis van de leraar of docent (respectievelijk 47% en 38%) en het minst positief over het goed met studenten omgaan (21% in beide sectoren).


8.8 Kwalificatieplicht

· Het grootste deel van zowel de Nederlanders als de ouders vindt het belangrijk of heel belangrijk dat de overheid ervoor probeert te zorgen dat het opleidingsniveau van jongeren in Nederland hoger wordt (78% en 80% respectievelijk).

· Bijna driekwart van de Nederlanders en ouders vindt het (heel) belangrijk dat de overheid jongeren tot hun 18e verjaardag gaat verplichten om te proberen een diploma van mbo-2, havo of vwo te halen.


8.9 Verhouding leraren/docenten en managers in het mbo en ho
· Bijna de helft van de Nederlanders heeft geen mening over de verhouding van het aantal managers tot het aantal leraren in het middelbaar beroepsonderwijs. Van degenen die hier wel een mening over hebben, vinden de meesten dat er teveel managers zijn. Voor het hoger onderwijs geldt hetzelfde patroon.


108 - Onderwijsmeter 2007 H8 -


8.10 Kwaliteitsniveaus en prestatieafspraken
· Ruim de helft van de Nederlanders is van mening dat voor het realiseren van verschillende kwaliteitsniveaus in het hoger onderwijs aanvullende eisen gesteld mogen worden voor de toelating van studenten. Meer dan in
2006 zijn Nederlanders hier neutraal over of hebben ze geen mening.


8.11 Hoger onderwijs: (studie)financiering en werkdruk
· Ruim 40 procent van de Nederlanders is van mening dat de studiefinanciering in Nederland goed is geregeld. Dit percentage is toegenomen ten opzichte van 2006 (toen 35%).
· Bijna 60 procent van de Nederlanders is de mening toegedaan dat het goed is als studenten meer collegegeld betalen wanneer ze langer over hun studie doen.

· Een vijfde van de Nederlanders vindt de werkdruk van studenten te hoog. Dit percentage is toegenomen ten opzichte van 2006 (toen 12%). Een aanzienlijk deel van de Nederlanders is neutraal of heeft hier geen mening over.


8.12 Concurrentiepositie van de Nederlandse economie
· Om de Nederlandse economie concurrerend te houden, is twee derde van de Nederlanders van mening dat Nederland excellente opleidingen moet hebben. Ten opzichte van vorig jaar is dit percentage toegenomen (toen
53%) .


- Onderwijsmeter 2007 H8 - 109


110 - Onderwijsmeter 2007 H8 -


9 BIJLAGEN


-Onderwijsmeter 2007 bijlagen - 111


112 -Onderwijsmeter 2007 bijlagen -

BIJLAGE 9.1 DEFINITIES VARIABELEN

Persoonlijke kenmerken

· Geslacht: man, vrouw

· Leeftijd: 18-29, 30-39, 40-49, 50-59, 60+

· Welstandsniveau:

1. Laag, nettogezinsinkomen lager dan 1.750,- per maand
2. Midden, nettogezinsinkomen tussen 1.750,- en 2.750,- per maand
3. Hoog, nettogezinsinkomen hoger dan 2.750,- per maand
· Stedelijkheid:

1. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht
2. Rest van Nederland

· Gelovig:

1. Ja, gelovig

2. Nee, niet gelovig

Kenmerken met betrekking tot de school van het kind
· Schoolgrootte basisonderwijs:

1. Kleine school (100 tot 125 leerlingen)

2. Ertussenin

3. Grote school (400 tot 500 leerlingen)

· Schoolgrootte voortgezet onderwijs:

1. Kleine school (paar honderd leerlingen)
2. Ertussenin

3. Grote school (1000 leerlingen of meer)


- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.1 - 113


114 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.1 -

BIJLAGE 9.2 ONDERZOEKSVERANTWOORDING

9.2.1 Opzet en methode

De uitvoering van dit veldwerk heeft plaatsgevonden via een hybride veldwerk- methode. Binnen deze opzet worden respondenten in eerste instantie telefonisch benaderd voor deelname aan het onderzoek. Deze telefonische benadering heeft als doel de respondenten te screenen en te selecteren, in dit geval op het onderwijstype van hun kind. De voorselectie maakt het mogelijk de vragenlijst op de respondent af te stemmen. Daarnaast verhoogt de telefonische voorfase de betrokkenheid van de respondent. Tijdens deze voorfase kan men kiezen hoe men in de hoofdfase wil responderen: schriftelijk of via internet.


9.2.2 Vragenlijst

Voor de Onderwijsmeter 2007 zijn zes hoofdversies van de vragenlijst ontwikkeld:

1. Nederlanders over het basisonderwijs
2. Nederlanders over het voortgezet onderwijs
3. Nederlanders over het middelbaar beroepsonderwijs
4. Nederlanders over het hoger onderwijs
5. Ouders over het basisonderwijs

6. Ouders over het voortgezet onderwijs

De vragenlijst bestond voor ouders grofweg uit de onderdelen:
· Algemene vragen over de school van uw kind
· Succesfactoren en zorgpunten

· Kwaliteit en inhoud van het onderwijs in het algemeen
· Kwaliteit en inhoud van de school van uw kind
· Algemene onderwerpen: onderwijstijd, personeelsbeleid en kwaliteit van leraren, eindtoets basisonderwijs, vrijheid van onderwijs, opleidingsniveau jongeren

· Vervolgonderwijs (vmbo en mbo)

· Verantwoordelijkheden

· Meer ruimte voor scholen

· Achtergrondkenmerken

In de vragenlijst voor Nederlanders zijn de volgende onderdelen behandeld:
· Succesfactoren en zorgpunten

· Kwaliteit en inhoud van het onderwijs in het algemeen
- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 - 115


· Algemene onderwerpen: onderwijstijd, personeelsbeleid en kwaliteit van leraren, eindtoets basisonderwijs, vrijheid van onderwijs, opleidingsniveau jongeren

· Beroep van leraar

· Vervolgonderwijs (vmbo, mbo en hoger onderwijs)
· Verantwoordelijkheden

· Meer ruimte voor scholen

· Achtergrondkenmerken


9.2.3 Uitvoering van het onderzoek

De respondenten zijn allereerst telefonisch benaderd. Na een korte uitleg is aan de respondenten gevraagd of zij bereid waren deel te nemen aan de Onderwijsmeter. Vervolgens is een aantal selectievragen voorgelegd ter bepaling van de versie van de vragenlijst die men toegestuurd zou krijgen. Tot slot is tijdens dit gesprek de voorkeur voor een schriftelijke of internetvragenlijst vastgelegd. De schriftelijk ingevulde vragenlijsten werden gescand nadat ze waren ontvangen.


9.2.4 Steekproef

De populatie wordt gevormd door personen van achttien jaar en ouder en ouders in Nederland.

De onderzoekdoelgroep bestaat enerzijds uit doorsnee Nederlanders en anderzijds uit Nederlanders met schoolgaande kinderen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

Het steekproefkader wordt gevormd door de Onderzoek Groep van Market- Response. De Onderzoek Groep is een aselect tot stand gekomen steekproef van ongeveer 25.000 huishoudens met daarbinnen circa 60.000 personen, die representatief is voor Nederland. De leden van de Onderzoek Groep hebben aangegeven op regelmatige basis te willen meedoen aan marktonderzoek van MarketResponse.

De methode van steekproeftrekking is als volgt. In eerste instantie zijn voor de groep Nederlanders uit het steekproefkader twee proportioneel gestratificeer- de personensteekproeven getrokken. De stratificatie heeft plaatsgevonden op de variabelen opleiding en het wel of niet hebben van een kind van vier tot en met twintig jaar oud. De ene steekproef bestond uit Nederlanders van achttien jaar of ouder zonder kinderen. De andere bestond uit Nederlanders met in het gezin één of meer kinderen in de leeftijd vier tot en met twintig jaar oud, van wie zij de opvoeder zijn.

Vervolgens is voor de groep ouders uit het steekproefkader een gestratificeerde personensteekproef getrokken. De stratificatie heeft plaatsgevonden op de variabele opleiding omdat de opleiding van de ondervraagde zijn/haar mening
116 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 -

over het onderwijs beïnvloedt. De steekproef bestond uit personen met in het gezin één of meer kinderen in de leeftijd vier tot en met twintig jaar oud, van wie zij de opvoeder zijn.


9.2.5 Responsverantwoording

De totale bruto steekproef (ouders en Nederlanders) voor de telefonische se- lectie was n=5158. De bruto steekproef, na de telefonische selectie, bestond uit 2851 personen.1 Dit vertegenwoordigt 1,6 keer de te realiseren netto steek- proef. In totaal werden n=2017 personen ondervraagd. Het responsepercen- tage voor het hoofdonderzoek komt daarmee op 71 procent. Tabel 9.1 heeft een uitsplitsing van de response naar subgroep weer.

Tabel 9.1 Responsoverzicht
Basis Bruto Netto % Nederlanders over het basisonderwijs 388 265 68% Nederlanders over het voortgezet onderwijs 400 284 71% Nederlanders over het middelbaar beroepsonderwijs 386 279 72% Nederlanders over het hoger onderwijs 376 253 67% Ouders over het basisonderwijs 657 478 73% Ouders over het voortgezet onderwijs 644 458 71% Totaal 2851 2017 71%


9.2.6 Veldwerk

De telefonische voorselectie heeft plaatsgevonden van 5 februari 2007 tot en met 24 februari 2007 en van 2 april tot en met 4 april. Het veldwerk van het onderzoek is uitgevoerd in de periode van 12 maart 2007 tot en met 14 april
2007.

Na ruim een week veldwerk is een reminder verstuurd aan de mensen die nog niet hadden gerespondeerd. Voor schriftelijke deelnemers betrof dit een brief, voor internetdeelnemers betrof dit een e-mail. Respondenten uit de eerste selectiefase zijn na deze reminder nog telefonisch benaderd om alsnog medewerking aan het onderzoek te vragen.


9.2.7 Weging

Om op basis van het steekproefonderzoek uitspraken over de populatie te kunnen doen, is het van belang dat de steekproef representatief is. Dit betekent dat de steekproef qua samenstelling zoveel mogelijk moet over- eenkomen met de populatie.


1 Het grootste deel van het verschil tussen de bruto steekproef voor en na telefonische selectie wordt veroorzaakt doordat het quotum voor een specifieke respondentgroep vol was.
- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 - 117

Door differentiële non-reponse wijkt de steekproef qua samenstelling af van de populatie. Om de invloed hiervan op de totaalresultaten te corrigeren, zijn de resultaten gewogen.

MarketResponse heeft daarbij gebruikgemaakt van een wegingsprogramma dat werkt met wegingstargets. Dit houdt in dat aan het programma een aantal targettabellen (matrices of alleen randtotalen) met populatiekenmerken wordt aangeboden. Deze gegevens worden door het programma vergeleken met de ongewogen steekproef. Door het toekennen van gewichten (de zogenaamde weegfactoren) aan individuele respondenten zorgt het programma ervoor dat de steekproef qua samenstelling overeenkomt met de populatie (targets). Het programma `zoekt' naar de optimale oplossing. Dit is de oplossing waarbij de targets zo dicht mogelijk worden benaderd, terwijl de weegfactoren zo weinig mogelijk afwijken van het `ideaal' (= weegfactor 1). Door de weging tellen antwoorden van personen in ondervertegenwoordigde groepen (in de steekproef) relatief zwaarder mee in het totaalresultaat; de antwoorden van oververtegenwoordigde groepen tellen juist minder zwaar mee.

In dit onderzoek is gewogen op Nielsen-7 (een indeling naar regio) en op de matrix leeftijd x geslacht. De oudergroepen zijn daarnaast gewogen op etniciteit, de burgergroepen op opleiding. De basis van de wegingtargets wordt voor de Nederlanders gevormd door de Zilveren Standaard. Voor ouders zijn de targets afgeleid uit gegevens die bekend zijn van De Onderzoek Groep. De wegingsfactoren voor de variabele etniciteit zijn gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De weging is uitgevoerd op de afzonderlijke subgroepen Nederlanders po, Nederlanders vo, Nederlanders mbo, Nederlanders ho, ouders po en ouders vo. Een overzicht van de minimale en maximale weegfactoren, alsmede van de efficiency per subgroep staat weergegeven in tabel 9.2.

Tabel 9.2 Minimale en maximale wegingsfactoren en efficiency per subgroep Subgroep Minimum Maximum Efficiency Nederlanders over het basisonderwijs 0,51 4,47 78% Nederlanders over het voortgezet onderwijs 0,49 6,09 74% Nederlanders over het middelbaar 0,49 6,09 70% beroepsonderwijs
Nederlanders over het hoger onderwijs 0,49 3,80 83% Ouders over het basisonderwijs 0,34 7,34 52% Ouders over het voortgezet onderwijs 0,49 6,71 63%


9.2.8 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid

Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef, dat wil zeggen dat niet de ge- hele populatie is ondervraagd. Op basis van de met behulp van de steekproef
118 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 -

verkregen gegevens kan een schatting worden gemaakt van de werkelijkheid. Van deze schatting kunnen we aangeven hoe nauwkeurig en betrouwbaar deze is. De nauwkeurigheid van de resultaten wordt aangegeven met marges of intervallen die worden bepaald door de omvang van de steekproef, het ge- vonden percentage en het betrouwbaarheidsniveau. Meestal wordt een be- trouwbaarheidsniveau van 95 procent aangehouden, wat inhoudt dat er een kans van 95 procent is dat de schattingen correct zijn. In tabel 9.3 is weergegeven met welke marges rond de schattingen bij een dergelijk betrouwbaarheidsniveau rekening moet worden gehouden, afhankelijk van de omvang van de steekproef. Wanneer voor een van de subgroepen van Nederlanders wordt gevonden dat 80 procent het met een bepaalde stelling eens is, ligt het werkelijke percentage ongeveer tussen 75 en
85 procent.

Tabel 9.3 Minimale en maximale afwijkingen bij verschillende steekproefgroottes en betrouwbaarheidsniveau van 95 procent Steekproefomvang Maximale afwijking Minimale afwijking n=50 13,9% 2,8% n=75 11,3% 2,3% n=100 9,8% 2,0% n=150 8,0% 1,6% n=200 6,9% 1,4% n=300 5,7% 1,1% n=450 4,9% 1,0% n=500 4,4% 0,9% n=700 3,7% 0,7%


- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 - 119


120 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.2 -

BIJLAGE 9.3 VERSCHILLEN TUSSEN SUBGROEPEN

Voor een aantal achtergrondvariabelen zijn we nagegaan of deze invloed hebben op de mening van de Nederlanders en ouders. Het gaat om de variabelen:

· Welstandsniveau (op basis van inkomen).

· Levensbeschouwing (wel of geen geloof).

· Stedelijkheid (Vier grote steden versus de rest van Nederland).
· Ouders met kinderen op grote en kleine scholen (naar eigen inschatting van ouders).
In deze paragraaf beschrijven we alleen de meest relevante significante verschillen. Qua opbouw volgt deze paragraaf de indeling van het rapport. De percentages per responsgroep kunnen ter vergelijking in het desbetreffende hoofdstuk worden gevonden.

Algemeen beeld van het onderwijs (vergelijk hoofdstuk 3)

Nederlanders

· Nederlanders met hogere inkomens zijn vaker niet bereid om meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs dan Nederlanders met een middeninkomen (44% om 28%).
· Nederlanders met een middeninkomen vinden het meest (68%) dat er in het onderwijs meer aandacht kan worden besteed aan orde, netheid en discipline.

· Buiten de vier grote steden vinden Nederlanders van verschillende aspecten van het onderwijs vaker dat het goed is zoals het nu gebeurd dan Nederlanders uit de grote steden. Het gaat om de aspecten `computers en informatietechnologie', `creativiteit', `culturele vorming' en `lezen, schrijven en rekenen'. In de vier grote steden vindt men zowel vaker dat er méér aandacht aan moet worden gegeven als dat er mínder aandacht aan moet worden gegeven

Ouders over de school van hun kind (vergelijk hoofdstuk 4)

Ouders basisonderwijs

· Binnen de grotere scholen zijn ouders het meest bezorgd over het lerarentekort (59%) en over de grootte van de klassen (55%). Binnen de kleinere scholen is men ook minder vaak bezorgd over de gevolgen van inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs (30%).

Ouders voortgezet onderwijs

· Binnen kleine scholen vinden ouders vaker dat ze voldoende invloed kunnen uitoefenen op de gang van zaken op school dan binnen grotere scholen (57% tegen 32%).

- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 - 121


· Veiligheid op school is op kleine scholen vaker (50%) een thema voor de ouders dan op grotere scholen. De ouders van scholen van een gemiddelde grootte maken zich het minste (34%) zorgen over de individuele aandacht voor leerlingen.

· Ouders met hogere inkomens noemen vaker kwaliteit van het onderwijs (60%) en van de schoolleiding (40%) als zorgpunten dan ouders met middeninkomens of lagere inkomens.

· Over schoolkosten maken ouders met lagere inkomens (71%) zich het meeste zorgen.

· Ouders met een kind op een kleine school voor voortgezet onderwijs menen vaker (88%) dat hun kind voldoende individuele aandacht krijgt dan ouders met een kind op een grotere middelbare school. Volgens de ouders kennen deze scholen ook het vaakst (81%) gemotiveerde leraren en wordt er het meest voldoende aandacht besteed aan extra hulp of begeleiding (76%).
· Ouders buiten de vier grote steden geven vaker aan dat hun eigen kind onvoldoende gemotiveerde leraren heeft dan ouders in de vier grote steden (21% versus 4%).

· In de vier grote steden is men vaker niet op de hoogte of de school van het eigen kind voldoende toezicht houdt buiten de lesuren dan in de rest van Nederland (38% versus 17%).

Het leraarschap (vergelijk hoofdstuk 5)

Nederlanders

· Nederlanders met een lager inkomen verwachten vaker (40%) dat anderen waardering hebben voor het leraarschap. Slechts een kwart van de mensen met een hoger inkomen verwacht dat deze waardering bij anderen groot is.
· Nederlanders uit de vier grote steden zijn minder vaak van mening dat docenten in het hoger onderwijs goed met studenten kunnen omgaan dan Nederlanders uit de rest van Nederland (6% tegen 23%).

Het beroepsonderwijs en hoger onderwijs (vergelijk hoofdstuk 6)

Nederlanders over beroepsopleidingen

· Nederlanders met een lager inkomen vinden in sterkere mate dat vmbo (43%) én mbo (64%) in staat stellen om een beroep uit te oefenen. Naarmate het inkomen stijgt, neemt het vertrouwen af dat het mbo een goede opleiding is om een goede baan te krijgen.

Ouders basisonderwijs over beroepsopleidingen

· Relatief veel ouders met een kind op een grote school (76%) vinden dat het mbo een goede opleiding is om een goede baan te vinden. Voor de ouders met kinderen op een kleinere school liggen de percentages rond 64 procent.


122 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 -

Nederlanders over hoger onderwijs

· Nederlanders met een lager inkomen denken vaker (28%) dan Nederlanders met midden of hoge inkomens (respectievelijk 16% en 10%) dat de werkdruk voor studenten in het hoger onderwijs groot is.
· Nederlanders uit de vier grote steden zijn vaker dan Nederlanders uit de rest van Nederland van mening dat het hoger onderwijs over te weinig financiële middelen beschikt om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen (37% versus 26%).

· In de vier grote steden vinden meer Nederlanders dat opleidingen in het hoger onderwijs over voldoende praktische voorzieningen beschikken (47%) dan Nederlanders in de rest van Nederland (37%).
· Ook vinden Nederlanders uit de vier grote steden vaker dat studenten in Nederland bij het kiezen van hun studie voldoende rekening houden met de kansen op de arbeidsmarkt (31%). In de rest van Nederland is dat voor 24 procent van de Nederlanders het geval.

Verantwoordelijkheden en autonomie (vergelijk hoofdstuk 7)

Nederlanders over verantwoordelijkheden

· Nederlanders uit de vier grote steden vinden vaker dan Nederlanders uit de rest van Nederland dat ouders en leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs (10% versus 4%). Ze vinden minder vaak dat de overheid hiervoor verantwoordelijk is (26% versus 36%).
· Nederlanders in de vier grote steden vinden vaker dat ouders en leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor de aansluiting van het basisonderwijs op het vervolgonderwijs (21% versus 9%). Ze vinden daarentegen minder vaak dan in de rest van het land dat ouders en leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor de aansluiting van het voortgezet onderwijs op vervolgopleidingen.
· Buiten de vier grote steden vinden meer Nederlanders dat de overheid primair verantwoordelijk is voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt dan in de vier grote steden (40% versus 32%). In de grote steden zijn meer Nederlanders van mening dat ouders en leerlingen daar zelf voor verantwoordelijk zijn (6%) in vergelijking met de rest van Nederland (4%).

· In de vier grote steden is een groter percentage Nederlanders de mening toegedaan dat ouders en leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor de spreiding van allochtone leerlingen dan in de rest van Nederland (21% tegen 13%). Buiten de grote steden vindt men vaker dat de overheid primair verantwoordelijk is (56% tegen 48% in de vier grote steden).

Nederlanders over autonomie

· Nederlanders met een middeninkomen, en in sterkere mate Nederlanders met een hoger inkomen, hebben vaker hun twijfels bij het vergroten van de vrijheid van de school en het effect daarvan op de kwaliteit van het onderwijs. Zij vinden echter niet per se dat ze zelf een grotere rol moeten spelen bij het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs.
- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 - 123

Ouders basisonderwijs over autonomie

· Ouders uit de vier grote steden zijn het vaker oneens met de stelling dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit bevordert in vergelijking met ouders uit de rest van Nederland (41% versus
34%). Buiten de grote steden zijn ze het vaker wél eens met de stelling (31% versus 19%).

Ouders voortgezet onderwijs over autonomie

· In tegenstelling tot de bevinding voor de ouders van het basisonderwijs geldt voor de ouders uit het voortgezet onderwijs dat buiten de vier grote steden meer ouders het (helemaal) niet eens zijn met de stelling dat meer vrijheid voor scholen bij de inrichting van het onderwijs de kwaliteit bevordert dan ouders uit de rest van Nederland (34% versus 12%).

Actuele onderwerpen (vergelijk hoofdstuk 8)

Ouderbetrokkenheid

· Ouders met een kind in het voortgezet onderwijs buiten de vier grote steden vinden vaker dat scholen veel beter functioneren als ze meer overleggen met ouders dan ouders uit de grote steden.

Bijzondere en zwarte scholen

· Niet-gelovigen, zowel Nederlanders als ouders, vinden vaker dat bijzondere scholen net als openbare scholen iedere leerling moeten aannemen dan gelovigen.

· Niet-gelovige ouders met een kind in het basisonderwijs vinden vaker dan gelovige ouders dat islamitische scholen evenveel bestaansrecht hebben als andere bijzondere scholen .

· In de vier grote steden vinden Nederlanders en ouders met een kind in het basisonderwijs vaker dat openbare scholen leerlingen in de gelegenheid moeten stellen godsdienstonderwijs te volgen dan deze respondenten in de rest van Nederland. Gelovige Nederlanders vinden vaker dat openbare scholen dit zouden moeten doen dan niet-gelovige Nederlanders.
· Nederlanders met een lager inkomen zijn vaker bereid hun kind naar een andere school te brengen om de vorming van zwarte scholen tegen te gaan dan Nederlanders met een middeninkomen of hoger inkomen. In de vier grote steden zijn ouders met een kind in het basisonderwijs hier vaker toe bereid dan ouders uit de rest van Nederland.

Eindtoets basisonderwijs

· Nederlanders uit de vier grote steden zijn het vaker eens of helemaal eens met de stelling dat een eindtoets op de basisschool belangrijk is voor een goed advies voor de schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs dan Nederlanders uit de rest van Nederland (58% versus 47%).


124 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 -

Buitenschoolse opvang

· Ouders met een hoger inkomen maken (beduidend) vaker gebruik van buitenschoolse opvang dan ouders met een lager inkomen. Ouders uit de vier grote steden maken vaker gebruik van buitenschoolse opvang dan ouders uit de rest van Nederland (41% versus 16%).

Onderwijstijd

· In de vier grote steden geven ouders met een kind in het voortgezet onderwijs vaker aan dat bij uitval van lesuren de school de leerlingen zelfstandig laat werken dan in de rest van Nederland (38% versus 26%)
· Ouders met een kind in het voortgezet onderwijs buiten de vier grote steden geven vaker aan dat hun kind veel met lesuitval te maken heeft dan ouders in de vier grote steden.

Kwaliteitsoordeel leraren

· Ouders uit de vier grote steden met een kind in het voortgezet onderwijs zijn vaker neutraal over de stelling dat leraren in het voortgezet onderwijs leerlingen goed kunnen motiveren dan ouders uit de rest van Nederland (70% versus 59%).

Kwaliteitsniveaus en prestatieafspraken

· Hoe hoger het inkomensniveau, des te vaker vindt men dat voor het realiseren van verschillende kwaliteitsniveaus in het hoger onderwijs aanvullende eisen gesteld mogen worden voor de toelating van studenten. Nederlanders met een hoger inkomen zijn minder vaak neutraal hierover dan Nederlanders met een middeninkomen of lager inkomen.

Kwalificatieplicht

· Nederlanders uit de vier grote steden vinden het vaker (heel) belangrijk dat de overheid er voor probeert te zorgen dat het opleidingsniveau van jongeren hoger wordt dan Nederlanders uit de rest van Nederland (90% versus 79%). In de rest van Nederland is men vaker neutraal.

Hoger onderwijs: (studie)financiering en werkdruk

· Nederlanders met een lager inkomen vinden vaker dat het goed is als studenten meer collegegeld betalen wanneer ze langer over hun studie doen dan Nederlanders met een middeninkomen of lager inkomen.
· Hoe lager het inkomensniveau, des te vaker vindt men de werkdruk van studenten te hoog.

- Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 - 125


126 - Onderwijsmeter 2007 bijlage 9.3 -

BIJLAGE 9.4 TABELLEN


9.4.1. Algemeen beeld van het onderwijs

Belang van en betrokkenheid bij het onderwijs

++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Geen mening /Weet niet

% Nederlanders ++ + +/- - -- ? Ook zonder diploma's kun je het in de maatschappij ver brengen 7 20 20 30 18 5 Ik ben bereid om meer belasting te betalen voor de verbetering van het onderwijs 8 21 28 25 13 6

Bent u op de hoogte van wat kinderen leren op school? % Nederlanders PO VO MBO HO Zeer goed op de hoogte 7 2 2 1 Goed op de hoogte 17 15 9 14 Redelijk op de hoogte 34 41 37 32 Niet of nauwelijks 42 42 52 52

Beoordeling van het onderwijs

Kwaliteit van het Nederlandse...onderwijs in het algemeen & Kwaliteit van leraren/docenten in het .... Gemiddelde Rapportcijfers Nederlanders PO VO VMBO MBO HBO WO Kwaliteit van het Nederlandse... onderwijs in het algemeen 6,6 6,2 5,8 6,1 6,3 6,6 Kwaliteit van leraren/docenten in het.... 6,6 6,2 6,1 6,3 6,2 6,6
127

Welke kant gaat het op met het onderwijs

Wat zegt uw gevoel: gaat het de laatste tijd met het onderwijs in Nederland de goede kant op, de verkeerde kant op, of zit het ertussenin? % Nederlanders De goede kant op De verkeerde kant op Zit ertussenin Geen antwoord
10 38 50 3

Succesfactoren (spontaan genoemd)

Wat is volgens u momenteel goed in het basisonderwijs/ voortgezet onderwijs/ middelbaar beroepsonderwijs/ hoger onderwijs? % Nederlanders PO VO MBO HO Individuele aandacht en begeleiding 7 4 1 2 (O.a. persoonlijke omstandigheden en vorderingen, onderwijs op maat/ afgestemd op individu) Vaardigheden (Zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, plannen enz .) 6 5 2 4 Opleidingsaanbod 3 3 4 4 (Kunnen kiezen tussen verschillende scholen opleidingen en aansluiting van niveaus/ opleidingen op elkaar) Praktijkgerichtheid/ vorming (Stages, aandacht voor ambachten en vakken) 1 2 5 3 Kwaliteit van leraren (Kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) 0 2 2 0 Vakinhoud (Vakkenpakket, ICT, gym enz., HO: Inhoud colleges, vakken, ECT enz.) 1 2 1 3 Aandacht voor waarden en normen (Verdraagzaamheid, respect, aandacht voor multiculturele 2 1 1 0 samenleving)
Ouderbetrokkenheid (Aandacht en tijd voor ouders) 0 0 1 0 Omgang met leerlingen met leerproblemen en achterstanden (Achterstandsleerlingen, 1 0 0 0 rugzakleerlingen, gehandicapte leerlingen enz.)
Plezier (Met plezier naar school gaan, lol erin hebben enz.) 1 1 2 0 Lesmethodes zijn goed ontwikkeld 3 2 1 2 Groepsgevoel/ groepsontwikkeling/ samenwerken 2 1 0 0 Moderne leermaterialen/ omgaan met moderne technieken/ computers 0 0 0 0 Kleinere klassen/ scholen 1 0 0 1 Kwaliteit van het onderwijs/ goede kwaliteit 3 1 1 2 Modern/ onderwijs gaat met tijd mee 0 0 1 0 Spijbelen/ discipline 0 0 0 0 Aandacht voor pestbeleid 0 1 0 0 Vrijheid van onderwijs (toegankelijkheid van het onderwijs voor iedereen) 0 0 2 0 Anders 10 13 13 12 Weet niet/ geen mening 68 66 70 72


128

Zorgpunten Nederlanders (spontaan genoemd)

Wat is volgens u het grootste probleem waarmee het basisonderwijs/ voortgezet onderwijs/ middelbaar beroepsonderwijs momenteel wordt geconfronteerd?
% Nederlanders PO PO De grootte van de klassen 6 Onvoldoende individuele aandacht (Gebrek aan individuele aandacht voor (niet-gemiddelde) leerling) 3 Bezuinigingen/ te weinig geld voor onderwijs (Bezuinigingen, te weinig geld voor onderwijs) 4 Tekort aan personeel (Lerarentekort (exclusief lesuitval)) 5 (Normen en waarden en) gedragsproblemen 3 (Gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, gebrek aan motivatie) Overdracht normen en waarden 5 (Opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders versus normen en waarden als aandachtgebied op school) Kwaliteit van leraren (Kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) 5 Kwaliteit onderwijs (Hoeveelheid en inhoud van de lesstof) 1 Aantal allochtonen
(Door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/ problemen, 6 leerlingen met taalachterstand/ problemen)
Veiligheid (Toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school) 1 Lesuitval 1 (Te veel lesuitval/ vervangers/ wisselende leraren) Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs 3 (Studiehuis, grotere zelfstandigheid leerlingen)
De omvang van de school 2 Kosten van het onderwijs voor ouders 0 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 0 Hoogte van het collegegeld 0 De werkdruk voor leraren 3 Organisatie van het onderwijs 2 Ander probleem 16 Weet niet/ geen mening 51


129

% Nederlanders VO VO De grootte van de klassen 2 Onvoldoende individuele aandacht 6 (Gebrek aan individuele aandacht voor (niet-gemiddelde) leerling) Bezuinigingen/ te weinig geld voor onderwijs 2 (Bezuinigingen, te weinig geld voor onderwijs)
Tekort aan personeel 6 (Lerarentekort)
(Normen en waarden en) gedragsproblemen 4 (Gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, gebrek aan motivatie) Overdracht normen en waarden 3 (Opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders, normen en waarden als aandachtgebied op school) Kwaliteit van leraren 5 (Kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) Kwaliteit onderwijs 6 (Hoeveelheid en inhoud van de lesstof)
Aantal allochtonen
(Door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/ problemen, 2 leerlingen met taalachterstand/ problemen)
Veiligheid 1 (Toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school) Lesuitval 8 (Te veel lesuitval/ vervangers/ wisselende leraren) Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs 9 (Studiehuis, grotere zelfstandigheid leerlingen)
De omvang van de school 1 Kosten van het onderwijs voor ouders 0 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 2 Hoogte van het collegegeld 0 De werkdruk voor leraren 1 Organisatie van het onderwijs 2 Ander probleem 17 Weet niet/ geen mening 44


130

% Nederlanders MBO HO De grootte van de klassen 1 2 Onvoldoende individuele aandacht 3 4 Gebrek aan individuele aandacht voor (niet-gemiddelde) leerling Bezuinigingen/ te weinig geld voor onderwijs 1 3 Tekort aan personeel 4 4 Lerarentekort
(Normen en waarden en) gedragsproblemen
Gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, gebrek 5 1 aan motivatie
Overdracht normen en waarden 1 1 Opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders, normen en waarden als aandachtgebied op school Kwaliteit van leraren 5 5 Kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten
Kwaliteit onderwijs 2 5 Hoeveelheid en inhoud van de lesstof
Aantal allochtonen
Door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/ 2 2 problemen, leerlingen met taalachterstand/ problemen Veiligheid 4 1 Toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school Lesuitval 6 8 Te veel lesuitval/ vervangers/ wisselende leraren Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs 5 5 Studiehuis, grotere zelfstandigheid leerlingen
De omvang van de school 1 1 Kosten van het onderwijs voor ouders 0 0 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 5 4 Hoogte van het collegegeld 1 De werkdruk voor leraren 2 2 Organisatie van het onderwijs 2 0 Ander probleem 20 18 Weet niet/ geen mening 50 55


131

Aandacht voor programmaonderdelen
>: meer aandacht <: minder="" aandacht="" :="" het="" is="" goed="" zoals="" nu="" gebeurt="" weet="" niet="">
Hieronder staan zaken die scholen kunnen leren aan leerlingen. Kunt u aangeven of u hieraan volgens u binnen het huidige onderwijs meer of minder aandacht moet worden geschonken, of dat het goed is zoals het nu gebeurt? % Nederlanders PO VO MBO HO >
Grote en kleine scholen
Wat denkt u dat in het algemeen beter is: grote scholen of kleine scholen, of maakt het niet uit? % Nederlanders Kleine scholen Maakt niet uit Grote scholen Weet niet PO 70 26 1 4 VO 65 27 3 4


132


9.4.2. Ouders over de school van hun kind

Mate waarin ouders op de hoogte zijn

Bent u op de hoogte van wat kinderen leren op school? % Ouders Zeer goed op de hoogte Goed op de hoogte Redelijk op de hoogte Niet of nauwelijks PO 16 52 30 2 VO 7 40 47 6

Betrokkenheid bij de school van het eigen kind

++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: mee oneens ?: Geen mening/ weet niet

% Ouders PO VO ++ + +/- - - - ? ++ + +/- - - - ? De school van mijn kind informeert mij als ouder voldoende over de algemene 27 57 10 6 0 0 18 60 14 5 2 0 gang van zaken op school
De schoolleiding (PO)/ directie (VO) doet zijn best om mij als ouder bij de school te 26 50 16 5 1 1 12 49 23 10 5 1 betrekken
De school van mijn kind informeert mij voldoende over mijn rechten en plichten 18 48 22 8 1 3 11 51 21 11 4 2 als ouder en die van mijn kind als leerling
Ik kan op de school van mijn kind voldoende invloed uitoefenen op de gang van 13 37 30 10 4 5 4 32 34 18 5 8 zaken
Ik weet waar ik op de school van mijn kind met klachten terecht kan 32 54 5 5 2 1 18 64 8 6 3 1

Kwaliteit en inhoud van het onderwijs van het eigen kind

Rapportcijfer kwaliteit onderwijs kind
Gemiddelde ouders PO VO VMBO De kwaliteit van de school van uw kind 7,8 7,4 7,3
133

Succesfactoren (spontaan genoemd)

Wat is volgens u momenteel goed in het basisonderwijs/ voortgezet onderwijs? % Ouders PO VO Individuele aandacht en begeleiding 22 12 (O.a. persoonlijke omstandigheden en vorderingen, onderwijs op maat/ afgestemd op individu) Vaardigheden (Zelfstandigheid, je kunnen uiten, zelfontplooiing, plannen enz.) 5 9 Opleidingsaanbod 2 2 (Kunnen kiezen tussen verschillende scholen opleidingen en aansluiting van niveaus/ opleidingen op elkaar) Praktijkgerichtheid/ vorming (Stages, aandacht voor ambachten en vakken) 2 3 Kwaliteit van leraren (Kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) 3 2 Vakinhoud (Vakkenpakket, ICT, gym enz.) 1 2 Aandacht voor waarden en normen (Verdraagzaamheid, respect, aandacht voor multiculturele samenleving) 5 5 Ouderbetrokkenheid (Aandacht en tijd voor ouders) 6 4 Omgang met leerlingen met leerproblemen en achterstanden 2 1 (Achterstandsleerlingen, rugzakleerlingen, gehandicapte leerlingen enz.) Plezier (Met plezier naar school gaan, lol erin hebben enz.) 0 5 Lesmethodes zijn goed ontwikkeld 9 5 Groepsgevoel/ groepsontwikkeling/ samenwerken 1 1 Kleinere Klassen/ scholen 2 0 Moderne leermaterialen/ omgaan met moderne technieken/ computers 0 2 Kwaliteit van het onderwijs/ goede kwaliteit 4 4 Modern/ onderwijs gaat met tijd mee 0 0 Spijbelen/ discipline 0 1 Aandacht voor pestbeleid 2 1 Niet zoveel lesuitval 2 3 Leerlingen krijgen algemene ontwikkeling mee 2 1 Activiteiten buiten school / extra activiteiten 1 2 Anders 15 20 Weet niet/ geen mening 37 42


134

Zorgpunten voor ouders (spontaan genoemd)

Wat is volgens u het grootste probleem waarmee het basisonderwijs/ voortgezet onderwijs momenteel wordt geconfronteerd? % Ouders PO PO De grootte van de klassen 9 Onvoldoende individuele aandacht 5 (gebrek aan individuele aandacht voor (niet-gemiddelde) leerling) Bezuinigingen/ te weinig geld voor onderwijs 10 (bezuinigingen, te weinig geld voor onderwijs)
Tekort aan personeel (lerarentekort) 9 (Normen en waarden en) gedragsproblemen 2 (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, gebrek aan motivatie) Overdracht normen en waarden 3 (opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders, normen en waarden als aandachtgebied op school) Kwaliteit van leraren (kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) 6 Kwaliteit onderwijs (hoeveelheid en inhoud van de lesstof) 4 Aantal allochtonen
(door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/ problemen, leerlingen 3 met taalachterstand/ problemen)
Veiligheid (toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school) 2 Lesuitval 3 (te veel lesuitval/ vervangers/ wisselende leraren) Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs 1 (studiehuis, grotere zelfstandigheid leerlingen)
De omvang van de school 1 Kosten van het onderwijs voor ouders 0 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 0 Hoogte van het collegegeld 0 De werkdruk voor leraren 4 Organisatie van het onderwijs 6 Aansluiting school en werktijden 2 Ander probleem 20 Weet niet/ geen mening 33
135

% Ouders VO VO De grootte van de klassen 3 Onvoldoende individuele aandacht (gebrek aan individuele aandacht voor (niet-gemiddelde) leerling) 6 Bezuinigingen/ te weinig geld voor onderwijs 3 (bezuinigingen, te weinig geld voor onderwijs)
Tekort aan personeel (lerarentekort) 9 (Normen en waarden en) gedragsproblemen 5 (gebrek aan normen en waarden bij leerlingen, gedragsproblemen, brutaal zijn, geen rekening houden met anderen, gebrek aan motivatie) Overdracht normen en waarden 5 (opvoeden is primaire verantwoordelijkheid ouders, normen en waarden als aandachtgebied op school) Kwaliteit van leraren 12 (kundigheid, capaciteit en motivatie leerkrachten) Kwaliteit onderwijs 9 (hoeveelheid en inhoud van de lesstof)
Aantal allochtonen
(door groot aantal allochtonen gaat niveau omlaag en krijgen autochtone leerlingen minder aandacht, cultuurverschillen/ problemen, leerlingen 4 met taalachterstand/ problemen)
Veiligheid 2 (toename agressie en geweld op school, (on)veiligheid op school) Lesuitval 14 (te veel lesuitval/ vervangers/ wisselende leraren) Inhoudelijke vernieuwingen in het onderwijs 13 (studiehuis, grotere zelfstandigheid leerlingen)
De omvang van de school 2 Kosten van het onderwijs voor ouders 1 Aansluiting van het onderwijs op de praktijk 0 Hoogte van het collegegeld 0 De werkdruk voor leraren 3 Organisatie van het onderwijs 4 Ander probleem 16 Weet niet/ geen mening 24


136

Beoordeling zorgpunten (geholpen genoemd)

Beoordeling zorgpunten in % ouders dat zich zorgen maakt per onderwijstype % ouders PO VO Een tekort aan personeel: er zijn (binnenkort) onvoldoende leraren 45 69 Gedragsproblemen 61 64 Kinderen krijgen onvoldoende individuele aandacht 30 43 Er zijn niet genoeg voorzieningen op school aanwezig, zolas lokalen, leerboeken, computers 31 17 De omvang van de school (te groot of te klein) 24 40 Veiligheid op school 22 32 Kwaliteit onderwijs: kinderen leren niet genoeg/ verkeerde dingen 29 53 Kwaliteit leraren: leraren zijn niet voldoende bekwaam/ gemotiveerd 33 52 De vernieuwingen in het onderwijs 40 63 Gebruik alcohol en drugs 20 50 De vraag of de school wel goed wordt onderhouden en schoongemaakt 38 21 De grootte van de klassen 48 45 De werkdruk van leraren 38 51 Lesuitval 15 56 De kwaliteit van de schoolleiding/directie 19 27 De kosten van het onderwijs voor u als ouders 18 60 De werkdruk voor leerlingen* - 21
* Uitsluitend voorgelegd aan ouders met een kind in het VO.


137

Tevredenheid over aandachtsgebieden van de school

Aandacht voor verschillende aspecten van de school

+: Ja, voldoende -: Nee, onvoldoende ?: weet niet

Hieronder volgt een aantal zaken die mensen belangrijk kunnen vinden op scholen. Kunt u aangeven of de school van uw kind momenteel aan de volgende aspecten wel of niet voldoende aandacht schenkt? % Ouders PO + - ? Krijgt uw kind wel of niet voldoende persoonlijke aandacht op school? 84 8 9 Voelt uw kind zich wel of niet voldoende veilig op school? 95 3 2 Heeft uw kind wel of niet voldoende gemotiveerde leraren op school? 89 6 5 Gaat uw kind wel of niet met voldoende plezier naar school? 92 5 3 Legt de school van uw kind wel of niet voldoende nadruk of prestaties en cijfers? 86 5 9 Houdt de school van uw kind wel of niet voldoende toezicht buiten de lesuren (bij pauzes)? 66 18 16 Informeert de school van uw kind u als ouder wel of niet voldoende over de vorderingen van uw kind? 85 13 2 Besteedt de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan het tijdig signaleren van leer- of gedragsproblemen? 76 11 13 Besteden leraren op de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan leerlingen die extra hulp of begeleiding nog hebben? 79 11 11 Biedt de school de school van uw kind mogelijkheden voor opvang tussen de middag? 93 4 3 Besteedt de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan het tegengaan van pesten via internet of mobiele telefoons? 44 17 40


138

% Ouders VO + - ? Krijgt uw kind wel of niet voldoende persoonlijke aandacht op school? 71 20 10 Voelt uw kind zich wel of niet voldoende veilig op school? 95 3 2 Heeft uw kind wel of niet voldoende gemotiveerde leraren op school? 63 20 17 Gaat uw kind wel of niet met voldoende plezier naar school? 88 11 1 Legt de school van uw kind wel of niet voldoende nadruk of prestaties en cijfers? 84 12 4 Houdt de school van uw kind wel of niet voldoende toezicht buiten de lesuren (bij pauzes)? 61 20 20 Wordt uw kind wel of niet voldoende begeleid in de oriëntatie op vervolgopleidingen en beroepen? 59 20 21 Informeert de school van uw kind u als ouder wel of niet voldoende over de vorderingen van uw kind? 73 20 7 Heeft de school van uw kind wel of niet voldoende voorzieningen voor leerlingen om in de pauze en tijdens tussenuren bezig te kunnen zijn (kantine, 73 19 7 mediatheek, recreatie)?
Wordt uw kind wel of niet voldoende geïnformeerd door de school over bijvoorbeeld lesuitval, roosterwijzigingen en toetsen? 85 13 2 Besteedt de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan het tijdig signaleren van leer- of gedragsproblemen? 66 20 14 Besteden leraren op de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan leerlingen die extra hulp of begeleiding nog hebben? 59 24 18 Besteedt de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan het tegengaan van pesten via internet of mobiele telefoons? 47 17 36 Besteedt de school van uw kind wel of niet voldoende aandacht aan de voorbereiding op stages en de begeleiding tijdens stages?* 50 12 38
* Uitsluitend voorgelegd aan ouders met een kind in het VMBO.


139

Aandacht voor programmaonderdelen
>: meer aandacht <: minder="" aandacht="" :="" het="" is="" goed="" zoals="" nu="" gebeurt="" weet="" niet="">
Hieronder staan zaken die scholen kunnen leren aan leerlingen. Kunt u aangeven of hieraan volgens u binnen het huidige onderwijs meer of minder aandacht moet worden geschonken, of dat het goed is zoals het nu gebeurt? % Ouders PO >
% Ouders VO >

140

Organisatie van het Onderwijs

Lesuitval

Heeft uw kind wel eens te maken met lesuitval?
% Ouders PO Ouders VO Ja 18 95 Nee 80 5 Weet niet 1 0

Hoe vaak heeft uw kind gemiddeld met lesuitval te maken? % Ouders PO Ouders VO Meer dan 1 keer per week 0 18
1 keer per week - 30
2-3 keer per maand 1 26
1 keer per maand 2 13 Minder vaak 16 8 Nooit 80 5

Welke oplossingen worden op de school van uw kind gekozen als lessen uitvallen, bijvoorbeeld door ziekte van de leraar? ++: Altijd +/-: Soms --: Nooit +: Meestal -: Meestal niet ?: Weet niet

% Ouders PO VO ++ + +/- - - - ? ++ + +/- - - - ? Bij uitval van lesuren wordt voor vervanging gezorgd 57 29 5 1 2 6 3 25 40 22 7 3 Bij uitval van lesuren laat de school de leerlingen 3 4 14 18 35 25 3 24 46 12 11 3 zelfstandig werken
Bij uitval van lesuren worden de leerlingen naar huis 5 4 9 14 59 9 4 21 43 19 10 3 gestuurd


141

Onderwijsondersteunend personeel

Werkt er op de school van uw kind onderwijsondersteunend personeel? % Ouders PO Ouders VO Ja 69 46 Nee 19 23 Weet niet 12 31


9.4.3 Het leraarschap

Waardering voor het beroep van leraar

++: heel veel waardering (5) +/-: noch veel, noch weinig waardering (3) --: Heel weinig waardering (1) +: tamelijk veel waardering (4) -: tamelijk weinig waardering (2)

Heeft u veel waardering voor leraren in het onderwijs? Denkt u dat Nederlanders in het algemeen veel of weinig waardering hebben voor leraren in het onderwijs? % Nederlanders PO VO MBO ++ + +/- - -- Gem ++ + +/- - -- Gem ++ + +/- - -- Gem Eigen waardering leraren ... 20 41 28 9 2 3,7 18 48 24 8 2 3,7 15 40 32 12 1 3,6 Ingeschatte waardering leraren ... 8 27 38 25 2 3,2 8 26 35 29 2 3,1 8 24 36 28 4 3,0


142

Overwegen zelf leraar te worden

++: Ja zeker +/-: Misschien --: Zeker niet +: Ik denk het wel -: Ik denk het niet ?: Weet niet

Stel u bent op zoek naar een nieuwe baan. Op zich heeft u de juiste diploma's om leraar te worden in het onderwijs. Zou u dan serieus overwegen om leraar te worden in het onderwijs. % Nederlanders Overwegen leraar PO te worden Overwegen leraar VO te worden Overwegen leraar MBO te worden ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ?
16 21 23 23 17 - 8 18 27 25 22 - 7 19 25 23 26 -

Redenen voor afwijzen van het leraarschap

Waarom zou u dit niet overwegen?
% Nederlanders PO VO MBO Salaris/ arbeidsomstandigheden 15 13 14 Intrinsieke redenen 47 45 36 Beroepsbeeld in relatie tot persoonlijke voorkeur/ capaciteiten Extrinsieke redenen 17 31 35 Mentaliteit leerlingen
Onvrede beleid
Overheid en bestuur 2 7 4 Vergadercultuur, weinig steun schoolbestuur
Klachten en bemoeienissen ouders 0 3 0 Beeld van leraarschap 4 4 - Overige redenen 3 3 2


143

Beoordeling van leraren van het eigen kind(rapportcijfer)

Rapportcijfers
% Ouders De kwaliteit van de leraar van uw kind in het PO 7,9 De kwaliteit van de leraren van uw kind in het VO 7,1 De kwaliteit van de leraren van uw kind in het VMBO 7,1


9.4.4 Beroepsonderwijs en hoger onderwijs

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO)

Mening over het VMBO
++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

% Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Ik verwacht dat het VMBO een goede 10 49 19 12 3 7 10 51 14 18 4 4 12 57 12 15 3 1 basis biedt voor vervolgopleidingen
Na het afronden van het VMBO ben je 7 28 22 27 8 8 3 25 24 33 10 5 3 21 20 39 16 2 in staat een beroep uit te oefenen


144

Spontane associaties bij de naam VMBO

Welke associaties roept de naam VMBO bij u op?*
% Nederlanders Ouders PO VO Met je handen werken/ praktijkgericht 11 9 7 Het (oude) MAVO 9 16 10 Beroepsgericht onderwijs/ beroepsopleiding 6 7 6 Niet al te goed/ negatief imago/ mindere kwaliteit onderwijs 6 10 9 Lagere vorm van voortgezet onderwijs/ lage opleiding 8 7 6 Voorbereidend onderwijs 5 6 4 Technische school/ oude LTS/ MTS 4 9 5 Voortgezet onderwijs/ middelbare school 2 4 1 Voortgezet middelbaar beroepsonderwijs 7 10 3 Onderwijs voor slechtlerende- / achterstandskinderen 2 1 1 Massaal onderwijs/ een leerfabriek 3 6 2 Middelbaar beroepsonderwijs 2 4 2 Voorbereidend beroepsonderwijs/ VBO 3 3 2 Theoretische kant/ leerweg 1 2 1 Huishoudschool 2 6 4 Meerdere leerwegen bij elkaar/ verschillende richtingen 2 2 3 Positief/ goed imago/ goede school 2 4 6 Buitenlanders/ allochtonen 2 3 2 Ongemotiveerde leerlingen 5 6 7 Veel probleemleerlingen/ probleemjongeren 2 2 2 Verzamelbak/ vergaarbak/ vuilnisbak 3 4 6 Combinatie van verschillende opleidingen 1 1 1 School met veel mogelijkheden (voor de toekomst) 1 1 2 Chaotisch/ onduidelijk geheel 1 2 3 Agressie/ geweld/ criminaliteit/ onveilig 1 1 3 Ondergewaardeerde opleiding 1 1 2 Ambachtsschool 1 0 1 Weinig discipline 1 0 0 Asociaal gedrag/ geen goede omgangsvormen 1 1 1 Problemen/ ellende/ trammelant 1 1 1 Te veel verschillende leerlingen/ niveauverschillen 2 3 3 Anders 27 27 39 Weet niet/ geen opgave 26 14 22
* Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen niet op tot 100%.


145

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Mening over (vervolg)opleidingen
++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

% Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Om een goede baan te krijgen is het 6 49 26 10 1 9 9 57 22 6 1 4 10 61 22 6 0 2 beroepsonderwijs een goede opleiding
Het beroepsonderwijs is aantrekkelijk
door de combinatie van leren met 7 54 21 6 1 11 10 67 13 5 - 5 12 67 18 2 - 2 werken

De prestatiebeurs in het MBO
% Nederlanders Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Het is een goede zaak dat de prestatiebeurs is 9 41 19 11 3 17 5 37 27 13 4 14 ingevoerd in het MBO
De invoering van de prestatiebeurs in het MBO zal 8 41 21 11 3 16 6 39 25 14 4 13 meer leerlingen stimuleren hun diploma te halen

Aandeel Nederlanders met een middelbare beroepsopleiding Hoeveel procent van de beroepsbevolking heeft volgens u een middelbare beroepsopleiding gehad?
% Nederlanders Ouders PO Ouders VO 0-20% 2 2 3
21-50% 35 42 37
52-70% 41 40 40
71-100% 15 14 17 Weet niet 7 2 2 Gemiddelde 56,1 54,7 55,6


146

Hoger onderwijs

Meningen over het hoger onderwijs
++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

% Nederlanders ++ + +/- - -- ? Het HO beschikt over te weinig financiële middelen om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen 4 23 25 14 3 31 Studenten in Nederland hebben voldoende keuze aan opleidingen in het HO 11 53 13 4 1 19 Opleidingen in het HO beschikken over voldoende praktische voorzieningen (zoals studieruimtes en computers) 3 35 21 8 1 31 In vergelijking tot andere Europese landen is het niveau van het HO in Nederland hoog 2 25 28 13 1 30

Aandeel Nederlanders met een opleiding in het hoger onderwijs Hoeveel procent van de beroepsbevolking heeft volgens u een opleiding in het hoger onderwijs (HBO of universiteit) gehad? % Nederlanders 0-20% 21-30% 31-40% 41-100% Weet niet Gemiddelde
28 27 21 17 7 32,0

Rol van de arbeidsmarkt bij de studiekeuze
% Nederlanders ++ + +/- - - - ? Studenten in Nederland houden bij het kiezen van de studie voldoende 1 23 27 22 4 23 rekening met de kansen op de arbeidsmarkt


147


9.4.5 Verantwoordelijkheden en autonomie

Verantwoordelijkheden

OL: Ouders en leerlingen S: School O: Overheid BL: Bedrijfsleven ?: Weet niet

Hieronder staan enkele belangrijke zaken die spelen in het onderwijs. Wilt u voor elk aangeven: wie is primair verantwoordelijk voor het goed verlopen van die zaken (1 antwoord per onderwerp)? % Nederlanders Ouders PO Ouders VO OL S O BL ? OL S O BL ? OL S O BL ? Lerarentekort 2 9 86 * 3 2 11 87 * 0 1 12 87 * 0 Kwaliteit van het onderwijs: leren leerlingen de goede dingen? 5 58 35 * 3 2 62 36 * 0 3 64 34 * 0 Kwaliteit leraren 3 43 51 * 3 2 43 55 * 0 2 41 57 * 0 Aansluiting van het voortgezet onderwijs op vervolgopleidingen 11 54 32 * 3 2 62 36 * 0 4 58 38 * 0 (beroepsonderwijs, hoger onderwijs)
Gedragsproblemen op school: pest, schelden, vechten etc. 26 67 4 * 3 26 73 1 * 0 18 79 2 * 0 Waarden en normen: wat mag en niet mag 70 23 5 * 3 67 29 4 * 0 68 30 2 * 0 Betrokkenheid van ouders bij school 66 30 2 * 3 59 40 1 * 0 60 40 0 * 0 Spreiding van allochtone leerlingen 14 28 55 * 3 12 22 66 * 0 15 27 58 * 0 Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt 4 35 39 18 3 5 29 49 17 0 3 36 44 18 0 Aansluiting van het PO op het VO 10 53 35 * 3 2 62 36 * 0 * * * * * Behalen startkwalificatie 33 46 16 2 3 26 49 22 3 0 31 49 18 2 1 Buitenschoolse opvang 38 11 49 8 2 29 17 50 3 0 36 14 44 6 0
* niet van toepassing.


148

Autonomie van de scholen

++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

% Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Het is een goede zaak dat scholen en onderwijsinstellingen meer vrijheid krijgen om zelf te bepalen hoe ze hun onderwijs 5 34 27 20 6 8 5 33 25 27 7 3 4 35 31 23 5 2 organiseren
Meer vrijheid voor scholen (en dus minder regels vanuit de overheid) bij de inrichting van het onderwijs bevordert de 4 26 29 24 6 10 3 27 31 26 8 4 4 29 33 27 5 2 kwaliteit van het onderwijs
Ouders, leerlingen en studenten moeten een grotere rol spelen bij het beoordelen van de kwaliteit en prestaties van scholen en 9 44 23 14 3 7 6 48 27 11 4 5 5 41 32 18 1 3 onderwijsinstellingen


9.4.6 Actuele onderwerpen

++: Helemaal mee eens +/-: Noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

Ouderbetrokkenheid

% Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - - - ? ++ + +/- - - - ? Scholen functioneren veel beter als ze meer overleggen met ouders 10 35 36 15 2 2 6 31 39 19 2 3 Ouders hebben te weinig verstand van zaken om zich met het schoolbeleid 6 21 29 36 7 1 3 29 33 30 5 1 te bemoeien
Ik vind dat ouders zich alleen met praktische zaken moeten bemoeien, 8 33 27 26 5 1 6 39 27 26 2 1 niet met het beleid
Ik vind dat ouders meer inspraak moeten krijgen op school 3 20 44 28 3 2 2 23 49 21 3 2
149

Bijzondere scholen

% Nederlanders Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Bijzondere scholen moeten net als
openbare scholen iedere leerling 19 42 15 11 7 6 16 42 16 16 6 5 19 45 15 12 6 2 aannemen
Islamitische scholen hebben evenveel
bestaansrecht als andere bijzondere 10 33 22 16 14 6 10 32 28 14 11 4 7 38 26 15 10 3 scholen
Alle openbare scholen zouden
leerlingen in de gelegenheid moeten
stellen godsdienstonderwijs of 17 37 21 11 7 7 13 44 19 13 8 4 12 37 25 15 9 1 levensbeschouwelijk onderwijs te
volgen.

Zwarte scholen

% Nederlanders Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Om de vorming van `zwarte' scholen
tegen te gaan, zou ik bereid zijn mijn 8 19 20 25 17 11 5 10 19 36 26 5 3 14 26 33 18 6 kind naar een andere school te
brengen dan ik eigenlijk zou willen

Eindtoets basisonderwijs

% Nederlanders Nederlanders Ouders PO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Een eindtoets op de basisschool is belang-
rijk voor een goed advies voor de school- 13 36 25 15 6 5 12 37 22 21 7 1 7 35 25 23 8 1 keuze voor het voortgezet onderwijs
Een eindtoets voor taal en rekenen moet 23 46 13 9 4 4 22 43 16 13 5 1 19 42 18 15 5 1 verplicht worden voor elke basisschool


150

Buitenschoolse opvang

% Ouders PO Ja Nee Maakt u op dit moment gebruik van buitenschoolse opvang voor uw kind 18 82 Heeft u vorig jaar gebruikgemaakt van buitenschoolse opvang voor uw kind 18 82

Wie is primair verantwoordelijk voor buitenschoolse opvang? (of alleen onderscheid Nederlanders/ Ouders) % Ouders en leerlingen School Overheid Bedrijfsleven Weet niet Nederlanders 38 11 41 8 2 Ouders PO 29 17 50 3 0 Ouders VO 36 14 44 6 0

Onderwijstijd

% Nederlanders ++ + +/- - - - ? Het middelbaar beroepsonderwijs biedt voldoende verplichte onderwijstijd 4 28 26 14 5 23 aan (totaal van lesuren, begeleidingsuren en dergelijke) Het hoger onderwijs biedt voldoende verplichte onderwijstijd aan (totaal aan 3 26 21 16 5 29 colleges, begeleidingsuren en dergelijke)

% Ouders PO VO ++ + +/- - - - ? ++ + +/- - - - ? De school van het kind
biedt voldoende 25 59 8 7 1 1 9 59 15 15 3 1 onderwijstijd


151

Personeelsbeleid leraren

Maatregelen om het tekort aan leraren tegen te gaan

Gemiddelde positie in de rangorde van maatregelen om het tekort aan leraren tegen te gaan. Gemiddelde* Nederlanders Ouders PO Ouders VO Studenten die de opleiding nog niet hebben afgerond alvast 4,2 4,4 4,5 voor de klas zetten
De belastingen verhogen zodat hogere salarissen kunnen 4,8 5,0 4,6 worden betaald
Meer mogelijkheden bieden voor het opleiden van 2,9 2,8 2,9 onderwijspersoneel binnen de school
Het beroep van leraar aantrekkelijker maken door meer 2,6 2,4 2,3 carrièreperspectief te bieden
De werkdruk van leraren verminderen 3,2 3,5 3,3 Meer studenten trekken voor lerarenopleidingen 3,2 2,9 3,2
* Hoe lager de gemiddelde rangorde des te belangrijker werd de maatregel gevonden.

Maatregelen om de kwaliteit van leraren te verbeteren

Gemiddelde positie in de rangorde van maatregelen om om de kwaliteit van leraren te verbeteren Gemiddelde* Nederlanders Ouders PO Ouders VO Toelatingseisen voor lerarenopleidingen moeten strenger 3,9 4,2 4,0 worden
Het aantal leraren met een universitaire opleiding moet groter 4,5 4,7 4,5 worden
Er moet meer aandacht worden besteed aan taal- en 3,1 3,0 3,3 rekenkennis van studenten op de lerarenopleiding
De lerarenopleiding moet worden verlengd zodat er meer tijd is 3,7 3,7 3,6 voor het opdoen van de vereiste kennis en vaardigheden Leraren moeten geregeld op hun kwaliteiten worden getoetst 3,0 2,7 2,8 Leraren moeten hun vakkennis bijhouden 2,8 2,7 2,7
* Hoe lager de gemiddelde rangorde des te belangrijker werd de maatregel gevonden.


152

Kwaliteitsoordeel leraren/docenten

++: Helemaal mee eens +/-: noch mee eens, noch mee oneens --: Helemaal mee oneens +: Mee eens -: Mee oneens ?: Weet niet

De volgende stellingen gaan over kwaliteiten van leraren in het basisonderwijs In hoeverre bent u het eens met deze stellingen?
% Nederlanders PO Ouders PO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Leraren in het basisonderwijs weten
goed hoe ze kennis en vaardigheden aan 6 43 35 3 13 4 63 24 4 5 leerlingen kunnen overdragen
Leraren in het basisonderwijs kunnen 2 40 37 8 0 13 3 61 28 4 - 4 leerlingen goed motiveren
Leraren in het basisonderwijs hebben
voldoende vakkennis (kennis van de 3 41 38 5 1 13 3 58 26 7 0 6 vakken waarin ze lesgeven)
Leraren in het basisonderwijs zijn
voldoende opgeleid om hun vak goed uit 6 35 38 9 - 12 2 63 24 5 0 5 te oefenen
Leraren in het basisonderwijs kunnen 3 31 46 6 2 13 2 52 36 7 0 3 goed met ouders omgaan
Leraren in het basisonderwijs kunnen 4 47 36 2 - 12 7 66 21 3 0 3 goed met kinderen omgaan


153

De volgende stellingen gaan over kwaliteiten van leraren in het voortgezet onderwijs In hoeverre bent u het eens met deze stellingen?
% Nederlanders VO Ouders VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Leraren in het voortgezet onderwijs weten goed hoe ze kennis en vaardigheden aan leerlingen kunnen 3 31 40 6 1 19 1 43 44 6 2 3 overdragen
Leraren in het voortgezet onderwijs kunnen leerlingen 1 22 41 16 1 19 2 28 51 13 3 2 goed motiveren
Leraren in het voortgezet onderwijs hebben voldoende 1 42 33 6 1 17 3 60 26 5 0 5 vakkennis
Leraren in het voortgezet onderwijs zijn voldoende 2 36 34 8 1 19 3 45 38 9 1 4 opgeleid om hun vak goed uit te oefenen
Leraren in het voortgezet onderwijs kunnen goed met 1 16 49 9 2 22 2 25 57 9 3 3 ouders omgaan
Leraren in het voortgezet onderwijs kunnen goed met 2 23 44 10 2 19 3 34 52 6 2 3 kinderen omgaan

De volgende vragen gaan over kwaliteiten van leraren* in het middelbaar/ hoger beroepsonderwijs. In hoeverre bent u het eens met deze stellingen?
% Nederlanders MBO Nederlanders HO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? Leraren in het .... onderwijs weten goed hoe ze kennis en 2 35 34 9 0 19 3 25 39 13 1 20 vaardigheden aan studenten kunnen overdragen
Leraren in het .... onderwijs kunnen studenten goed motiveren 4 21 37 18 2 19 2 20 39 14 1 24 Leraren in het .... onderwijs hebben voldoende vakkennis (kennis van 2 45 24 11 1 18 1 37 27 12 0 23 de vakken waarin ze lesgeven)
Leraren in het .... onderwijs zijn voldoende opgeleid om hun vak goed 2 32 35 11 2 19 1 31 30 15 2 22 uit te oefenen
Leraren in het ....onderwijs kunnen goed met studenten omgaan 2 19 46 13 2 19 1 20 42 10 2 26
* Bij de stellingen over het HO werd er over `docenten' gesproken i.p.v. over leraren.


154

Kwalificatieplicht

Hoe belangrijk vindt u het ....
% Nederlanders ++ + +/- - - - ? ...dat de overheid probeert ervoor te zorgen dat het opleidingsniveau van jongeren in Nederland hoger wordt? 31 47 12 4 1 5 ...dat de overheid jongeren tot hun 18e verjaardag gaat verplichten om te proberen een diploma van mbo-2, havo of vwo te halen? 30 44 12 6 3 5

Hoe belangrijk vindt u het ....
% Ouders PO VO ++ + +/- - -- ? ++ + +/- - -- ? ...dat de overheid probeert ervoor te zorgen dat het opleidingsniveau van jongeren in Nederland hoger wordt? 32 49 12 4 2 1 28 51 11 7 2 0 ...dat de overheid jongeren tot hun 18e verjaardag gaat verplichten om te proberen een diploma van mbo-2, havo of vwo te halen? 27 44 16 9 3 2 30 46 11 8 4 1

Verhouding leraren/docenten en managers in het mbo en ho

Wat vindt u van het aantal managers in verhouding tot het aantal leraren/docenten in het middelbaar beroepsonderwijs/ hoger onderwijs? % Nederlanders MBO HO Goed Te veel Te weinig Weet niet Goed Te veel Te weinig Weet niet Het aantal managers in verhouding tot het aantal leraren/docenten 4 42 4 49 4 43 3 50 is...

Kwaliteitsniveaus en prestatieafspraken

% Nederlanders ++ + +/- - - - ? Voor het realiseren van verschillende kwaliteitsniveaus in het hoger onderwijs mogen instellingen aanvullende eisen stellen voor de 5 46 20 8 1 20 toelating van studenten

155

Hoger onderwijs: (Studie)financiering en werkdruk

% Nederlanders ++ + +/- - - - ? De studiefinanciering is in Nederland goed geregeld 6 35 24 15 3 18 Het is goed als studenten meer collegegeld moeten betalen wanneer 14 43 16 13 4 10 ze langer over hun studie doen
De werkdruk van studenten is te hoog 2 17 24 28 6 24

Concurrentiepositie van de Nederlandse economie

Om de Nederlandse economie concurrerend te houden ... % Nederlanders ++ + +/- - - - ? ...moet Nederland excellente opleidingen hebben 21 43 20 5 1 10


9.4.7. Mediagebruik

Hoe vaak volgt u in de media (radio, TV, kranten
en internet) berichten over onderwijs?
% Nederlanders Ouders Altijd 11 13 Meestal wel 44 52 Soms 39 33 Nooit 6 2 Geen opgave 0 0


156

Waarvan krijgt u de meest bruikbare informatie van wat er op scholen gebeurt? % Nederlanders Ouders Media (TV, radio of kranten) 63 58 Eigen waarneming en ervaring 33 48 Gesprekken met bekenden 34 23 Internet 9 4 Via kind 3 1 Via school 2 2 Via Familie 1 0 Anders 4 5 Geen opgave 2 0

Als u het beeld dat in de media wordt gegeven van het onderwijs vergelijkt met hoe het gaat met de school van uw kind(eren), herkent u het beeld dan wel of niet? % Ouders PO Ouders VO Ja, het beeld in de media is heel herkenbaar, dat stemt overeen met wat ik zelf op de school van mijn kinderen zie 7 12 Nee, het beeld in de media is niet herkenbaar, de situatie op de school van mijn kind is heel anders 26 14 Soms wel, soms niet 57 61 Weet niet / geen mening 10 13


9.4.8. Achtergrondkenmerken

Leeftijd
% Nederlanders Ouders
18 t/m 29 jaar 19 2
30 t/m 39 jaar 21 29
40 t/m 49 jaar 18 52
50 t/m 59 jaar 18 16
60 jaar en ouder 22 0 Geen opgave 2 0


157

Geslacht
% Nederlanders Ouders Man 49 47 Vrouw 51 53

Werkt u in het onderwijs, of heeft u de afgelopen 5 jaar in het onderwijs gewerkt? % Nederlanders Ouders PO Ouders VO Ja 9 7 9 Nee 91 93 91

Hoe hoog is uw totale netto inkomen per maand (indien tweeverdieners netto-inkomen beide partners)? % Nederlanders Ouders Lager dan 1.750 per maand 29 12 Tussen de 1.750 en 2.750 per maand 34 36 Hoger dan 2.750 per maand 18 31 Wil ik niet zeggen/ weet ik niet 17 20 Geen opgave 2 0

Waar zijn uw ouders geboren?
% Nederlanders Ouders
1. Nederland 93 82
2. Middellandse Zee landen (Marokko, Turkije, etc.) 0,1 0,0
3. Suriname en Nederlandse Antillen 0,2 2,5
4. Europa, Australië, Noord-Amerika (Canada en VS) 0,6 2,7
5. Afrika, Azië, Zuid- en Midden-Amerika 0,6 1,3 Combinatie 1-5 4,2 11,0 Geen opgave 1,8 0,6


158

Tot welke kerkelijke of levensbeschouwelijke groepering rekent u zichzelf? % Nederlanders Ouders Rooms-katholiek 28 28 Nederlands-hervormd 13 10 Protestants Christelijk 5 7 Gereformeerd 5 6 Islamitisch 0 1 Joods 0 0 Hindoeïstisch 0 1 Humanistisch 1 1 Geen enkele 41 43 Anders 4 4 Weet niet/ geen opgave 2 0

Heeft u voor de school van uw kind een voorkeur voor een bepaalde levensbeschouwelijke richting of maakt de richting niet uit? % Ouders PO Ouders VO Maakt niet uit 51 69 Wel een voorkeur 49 30 Geen opgave 0 0

Voor welke school zou u kiezen, als de kwaliteit en de afstand tot de school gelijk zouden zijn? % Ouders PO Ouders VO Openbaar 23 26 Algemeen bijzonder (neutraal bijzonder) 4 7 Protestants Christelijk 35 35 Gereformeerd 5 8 Rooms-katholiek 29 19 Islamitisch 0 0 Joods 0 1 Vrije school 3 3 Anders 2 2


159

In welk schooltype zit uw kind?
% Ouders VO VMBO 44 HAVO 24 VWO 26 Schooltype nog niet gekozen (brugklas/ basisvorming) 6 Geen opgave 0

In welke groep zit uw kind momenteel?
% Ouders PO groep 1 8 groep 2 10 groep 3 12 groep 4 12 groep 5 11 groep 6 17 groep 7 17 groep 8 14 Geen opgave 1

Wat is ongeveer het percentage allochtone leerlingen op de school van uw kind? % Ouders PO Ouders VO 0% 1 1
1-5% 43 24
6-25% 32 42
26-50% 17 22
51-75% 3 4 Meer dan 75% 1 2 Weet niet 3 5 Gemiddeld % allochtonen 15,6 21,2


160

Hoe zou u de school van uw kind omschrijven: als een kleine school, een grote school of er tussenin/ gemiddeld? % Ouders PO Ouders VO Kleine school 24 15 Er tussenin/ gemiddeld 62 37 Grote school 14 48 Geen opgave 0 0


161


162