Raad van State
Zaaknummer: 200705574/2
Publicatie datum: dinsdag 23 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Drenthe
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Drenthe
---
200705574/2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
en , beiden wonend te , en
anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Emmen het wijzigingsplan "Plan tot gedeeltelijke
wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen"
( )" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 juli 2007, kenmerk
RW/2007008718 beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben en en anderen bij
brief van 6 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7
augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16
augustus 2007, hebben en en anderen de
Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007,
waar verzoekers, in de persoon van , en
, zijn verschenen. Voorts zijn als partij het college van
burgemeester en wethouders van Emmen, vertegenwoordigd door ing. F. de
Jonge, ambtenaar van de gemeente, en in persoon en bijgestaan
door mr. L. Ensing, advocaat te Groningen, gehoord. Verweerder is niet
ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de aanwijzing van een agrarisch
bouwperceel ten behoeve van de vestiging van een nieuw agrarisch
bedrijf aan de , kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie ,
nummer . Verweerder heeft aan het plan goedkeuring verleend.
Verzoekers beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen hiervan te
voorkomen.
2.3. Ter zitting heeft betoogd dat verzoekers vanwege de
afstand tot het agrarisch bouwperceel geen belanghebbende in de zin
van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn.
De Voorzitter stelt vast dat , , [verzoeker
E] en wonen aan de Blikveldweg. De woningen van deze
verzoekers liggen met een afstand tussen ongeveer 100 en 200 meter het
dichtst bij het agrarisch bouwperceel. Onder deze omstandigheden
overweegt de Voorzitter dat deze verzoekers belanghebbende in de zin
van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn.
Of en ook belanghebbende in de zin van
artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn, laat
de Voorzitter thans in het midden.
2.4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan
worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de
beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder
te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven
wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid,
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27
van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak
te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde
grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens
heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming
daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
2.5. Verzoekers voeren onder meer aan dat het wijzigingsplan ten
onrechte de vestiging van een intensieve veehouderij aan de
Blikveldweg mogelijk maakt. Volgens hen is de vestiging van een
intensieve veehouderij in strijd met het Provinciaal Omgevingsplan II
(hierna: POP II) en de Provinciale Omgevingsverordening (hierna: POV)
van de provincie Drenthe. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat
het wijzigingsplan niet voldoet aan de in artikel 2.35, derde lid, van
de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied
gemeente Emmen" vervatte wijzigingsvoorwaarden, zoals toegevoegd aan
dit plan bij het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied
gemeente Emmen" (hierna: het herzieningsplan).
2.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het agrarisch bedrijf
grondgebonden is, zodat het wijzigingsplan voldoet aan de
wijzigingsvoorwaarden en niet in strijd is met het POP II en de POV.
2.7. Ingevolge artikel 2.35, derde lid, van de planvoorschriften
behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" kunnen
burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, voor zover thans van belang, de gronden zoals
bedoeld in artikel 2.5 (agrarisch gebied met landschappelijke waarde)
wijzigen ten behoeve van de vestiging en verplaatsing van een
grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
1. de wijziging niet tot gevolg mag hebben dat een grondgebonden
agrarisch bedrijf binnen op de plankaart aangewezen gebieden met een
archeologische waarde, veiligheidszones schietbanen en/of
geluidzone(s) wordt opgericht;
2. dat voldaan wordt aan de milieu- en mestwetgeving.
Ingevolge artikel 1.1 van de planvoorschriften van het
bestemmingsplan, zoals gewijzigd bij het herzieningsplan, wordt onder
grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan vormen van agrarische
bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en volle
grond tuinbouw, die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem
waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.
Ingevolge artikel 1.1 van de planvoorschriften van het
bestemmingsplan, zoals gewijzigd bij het herzieningsplan, wordt onder
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan vormen van agrarische
bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterij,
pluimveehouderij, varkensfokkerij, varkensmesterij,
champignonkwekerijen, en andere naar aard hiermee te vergelijken
bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem
waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.
2.8. De gronden aan de Blikveldweg zijn in het bestemmingsplan bestemd
als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (zonder
bouwperceel)". Het wijzigingsplan voorziet in de aanwijzing van een
agrarisch bouwperceel ten behoeve van een nieuw te vestigen agrarisch
bedrijf voor het opfokken van maximaal 150 stuks jongvee en het houden
van 6 paarden. Ter zitting is gesteld dat aan de Blikveldweg ook met
de paarden zal worden gefokt.
Het wijzigingsplan heeft betrekking op de plandelen waaraan in het
bestemmingsplan een bevoegdheid is toegekend om de bestemming te
wijzigen.
De Voorzitter overweegt dat niet op voorhand duidelijk is of het
onderhavige agrarisch bedrijf afhankelijk is van de groeikracht van de
bodem en het derhalve kan worden aangemerkt als een grondgebonden
agrarisch bedrijf in de zin van artikel 1.1 van het bestemmingsplan.
Op grond van het verhandelde ter zitting is bij gebrek aan aan hem
voorgelegde stukken onvoldoende inzichtelijk geworden welke agrarische
activiteiten, in welke verhouding, in het nieuw te vestigen agrarisch
bedrijf zullen worden verricht. Door verzoekers is gesteld dat het
bedrijfsplan van PPP-agro-advies uit mei 2006, dat is opgesteld naar
aanleiding van de ingediende zienswijzen, niet door partijen ter
beschikking is gesteld en dat zij dit bedrijfsplan ook niet hebben
kunnen inzien omdat het niet ter inzage is gelegd. De Voorzitter stelt
vast dat het bedrijfsplan evenmin als een van de op de zaak betrekking
hebbende stukken is overgelegd. De vraag of het bedrijf kan worden
aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf behoeft derhalve
nader onderzoek. De Voorzitter overweegt dat het onder deze
omstandigheden in deze procedure niet mogelijk is om te beoordelen of
het wijzigingsplan in zoverre voldoet aan de in artikel 2.35, derde
lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan vervatte
wijzigingsvoorwaarden.
2.9. Gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg
van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan ziet de Voorzitter
aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening
te schorsen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
dient te worden ingewilligd.
2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is
niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Drenthe van 5 juli 2007, kenmerk
RW/2007008718;
II. gelast dat de provincie Drenthe aan ,
en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde
griffierecht ten bedrage van 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro)
vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2007
372.