Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderwijstijd in vo en bve
Resultaten van het
inspectieonderzoek in het
voorjaar van 2007
Inhoudsopgave
Samenvatting
Samenvatting 5
Inleiding 7
1 Onderwijstijd in de sector vo 9
1.1 Inrichting van het onderzoek 9
1.2 Uitvoering van het onderzoek 9
1.3 Resultaten van het onderzoek 10
1.4 Toelichting op de resultaten 14
1.5 Conclusies 17
2 Onderwijstijd in de sector bve 22
2.1 Inrichting van het onderzoek 22
2.2 Uitvoering van het onderzoek 22
2.3 Resultaten van het onderzoek 23
2.4 Conclusies 27
Literatuur 30
Samenvatting
In de beleidsreactie op het onderzoek naar de onderwijstijd van september 2006
kondigt de minister vervolgonderzoek aan naar de realisatie van de onderwijstijd in
het voortgezet onderwijs (vo) en de beroeps- en volwasseneneducatie (bve). Dit
onderzoek is in mei, juni en een deel van juli 2007 uitgevoerd bij 76 vestigingen
voor voortgezet onderwijs en 120 opleidingen voor beroeps- en
volwasseneneducatie. Bij het onderzoek in de bve is nauw samengewerkt met de
Auditdienst van OCW.
In het onderzoek bleek dat bij zowel vo als bve enige vooruitgang is geboekt in de
programmering en realisatie van de onderwijstijd. Veel reden tot tevredenheid
levert die vooruitgang echter nog niet op. Bij vo bleek dat een op de vijf scholen
voldoende onderwijstijd had geprogrammeerd en dat een op de vijftien scholen
voldoende onderwijstijd realiseerde. In 2006 voldeed vrijwel geen enkele school
aan de norm voor realisatie.
In het onderzoek zijn veertien vestigingen opgenomen die in een eerder
inspectieonderzoek in het najaar van 2006 onvoldoende onderwijstijd bleken te
hebben geprogrammeerd. Deze vestigingen laten geen beter resultaat zien dan de
overige onderzochte vestigingen.
Wel is duidelijk geworden dat de scholen voor voortgezet onderwijs zich bewuster
zijn geworden van het belang van voldoende onderwijstijd. Rond vakanties,
toetsweken en vergaderingen is sprake van een aantal maatregelen die geleid
hebben tot toename van de onderwijstijd. Tegelijk zijn er echter ook kritische
geluiden van onder meer ouders en personeel te horen dat niet alle extra
activiteiten te beschouwen zijn als waardevol voor het onderwijsproces.
Sommige scholen scoren sterk onder het gemiddelde. Op die scholen was er in
minstens één leerjaar sprake van een onderschrijding van de norm met 15 tot 30
procent. Dat betekent dat bij een op de acht scholen de onderwijstijd zodanig
onder de maat is, dat alleen zeer ingrijpende maatregelen kunnen leiden tot een
voldoen aan de wettelijke eisen. Verder was men op 43 procent van de scholen
men niet in staat de gerealiseerde onderwijstijd adequaat te verantwoorden.
Bij de opleidingen bve is van de 120 onderzochte opleidingen bij tien opleidingen
(8 procent) in minstens één leerjaar een tekort in de gerealiseerde onderwijstijd
vastgesteld. Aan dit resultaat is echter een groot aantal herstelactiviteiten
voorafgegaan. Na de eerste fase van het onderzoek was er bij 24 procent van de
opleidingen sprake van een tekort in de realisatie. In de fase van hoor en
wederhoor hebben negentien opleidingen (16 procent) zodanige herstelactiviteiten
uitgevoerd dat zij alsnog voldeden aan de norm. Enkele opleidingen hebben in die
periode meer dan honderd uur gecompenseerd. Bij tien opleidingen bleek dat zij in
eerste instantie niet in staat waren de onderwijstijd goed te verantwoorden. In het
kader van het hoor en wederhoor lukte ze dat alsnog.
Net als in vo, bleek ook in de sector bve dat opleidingen die in eerder onderzoek
onvoldoende zijn beoordeeld, het niet beter doen dan opleidingen die voor het
eerst zijn onderzocht.
Het feit dat 24 procent van de opleidingen zonder het onderzoek te weinig
onderwijstijd zou hebben gerealiseerd, is een kleine verbetering ten opzichte van
2006. Toen lag dat percentage op 28 procent. Aangezien er echter sprake is van
een representatieve steekproef, kan worden gesteld dat nog altijd een groot deel
van de opleidingen onvoldoende onderwijstijd realiseert. Bovendien zijn er, net als
bij vo, vraagtekens te plaatsen bij de onderwijskundige waarde van
verbeteractiviteiten die met name op het eind het jaar geconcentreerd zitten.
Evenals in 2006 bleek ook nu dat nieuwe, competentiegerichte opleidingen het niet
slechter doen dan de traditioneel vormgegeven opleidingen. Tenslotte, en dat was
een opvallende constatering, bleek zowel in vo als in bve dat opleidingen die in
2006 in het onderzoek hadden gezeten en toen onvoldoende waren beoordeeld, in
2007 niet beter presteerden dan de opleidingen in de representatieve steekproef.
Inleiding
In het onderzoek op vo-scholen naar de naleving van de wettelijke vereisten rond
onderwijstijd in het voorjaar van 2006 kwam de inspectie tot de conclusie dat
nagenoeg geen enkele school aan deze norm voldeed.
In het onderzoek naar het voldoen aan de 850-urennorm door bve-instellingen in
2006 kwamen de inspectie en de Auditdienst van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (AD) tot de conclusie dat ongeveer 28 procent van de
onderzochte opleidingen in enig leerjaar niet aan deze norm voldeed.
In de beleidsreactie van de minister op de resultaten van deze onderzoeken is
intensief toezicht door de inspectie en AD in het schooljaar 2006/2007 in het
vooruitzicht gesteld. Dit intensief toezicht bestond uit twee reeksen van
onderzoeken; een quick scan in het najaar van 2006 en een representatief
onderzoek aan het eind van het schooljaar (voorjaar 2007). Deze onderzoeken
richtten zich op de programmering en registratie (najaar) en uiteindelijk de
realisatie van de onderwijstijd (voorjaar). Indien opleidingen niet voldoen, moeten
de onderzoeken voldoende basis bieden voor sancties.
De resultaten van de najaarsonderzoeken in vo en bve zijn in februari 2007 aan de
Tweede Kamer gerapporteerd. De resultaten van het voorjaarsonderzoek worden
in dit rapport beschreven.
Doel van dit rapport is inzicht te verschaffen in de realisatie van de wettelijk
verplichte onderwijstijd op scholen voor voortgezet onderwijs en in de realisatie van
de 850-urennorm op bve-instellingen, in het cursusjaar 2006/2007.
Daartoe wordt in dit rapport antwoord gegeven op de volgende vraag:
· Hoeveel scholen respectievelijk opleidingen uit een steekproef hebben
voldoende of onvoldoende onderwijstijd gerealiseerd?
Ten behoeve van de te treffen sancties bij het realiseren van onvoldoende
onderwijstijd wordt deze onderzoeksvraag, indien er sprake is van tekortschieten,
opgesplitst in deelvragen:
· Hoeveel uur is er te weinig gerealiseerd?
· Voor hoeveel leerlingen/deelnemers geldt dit?
· Geeft het bevoegd gezag aan dat hierbij sprake is van overmacht vanwege in
relatie tot voorgaande jaren onverwacht hoge niet-voorzienbare lesuitval (door
ziekte van docenten en/of onvervulbare vacatures en/of anderszins)?
· Had de school/opleiding voor deze leerlingen/deelnemers ook al te weinig tijd
geprogrammeerd?
· Is de registratie van de lesuitval adequaat voor de school/opleiding om de
gerealiseerde onderwijstijd te kunnen verantwoorden?
· Heeft de school/opleiding al zicht op de geprogrammeerde onderwijstijd voor
het schooljaar 2007/2008 en zo ja, voldoet deze programmering naar de
mening van de school/opleiding aan de wettelijke vereisten?
· Wat zijn volgens informatie van de inspectie in het algemeen oorzaken van het
niet voldoen van scholen en opleidingen aan de wettelijke minimale
onderwijstijd (programmering/registratie/realisatie)?
· Wat voor (aanvullende) maatregelen ten aanzien van de invulling van de
onderwijstijd hebben scholen/opleidingen getroffen om te (gaan) voldoen aan de
wettelijke minimale onderwijstijd?
---
Dit rapport bevat een hoofdstuk over het onderzoek naar de onderwijstijd in het
voortgezet onderwijs (hoofdstuk 1) en een hoofdstuk over het onderzoek naar de
onderwijstijd in de instellingen voor beroeps- en volwasseneneducatie (hoofdstuk
2). Beide kennen dezelfde structuur, namelijk een beschrijving van inrichting en
uitvoering van het onderzoek, een beschrijving van de bevindingen in het
onderzoek en conclusies.
---
1 Onderwijstijd in de sector vo
1.1 Inrichting van het onderzoek
Overeenkomstig de gemaakte afspraken, strekte het onderzoek naar de naleving
van de wettelijke bepalingen rond de onderwijstijd zich in het voortgezet onderwijs
uit over 76 vestigingen. In deze lijst van 76 vestigingen zijn allereerst de veertien
vestigingen opgenomen die bij het inspectieonderzoek naar onderwijstijd in
november 2006 behoorden tot de groep scholen die onvoldoende onderwijstijd
hadden geprogrammeerd. De overige (62) vestigingen vormen een aselecte,
representatieve steekproef, getrokken uit het totaal van BRIN-nummers van
scholen/instellingen voor voortgezet onderwijs.
Voor elke school/vestiging bestond de te onderzoeken groep leerlingen waar
mogelijk uit 15 tot 20 procent van het aantal leerlingen van het totale BRIN-
nummer waar de vestiging onder valt. Voor dit percentage is gekozen om een
redelijke omvang van de onderzoeksgroep te hebben. Omdat een eventuele
financiële sanctie opgelegd moet kunnen worden op het niveau waarop de
bekostiging plaatsvindt, is gekozen voor een percentage van het totale BRIN-
nummer. Om aan deze selectie van de onderzoeksgroep te kunnen voldoen, is
binnen het BRIN-nummer een vestiging gekozen die meer dan de helft van de
totale populatie leerlingen omvat. Op deze vestiging is het genoemde percentage
leerlingen onderzocht. Hierbij gold, vanwege de tijdsinvestering van het onderzoek,
een ondergrens van 150 leerlingen en een bovengrens van 450 leerlingen.
Tijdens het onderzoek heeft de inspectie binnen de vestiging zo mogelijk één
opleiding (vmbo-basis, vmbo-kader, vmbo-gemengd/theoretisch, havo of vwo)
onderzocht. Zo nodig werd meer dan één opleiding geselecteerd om tot het
voornoemde percentage/onderzoeksgroep te komen. In ieder geval zijn twee
onderbouwklassen, twee bovenbouwklassen en een examenklas onderzocht. In de
bovenbouw havo/vwo werd binnen een te onderzoeken klas ten minste de
onderwijstijd van vijf leerlingen van ieder profiel onderzocht.
De inspectie had gepland dat voor de voorbereiding, uitvoering en afronding van
dit onderzoek (inclusief de rapportage naar de scholen en schoolbesturen en met
de vereiste hoor/wederhoor-procedure) per school een investering van twee dagen
moest worden gedaan. Daarbij was voor de uitvoering van het bezoek gemiddeld
per school vier uur gereserveerd. Bij de meeste vestigingen is deze tijdsinvestering
ruimschoots overschreden, met name doordat dat de uitvoering van het onderzoek
op de vestiging meer tijd in beslag heeft genomen dan oorspronkelijk gepland was.
1.2 Uitvoering van het onderzoek
De onderzoeken zijn op de 76 vestigingen uitgevoerd tussen 11 en 30 juni 2007,
met name in de twee na laatste schoolweek voor de aanvang van de
zomervakantie in de regio waar de vestiging zich bevindt.
De schoolbezoeken vonden onaangekondigd plaats, met dien verstande dat één
uur voor het begin van het bezoek de schoolleiding over de komst van de inspectie
is geïnformeerd.
Het onderzoek op de vestiging startte met een gesprek met de schoolleiding.
Hierbij kwamen als eerste de opzet van het onderzoek en de wijze waarop de
---
school zich verantwoordt over de geprogrammeerde en de gerealiseerde
onderwijstijd aan de orde. De inspectie heeft toegelicht dat het toezicht op
onderwijstijd als uitgangspunt heeft dat de school zich moet verantwoorden over
de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd. Dat betekent dat het aan de
school is om te berekenen, analyseren en laten zien hoeveel tijd er is gerealiseerd.
De inspectie is nagegaan of de verantwoording valide en betrouwbaar is. Kloppen
de berekeningen? Zijn de uitgevoerde en meegerekende onderwijsactiviteiten
activiteiten overeenkomstig de bepalingen in de wet? Tot welke conclusie over de
gerealiseerde uren leidt dit?
Na dit gesprek met de schoolleiding heeft de inspectie aan de hand van de
overzichten van de leerlingenaantallen per opleiding, leerjaar en klas (de
klassenlijsten) de definitieve onderzoeksgroep bepaald. Vervolgens is het
onderzoek gestart naar de schooldocumenten en registratiesystemen die inzage
geven in de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd met betrekking tot de
opleiding(en) en leerjaren die onderzocht zijn.
Aangezien het onderzoek zich richtte op de realisatie van de onderwijstijd in
klokuren, is, naast de roosters en de eigen verantwoording door de
school/instelling, indien mogelijk door middel van gesprekken met leerlingen
vastgesteld wat het realiteitsgehalte van de verantwoording door de school van de
urenrealisatie van de vestiging/opleiding is.
Als het niet mogelijk bleek om (examen)leerlingen te spreken en (mede) daardoor
eventueel de inspectie twijfelde aan de verantwoording door de school, dan is in de
rapportage opgenomen dat tijdens het onderzoek de inspectie niet met leerlingen
heeft kunnen spreken.
Als de school niet beschikte over een registratiesysteem van voldoende
deugdelijkheid, waardoor er geen voldoende zicht was op de incidentele lesuitval
en de verzuimregistratie (c.q. de aanwezigheidsregistratie van leerlingen bij de
onderscheiden onderwijsactiviteiten), dan heeft de inspectie de gerealiseerde
onderwijstijd niet kunnen vaststellen. Dat is in de rapportage vermeld.
Na afloop van het onderzoek op de school/vestiging heeft de inspectie een eerste
berekening gemaakt van de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd en
deze besproken met de schoolleiding. Daarbij heeft de inspectie aan de
schoolleiding de mogelijkheid geboden de bevindingen nader te becommentariëren
en onduidelijkheden van aanvullende informatie te voorzien.
De bevindingen en conclusies van het onderzoek zijn na afloop in de vorm van een
verslagbrief onderbouwd aan de school (schoolbestuur, kopie aan schoolleiding)
toegestuurd.
Daarbij is de school tien werkdagen de gelegenheid geboden daarop te reageren.
Bij afwezigheid van een reactie is deze brief als het definitieve rapport over het
onderzoek vastgesteld.
In de meeste gevallen heeft het schoolbestuur (binnen tien werkdagen) een reactie
gestuurd. De inspectie heeft de inhoud van de reactie onderzocht en beoordeeld,
en heeft in enkele gevallen het oordeel over onderwijstijd bijgesteld. Vervolgens is
de definitieve rapportagebrief aan het schoolbestuur en de schoolleiding gestuurd.
1.3 Resultaten van het onderzoek
In deze paragraaf worden allereerst de resultaten van het onderzoek naar de
geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd weergegeven, zo veel mogelijk in
tabelvorm. Vervolgens worden deze resultaten aangevuld met gegevens over de
10
achtergrond van de programmering, realisatie en registratie van de onderwijstijd.
Deze gegevens zijn eveneens door de inspectie tijdens het onderzoek verzameld.
Overeenkomstig de brief van de minister van OCW aan de instellingen voor
voortgezet onderwijs van 7 september 2006 (VO/OK/2006/33740) heeft de
inspectie de volgende criteria gehanteerd, waar onderwijsactiviteiten aan moeten
voldoen om te kunnen meetellen als onderwijstijd:
1. het moet gaan om begeleid onderwijs, dat wil zeggen dat de leerlingen
afdwingbaar aanspraak kunnen maken op begeleiding;
2. het onderwijs moet deel uitmaken van het door de school geplande en
voor alle leerlingen van een bepaalde stroom verplichte
onderwijsprogramma;
3. het onderwijs moet onder verantwoordelijkheid van een leraar worden
verzorgd, die op grond van de wet met die werkzaamheden mag worden
belast.
Bij de beoordeling van de geprogrammeerde onderwijstijd gaat de inspectie uit van
het geplande aantal uren onderwijstijd voor het schooljaar als geheel. Dat betekent
dat een school voldoende uren heeft gepland als na aftrek van de te voorziene,
structurele lesuitval het aantal uren op of boven de wettelijke vereisten uitkomt.
Structurele lesuitval is lesuitval die wordt veroorzaakt door proefwerkweken,
schoolexamens, studiedagen, rapportvergaderingen, jaaropening en jaarsluiting.
Het gaat hier om gebeurtenissen die vooraf zijn (te) voorzien en die ingecalculeerd
(kunnen) worden.
Bij de gerealiseerde onderwijstijd gaat het om de tijd die gebruikt is voor de
daadwerkelijk uitgevoerde onderwijsactiviteiten. Hierin is dus de incidentele
lesuitval verdisconteerd.
Voor de onderzochte 76 vestigingen is allereerst vastgesteld of de
geprogrammeerde en de gerealiseerde onderwijstijd in het schooljaar 2006-2007
voor de onderzochte leerlingen voldoet aan de wettelijke eisen.
De wettelijke minimumnormen voor de totale onderwijstijd zijn vanaf 1 augustus
2006 als volgt:
Onderbouw (leerjaar 1 en 2 vmbo, leerjaar 1 t/m 3 havo en
leerjaar 1 t/m 3 vwo) 1040 klokuren
Bovenbouw (leerjaar 3 vmbo, leerjaar 4 havo, leerjaar 4 en 5
vwo) 1000 klokuren
Examenjaar (leerjaar 4 vmbo, leerjaar 5 havo, leerjaar 6 vwo)
700 klokuren
Praktijkonderwijs (alle leerjaren) 1000 klokuren
Tijdens het onderzoek is de inspectie per school/vestiging nagegaan of de
onderzochte leerlingen overeenkomstig deze normen onderwijsactiviteiten en dus
onderwijstijd hebben ontvangen. Dit wordt weergegeven op drie niveaus:
· heeft deze vestiging de (onderzochte) leerlingen gemiddeld, over de
leerjaren heen, voldoende uren aangeboden?
· heeft deze vestiging de (onderzochte) leerlingen in ieder leerjaar
gemiddeld voldoende uren aangeboden?
· heeft deze vestiging de (onderzochte) leerlingen individueel bezien
voldoende uren aangeboden?
---
Allereerst wordt hieronder het resultaat weergegeven van het gemiddeld aantal
uren over de leerjaren heen. Hiertoe heeft de inspectie per onderzochte leerling
allereerst vastgesteld hoeveel uren de vestiging geprogrammeerd en gerealiseerd
heeft en hoeveel uren dat onder of boven de norm is. Vervolgens heeft de
inspectie daarvan per vestiging het gemiddelde genomen van alle onderzochte
leerlingen. Dat levert een gemiddelde op van het aantal uren per vestiging boven
of onder de norm.
Tabel 1.3a geeft een overzicht van het resultaat per vestiging, op basis van het
gewogen gemiddelde aantal uren geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd
per leerling. Dit resultaat beantwoordt de vraag of een leerling op deze vestiging
gemiddeld over de leerjaren heen voldoende onderwijstijd ontvangt.
Tabel 1.3a: Aantal vestigingen met gemiddeld per leerling voldoende geprogrammeerde en
gerealiseerde onderwijstijd
Aantal vestigingen Percentage
Voldoende geprogrammeerd 31 41%
Voldoende gerealiseerd 8 11%
Vervolgens heeft de inspectie het resultaat beoordeeld van het gemiddeld aantal
uren per leerjaar. Hiertoe heeft de inspectie het aantal uren per leerling gemiddeld
voor ieder afzonderlijk onderzocht leerjaar.
Tabel 1.3b geeft een overzicht van het resultaat, als gekeken wordt naar de
onderzochte leerjaren. Hiermee wordt de vraag beantwoord of de leerlingen
gemiddeld genomen in ieder leerjaar voldoende onderwijstijd ontvangen.
Tabel 1.3b: Aantal vestigingen met gemiddeld per leerling voldoende geprogrammeerde en
gerealiseerde onderwijstijd voor alle (onderzochte) leerjaren
Aantal vestigingen Percentage
Voldoende geprogrammeerd 16 21%
Voldoende gerealiseerd 5 7%
Op 33 scholen (43 procent) waren tijdens het onderzoek onvoldoende
verantwoordingsgegevens aanwezig om de gerealiseerde onderwijstijd te kunnen
bepalen.
Van de scholen die niet aan de geprogrammeerde onderwijstijd voldoen, heeft 47
procent zijn gerealiseerde onderwijstijd niet verantwoord. In de meeste gevallen is
het tekort van de gerealiseerde onderwijstijd groter dan dat van de
geprogrammeerde tijd. Gemiddeld worden er 46 uren minder gerealiseerd dan
geprogrammeerd (bijna 5 procent van de geprogrammeerde tijd).
Op één vestiging was in de bovenbouw in ieder leerjaar weliswaar gemiddeld
voldoende onderwijstijd geprogrammeerd, maar dat gold niet voor de leerlingen
van ieder profiel. Dat betekent dat, strikt genomen, op vijftien vestigingen (20
procent) van de scholen voor iedere onderzochte leerling voldoende onderwijstijd
was geprogrammeerd.
Het onderzoek is uitgevoerd op veertien vestigingen die bij het inspectieonderzoek
naar onderwijstijd in november 2006 behoorden tot de groep scholen die
onvoldoende onderwijstijd hadden geprogrammeerd en op 62 vestigingen die
tezamen een aselecte, representatieve steekproef vormen. Zij zijn getrokken uit het
totaal van BRIN-nummers van scholen/instellingen voor voortgezet onderwijs.
In Tabel 1.3c zijn de resultaten van het onderzoek uitgesplitst naar de beide
onderdelen van de onderzoeksgroep. De tabel laat zien dat de situatie op de
veertien vestigingen uit het onderzoek van 2006 beslist niet positiever is dan op de
scholen uit de steekproef.
12
Op geen enkele van de veertien vestigingen kon worden vastgesteld dat de
desbetreffende school voldoende onderwijstijd heeft gerealiseerd; in de helft van
de gevallen werd dit veroorzaakt door het ontbreken van voldoende
verantwoordingsgegevens.
Bij de geprogrammeerde onderwijstijd van deze veertien vestigingen moet worden
aangetekend dat op bijna alle vestigingen vooruitgang is geboekt en dat op zes
van de dertien vestigingen met een onvoldoende resultaat, de onderschrijding
minimaal was (minder dan twintig uren) en/of beperkt bleef tot één leerjaar.
Tabel 1.3c: Aantal vestigingen met voldoende geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd voor
alle (onderzochte) leerlingen,uitgesplitst naar onderdelen van de onderzoeksgroep.
Gehele Vestigingen uit Vestigingen uit
onderzoeksgroep onderzoek 2006 steekproef
(n = 76) (n = 14) (n = 62)
n % n % n %
Voldoende geprogrammeerd 15 20 1 7 14 23
Voldoende gerealiseerd 5 7 0 0 5 8
In Tabel 1.3d is te zien dat de onderzochte scholen gemiddeld over de leerjaren
achttien uur te weinig onderwijstijd programmeren en 52 uur onderwijstijd te weinig
realiseren. Dit laatste betreft minder leerlingen en is minder betrouwbaar, omdat 33
van de 76 scholen hun gerealiseerde onderwijstijd niet kunnen verantwoorden. Het
grootste geconstateerde (gemiddelde) tekort aan geprogrammeerde onderwijstijd
op een school is 261 uur, maar er is ook een school die gemiddeld over de
leerjaren 84 uur meer heeft geprogrammeerd dan wettelijk vereist is.
Tabel 1.3d: Gemiddeld verschil van de gemiddelde geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd
met de norm
Aantal
onderzochte
leerlingen Minimum Maximum Gemiddeld
Verschil geprogrammeerd - norm 26388 -261 84 -18
Verschil gerealiseerd - norm 15910 -200 58 -52
Zoals in Tabel 1.3e is te zien, wordt in de leerjaren 1 en 2 gemiddeld 35 uur te
weinig tijd geprogrammeerd. In leerjaar 3 van havo en vwo is dit tekort groter
(respectievelijk 57 en 71 uur tekort). In de bovenbouw zijn de tekorten voor vmbo,
havo en vwo respectievelijk 15, 62 en 30 uur. In het examenjaar wordt voor vmbo
en vwo gemiddeld meer dan de 700 uur geprogrammeerd die wettelijk vereist is;
voor vmbo zelfs 140 uur meer. Havo komt gemiddeld op vrijwel 700 uur uit. In het
praktijkonderwijs wordt gemiddeld meer onderwijstijd geprogrammeerd (en
gerealiseerd) dan de 1000 uur per jaar die wettelijk vereist is.
Tabel 1.3e: Gemiddelde geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd per schoolsoort uitgesplitst
naar onderbouw, bovenbouw en examenjaar
Normuren Geprogrammeerd Gerealiseerd
+/- +/-
Brugklas (1040 uur) 1005 -35 949 -91
Praktijkonderwijs (1000 uur) 1058 +58 1029 +29
vmbo Bovenbouw (1000 uur) 985 -15 902 -98
Examenklas (700 uur) 840 +140 834 +134
havo Leerjaar 3 (1040 uur) 983 -57 925 -115
Bovenbouw (1000 uur) 938 -62 938 -62
Examenklas (700 uur) 699 -1 706 +6
vwo Leerjaar 3 (1040 uur) 969 -71 908 -132
Bovenbouw (1000 uur) 970 -30 915 -85
Examenklas (700 uur) 756 +56 758 +58
13
Voor havo en vwo zijn de gemiddelde verschillen met de norm uitgesplitst naar
profiel (zie tabel 1.3f). Hierbij moet worden aangetekend dat vanwege de gekozen
steekproef/onderzoeksgroep niet op iedere school uit het onderzoek alle profielen
zijn betrokken. Deze gegevens moeten daarom met een iets minder grote
betrouwbaarheid worden gepresenteerd, omdat ze gebaseerd zijn op minder grote
aantallen leerlingen.
Het grootste gemiddelde verschil doet zich voor bij het Natuur en Techniek profiel
(NT-profiel) in het vwo (143 uur tekort), gevolgd door het Cultuur en Maatschappij
profiel (CM-profiel) in vwo (74 uur tekort) en havo (35 uur tekort). Voor de andere
profielen zijn er geen tekorten.
Tabel 1.3f: Gemiddeld verschil met de norm voor havo en vwo, uitgesplitst naar profiel
Profiel Geprogrammeerd
havo Cultuur en Maatschappij -35
Economie en Maatschappij 3
Natuur en Gezondheid -1
Natuur en Techniek -3
vwo Cultuur en Maatschappij -74
Economie en Maatschappij -7
Natuur en Gezondheid -1
Natuur en Techniek -143
In tabel 1.3a is aangegeven op hoeveel vestigingen uit het onderzoek een leerling
gemiddeld over de leerjaren heen voldoende onderwijstijd heeft ontvangen. In
tabel 1.3g is dit resultaat nader uitgewerkt, door een categorisering van de
vestigingen uit het onderzoek naar het aantal uren onderwijstijd per gemiddelde
leerling in vergelijking met de wettelijke norm op schoolniveau. Hierbij is het
gemiddelde verschil per school als uitgangspunt genomen, dus de (positieve én
negatieve) resultaten van de afzonderlijke leerlingen en de gemiddeldes van de
afzonderlijke leerjaren zijn samengenomen.
Uit dit overzicht blijkt dat de scholen nagenoeg evenwichtig over de verschillende
categorieën zijn verdeeld. Dat betekent dat er weliswaar scholen
zijn met extreme scores, maar dat het gemiddelde niet louter wordt bepaald door
de extremen.
Tabel 1.3g: Categorisering van verschillen tussen geprogrammeerde tijd en de norm
N Percentage
-50 tot -20 uur 14 18,4
-20 tot 0 uur 15 19,7
0 tot 25 uur 15 19,7
>=25 uur 16 21,1
Totaal 76 100,0
1.4 Toelichting op de resultaten
Tijdens het onderzoek heeft de inspectie tevens gegevens verzameld over de
achtergrond van de programmering, realisatie en registratie van de onderwijstijd.
Deze gegevens worden hieronder in enkele rubrieken weergegeven.
Kenmerken van scholen met voldoende gerealiseerde en/of geprogrammeerde
onderwijstijd
Uit de gegevens die bij de inspectie bekend zijn, zijn allereerst de volgende
kenmerken van scholen met voldoende onderwijstijd af te leiden:
14
· het gemiddeld aantal lessen per week op deze scholen ligt hoger dan het
gemiddelde op andere scholen: 33 of meer lessen van vijftig minuten (of
een equivalent daarvan) in de onderbouw is geen uitzondering;
· de incidentele lesuitval wordt systematisch opgevangen (zij het soms door
`duale studenten');
· de incidentele lesuitval wordt nauwkeurig geregistreerd; diverse scholen
melden de invoer van nieuwe registratiesystemen om de uitval beter te
kunnen monitoren en registreren;
· de aanwezigheid van leerlingen wordt nauwkeurig geregistreerd ook
ingeval van `verplichte keuzevakken' (pluslessen, verdiepingslessen, hulp-
en steunklassen, begeleid werken in open leercentrum); voor deze
aanwezigheidsregistratie worden ook vaak digitale systemen gebruikt;
· de begeleide activiteiten buiten de reguliere lessen om worden zorgvuldig
geregistreerd en vereisen ook aanwezigheidsplicht (introductiekamp,
projectweek, afscheid schooljaar, huiswerkbegeleiding);
· bij activiteiten als introductiekamp of werkweken wordt voor leerlingen die
niet meegaan een alternatief programma geboden;
· het schoolbeleid ten aanzien van onderwijstijd is geëxpliciteerd en op
papier gezet.
Praktijkscholen nemen een aparte plaats in. Voor deze scholen geldt een minder
zware eis (ieder leerjaar 1000 uur) en er is over het algemeen standaard voorzien
in vervanging bij dreigende lesuitval. Een praktijkschool meldt bijvoorbeeld dat op
deze school gekozen is voor een systeem waarbij alle medewerkers ingezet
worden in de begeleiding van groepen. Bij uitval kan daardoor altijd een
verantwoorde oplossing worden gevonden. Registratie van incidentele lesuitval is
daarom eigenlijk niet nodig (maar deze heeft de school wel). Alle vergaderingen,
scholing, enzovoorts vinden buiten lestijd plaats of er wordt door docenten
vervangen.
Naast de twee praktijkscholen die geheel voldoen aan de eisen voor onderwijstijd
zijn er ook enkele praktijkscholen die erg dicht bij de norm zitten.
De scholen die niet zo'n grote overschrijding hebben of aan de maat zijn, worden
daarnaast over het algemeen gekenmerkt door het nemen van organisatorische
maatregelen en door een gericht en gecontroleerd inzetten van extra activiteiten
naast de gewone lesuren om de onderwijstijd te vergroten. Als gerichte
maatregelen en extra activiteiten die leiden tot een uitbreiding van de onderwijstijd
worden gemeld:
· activiteiten voor leerlingen die passen binnen de nieuwe definitie van
onderwijstijd, naast de `gewone' lessen:
o brugklaskamp,
o inhoudelijke invulling van ophalen/bespreken rapporten,
o maatschappelijke stage,
o `profielreizen' waarin doeltaal wordt gesproken;
· terugbrengen of verplaatsen van rapportvergaderingen;
· de openingsbijeenkomst voor het personeel niet op een lesdag plannen;
· geen Sinterklaasactiviteiten meer, in plaats daarvan lesactiviteiten;
· de toetsweken in aantal terugbrengen; lesactiviteiten invoeren tijdens
toetsweken;
· het aantal studiedagen verminderen;
· het aantal activiteitenweken terugbrengen;
· langer doorgaan aan het einde van het schooljaar met lesactiviteiten;
· eerder beginnen in van het schooljaar (`dinsdag in plaats van woensdag',
`al op maandag');
15
· een school vermeldt dat het personeel in de laatste vakantieweek al
bijeenkomt voor de voorbereidende werkzaamheden;
· de lesuitval gericht bestrijden door minder verlof toe te staan en door
invallers te regelen; soms worden invallessen al ingeroosterd;
· het verzorgen van een extra aanbod aan leerlingen, soms modulair.
Redenen voor onderschrijding/overmacht
Op scholen die niet voldoen aan de wettelijke norm heeft de inspectie aan de
schoolleiding gevraagd of er specifieke redenen waren voor de onderschrijding.
Hierbij gaven de schoolleiders met name de volgende redenen:
· Vooral de scholen in de noordelijke regio vestigden er de aandacht op dat,
door de vakantiespreiding zij in 2006/2007, zij een schooljaar hadden met
één week minder; zij voeren dat als verklaring aan voor het verschil tussen
geprogrammeerde en gerealiseerde tijd; de scholen zijn uitgegaan van een
schoolperiode van veertig schoolweken, terwijl dat er in 2006/2007 39 zijn.
In tabel 1.4 wordt het verband weergegeven tussen het tekort aan
geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd met de regio's.
Regio Noord had in het schooljaar 2006/2007 de minste schoolweken (39)
en regio Midden de meeste (41). De regio's verschillen significant van
elkaar wat betreft het tekort aan geprogrammeerde onderwijstijd. Deze
resultaten bevestigen dat de vakantiespreiding invloed heeft op het aantal
geprogrammeerde uren.
Tabel 1.4: Het tekort aan geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd naar regio
Regio Schoolweken Geprogrammeerd Gerealiseerd
in 2006/2007
Noord 1 week minder -28,6 -64,6
Midden 1 week meer -2,7 -31,5
Zuid neutraal -18,3 -36,7
· Veel schoolleiders noemden financiële beperkingen als reden voor de
onderschrijding. Hierbij wordt met name vervanging apart genoemd: 2
procent vergoeding bij gemiddeld 5 procent ziekte.
· Ook wordt de vrees voor werkdrukverhoging voor de docenten geuit, zowel
bij toename van het aantal contacturen als bij vergroting van het aantal
leerlingen per klas. Hierbij wordt door veel schoolleiders gewezen op de
CAO voor het voortgezet onderwijs. Hierin staat opgenomen dat de lestaak
voor docenten maximaal 750 klokuren dient te bedragen, bij het maximum
van 25 lesuren (21 klokuren) per week. Hiermee kan een docent maar 36
schoolweken worden ingezet voor lesgevende taken.
· Bovendien verwijzen schoolleiders naar de onderzoeken (met name van
OECD) waaruit blijkt dat docenten in Nederland op dit moment al meer
uren lesgeven dan docenten in de ons omringende landen.
· In aansluiting daarop: enkele scholen melden dat zij de wettelijke norm
voor het aantal uren onderwijs dat leerlingen moeten ontvangen, met name
in de onderbouw, te hoog vinden. Zij verwijzen daarbij ook naar het OESO-
rapport waaruit blijkt dat de wettelijke eis in Nederland in de onderbouw
veel hoger ligt dan het gemiddelde (van 894 uren) voor leerlingen van 12
tot 14 jaar in de landen om ons heen.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de CAO VO 2006-2007 de mogelijkheid biedt om in en na
overleg met de MR tot een andere verdeling van de werkzaamheden binnen het taakbeleid te komen
dan hier is geschetst.
16
· Verder wordt door veel schoolleiders (met name bij scholen die voor de
tweede maal zijn bezocht) aangegeven dat binnen een schooljaar moeilijk
het onderwijsconcept zodanig aangepast kan worden, dat aan de wettelijke
verplichtingen aangaande onderwijstijd kan worden voldaan. Deze
schoolleiders geven aan dat dit wel in een komend schooljaar gerealiseerd
zal worden, maar dat nu de voorbereidingstijd te kort was.
· Sommige scholen bepleiten een cohort-benadering, waarbij tekorten in
enig jaar gecompenseerd worden door een overschot aan uren in een
ander jaar.
· Een paar scholen merken expliciet op geen relatie te zien tussen
onderwijskwaliteit en onderwijstijd.
Daarom heeft de inspectie de relatie tussen de onderwijskwaliteit en de
onderschrijding van de urennorm voor geprogrammeerde en gerealiseerde
onderwijstijd onderzocht. Hierbij zijn kernindicatoren uit het
waarderingskader van de inspectie gebruikt als maat voor kwaliteit. Zowel
de geprogrammeerde als de gerealiseerde onderwijstijd is significant
positief gecorreleerd met kwaliteit, wat betekent dat meer onderwijstijd
gemiddeld met een betere kwaliteit van het onderwijsproces samenhangt.
· Ook zijn er scholen die aanvoeren dat zij veel activiteiten naast de
reguliere lessen uitvoeren (steunlessen, theater, sport) die nu niet
meegerekend worden omdat zij niet voor alle leerlingen verplicht zijn of
waarbij de aanwezigheid van leerlingen niet geregistreerd wordt.
Registratiesystemen en planning volgend schooljaar
Veel scholen geven aan dat zij werken aan een goed (digitaal) registratiesysteem,
zodat zij vanaf volgend cursusjaar goed de lesuitval en het schoolverzuim kunnen
volgen. Een aantal scholen is daar al vanaf 1 januari 2007 of december 2006 mee
begonnen, maar konden de gegevens voor het hele afgelopen schooljaar nog niet
presenteren.
Eén school meldt dat zij volgend jaar een digitaal pakket voor de bovenbouw gaat
invoeren, waaruit meteen blijkt of een bovenbouwleerling te weinig onderwijstijd
heeft, zodat dit dan kan worden gecorrigeerd.
Vrijwel alle scholen geven aan dat zij volgend jaar meer uren gaan geven; één
school geeft concreet aan in de onderbouw 34 lesuren van vijftig minuten te gaan
programmeren. Een ander geeft aan in de onderbouw 1071 uur, in de bovenbouw
1030 uur en de examenklassen 720 uur te gaan programmeren.
Over het algemeen zijn de gevraagde leerlingen mild over de incidentele lesuitval
(`wordt vaak vervangen') en over spijbelen (`wordt gewoonlijk goed gecontroleerd
en duidelijk bestraft'). Er zijn wel uitzonderingen. De leerlingen van één school
melden bijvoorbeeld dat ze drie maanden geen lessen natuurkunde, scheikunde
en wiskunde hebben gekregen wegens ziekte van docent.
1.5 Conclusies
In het schooljaar 2006/2007 hebben nagenoeg alle scholen voor voortgezet
onderwijs veel inspanningen geleverd om (alsnog) te voldoen aan de wettelijke
vereisten aangaande de onderwijstijd. Dat is de inspectie zowel in de gesprekken
tijdens het onderzoek als vanuit andere signalen gebleken.
17
Deze inspanningen hebben echter vooralsnog niet geleid tot een duidelijke
progressie in het voldoen aan de wettelijke norm.
In het voorjaarsonderzoek 2007 van de inspectie bleek dat een op de vijf scholen
voldoende onderwijstijd had geprogrammeerd en dat een op de vijftien scholen
voldoende onderwijstijd heeft gerealiseerd.
Deze uitkomsten komen overeen met de resultaten van eerdere onderzoeken van
de inspectie naar de onderwijstijd. Bij het voorjaarsonderzoek 2006 voldeed
nagenoeg geen enkele school aan wettelijke vereisten aangaande de
gerealiseerde onderwijstijd. Bij het najaarsonderzoek 2006 had in eerste instantie
24 procent van de scholen voldoende onderwijstijd geprogrammeerd; pas na een
herstelperiode voldeed 44 procent van de scholen, bij het onderzoek waarover hier
wordt gerapporteerd was er geen herstelperiode.
De resultaten geven enerzijds nog geen aanleiding tot tevredenheid, omdat de
evident aanwezige inspanningen van de scholen nog niet tot voldoende rendement
in relatie tot de wettelijke vereistenblijken te hebben geleid.
Daar staat anderzijds evenwel tegenover dat op nagenoeg alle scholen voor
voortgezet onderwijs maatregelen zijn genomen om de onderwijstijd uit te breiden.
Zo is bijvoorbeeld op de meeste scholen het aantal lesvrije dagen voorafgaand aan
de zomervakantie ten opzichte van 2006 afgenomen. En op veel scholen wordt
discussie gevoerd over het aantal proefwerkweken en over de mogelijkheid om
scholingen en vergaderingen buiten lestijd te plannen. De inspectie bereiken
duidelijke signalen dat scholen bewust(er) omgaan met extra-curriculaire
activiteiten. Op de (veertien) scholen die zowel in het najaarsonderzoek 2006 als in
het voorjaarsonderzoek 2007 door de inspectie zijn onderzocht, is op nagenoeg
alle scholen vooruitgang geboekt in de geprogrammeerde onderwijstijd, maar op
geen van deze scholen is voldoende onderwijstijd gerealiseerd.
Daarnaast hebben de meeste scholen ook een verbetering aangebracht in de
registratie van de lesuitval. Deze verbeteringen zijn evenwel vaak gedurende het
schooljaar 2006/2007 aangebracht, waardoor de meerwaarde nog niet kon worden
betrokken bij de beoordeling in dit onderzoek en pas volgend schooljaar zal blijken.
Het voortgezet onderwijs is op het punt van de onderwijstijd wel duidelijk in
ontwikkeling, maar dat leidt nog niet tot een significant hoger percentage scholen
dat aan de wettelijke eisen voldoet. Hiervoor is het nodig, zo geven schoolleiders
en schoolbesturen aan, om ingrijpender veranderingen, ook in het
onderwijsconcept, door te voeren; daarvoor heeft het voortgezet onderwijs meer
tijd nodig.
Daarbij dient een kanttekening te worden geplaatst bij een aantal getroffen
maatregelen. Op diverse manieren hebben de inspectie signalen bereikt dat zowel
docenten als ouders en leerlingen ontevreden zijn over een aantal van de
genomen maatregelen. De docenten geven met name aan dat de maatregelen een
ad hockarakter hebben en eenzijdig neerkomen op een vergroting van de
werkdruk, doordat zij meer lessen moeten gaan verzorgen. Bovendien zijn zij
ontevreden over het feit dat zij minder in de gelegenheid worden gesteld om
scholingsactiviteiten (onder schooltijd) te volgen. En ze wijzen erop dat in hun ogen
de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat, omdat waardevolle activiteiten als
mentorbegeleiding en speciale zorg worden afgeschaft. Dit gebeurt omdat deze
activiteiten niet voor alle leerlingen bestemd zijn en daarom ook niet voor alle
leerlingen kunnen worden meegeteld bij de onderwijstijd.
Ouders en leerlingen bestempelen een aantal maatregelen als `onzinnige
activiteiten', waarbij bijvoorbeeld een grote groep leerlingen zonder goede
begeleiding en zonder gerichte opdrachten zelfstandig moet werken. Zij wijzen -
naar de mening van de inspectie - terecht op het belang van voldoende
kwalitatieve contactmomenten met en begeleiding van docenten.
18
Bovendien vragen zij aandacht voor het evidente belang van een systematische,
kwalitatieve invulling van lesuitval, zeker bij langdurig verzuim van een docent.
Op een aantal scholen is de situatie rond de onderwijstijd aanmerkelijk zorgelijker
dan gemiddeld. De inspectie heeft op een zestal scholen geconstateerd dat in
meer dan één leerjaar sprake was van meer dan ongeveer 15 procent
onderschrijding van de gerealiseerde onderwijstijd, met een maximum van meer
dan 30 procent. Bovendien vertoonde de geprogrammeerde onderwijstijd op nog
eens vier van de scholen waar de gerealiseerde tijd niet kon worden vastgesteld,
eenzelfde patroon. Dat betekent dat bij een op de acht scholen de onderwijstijd
zodanig onder de maat is (een tekort aan aangeboden lestijd binnen een leerjaar
van 150 tot 300 uur), dat alleen zeer ingrijpende maatregelen kunnen leiden tot
een voldoen aan de wettelijke eisen.
Op 43 procent van de onderzochte scholen heeft de inspectie de gerealiseerde
onderwijstijd niet kunnen beoordelen. De verantwoordingsdocumenten over de
gerealiseerde onderwijstijd van de scholen bleken onvoldoende valide en
betrouwbaar om tot een oordeel te komen. Oorzaken hiervoor zijn voornamelijk te
vinden in een voor dit doel niet adequate registratie van de lesuitval. Sommige
scholen hadden geen of geen deugdelijke registratie. In een aantal gevallen
gebruikten de scholen hiervoor weliswaar een (digitaal) systeem voor het
bijhouden van de lesuitval, maar dit systeem bleek niet in staat om op
leerlingniveau/klasniveau te laten zien hoeveel uren onderwijs er waren
gerealiseerd. Op andere scholen was het systeem in beginsel toereikend, maar
werd het niet gebruikt om een inzichtelijke verantwoording te maken (in ieder geval
niet in de periode van het onderzoek, inclusief de termijn van hoor en wederhoor).
Dit betekent dat bij veel scholen zich een knelpunt op dit onderwerp voordoet wat
betreft de horizontale en verticale verantwoording.
Veel scholen voor voortgezet onderwijs hebben, ondanks reeds geleverde
inspanningen, nog een grote slag te maken om tot een planning en uitvoering van
onderwijsactiviteiten te komen die leidt tot een voldoen aan de wettelijke eisen
aangaande de onderwijstijd.
Daarbij zal het overigens ook van belang zijn de kwaliteit van de
onderwijsactiviteiten zorgvuldig te bewaken. Onderzoek wijst uit dat meer
onderwijstijd alleen tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs leidt als die
tijd, zowel de reeds geplande als de alsnog toegevoegde, inhoudelijk goed wordt
benut.
In dat verband ziet de inspectie ook in dit onderzoek, evenals in het
najaarsonderzoek 2006, dat veel scholen op een kwalitatieve manier gebruik
maken van de (nieuwe) definitie van onderwijstijd om voldoende onderwijstijd te
realiseren, door wenselijke, toegestane maatregelen op organisatorisch terrein te
nemen. Voorbeelden hiervan zijn:
· het aantal lesvrije dagen aan begin en einde schooljaar inkorten;
· het aantal proefwerkweken inkrimpen;
· scholingen en vergaderingen buiten lestijd plannen;
· bewust(er) omgaan met extra-curriculaire activiteiten als theaterbezoek.
Daar staat tegenover dat er ook scholen zijn die maatregelen nemen die weliswaar
binnen de definitie van onderwijstijd vallen, maar waarvan docenten, leerlingen en
ouders zich afvragen of ze bevorderlijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs.
Voorbeelden hiervan zijn:
· werkweken afschaffen;
19
· docenten niet meer inschrijven voor professionaliseringsactiviteiten;
· de extra zorg voor een deel van de leerlingen onder schooltijd afschaffen
(omdat die zorg niet aan alle leerlingen wordt aangeboden en daarom niet
meetelt als onderwijstijd voor alle leerlingen).
Enkele scholen hebben zich in de afgelopen periode laten verleiden tot
ongewenste en niet-toegestane maatregelen, die door de inspectie ook niet zijn
geaccepteerd als onderwijstijd en waarover met name klachten van leerlingen zijn
binnengekomen. Voorbeelden hiervan zijn:
· huiswerktijd meerekenen als onderwijstijd, met de mogelijkheid om gedurende
die tijd met de docent te mailen (soms `distant learning' of `e-learning'
genoemd);
· activiteiten die niet voor alle leerlingen bedoeld zijn, meerekenen (zoals
musicals, sporttoernooien, koffieschenken op ouderavonden);
· leerlingen verplichten tot deelname aan vrijwillige huiswerkbegeleiding.
De meeste moeite bleken leerlingen te hebben met de maatregel waarbij veel
tussenuren worden gecreëerd. In die tussenuren werkt een grote groep van te veel
leerlingen zonder goede begeleiding en zonder gerichte opdrachten zelfstandig
aan opdrachten.
20
21
2 Onderwijstijd in de sector bve
2.1 Inrichting van het onderzoek
Op grond van de afspraken die daarover waren gemaakt, strekte het onderzoek
zich uit over 120 opleidingen. Uit alle opleidingen zijn er negentig gekozen, die een
aselecte steekproef vormen. Op deze manier wordt een representatief beeld
gegeven van de onderwijstijd in het mbo als geheel. Dertig opleidingen zijn in
eerder onderzoek (voorjaar en najaar 2006) als onvoldoende uit de bus gekomen.
Deze groep van dertig was uiteraard niet representatief. De groep van negentig
opleidingen was representatief voor sectoren en onderwijsniveaus en correleerde
naar omvang significant met de omvang van de instellingen waarbij zij werden
onderzocht.
Omdat het bij bve-instellingen niet is voorgeschreven het onderwijs op een
bepaalde vestiging uit te voeren, was bij het onaangekondigde onderzoek niet altijd
zeker dat de gekozen opleiding op de gekozen locatie werd verzorgd. Voor die
situaties was aan de onderzoeksteams de instructie meegegeven ter plaatse een
andere opleiding te kiezen van zoveel mogelijk vergelijkbare karakteristieken. Op
die manier bleef het representatieve karakter van het onderzoek intact.
De eerste fase van het onderzoek was begroot op circa een halve dag
onderzoekstijd per opleiding in situ. Bij opleidingen waarbij het plannings- en
verantwoordingsmateriaal moeilijk te krijgen was, is die tijd vaak ruimschoots
overtreden. In een aantal gevallen is in het kader van hoor en wederhoor nog extra
materiaal toegezonden om aanvullende uren te verantwoorden en heeft
herhalingsonderzoek plaatsgevonden om herstelactiviteiten te controleren.
2.2 Uitvoering van het onderzoek
Het onderzoek is in eerste aanleg uitgevoerd in de periode tussen 1 mei en 8 juni
2007. In die periode zijn 120 opleidingen onderzocht bij 65 instellingen. Al deze
onderzoeken vonden onaangekondigd plaats. Dit hield in dat het college van
bestuur of de directie van de instelling ongeveer één uur voor aanvang telefonisch
door de inspectie op de hoogte werd gesteld van het onderzoek en de opleiding en
locatie. Het onderzoek werd vervolgens door een inspecteur en een auditor
gezamenlijk uitgevoerd.
Het onderzoek startte met de vraag aan de leiding van de opleiding een aantal
documenten over de opleiding op te leveren. Dit waren gebruikelijke documenten
als jaarroosters, weekroosters, onderwijs- en examenregeling, enzovoorts. Deze
documenten vormden de basis van de calculaties die noodzakelijk zijn om de
onderwijstijd te bepalen. Naast het documentenonderzoek, dat door inspecteur en
auditor gezamenlijk werd gedaan, bezocht de inspecteur enkele lessen en sprak
met deelnemers die op dat moment aanwezig waren. De informatie uit die
waarnemingen werd gebruikt om de documentatie over de opleiding beter te
kunnen duiden.
De werkwijze bij de beoordeling bestond allereerst uit een calculatie op basis van
jaarplanningen en lesroosters, de zogenaamde geprogrammeerde tijd. Deze
geprogrammeerde tijd is gecorrigeerd voor evidente onjuistheden, als het
meetellen van feestdagen, toets- en bufferweken voor volle weken, enzovoorts.
---
Mede op grond van de informatie van deelnemers, ziekteadministratie van
personeel, informatie uit studievoortgangssystemen en aanwezigheidsregistraties
van deelnemers is vervolgens gecorrigeerd voor de feitelijke realisatie van de uren.
Daarbij is speciale aandacht besteed aan de zelfstandige uren onder bevoegde
begeleiding en verantwoordelijkheid van de instelling. Waar op grond van
informatie uit rooster en planning bij sommige uren twijfel bestond aan de invulling
van die verantwoordelijkheid, is dat in eerste instantie bij deelnemers nagetrokken.
Indien dat geen eenduidig positief beeld opleverde, is vervolgens in de
studievoortgangs- en aanwezigheidsadministratie gezocht naar ondersteunende
informatie om de uren al dan niet mee te kunnen tellen.
Na afloop van dit deel van het onderzoek hebben inspecteur en auditor een eerste
berekening gemaakt van de bevonden urenaantallen en deze besproken met de
leiding van de opleiding. Daarbij werd de mogelijkheid geboden de bevindingen
nader te becommentariëren en onduidelijkheden van aanvullende informatie te
voorzien.
De bevindingen en conclusies van het onderzoek zijn na afloop via een brief aan
de instelling toegestuurd. Daarbij is de instelling tien werkdagen de gelegenheid
geboden daarop te reageren. Bij afwezigheid van een reactie is deze brief als het
definitieve rapport over het onderzoek vastgesteld.
Alle reacties, waaruit bleek dat men het niet eens was met de beoordeling in eerste
termijn of waarin herstelmaatregelen werden aangekondigd, hebben geleid tot een
heronderzoek van de eerder onderzochte opleiding. Dit heronderzoek is door de
inspecteur alleen gedaan en richtte zich op de door de instelling opgevoerde
punten. Waar het enkel ging om nadere verduidelijking en onderbouwing van de
instelling, is dat onderzoek op basis van aanvullende documenten uitgevoerd.
Waar dat echter nodig was, en dat gold in elk geval in die situaties waarbij sprake
was van herstelactiviteiten, heeft ook extra onderzoek in de instelling
plaatsgevonden. In bijna de helft van de gevallen was namelijk sprake
herstelactiviteiten. Daarbij heeft een controlebezoek aan de opleiding
plaatsgevonden om vast te stellen of de voorziene extra activiteiten ook
daadwerkelijk werden uitgevoerd en is opnieuw met deelnemers gesproken. Een
groot deel van deze heronderzoeken heeft eveneens onaangekondigd
plaatsgevonden, op een tijdstip waarop de aangekondigde herstelactiviteiten
waren voorzien.
Na afloop van het heronderzoek is het definitieve rapport van het onderzoek bij de
opleiding vastgesteld, eveneens in de vorm van een brief.
2.3 Resultaten van het onderzoek
In de eerste fase van het onderzoek zijn voor 120 opleidingen bij 65 instellingen
urenaantallen vastgesteld. Daarvan waren er, zoals vermeld, negentig die een
representatieve steekproef vormden en dertig die behoorden tot opleidingen die
eerder als onvoldoende waren beoordeeld. Er hebben zich enkele verschuivingen
voorgedaan in de oorspronkelijk geplande aantallen door twee zaken. Vijf
geselecteerde opleidingen werden verzorgd door niet-bekostigde instellingen in het
onderzoek. Daar werd geen voltijdopleiding uitgevoerd of was er in elk geval geen
sprake van deelnemers met studiefinanciering. In dat geval hoeft de opleiding niet
te voldoen aan de 850-urennorm. Dit was, door het onaangekondigde karakter van
het onderzoek, vooraf niet te bepalen en leidde tot een vermindering van het aantal
inhoudelijk onderzochte opleidingen.
23
Verder was bij een deel van de bekostigde opleidingen sprake van een combinatie
van oude en nieuwe opleidingen. Oude opleidingen groeien geleidelijk uit (alleen
de hogere leerjaren worden nog uitgevoerd) en nieuwe opleidingen groeien
geleidelijk in (er zijn alleen nog lagere leerjaren). Waar sprake was van een
combinatie van een nieuwe en een oude opleiding die in elkaars verlengde lagen,
zijn beide opleidingen onderzocht. Dat leidde tot een toename van het aantal
opleidingen. Beide verschijnselen hebben elkaar gecompenseerd. In totaal zijn 125
opleidingen onderzocht, waarvan er dus vijf buiten het onderzoek vielen.
De resultaten in de eerste fase van het onderzoek waren als volgt.
Tabel 2.3a: Beoordeling gerealiseerde onderwijstijd van de opleidingen in de eerste fase
Eerder onvoldoende Representatief (N=90) Totaal (N=120)
(N=30)
Voldoende 67% 68% 68%
Onvoldoende 33% 32% 32%
Na deze eerste fase hebben de instellingen gelegenheid gekregen tot hoor en
wederhoor. In dat kader zijn er bij de onderzochte opleidingen zeer grote
verschillen opgetreden. Dit is veroorzaakt door een combinatie van zaken.
Allereerst zijn er door veel opleidingen soms grote reparatieslagen uitgevoerd,
waarbij uitgebreide inhaalprogramma's zijn gedaan om toch nog te voldoen aan de
urennorm. De mate waarin dat is gebeurd, heeft ook de inspectie verrast. Sommige
opleidingen zijn er in geslaagd in de periode aan het eind van het schooljaar meer
dan honderd klokuren aan extra activiteiten te programmeren en uit te voeren.
Daarmee konden ze toch nog voldoen aan de urennorm. Het spreekt vanzelf dat
de realisatie van die activiteiten in de fase van hoor en wederhoor nauwgezet is
gecontroleerd.
Daarnaast bleek in nogal wat gevallen tijdens de eerste fase van het onderzoek
onvoldoende informatie beschikbaar te zijn om een voldoende aantal uren te
onderbouwen. Dat werd ten dele veroorzaakt door het onaangekondigde karakter
van het onderzoek. Maar de oorzaak was ook gelegen in ongestructureerde
informatiesystemen, waardoor onduidelijk was welke versies van roosters actueel
waren en nergens precies bij elkaar stond wat er in de loop van het schooljaar
allemaal gebeurde. Daardoor was het in een halve dag niet mogelijk aan de
onderzoekers de precieze omvang van de onderwijstijd duidelijk te maken. Deze
informatie wisten de instellingen later nog boven water te krijgen en deze is, in het
kader van het hoor en wederhoor, ingediend en alsnog beoordeeld. Waar bleek dat
eerdere beoordelingen door de inspectie, op grond van de aanvullende informatie
en argumentatie, ter discussie konden worden gesteld, zijn deze aangepast.
Het is niet altijd precies aan te geven welke verbeteringen een gevolg zijn van
aanvullende activiteiten en welke van aanvullende informatie, die bij de eerste fase
van het onderzoek niet in de overwegingen betrokken kon worden. In veel gevallen
is er sprake van een combinatie van beide. Een deel van de extra uren is dan
afkomstig uit de extra activiteiten en een ander deel uit de aanvullende informatie.
Bij 32 procent van de opleidingen (39 stuks) was, zoals de tabel 2.3a laat zien, na
de eerste fase sprake van een onvoldoende beoordeling. Bij 10 van die 39
opleidingen (acht procent) bleek, met de aanvullende informatie, dat deze ook in
eerste instantie al hadden voldaan, maar dat dat toen onvoldoende kon worden
aangetoond. Bij 19 van de 39 opleidingen (16 procent) waren aanvullende
activiteiten nodig waren om aan de norm te voldoen. In tien overige gevallen (acht
procent) bleef de opleiding onvoldoende. Toepassing van die correctie leidt,
achteraf gezien, tot de vaststelling dat 24 procent van alle opleidingen (29 stuks)
een onvoldoende aantal uren had gerealiseerd.
24
In de onderstaande tabellen is het verloop van het aantal onvoldoendes in het
hoor- en wederhoortraject inzichtelijk gemaakt. De rij `Voldoende zonder
verbeteringen' is vet, omdat dat het aantal is dat feitelijk in eerste instantie al
voldoende was, maar dat niet altijd voldoende kon onderbouwen. Een opleiding is
onvoldoende als de realisatie in één of meer leerjaren onder de norm van 850 uur
ligt.
Tabel 2.3b: Beoordelingen gerealiseerde onderwijstijd in het hoor- en wederhoortraject
Eerder onvoldoende Representatief Totaal
(N=30) (N=90) (N=120)
Voldoende in de eerste fase 67% 68% 68%
Voldoende zonder herstel (alleen met 7% 9% 8%
verduidelijking)
Voldoende zonder verbeteringen 74% 77% 76%
Voldoende na verbeteringen 17% 16% 16%
Uiteindelijk voldoende 90% 92% 92%
Uiteindelijk onvoldoende 10% 8% 8%
Uit tabel 2.3c wordt duidelijk dat opleidingen die in eerder onderzoek onvoldoende
zijn beoordeeld, het niet beter doen dan opleidingen die voor het eerst zijn
onderzocht. Dat blijkt ook als gekeken wordt naar de geprogrammeerde
onderwijstijd.
Tabel 2.3c: Beoordeling geprogrammeerde onderwijstijd van de opleidingen
Eerder onvoldoende Representatief (N=90) Totaal (N=120)
(N=30)
Voldoende 90% 90% 90%
Onvoldoende 10% 10% 10%
Het percentage onvoldoende bij de geprogrammeerde onderwijstijd is hoger dan
bij de gerealiseerde onderwijstijd. Dat lijkt tegenstrijdig, aangezien de ervaring is
dat er in de regel wordt ingeleverd op de programmering. Bij de beoordeling heeft
de inspectie echter de verbeteracties wel meegerekend bij de gerealiseerde
onderwijs, maar niet bij de geprogrammeerde. Daarvoor is de oorspronkelijk
geprogrammeerde tijd aangehouden. De verbeteracties waren immers tevoren niet
in het programma opgenomen.
Omdat blijkt dat er nauwelijks verschil is tussen de groep opleidingen die eerder
onvoldoende waren, en de groep die de representatieve steekproef vormt, zal daar
in de overige bevindingen geen onderscheid meer naar worden gemaakt. De totale
populatie van 120 wordt daarin als één groep beschouwd.
Tabel 2.3d: Beoordelingen gerealiseerde onderwijstijd naar niveau
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal (N=120)
(N=4) (N=32) (N=25) (N=59)
Voldoende in de 75% 66% 76% 64% 68%
eerste fase
Voldoende zonder 25% 9% 8% 7% 8%
herstel
Voldoende zonder 100% 75% 84% 71% 76%
verbeteringen
Voldoende na 0% 22% 12% 15% 16%
verbeteringen
Uiteindelijk 100% 97% 96% 86% 92%
voldoende
Uiteindelijk 0% 3% 4% 14% 8%
onvoldoende
Het beeld uit het vorige onderzoek, dat de tekorten vooral voorkomen in de
opleidingen op niveau 4, wordt in dit onderzoek opnieuw bevestigd. In dat
25
onderzoek is ook geconstateerd dat de tekorten vooral in leerjaar 1 optreden. Dat
is ook nu weer het geval. Vanzelfsprekend is het aantal leerjaren 1 groter dan het
aantal hogere leerjaren, maar in korte opleidingen wordt daarin vaak al
beroepspraktijkvorming verzorgd, terwijl dat in de langere opleidingen vaak pas
later plaatsvindt. De helft van de tekorten wordt veroorzaakt door te weinig uren in
leerjaar 1.
Tabel 2.3e: Beoordelingen gerealiseerde onderwijstijd naar sector
Techniek Groen Economie Zorg/Welzijn Totaal
(N=45) (N=12) (N=41) (N=22) (N=120)
Voldoende in de 69% 92% 66% 55% 68%
eerste fase
Voldoende zonder 9% 0% 7% 14% 8%
herstel
Voldoende zonder 78% 92% 73% 69% 76%
verbeteringen
Voldoende na 13% 8% 17% 23% 16%
verbeteringen
Uiteindelijk 91% 100% 90% 92% 92%
voldoende
Uiteindelijk 9% 0% 10% 8% 8%
onvoldoende
Opvallend hierbij zijn de hoge score van de opleidingen groen en het zeer sterke
verloop van de score bij de opleidingen zorg en welzijn. Het laat zien dat bij deze
laatste opleidingen zowel sprake is van relatief veel onduidelijkheid in de
verantwoording van de onderwijstijd als ook van relatief veel tekortkomingen.
Doordat daaraan veel hersteld is, komt uiteindelijk de beoordeling in lijn met het
totaal te liggen.
Tabel 2.3f: Beoordelingen gerealiseerde onderwijstijd naar oude en nieuwe opleidingen
Oude opleidingen Nieuwe opleidingen Totaal (N=120)
(N=76) (N=44)
Voldoende in de eerste 63% 75% 68%
fase
Voldoende zonder 7% 11% 8%
herstel (alleen met
verduidelijking)
Voldoende zonder 70% 86% 76%
verbeteringen
Voldoende na 20% 9% 16%
verbeteringen
Uiteindelijk voldoende 89% 95% 92%
Uiteindelijk onvoldoende 11% 5% 8%
Nog duidelijker dan in het onderzoek van 2006, blijkt dat de nieuwe opleidingen het
beter doen wat betreft de onderwijstijd dan oude opleidingen. In de nieuwe
opleidingen blijkt relatief meer verbeterd te worden door nadere verduidelijking in
het kader van hoor en wederhoor. Dat geeft een indicatie dat het lastiger is deze
tijd te verantwoorden dan in een meer traditionele setting in de oude opleidingen.
Voor de tien opleidingen die uiteindelijk onvoldoende zijn, is ook bepaald hoe groot
het tekort is in de leerjaren waarin het is vastgesteld. Het resultaat staat in de
onderstaande tabel.
Tabel 2.3g: Aantallen leerjaren met een tekort en gemiddeld aantal uren tekort
Aantal met een tekort Gemiddeld tekort
Leerjaar 1 6 154 uur
Leerjaar 2 4 52 uur
Leerjaar 3 2 82 uur
Leerjaar 4 1 26 uur
26
Vier leerjaren hadden een tekort van meer dan honderd uur (per leerjaar). In de
opleidingen waarin een of meer leerjaren tekortschoten, zaten in totaal 544
deelnemers.
Het aantal uren tekort wil niet zeggen dat opleidingen over het geheel van het
curriculum te weinig uren realiseren. In de onderstaande tabel is zichtbaar gemaakt
wat per leerjaar het aantal gerealiseerde uren is, uitgesplitst naar opleidingen met
alle leerjaren voldoende en opleidingen met een of meer leerjaren onvoldoende.
Duidelijk is wel dat opleidingen die te weinig uren realiseren, gemiddeld ruim
honderd uur lager uitkomen dan opleidingen die wel voldoen.
Tabel 2.3h: Gemiddeld aantal gerealiseerde uren per leerjaar over alle opleidingen (tussen haakjes de
N waarop het gemiddelde van toepassing is)
Opleidingen met Opleidingen met Totaal
voldoende in elk onvoldoende in enig
leerjaar leerjaar
Leerjaar 1 946 (91) 753 (9) 928 (100)
Leerjaar 2 997 (93) 877 (8) 988 (101)
Leerjaar 3 1041 (56) 939 (7) 1030 (63)
Leerjaar 4 1075 (33) 1155 (4) 1083 (37)
Totaal gemiddeld 998 (110) 892 (10) 989 (120)
2.4 Conclusies
Veel instellingen hebben na het eerste deel van het onderzoek een grote
inspanning geleverd door het uitvoeren van aanvullende onderwijsactiviteiten om
alsnog te voldoen aan de norm van 850 uur. Dat heeft ertoe geleid dat het
uiteindelijk aantal opleidingen waarin een of meer leerjaren onvoldoende zijn, acht
procent is, oftewel tien stuks. Zeven daarvan zaten voor het eerst in het onderzoek,
bij de overige drie was vorig jaar ook al een tekort geconstateerd.
Er is daarmee een aanzienlijke verbetering opgetreden tussen het eerste deel van
het onderzoek en het heronderzoek in het kader van hoor en wederhoor, namelijk
van 24 procent onvoldoende naar 8 procent. Dit stemt echter niet tot tevredenheid.
De verbeteringen zijn immers slechts aangebracht omdat het inspectieonderzoek
tekorten aantoonde. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de
verbeteringen ook uitgevoerd zouden zijn zonder die vaststelling. Gezien het
representatieve karakter van het onderzoek geeft het bovendien aan dat nog altijd
bij een groot aantal opleidingen, die niet in het onderzoek zijn betrokken, die
tekorten zijn gebleven. Illustratief is bovendien dat de opleidingen die vorig jaar
onvoldoende waren, het niet beter doen dan de opleidingen die voor het eerst zijn
onderzocht.
Daarnaast zijn er ook onderwijskundige kanttekeningen te plaatsen bij de
verbeteractiviteiten als gevolg van het onderzoek. Hoewel het in alle gevallen wel
gaat om activiteiten die redelijkerwijs passen in het totale onderwijsprogramma
(anders waren ze immers niet meegerekend), is er sprake van een geforceerde
concentratie van deze aanvullende activiteiten in een korte periode. Daarbij zijn
vraagtekens te zetten. Een goed gespreid aanbod over het hele schooljaar is
onmiskenbaar beter dan een veel te lage studiebelasting in een groot deel van het
jaar en een overmatige concentratie op het einde.
Bovendien is het gegeven dat het in sommige gevallen mogelijk bleek meer dan
honderd uur extra te realiseren in de laatste paar weken van het schooljaar, ook
een indicatie dat die laatste weken wel uitermate weinig ingevuld waren.
27
Dat levert dan ook de conclusie op dat er, ten opzichte van 2006, weliswaar enige
progressie is geboekt, maar dat veel instellingen nog een behoorlijke slag te
maken hebben. Het gaat daarbij om een goed gespreide programmering en
uitvoering van onderwijsactiviteiten, waarmee de instellingen voldoen aan het
gewenste aantal uren, en om het verantwoorden van die uren.
28
29
Literatuur
Aronson, J., J. Zimmerman en L. Carlos (1999). Improving student achievement by
extending school: Is it just a matter of time? Washington, DC: Office of Educational
Research and Improvement ERIC Document Reproduction Service No. ED 435
127).
Grift, W. van de (2004). `International comparative analysis of learning and
teaching. Review of research on the quality of teaching and learning.' Interne
publicatie inspectie van het onderwijs d.d. 21-2-2004.
Inspectie van het Onderwijs (2006a). 850 uren in de bve. Onderzoek naar het
voldoen aan de urennorm. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2006b). Onderwijstijd in het vo. Onderzoek naar de
naleving van de minimale onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007a). Klachten studentenorganisaties. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007b). Onderwijstijd in het hoger onderwijs. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
Kuijk, J. van, H. Braam & N. van Kessel (2002). Tijdsbesteding, beleving en
studeerbaarheid Tweede Fase. Onderzoek naar de studielast in de Tweede Fase.
Tweede meetjaar: schooljaar 2001-2002. Nijmegen: ITS
Lam, J.F. (1996). Tijd en kwaliteit in het basisonderwijs: Ontwikkeling van een
onderzoeksinstrumentarium. Enschede: PrintPartners Ipskamp.
OECD (2006). Education at a glance 2006. Parijs: OECD Publications.
Vermaas, J., A. Leijten en M. Berkvens (2007). Realisatie van de onderwijstijd in
het Praktijkonderwijs. Een onderzoek naar mogelijkheden en randvoorwaarden.
Tilburg, IVA.
Vos, P. (2000a). `Studiegids, studeerbaarheid en individuele studieplanning',
Onderzoek van Onderwijs 29, p. 44-46.
Vos, P. (2000b). `Proef op de som voor een model: een eerste test voor de
Individuele Studieplanner'. Tijdschrift voor hoger onderwijs 18, p. 293-313.
30