Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 29018
2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk
19 oktober 2007 VO/OK/2007/43071

Onderwerp Bijlage(n) Beleidsreactie onderwijstijd VO en BVE. Inspectierapport "Onderwijstijd in VO en BVE. Resultaten van het inspectieonderzoek in het voorjaar van 2007."


1. INLEIDING
In het schooljaar 2005/2006 heeft de Inspectie een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de wettelijke voorschriften voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs en in de BVE-sector. Hierover heeft de vorige Minister van OCW uw Kamer op 7 september 2006 geïnformeerd (Kamerstukken II 2005/2006 27451, nr. 60). De uitkomsten van het onderzoek waren aanleiding de Inspectie te vragen in het schooljaar 2006/2007 ook onaangekondigd extra onderzoeken uit te voeren naar de naleving van de onderwijstijdvoorschriften in het voortgezet onderwijs en in de BVE-sector. Ook is de accountantscontrole in het middelbaar beroepsonderwijs verscherpt. De Inspectie heeft het onderzoek naar de naleving van de urennormen intussen uitgevoerd, in de BVE-sector samen met de Auditdienst van OCW.

De Inspectie heeft in mei, juni en juli 2007 120 BVE-opleidingen en 76 VO-scholen bezocht. Bijgaand stuur ik u de definitieve rapportage van de inspectie, getiteld "Onderwijstijd in VO en BVE. Resultaten van het inspectieonderzoek in het voorjaar van 2007". In deze beleidsreactie zal ik, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op de bevindingen van de inspectie ingaan, en aangeven welke maatregelen ik naar aanleiding hiervan zal treffen. De beleidsreactie is als volgt opgebouwd. Na een korte beschrijving van de wettelijke normen voor onderwijstijd in paragraaf 2, wordt aandacht besteed aan de bevindingen van de Inspectie en de reacties op en naar aanleiding van het voorjaarsonderzoek, en wordt per sector het (interventie-) beleid naar aanleiding daarvan toegelicht (paragraaf 3 en 4 voortgezet onderwijs, paragraaf 5 en 6 BVE-sector). De brief sluit af met een vooruitblik naar de toekomst.

In het onderzoek van de Inspectie bleek dat bij zowel VO als BVE enige vooruitgang is geboekt in de programmering en realisatie van de onderwijstijd ten opzichte van het vorige onderzoek. Veel reden tot tevredenheid levert die vooruitgang echter nog niet op.

De bevindingen van de Inspectie laten voor het voortgezet onderwijs twee dingen zien. Ten eerste doen scholen beter hun best om voor het schooljaar 2007/2008 de onderwijstijd op orde te krijgen.

blad 2/16

Tegelijkertijd moet ik constateren dat (heel) veel scholen het afgelopen schooljaar (2006/2007) níét aan de normen voldeden. De mate waarin niet aan de normen is voldaan, verschilt. Gemiddeld is er sprake van 52 uur te weinig onderwijstijd. Overigens: ook uit de jaarlijkse Onderwijsmonitor blijkt dat ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs zorgen hebben over de onderwijstijd.

Bij de opleidingen BVE is van de 120 onderzochte opleidingen bij tien opleidingen (8 procent) in minstens één leerjaar een tekort in de gerealiseerde onderwijstijd vastgesteld. Aan dit resultaat is echter een groot aantal herstelactiviteiten voorafgegaan. Na de eerste fase van het onderzoek was er bij 29 opleidingen (24 procent) sprake van een tekort in de realisatie. In de fase van hoor en wederhoor hebben negentien opleidingen (16 procent) zodanige herstelactiviteiten uitgevoerd dat zij alsnog voldeden aan de norm.

Samenvattend zijn de resultaten van het huidige onderzoek naar onderwijstijd teleurstellend. In het voortgezet onderwijs heeft het merendeel van de scholen niet voldoende onderwijstijd aangeboden, en in de BVE-sector is sprake van te weinig progressie ten opzichte van 2006. Vanuit de sectoren worden hiervoor diverse oorzaken en omstandigheden genoemd. Daar heb ik goede nota van genomen. Ik kom hier verderop in deze brief op terug. Eén en ander laat echter onverlet, dat het nodig is maatregelen te treffen. Hierop wordt in het vervolg van deze brief nader ingegaan.


2. WETTELIJKE NORMEN VOOR ONDERWIJSTIJD

2.1. Functies wettelijke normen onderwijstijd Zowel in de BVE-sector als in de VO-sector gelden urennormen voor onderwijstijd. Deze wettelijke normen dragen bij aan de kwaliteit van het onderwijs en ze zijn ook een bekostigingsvoorwaarde. Een urennorm geeft de ondergrens aan van de te plannen / programmeren en te realiseren onderwijsuren. De normen gelden zowel voor de programmering op papier als voor de realisatie in de onderwijspraktijk. De in beide sectoren gehanteerde definitie voor onderwijstijd is op hoofdlijnen vergelijkbaar.

Onderwijstijd is een belangrijk aspect van de kwaliteit en wordt als zodanig door de Inspectie getoetst. In beide sectoren gaat het erom dat deelnemers/leerlingen en ouders op het wettelijk vastgestelde minimumaantal uren begeleide onderwijstijd moeten kunnen rekenen die gemoeid zijn met de door de onderwijsinstelling verzorgde onderwijsactiviteiten.

Het voldoen aan de urennormen behoort voor beide sectoren tot de bekostigingsvoorwaarden1. Voor de BVE-instellingen gelden verder nog drie functies, te weten: als medebepalend element voor de hoogte van de bekostiging, als voorwaarde voor studiefinanciering en tegemoetkoming schoolkosten en als criterium voor het verschuldigd zijn van lesgeld in plaats van cursusgeld.


1 De artikelen over onderwijstijd zijn op grond van artikel 6 van de WVO regels voor het openbaar on- derwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs.

blad 3/16


2.2. Urennormen voortgezet onderwijs
Voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs geldt een ander minimum aantal uren dat geprogrammeerd en gerealiseerd moet worden dan voor de bovenbouw. Voor het examenjaar geldt weer een andere norm. De norm in de onderbouw (de eerste twee leerjaren) en voor het derde leerjaar havo / vwo is 1040 klokuren, de norm in de bovenbouw is 1000 klokuren, de norm in het examenjaar is 700 klokuren. In het praktijkonderwijs is de norm in elk van de leerjaren 1000 klokuren. De criteria voor het meetellen van onderwijsactiviteiten ter voldoening aan de urennormen in het voortgezet onderwijs zijn:


1. het gaat om begeleid onderwijs: leerlingen kunnen `afdwingbaar' aanspraak maken op begelei- ding;

2. het onderwijs moet deel uitmaken van het door de school geplande en voor alle leerlingen van een bepaalde stroom verplichte onderwijsprogramma;
3. het onderwijs moet onder verantwoordelijkheid van een leraar worden verzorgd die op grond van de wet met die werkzaamheden mag worden belast.

2.3. Urennorm sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) De criteria voor het meetellen van onderwijsactiviteiten ter voldoening aan de urennormen bij BVE zijn:


1. de programmering van de onderwijsactiviteiten is verantwoord in de onderwijs- en examenre- geling (OER) en de programmering van de onderwijsuren is vastgelegd in een planningsdocu- ment (zoals bijvoorbeeld een rooster, studieplan of jaarplan);
2. de onderwijsactiviteiten zijn gericht op het bereiken van de eindtermen van de bestaande eind- termgerichte opleidingen dan wel op het bereiken van de competenties van de experimentele competentiegerichte opleidingen;
3. de onderwijsactiviteiten worden onder verantwoordelijkheid, regie en toezicht van de instelling uitgevoerd. De uitvoering vindt plaats onder verantwoordelijkheid van onderwijspersoneel dat op grond van de wet met die werkzaamheden mag worden belast.

Bij een opleiding (in instellingstijd verzorgd onderwijs) die de instelling aanbiedt in de voltijd beroepsopleidende leerweg (BOL) moet per studiejaar worden voldaan aan de 850-urennorm. Het in instellingstijd verzorgde onderwijsprogramma (IIVO) moet in elk studiejaar tenminste een omvang hebben van 850 klokuren. Als één leerjaar niet tenminste 850 onderwijsuren omvat, dan voldoet de hele opleiding niet aan de norm.

De uren moeten besteed worden aan begeleide onderwijsactiviteiten. De instelling moet de realisatie van het aantal onderwijsuren kunnen verantwoorden, anders tellen de uren niet mee2.

2 Voor een uitgebreide toelichting op de norm wordt kortheidshalve verwezen naar brief BVE/Stelsel/2006/34390 d.d. 7 september 2006.

blad 4/16

2.4. Bewijslast
Het is aan de onderwijsinstellingen om te bewijzen dat aan de urennorm(en) is voldaan. Kan de instelling/school niet aantonen dat een activiteit aan de criteria voldoet, dan tellen de uren niet mee. Dat geldt ook als de onderwijsinstelling niet kan aantonen dat de uren daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Dit vereist een goede registratie.

Het niet realiseren van de minimumonderwijstijd is alleen te rechtvaardigen als een instelling/school kan aantonen dat het onvermijdelijk was. Dat zal alleen het geval zijn bij overmacht die niet voor rekening en risico komt van de instelling/school. En zelfs dan moet de onderwijsinstelling zich inspannen om met herstel- en inhaalacties toch aan de norm te voldoen. De instelling/school moet tegenover de Inspectie, Auditdienst en accountants overtuigend kunnen aantonen dat zij alles heeft gedaan om de geprogrammeerde onderwijstijd toch te realiseren. Dit moet zij ook richting leerlingen en ouders, Raad van Toezicht en de Medezeggenschapsraad kunnen doen.


3. VOORTGEZET ONDERWIJS: BEVINDINGEN INSPECTIE EN REACTIES UIT HET VO-VELD
3.1. Bevindingen van de Inspectie voor VO
In het onderzoek van de Inspectie bleek dat enige vooruitgang is geboekt in de naleving van de normen voor onderwijstijd ten opzichte van de quick scan van het najaar 2006. Veel reden tot tevredenheid levert die vooruitgang echter nog niet op. In 2006 voldeed vrijwel geen enkele VO-school aan de norm voor realisatie, en in het huidige onderzoek bleek dat nog steeds maar één op de vijf VO-scholen voldoende onderwijstijd had geprogrammeerd en één op de vijftien VO-scholen voldoende onderwijstijd realiseerde. In het huidige onderzoek zijn veertien vestigingen opgenomen die in de quick scan van de Inspectie in het najaar van 2006 onvoldoende onderwijstijd bleken te hebben geprogrammeerd. Deze vestigingen laten geen beter resultaat zien dan de overige onderzochte vestigingen.

Gemiddeld is er sprake van 52 uur te weinig onderwijstijd. De mate waarin niet aan de norm is voldaan, verschilt echter fors. Sommige scholen bieden enkele uren te weinig onderwijstijd aan, maar sommige scholen scoren sterk onder het gemiddelde. Op die scholen was er in minstens één leerjaar sprake van een onderschrijding van de norm met 15 tot 30 procent. Dat betekent dat bij één op de acht scholen de onderwijstijd zodanig onder de maat is, dat scholen alleen door zeer ingrijpende maatregelen te treffen, alsnog zullen kunnen voldoen aan de wettelijke eisen. Verder was men op 43 procent van de scholen niet in staat de gerealiseerde onderwijstijd adequaat te verantwoorden.

Wel is duidelijk geworden dat de scholen voor voortgezet onderwijs zich bewuster zijn geworden van het belang van voldoende onderwijstijd. In dat verband ziet de inspectie ook in dit onderzoek, evenals in het najaarsonderzoek 2006, dat veel scholen op een kwalitatieve manier gebruik maken van de (voor de onderbouw nieuwe) definitie van onderwijstijd om voldoende onderwijstijd te realiseren, door wenselijke, toegestane maatregelen op organisatorisch terrein te nemen. Rond vakanties, toetsweken en vergaderingen is sprake van maatregelen die geleid hebben tot toename van de onderwijstijd. Tegelijk zijn er echter ook kritische geluiden van onder meer leerlingen, ouders en personeel te horen dat niet alle extra activiteiten te beschouwen zijn als waardevol voor het onderwijsproces. De Inspectie

blad 5/16

geeft aan dat er scholen zijn die maatregelen nemen die weliswaar binnen de definitie van onderwijstijd vallen (bijvoorbeeld het afschaffen van werkweken of minder tijd besteden aan professionalisering van docenten of aan het bieden van specifieke leerlingenzorg), maar waarvan schoolleiders, docenten, leerlingen en ouders zich afvragen of ze bevorderlijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Enkele scholen hebben zich in de afgelopen periode zelfs laten verleiden tot ongewenste en niet-toegestane maatregelen, die door de Inspectie ook niet zijn geaccepteerd als onderwijstijd en waarover met name klachten van leerlingen zijn binnengekomen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het meerekenen van huiswerktijd als onderwijstijd en het verplichten van leerlingen tot deelname aan vrijwillige huiswerkbegeleiding.

3.2. Reacties op en naar aanleiding van het onderzoek naar onderwijstijd in het VO Het afgelopen jaar heb ik veel signalen gekregen van leraren, schoolleiders, ouders en leerlingen en onderwijsorganisaties over het beleid met betrekking tot onderwijstijd. Met de VO-raad en in de Contactgroep Onderwijstijd, waarin de verschillende onderwijsorganisaties zitting hebben, is hierover gesproken. Al deze signalen heb ik serieus willen betrekken bij de vormgeving van het interventiebeleid. In algemene zin spitsen de reacties zich toe op een aantal thema's. Op drie daarvan ga ik hier in: de relatie tussen onderwijstijd en kwaliteit, de hoogte van de norm (zowel in absolute zin, als in relatie tot de bekostiging) en de tijd om aan de norm te voldoen.

De Inspectie concludeert dat er een significant verband te zien is tussen onderwijstijd en de algehele onderwijskwaliteit. In beide sectoren gaat het erom dat deelnemers/leerlingen en ouders op het wettelijk vastgestelde minimaal aantal uren begeleide onderwijstijd moeten kunnen rekenen. Leerlingen hebben voldoende onderwijstijd nodig om zich de leerstof eigen te kunnen maken. Dat sterkt mij in de overtuiging dat onderwijstijd `ertoe doet' en bijdraagt aan de kwaliteit. De kwaliteit van het onderwijs wordt bepaald door een samenspel van factoren. Onderwijstijd is één van de factoren die in die samenhang de kwaliteit van het onderwijs bepalen. Om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen gaat het naast de hoeveelheid uren, zeker zo veel om de wijze waarop die uren worden ingevuld.

Mijn indruk is dat het belang van een urennorm als zodanig niet wordt bestreden. Er is wel discussie over de hoogte van de norm. Internationaal vergeleken is de wettelijke norm voor onderwijstijd, uitgedrukt in klokuren, in Nederland hoog. Daarbij moet wel aangetekend worden onder dat de definitie van onderwijstijd in Nederland meer onderwijsactiviteiten meegerekend kunnen worden dan `alleen' lesuren in de meest strikte zin van het woord.

Bijdragen aan een de onderwijskwaliteit is overigens niet het enige doel waarvoor de wetgever normen voor onderwijstijd heeft vastgesteld. Dat blijkt uit de toelichting op het amendement-Jan de Vries (CDA) waarmee de norm in de onderbouw op 1040 uur per jaar is vastgesteld: "Het is gewenst dat de wetgever een heldere en eenduidige minimale norm voor onderwijstijd geeft. Een wettelijke minimale onderwijstijd van 1040 uren geeft voor leerlingen, ouders en scholen maximale zekerheid en helderheid" (Kamerstukken II 2005 / 2006, 30323, nr. 11). Ouders en leerlingen hebben er recht op te weten op hoeveel onderwijstijd zij mogen rekenen.

blad 6/16

Verder is gesteld dat de bekostiging te laag is gegeven de te realiseren norm. Op basis van de wettelijke voorschriften over onderwijstijd moet per dag gemiddeld 5 à 5,5 uur onderwijstijd geprogrammeerd worden. Uiteraard is hier sprake van een gemiddelde, en dat betekent dat er ook sprake zal zijn van dagen waarop er meer, dan wel minder uren worden geprogrammeerd. Ik vind dat hier geen sprake is van een onredelijke norm, ook niet in relatie tot de hoogte van de bekostiging. Daarbij dient te worden aangetekend dat bij de programmering en realisatie van onderwijstijd in de zin van de wet niet uitslui- tend uitgegaan hoeft te worden van `traditionele' lessen van 50 minuten. De (verbrede) definitie van onderwijstijd stelt scholen in staat om ­ in plaats daarvan, daarnaast of in een mengvorm ­ ook andere onderwijsactiviteiten aan te bieden, die eveneens voldoen aan de criteria voor onderwijstijd.

In diverse reacties uit het VO-veld, waaronder in de brief die rector G. van der Beek van het Altena Col- lege te Sleeuwijk op 12 februari jl. namens zeven rectoren van het rectorenberaad Zuid-Holland-Zuid aan uw Kamer heeft geschreven, wordt echter aan de orde gesteld dat een aantal onderwijsactiviteiten niet mag meetellen voor de onderwijstijd, omdat deze niet voor alle leerlingen verplicht zijn. Scholen bieden in de praktijk meer onderwijsactiviteiten aan dan nu meegerekend worden bij het bepalen of aan de normen voor onderwijstijd wordt voldaan. Ik wil bezien of ik tegemoet kan komen aan bezwaren vanuit het veld door de beoordeling van de criteria voor onderwijstijd door de Inspectie te heroverwe- gen. Dit wordt in paragraaf 4.4.1. nader uitgewerkt.

Het derde punt van discussie is de in de ogen van de sector (te) beperkte tijd die scholen zouden hebben gekregen om aan de nieuwe norm te voldoen. De overheid heeft niet eerder consequenties verbonden aan het niet naleven van de normen. Daardoor was normnaleving op dit gebied geen gemeengoed. Scholen zijn er echter al sinds 2005 op geattendeerd dat er een strenger regime gehanteerd zou worden vanaf schooljaar 2006/2007. Daarbij kies ik in deze beleidsbrief voor proportionele interventies in het voortgezet onderwijs.


4. INTERVENTIEBELEID ONDERWIJSTIJD VOORTGEZET ONDERWIJS We hebben democratisch een aantal normen vastgesteld en het is mijn verantwoordelijkheid toe te zien op naleving ervan. Ik wil echter niet doof en blind zijn voor signalen zoals hierboven beschreven. Met de signalen heb ik terdege rekening gehouden bij de vormgeving van het interventiebeleid. Dit interventiebeleid wordt in deze paragraaf beschreven. Ik kom vooral tegemoet aan de signalen door onderscheid te maken tussen niet-normconform gedrag en buitensporig niet-normconform gedrag.


4.1. Uitgangspunten van het interventiebeleid VO Het voldoen aan de wettelijke normen voor onderwijstijd is in het voortgezet onderwijs een bekostigingsvoorwaarde. Daarnaast is onderwijstijd een kwaliteitsaspect. Met het interventiebeleid gericht op de naleving van de wettelijke eisen inzake onderwijstijd beoog ik niet meer en niet minder dan dat alle scholen in de sector voortgezet onderwijs voldoende onderwijstijd aanbieden, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Op elke overtreding van de normen volgt een interventie, maar de zwaarte van de interventie is gerelateerd aan de zwaarte van de overtreding. Het primaire doel van het interventiebeleid onderwijstijd voor het voortgezet onderwijs is niet het toepassen van financiële

blad 7/16

interventies. Het kunnen toepassen en ook daadwerkelijk toepassen van financiële interventies is echter wel wezenlijk voor effectsorterend handhavend optreden en daarom een wezenlijk onderdeel van het interventiebeleid.

De algemene lijn is, dat scholen waarbij geconstateerd is dat ze niet aan de normen hebben voldaan, onder verscherpt toezicht gesteld worden opdat zij gestimuleerd worden om volgend schooljaar wél aan de normen te voldoen. Daarenboven is het nodig de zwaarste gevallen van niet-normconform gedrag steviger aan te pakken. Scholen die de normen dusdanig hebben onderschreden dat er sprake is van buitensporig niet-normconform gedrag, kunnen bovenop het verscherpte toezicht op de naleving van de urennormen, een financiële interventie tegemoet zien. Overigens: ook ander niet-normconform gedrag acht ik niet toelaatbaar en leidt tot een interventie. Het verscherpte toezicht kan er toe leiden dat een school volgend jaar een financiële interventie opgelegd krijgt.

Veel scholen waarbij in het schooljaar 2006/2007 normonderschrijdingen zijn geconstateerd, hebben aangegeven de onderwijstijd in het schooljaar 2007/2008 wél op orde te zullen hebben. Het verscherpte toezicht dient ertoe te stimuleren en erop toe te zien dat dit daadwerkelijk zal gebeuren. De signalen die ik ontvang duiden erop dat de aanpak nu reeds vruchten afwerpt. We zien dat scholen het schooljaar 2007/2008 eerder begonnen zijn, meer onderwijstijd programmeren en ook een `buffer' inbouwen om lesuitval op te vangen.

4.2. Uitwerking van het interventiebeleid VO
In paragraaf 4.1 werd het interventiebeleid in algemene zin beschreven. In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de uitwerking hiervan.

4.2.1. Cesuur tussen niet-normconform en buitensporig niet-normconform De Inspectie heeft geconstateerd dat 72 van de 76 onderzochte VO-scholen afgelopen schooljaar niet aan alle normen voldeden. Bovendien zijn er flinke verschillen in de mate waarin niet aan de norm is voldaan. Dit varieert van enkele uren te weinig onderwijstijd tot meer dan 200 uur te weinig (absolute uitschieter: 312 uur tekort). Ten behoeve van de proportionaliteit van het interventiebeleid ligt het in de rede om een gedifferentieerde aanpak te kiezen, waarbij scholen die slechts in beperkte mate afwijken van de normen minder streng worden aangepakt dan scholen die evident buitensporig niet- normconform hebben gehandeld en een ernstige tekortkoming laten zien. Eén en ander leidt ertoe dat zal worden uitgegaan van een cesuur tussen niet-normconform gedrag en buitensporig niet- normconform gedrag. Hiermee kom ik tegemoet aan signalen uit het veld. Zo is zowel vanuit het VO- veld als door de Inspectie geconstateerd dat onderwijsactiviteiten die wel wenselijk zijn, niet zijn meegeteld voor de urennormen omdat ze niet aan het criterium `voor alle leerlingen verplicht' voldeden. Ook geeft de Inspectie aan dat het verschil tussen programmering en realisatie ongeveer 50 uur is. Rekening houdend met deze overwegingen, leg ik in het huidige interventiebeleid, dat betrekking heeft op door de Inspectie over het schooljaar 2006/2007 geconstateerde tekorten, de cesuur bij 150 uur onder de realisatienorm. Dit komt neer op zes weken of anderhalve maand. Hier is sprake van een dusdanige normonderschrijding, dat een zwaardere interventie gerechtvaardigd is.

blad 8/16

4.2.2. Adequate en niet adequate registratie
Scholen moeten zich kunnen verantwoorden over het aantal uren onderwijstijd dat ze hebben geprogrammeerd en gerealiseerd. In het onderzoek bleek echter dat dit niet bij alle scholen mogelijk was. Indien de registratie niet op orde was, kan niet geconstateerd worden hoeveel uur onderwijstijd gerealiseerd is en kan dus ook de hoogte van de financiële interventie niet worden vastgesteld op basis van onvoldoende realisatie. De zwaarte van de interventie wordt daarom bij scholen waar sprake is van onvoldoende registratie gebaseerd op onvoldoende geprogrammeerde onderwijstijd. Bij de onderzochte scholen is in het algemeen gebleken dat er minder onderwijstijd werd gerealiseerd dan geprogrammeerd. Het verschil is gemiddeld ongeveer 50 uur. Daarom wordt uitgegaan van twee cesuren tussen niet-normconform gedrag en buitensporig niet-normconform gedrag. Bij adequate registratie wordt uitgegaan van de geconstateerde onvoldoende realisatie. Ik beschouw meer dan 150 uur te weinig realisatie als buitensporig niet-normconform. In dit geval ligt de cesuur op 150 uur tekort. Bij inadequate registratie wordt uitgegaan van meer dan 100 uur geconstateerde onvoldoende programmering. In dit geval ligt de cesuur op 100 uur tekort.

Bij het bepalen of sprake is van (buitensporig) niet-normconform gedrag is een correctie op regio toegepast. Het schooljaar 2006/2007 was in de regio Noord een week korter dan gemiddeld, waardoor er in deze regio per week méér onderwijstijd aangeboden moest worden dan elders om aan de norm te voldoen. Dat komt overeen met 25 uur bij een norm van 1000 uur, en met 26 uur bij een norm van 1040. Om dit te corrigeren is, in plaats van te rekenen met de norm van 1040 / 1000 / 700 uur, uitgegaan van 39/40e van die norm: 1014 / 975 / 683 uur.

4.2.3. Algemene lijn en lijn voor buitensporig niet-normconform gedrag De algemene lijn is dat overtreding van de normen leidt tot een verscherpt toezichtregime. Deze interventie zal worden gepleegd bij alle 72 scholen waar een overtreding is geconstateerd. Deze scholen zullen voor 1 oktober 2008 door middel van adequate documenten aan de Inspectie moeten aantonen dat in het schooljaar 2007/2008 voor alle leerlingen voldoende onderwijstijd is geprogrammeerd en gerealiseerd. Indien een school dit niet kan of wil aantonen, volgt alsnog een financiële interventie gebaseerd op de geconstateerde tekortkoming in het schooljaar 2007/2008. Voor zover nodig bezoekt de Inspectie de school om deze tekortkoming vast te stellen.

De lijn voor buitensporig niet-normconform gedrag is om bovenop de algemene lijn een financiële interventie toe te passen, gebaseerd op de geconstateerde tekortkoming in het schooljaar 2006/2007. Indien sprake was van inadequate registratie moet dit bovendien ook hersteld worden. In het geval van adequate registratie is de financiële interventie gebaseerd op het tekort aan realisatie. In het geval van inadequate registratie is de financiële interventie gebaseerd op het tekort aan programmering. Daarnaast moet een school die de registratie niet op orde had, voor 1 januari 2008 aantonen een adequate registratie te voeren.

4.3. Gevolgen van het interventiebeleid VO
Op grond van de hierboven geschetste criteria is sprake van een drietal categorieën: normconform, niet-normconform en buitensporig niet-normconform. Vier scholen (5% van het totaal) voldeden aan

blad 9/16

alle eisen voor onderwijstijd, dit is de categorie normconform. 56 scholen (74% van het totaal) voldeden niet aan één of meer eisen voor onderwijstijd, maar niet zodanig dat dit wordt aangemerkt als buitensporig niet-normconform. 16 scholen (21% van het totaal) voldeden niet aan één of meer eisen voor onderwijstijd, en wel zodanig dat dit wordt aangemerkt als buitensporig niet-normconform.

Alle onderzochte scholen heb ik op dezelfde dag als waarop deze brief aan uw Kamer is gezonden, een brief gestuurd waarin wordt aangegeven welke conclusies ik heb getrokken op basis van de bevindingen van de Inspectie, en welke maatregelen ik voornemens ben te nemen. De vier scholen die aan alle eisen voor onderwijstijd hebben voldaan, hebben van mij een brief ontvangen waarin met instemming wordt geconstateerd dat aan de norm voldaan is. De 56 scholen, waarbij niet- normconform gedrag is geconstateerd, hebben een brief ontvangen waarin is aangegeven dat geconstateerd is dat bij hun in het schooljaar 2006/2007 onvoldoende onderwijstijd is geprogrammeerd en / of gerealiseerd en dat ten gevolge daarvan een verscherpt toezichtregime wordt opgelegd.

De zestien scholen ten slotte waarbij een buitensporige normonderschrijding is geconstateerd hebben van mij een brief ontvangen waarin ik het voorgenomen besluit kenbaar maak om, naast het opleggen van een verscherpt toezichtregime, een financiële interventie toe te passen.

De hoogte van de bedragen die gemoeid zijn met de financiële interventies is gebaseerd op het geconstateerde tekort vermenigvuldigd met het aantal leerlingen waarop dit tekort van toepassing was, vermenigvuldigd met een vast bedrag gekoppeld aan de personele bekostiging die VO-scholen per uur per leerling ontvangen. De interventiebedragen zijn berekend op `het surplus boven de cesuur'. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat een school die 160 uur te weinig heeft gerealiseerd voor 10 uur (160-150 uur) wordt `aangeslagen'. Door toepassing van financiële interventies wordt een relatief beperkt totaalbedrag bij in totaal 16 scholen teruggevorderd, waar echter wel degelijk een signaalwerking van uit gaat. Voor het voortgezet onderwijs is dit een bedrag in totaal in de orde van grootte van enkele tonnen tot een half miljoen euro; per school loopt het bedrag uiteen van enkele duizenden euro's tot ruim twee ton. De exacte hoogte zal bij de vaststelling van de definitieve besluiten bekend zijn.

Vanaf het moment dat de onderzochte scholen een brief hebben ontvangen waarin mijn voorgenomen besluit ten aanzien van die scholen kenbaar gemaakt is, vangt voor de scholen die een financiële interventie in het vooruitzicht gesteld hebben gekregen een periode van vier weken aan om hun zienswijze te geven op het voorgenomen besluit. Ik ben voornemens medio december 2007 de definitieve besluiten vast te stellen. Nadat de definitieve besluiten zijn vastgesteld, zal ik ook uw Kamer informeren over welke scholen zijn bezocht, in welke categorieën zij vallen en welke consequenties ik heb verbonden aan de bevindingen bij die scholen. Ook zullen de namen van de scholen en hun resultaten in het onderzoek via de website van het Ministerie van OCW openbaar gemaakt worden.

blad 10/16

4.4. Aanvullende maatregelen voortgezet onderwijs 4.4.1. Interpretatie criterium onderwijstijd
In het voorjaarsonderzoek heeft de Inspectie niet alleen gekeken naar de mate waarin scholen in kwantitatieve zin aan de urennormen voldeden, maar is nadrukkelijk ook bezien in hoeverre scholen hiermee een kwalitatief verantwoorde invulling van de uren hebben gekozen. Dit bleek niet in alle gevallen het geval te zijn. Te veel scholen voerden onderwijsactiviteiten op om te laten meetellen als onderwijstijd die niet als kwalitatief goed onderwijs gezien kunnen worden. Dit komt overeen met observaties van onder meer de VO-raad en het LAKS dat leerlingen verplicht worden activiteiten te volgen die in het licht van het onderwijsprogramma dat zij volgen, weinig zinvol zijn. De Inspectie heeft dergelijke activiteiten in principe niet meegeteld, aangezien zij niet aan de criteria voor onderwijstijd voldeden. Tegelijkertijd geven signalen uit het VO-veld aan dat er wenselijke onderwijsactiviteiten worden aangeboden die ­ omdat ze niet voor alle leerlingen verplicht zijn ­ niet meetellen voor de onderwijstijd.

Gebleken is dus dat het criterium dat een onderwijsactiviteit voor alle leerlingen verplicht moet zijn om mee te tellen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs als onbedoeld en ongewenst neveneffect heeft dat kwalitatief goede onderwijsactiviteiten die niet door alle leerlingen worden gevolgd, niet meegeteld mogen worden. Daardoor worden deze activiteiten soms niet meer aangeboden, of juist voor alle leerlingen verplicht gesteld waardoor de leerlingen die er behoefte aan hebben niet aan hun trekken komen en leerlingen die het niet nodig hebben de activiteit als weinig zinvol ervaren. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede.

Naast het hiervoor geschetste interventiebeleid overweeg ik daarom voor het voortgezet onderwijs een aanvullende maatregel, gericht op de wijze waarop onderwijsactiviteiten door de Inspectie beoordeeld worden. De maatregel zou eruit bestaan dat de Inspectie ook bepaalde onderwijsactiviteiten die verplicht zijn in de zin dat deze afdwingbaar zijn door alle leerlingen, meetelt als onderwijstijd, mits deze activiteiten kwalitatief te verantwoorden zijn. Hierbij kan mogelijk gedacht worden aan mentorlessen. Over de omvang en de invulling van de hier geschetste verruimingsmogelijkheid van de beoordeling door de Inspectie zal ik, in samenspraak met de Inspectie, de komende tijd met de VO-raad in gesprek gaan.

4.4.2. Intensivering toezicht voortgezet onderwijs Overtreding van de normen leidt tot een verscherpt toezichtregime. Deze interventie zal worden gepleegd bij alle 72 scholen waar in het onderhavige Inspectieonderzoek een overtreding is geconstateerd. Zoals in paragraaf 4.2.3 is beschreven, zullen deze scholen voor 1 oktober 2008 moeten aantonen dat in het schooljaar 2007/2008 voor alle leerlingen voldoende onderwijstijd is geprogrammeerd en gerealiseerd. De Inspectie kan dit schriftelijk en / of via steekproeven controleren. Indien een school de onderwijstijd niet voldoende kan of wil aantonen, volgt alsnog een financiële interventie gebaseerd op de geconstateerde tekortkoming in het schooljaar 2007/2008.

In het schooljaar 2007/2008 zal de Inspectie opnieuw specifiek toezicht houden op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot onderwijstijd. Dit geldt voor de gehele sector voortgezet

blad 11/16

onderwijs, niet alleen voor de 76 scholen die het afgelopen schooljaar zijn bezocht. Het toezicht op de programmering en realisatie van de onderwijstijd zal worden geïntensiveerd en verder worden verscherpt. De intensivering en verscherping geldt met name voor de scholen en instellingen waar in voorgaande onderzoeken tekortkomingen zijn geconstateerd of waarover signalen (bijvoorbeeld klachten van leerlingen of ouders) zijn ontvangen. Ook in het reguliere toezicht wordt (wederom) extra aandacht besteed aan het programmeren en realiseren van voldoende onderwijstijd. De Inspectie zal mij jaarlijks informeren over de mate waarin de sector voortgezet onderwijs de voorschriften voor onderwijstijd naleeft.

4.4.3. Algemene brief aan alle VO-scholen: de sector aan zet Tegelijkertijd met het verzenden van deze beleidsreactie aan uw Kamer en het verzenden van de brieven aan de onderzochte scholen, zal ik alle scholen in het voortgezet onderwijs een brief sturen waarin ik erop aandring dat het bevoegd gezag zich in zal spannen om in het schooljaar 2007/2008 ­ en in de schooljaren die daarna komen ­ te voldoen aan de voorschriften voor onderwijstijd. Uiteindelijk is het immers de sector zelf die moet zorgen dat leerlingen voldoende onderwijstijd krijgen.


5. BVE-SECTOR: BEVINDINGEN INSPECTIE EN REACTIES UIT HET BVE-VELD
5.1. Bevindingen van de Inspectie voor BVE
In het onderzoek zijn voor 120 opleidingen urenaantallen vastgesteld. Daarvan waren er negentig die een representatieve steekproef vormden en dertig die behoorden tot opleidingen die eerder als onvoldoende waren beoordeeld.

Van de 120 onderzochte opleidingen bleken 29 opleidingen (24%) bij de eerste fase van controle onvoldoende onderwijstijd te hebben gerealiseerd. Dit laat slechts een geringe verbetering zien ten opzichte van de bevindingen van de inspectie bij het themaonderzoek in mei 2006 (28% voldeed niet aan de norm). Naar aanleiding van de mogelijkheid die werd geboden om de urentekorten te herstellen, hebben de meeste instellingen in de periode tot het einde van de schooljaar alsnog een forse inhaalslag gemaakt om in het betreffende leerjaar voldoende onderwijsuren te realiseren. Sommige opleidingen zijn er zelfs in geslaagd in de periode aan het eind van het schooljaar meer dan honderd klokuren aan extra activiteiten te programmeren en uit te voeren teneinde alsnog aan de urennorm te voldoen. Hoewel het hier in alle gevallen wel gaat om activiteiten die redelijkerwijs passen in het totale onderwijsprogramma, is er sprake van een geforceerde concentratie van deze aanvullende activiteiten in een korte periode. Over de exacte uitwerking hiervan plaatst de toezichthouder in sommige gevallen wel enige vraagtekens. Een goed gespreid aanbod over het hele schooljaar is onmiskenbaar beter dan een veel te lage studiebelasting in een groot deel van het jaar en een overmatige concentratie op het einde.
Van deze 29 opleidingen (24%) hebben negentien opleidingen (16%) alsnog voldoende onderwijstijd aangeboden. Het gegeven dat deze opleidingen de tekorten in uren hersteld hebben, doet niets aan het gegeven af dat, zonder controle, deze leerlingen naar alle waarschijnlijkheid te weinig onderwijsuren hadden gekregen.

Uiteindelijk blijken tien opleidingen (8%) van de 120 onderzochte opleidingen in enig leerjaar te weinig

blad 12/16

onderwijsuren gerealiseerd te hebben in het schooljaar 2006/2007. Acht van deze opleidingen hadden tevens te weinig onderwijsuren geprogrammeerd. Vier opleidingen hebben wel voldoende onderwijsuren gerealiseerd, maar onvoldoende onderwijsuren geprogrammeerd. In totaal hebben dus twaalf opleidingen (10%) te weinig onderwijsuren geprogrammeerd.

In dit onderzoek doen de nieuwe competentiegerichte opleidingen het beter wat betreft de onderwijstijd dan oude opleidingen. In de nieuwe opleidingen blijkt relatief meer verbeterd te worden door nadere verduidelijking in het kader van hoor en wederhoor. Dat geeft een indicatie dat het lastiger is deze tijd te verantwoorden dan in een meer traditionele setting in de oude opleidingen. Opleidingen die in eerder onderzoek onvoldoende zijn beoordeeld, doen het niet beter dan opleidingen die voor het eerst zijn onderzocht.

De tekorten blijken met name in het eerste leerjaar van niveau 4-opleidingen te zitten. In dit leerjaar wordt doorgaans geen BPV gepland, waardoor er meer lesuren op school gegeven moeten worden om aan de norm te voldoen.

Eindconclusie van de inspectie is, dat er ten opzicht van 2006, weliswaar enige progressie is geboekt, maar dat veel instellingen nog een behoorlijke slag te maken hebben. De inspectie stelt voorts, dat gezien het representatieve karakter van het onderzoek, geconstateerd kan worden dat er ook bij een groot aantal opleidingen die niet in het onderzoek zijn betrokken tekorten zijn gebleven.

5.2. Reacties op en naar aanleiding van het onderzoek naar onderwijstijd BVE Over de uitkomsten van het onderzoek is gesproken met een vertegenwoordiging van het BVE-veld, de contactgroep MBO. In dit overleg werd kenbaar gemaakt, dat binnen de instellingen hard gewerkt wordt aan een betere interne controle, registratie en verantwoording en dat er meer tijd nodig is om onderwijstijd goed in orde te krijgen. De instellingen die met een vorm van interne controle hebben gewerkt, zijn zeer te spreken over de effecten van de interne audit. Eventuele tekorten in de planning, het rooster of de realisatie van de onderwijstijd worden op tijd gesignaleerd en kunnen zo eenvoudig worden bijgestuurd.

Voorts wordt door het veld, het onderzoeksgegeven, dat de nieuwe (competentiegerichte) opleidingen het wat betreft onderwijstijd beter doen dan de oude (traditionele) opleidingen als een positief en vertrouwenwekkend signaal gezien. Temeer omdat de bedrijfsvoering rondom de nieuwe competentiegerichte opleidingen complex is en veel van het veld vraagt.


6. INTERVENTIEBELEID EN ANDERE MAATREGELEN ONDERWIJSTIJD BVE
6.1. Conclusies BVE
De uitkomsten van dit onderzoek zijn iets beter dan vorig jaar maar toch teleurstellend. Van de onderzochte opleidingen zou 24 % zonder deze controle te weinig onderwijsuren hebben aangeboden. Van de onderzochte opleidingen zit uiteindelijk 8% onder de 850 urennorm.

blad 13/16

In eerdere brieven heb ik de instellingen gewaarschuwd, dat de urennorm moet worden nageleefd. De 850 urennorm is een ondergrens, een minimum en in 8% van de onderzochte opleidingen wordt ook dit minimum niet gehaald. Dit is ernstig, temeer omdat bij het realiseren van de onderwijstijd de uren beroepspraktijkvorming meetellen, waardoor de inspanningen van de instellingen geringer kunnen zijn geweest.

Leerlingen in het mbo hebben in 2006 ook zelf aan de bel getrokken over het gebrek aan lesuren c.q. voldoende onderwijstijd. Dit is een belangrijke bron van klachten van deelnemers die zowel bij oude opleidingen voorkomt als bij opleidingen die bezig zijn met onderwijskundige vernieuwingen (Competentie Gericht Onderwijs). Dat de nieuwe competentiegerichte opleidingen het iets beter doen dan de oude opleidingen is bemoedigend. Bij de invoering van competentiegerichte opleidingen wordt door de instellingen met ondersteuning van het Procesmanagement MBO 2010 extra aandacht gegeven aan de bedrijfsvoering en kwaliteitsbewaking van onderwijstijd. 3

De urennorm legt een bodem onder de kwaliteit van het voltijds beroepsonderwijs. Het gaat dan wel om professioneel begeleide onderwijstijd door onderwijspersoneel dat op grond van de wet met die werkzaamheden mag worden belast. De leertijd op school moet optimaal benut worden. Te weinig contacturen en uren die onderwijskundig niet adequaat zijn ingevuld zullen eerder een demotiverend effect hebben op deelnemers en geven een risico op voortijdig schoolverlaten (VSV).

6.2. Interventiebeleid BVE
Zoals in de eerdere brief over onderwijstijd aan de Tweede Kamer en de brief aan de betrokken instellingen in september 2006 en februari 2007 is aangekondigd, zal ik sancties toepassen als opleidingen niet hebben voldaan aan de minimumnorm van 850 onderwijsuren.

Bij de tien opleidingen met een tekort aan onderwijstijd volgt een financiële sanctie. Als het gaat om onvoldoende geprogrammeerde én gerealiseerde uren tellen de deelnemers van de betrokken opleiding niet mee voor bekostiging. Als het gaat om alleen te weinig gerealiseerde uren, vindt naar rato een korting plaats op de subsidie.

De 19 opleidingen die pas na herstelwerkzaamheden voldoende onderwijstijd hebben gerealiseerd krijgen van mij een brief waarin ik de betrokken instellingen er op wijs, dat ze zelf zorg dienen te dragen voor een adequate programmering/realisatie van onderwijsuren en dit niet mogen laten afhangen van mogelijke externe controles. Ook dient de instelling dit te doen op een wijze die vanuit onderwijskundig perspectief bezien het meest doeltreffend is.

Ik zal voorts de resultaten van alle onderzochte BVE-opleidingen van dit onderzoek naar onderwijstijd openbaar maken.

3 In de brief aan de Tweede Kamer van 31 mei 2007 (VO/S&O/2007/22144) is de Tweede Kamer geïn- formeerd over de klachten van studentenorganisaties, de analyse en conclusie van de inspectie en mijn reactie daarop.

blad 14/16

6.3. Aanvullende maatregelen BVE-sector
6.3.1. Intensivering toezicht onderwijstijd 2007-2009 De inspectie heeft het toezicht op de realisatie van de onderwijstijd in het afgelopen schooljaar al geïntensiveerd. Dit zal worden voortgezet en nog verder worden verscherpt, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat geldt met name voor de instellingen waar in voorgaande onderzoeken tekortkomingen zijn geconstateerd of waarover signalen (bijvoorbeeld klachten van leerlingen of deelnemers) zijn ontvangen. Ook in het reguliere toezicht wordt (wederom) extra aandacht besteed aan het programmeren en realiseren van voldoende onderwijstijd. De inspectie zal mij jaarlijks informeren over de mate waarin de onderwijssectoren de voorschriften voor onderwijstijd naleven.

6.3.2. Voortzetting scherpe accountantscontrole op de programmering Uit het inspectieonderzoek blijkt dat bij 10% van de gecontroleerde opleidingen in de BVE-sector sprake is van onvoldoende programmering, meestal in één van de opleidingsjaren. In totaal gaat het om circa 250 deelnemers oftewel 2 à 3 % van de gecontroleerde deelnemers. De Auditdienst heeft inmiddels onderzocht waarom deze leerlingen niet als gevolg van de controle door de instellingsaccountants zijn gecorrigeerd in de opgave voor de bekostiging.

De accountants van de instellingen hebben in 2007, volgens mijn aanwijzingen, voor het eerst bij de controle van de deelnemersaantallen het programmeren van voldoende onderwijstijd betrokken. De eerste indruk is dat ze in het algemeen grondig zijn uitgevoerd, hoewel op enkele aspecten bijsturing moet plaatsvinden. Er is sprake van steekproef- en interpretatieverschillen. De instellingsaccountants nemen steekproeven en het kan zo zijn dat andere opleidingen zijn onderzocht dan de opleidingen in het onderzoek van inspectie en AD. Voorts kunnen verschillen optreden ten aanzien van de beoordeling van de vraag of de programmering voldoet aan de urennorm omdat de accountant niet beoordeelt of een activiteit inhoudelijk voldoet aan de onderwijskundige criteria. In enkele gevallen hebben de accountants ten onrechte de leerlingen niet laten corrigeren, maar hebben ze de onjuistheden via de accountantsverklaringen gemeld aan de IB-Groep. In die gevallen worden overigens de betrokken deelnemers alsnog buiten de bekostiging gehouden.

De Auditdienst zal de komende maanden bij haar jaarlijkse reviews extra aandacht besteden aan de controles van de instellingsaccountants op de programmering van onderwijstijd. In het voorjaar van 2008 zal vervolgens het controleprotocol waar nodig verduidelijkt worden en hierover gerichte voorlichting worden gegeven. Ik ga er van uit daarmee de kwaliteit van de controles in 2008 op het gewenste niveau komt.

6.3.3. Opheffing sanctie studiefinanciering voor zittende deelnemers In de BVE-sector is het voldoen aan de urennorm verder een voorwaarde voor aanspraak op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Zittende deelnemers mogen niet de dupe worden van opleidingen waarbij te weinig uren zijn gerealiseerd. Dit laatste wordt geregeld in een wetsvoorstel dat bij Koninklijke boodschap van 21 mei

blad 15/16

2007 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2006/2007 31 048). Aan de desbetreffende onderdelen van het wetsvoorstel is terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 augustus 2007.

6.3.4. Algemene brief aan alle BVE-instellingen: de sector aan zet Als laatste maatregel noem ik de oproep per brief aan alle BVE-instellingen, waarin ik zal aandringen op te nemen maatregelen door het bevoegd gezag teneinde in de toekomst ongewenste situaties te voorkomen. Van belang is, dat komend schooljaar door het management van de instellingen flink wordt ingezet op scherpere sturing en bewaking van het programmeren van voldoende lesuren en het realiseren hiervan. Het bevoegd gezag dient geen afwachtende rol aan te nemen, maar het primaire proces al goed te organiseren door middel van bijvoorbeeld scherpere `interne kwaliteitsbewaking'.

Uiteindelijk is de sector BVE zelf aan zet. Zoals vermeld zijn de instellingen zelf zeer te spreken over de positieve effecten van de interne audit in het kader van kwaliteitsbewaking. Eventuele tekorten in de planning, het rooster of de realisatie van de onderwijstijd worden op tijd gesignaleerd en kunnen zo eenvoudig worden bijgestuurd. Ik verwacht van de sector dat dit soort kwaliteitsborgingsinstrumenten breed gehanteerd wordt en dat waar mogelijk uitgewisseld en geleerd wordt van good practices. Bij de invoering van competentiegericht onderwijs zal in ieder geval het Procesmanagement MBO 2010 de instellingen expliciet ondersteunen bij de versterking van de bedrijfsvoering.


7. TOT SLOT
De situatie in zowel het voortgezet onderwijs als in de BVE-sector met betrekking tot de naleving van de urennormen geeft aanleiding tot maatregelen. Daarbij realiseer ik me dat het nog niet volledig voldoen aan alle eisen voor onderwijstijd in de sector voortgezet onderwijs deels verklaard kan worden door argumenten die aanleiding geven onderscheid te maken tussen niet-normconform gedrag en buitensporig niet-normconform gedrag. Het interventiebeleid voor dit jaar is hierdoor streng waar nodig en milder waar mogelijk. Het interventiebeleid zal het komend schooljaar strenger zijn. Zoals ik eerder heb aangegeven, beoog ik hiermee dat alle scholen voldoende onderwijstijd aanbieden, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Daarbij overweeg ik voor het voortgezet onderwijs een aanvullende maatregel, gericht op de wijze waarop onderwijsactiviteiten door de Inspectie beoordeeld worden. Ik ben met de sector voortgezet onderwijs in gesprek over de kwaliteit van het voortgezet onderwijs en ben voornemens met de sector tot een gezamenlijke Kwaliteitsagenda VO te komen. Daarbij komt onderwijstijd aan de orde. Zoals eerder reeds geschetst, is onderwijstijd immers één van de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs. Ik streef ernaar u nog dit jaar te informeren over de uitkomsten van het gesprek met de VO-raad.

Momenteel werk ik ook in de BVE-sector aan een strategische agenda MBO, die onder meer is gericht op kwaliteitsverbetering. De focus is hierbij het jaar 2010. Ter voorbereiding hiervan organiseert het Ministerie van OCW in november van dit jaar een aantal rondetafelgesprekken met betrokkenen binnen de onderwijsinstellingen en daarbuiten. De opbrengsten van de rondetafelgesprekken wil ik gebruiken als input voor de strategische agenda. Ik streef ernaar de strategische agenda in het begin van 2008 naar de Tweede Kamer te sturen.

blad 16/16

Voor het lopende schooljaar geldt, dat de toezichthouder opnieuw scherp op onderwijstijd zal toezien, én dat de dialoog over goede kwaliteit en kwantiteit van het onderwijs met alle partijen wordt voortgezet. Scholen en instellingen spannen zich in om voldoende onderwijstijd te bieden, maar er is nog een slag te maken. Gezamenlijk zullen we ervoor moeten zorgen dat leerlingen in het voortgezet onderwijs en deelnemers in de BVE-sector voldoende onderwijstijd krijgen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart