Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk 19 oktober 2007 BVE/Stelsel/2007/39586

Onderwerp

Bijlage(n) Beleidsreactie op rapporten over 4

competentiegericht beroepsonderwijs in het mbo

Hierbij stuur ik u - mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ­ informatie over de versterkte aanpak van de invoering van competentiegericht beroepsonderwijs (CGO) in het mbo. Deze aanpak is vastgelegd in de documenten `MBO 2010; Kern van de aanpak' (bijlage 1) en de nadere uitwerking hiervan in het `Plan van Aanpak MBO 2010' (bijlage 2). Het door mij ingestelde procesmanagement MBO 2010 zal op basis van deze versterkte aanpak aan de slag gaan. De versterkte aanpak is een uitwerking van het bestuurlijke arrangement CGO van juni 2007. Hierbij zijn ook de opmerkingen van de Kamer tijdens het Algemeen Overleg d.d. 6 juni 2007 over CGO betrokken. Over het bestuurlijk arrangement CGO heb ik u eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 451, nr. 139 d.d. 1 juni 2007), evenals over de opdracht aan instellingen om invoeringsplannen in de dienen (Kamerstuk 27 451, nr. 73 d.d. 3 juli 2007) en over de verlenging van de experimenteerperiode (Kamerstuk 27 451, nr. 68 d.d. 5 april 2007) .

Tevens stuur ik u mijn beleidsreactie op twee recente onderzoeksrapporten over CGO, te weten: A. `Competenties: kun je dat leren? Een inspectieonderzoek naar de onderwijskundige kwaliteit van de vernieuwing in het mbo' van de Inspectie van het Onderwijs (bijlage 3); B. `Leren in een bewegende omgeving; derde meting van de monitor onder experimentele opleidingen 2007' van CINOP (bijlage 4).

Met deze beleidsreactie reageer ik ook op het verzoek van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 oktober 2007 om `ruim vóór het Algemeen Overleg over de examens mbo en positie KCE, van 1 november aanstaande, mijn visie te vernemen op de relatie tussen de positieve bevindingen van de inspectie en de eerder aan de Kamer aangeboden onderzoeksresultaten met een negatievere uitkomst'. Overigens wil ik er op wijzen dat dit inspectierapport geen betrekking heeft op de examens mbo noch op de positie van KCE. In het AO van 1 november zal ik u over die twee onderwerpen mondeling de laatste stand van zaken geven.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/6

Plan van Aanpak MBO 2010
Dit plan van aanpak vloeit voort uit het bestuurlijk arrangement voor de invoering van competentiegericht beroepsonderwijs dat ik op 4 juni 2007 overeengekomen ben met de MBO Raad, Colo en PAEPON. Het plan beschrijft de wijze waarop ik het bestaande procesmanagement voor het middelbaar beroepsonderwijs heb versterkt om instellingen te ondersteunen ten behoeve van een succesvolle invoering van CGO in de periode tot 1 augustus 2010. Daarbij ligt het accent meer op implementatie (`meters maken') en minder op concepten en verkenningen. Het plan geeft inzicht in het beoogde doel van CGO, de spelregels en verantwoordelijkheden van betrokken partijen, de organisatie van het procesmanagement, de werkwijze en de te zetten stappen. Het plan kan rekenen op draagvlak van de sector.

In het bestuurlijk arrangement is aangegeven dat ook een nadere uitwerking plaatsvindt op het punt van de ondersteuning van leerbedrijven ter versterking van CGO tijdens het beroepspraktijkvormende deel van de opleidingen (bpv). Een programmamanager is aangesteld die de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven helpt bij deze gerichte ondersteuning van leerbedrijven en het procesmanagement MBO helpt de onderwijsinstellingen bij hun bpv-taken.

Ik voer om de drie maanden voortgangsoverleg met het procesmanagement en het procesmanagement levert jaarlijks een voortgangsrapportage op. En ik voer bestuurlijk overleg over de voortgang (en de rapportages) met de afzonderlijke partijen van het bestuurlijk arrangement, en met VNO-NCW, MKB- Nederland en de deelnemersorganisatie JOB. Ook maak ik gebruik van de jaarlijkse bevindingen uit het inspectietoezicht en uit de monitor CGO door CINOP. En jaarlijks informeer ik de Kamer over de voortgang.

Het inspectierapport
Het inspectierapport `Competenties: kun je dat leren?' bevat de bevindingen van het themaonderzoek naar competentiegericht beroepsonderwijs in het mbo. Het onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2007 met als centrale onderzoeksvraag: "Krijgen deelnemers in de experimentele competentiegerichte opleidingen onderwijs van kwaliteit en op het juiste niveau en wat doen de onderwijsinstellingen om dat te waarborgen?"

Samenvatting inspectierapport
De inspectie constateert dat ongeveer dertig procent van de opleidingen klaar is voor een brede invoering van CGO, dat ruim dertig procent er grotendeels klaar voor is en de resterende circa veertig procent nog lang niet. Van de opleidingen die in 2004 zijn gestart met een experiment, is veertig procent er klaar voor. Dit laatste wijst er op dat het opdoen van ervaring met CGO een belangrijke factor blijkt te zijn. De inspectie geeft aan dat deze constatering het vertrouwen schraagt dat de invoering van CGO in het hele mbo succesvol en met voldoende draagvlak bij de diverse betrokkenen (deelnemers, docenten, bedrijfsleven en andere opleidingen) zal kunnen verlopen. De deelnemers krijgen onderwijs dat in hoge mate is afgeleid van de kwalificatiedossiers. Ten aanzien van de uiteindelijke doelstellingen van de opleidingen (een grotere arbeidsnabijheid, meer motivatie en minder uitval onder deelnemers) zijn eerste indicaties aangetroffen die hoopvol stemmen.

blad 3/6

Dat is vooral te zien bij opleidingen die al langer dan een jaar bezig zijn. Deelnemers en bedrijven vinden grotere zelfstandigheid en grotere arbeidsnabijheid winstpunten van CGO. In de aanpassingen die de opleidingen inmiddels hebben doorgevoerd onder invloed van de gehouden evaluaties, ziet de inspectie aanwijzingen dat competentiegericht opleiden zich ontwikkelt in de richting van een nieuw evenwicht. De slinger lijkt weer gedeeltelijk terug te gaan: van veel zelfstandig leren naar een mix van zelfstandig leren, gevarieerde werkvormen en meer structuur. Maar de inspectie constateert tegelijkertijd dat er nog veel te verbeteren valt: Ongeveer 70% van de gestarte nieuwe opleidingen is nog niet klaar voor brede invoering en heeft nog de nodige tijd nodig. Betrokkenen zien bij de nieuwe opleidingen mogelijkheden voor verdere kwaliteitsverbetering, en wel in drie richtingen:
o meer diepgang c.q. theorie in de opleiding; o meer evenwicht tussen de elementen in de opleiding (kennis ­ vaardigheden) en grotere afwisseling in werkvormen;
o meer structuur voor deelnemers.
Ook geven betrokken aan dat doelen en uitvoering nog meer systematisch moeten worden vastgesteld en geëvalueerd om de effecten van CGO te kunnen beoordelen. De inspectie benoemt als aandachtspunten voor de komende tijd: o een evenwichting onderwijsaanbod;
o competentieontwikkeling van docenten;
o studievoortgangsregistratie;
o samenwerking met het bedrijfsleven;
o stabiel beleidskader van de kant van de overheid. De inspectie constateert dat de uitkomsten in lijn zijn met eerder verricht onderzoek, zowel door de inspectie zelf als door andere organisaties.

Reactie
Ik vind het verheugend dat de inspectie in het themaonderzoek betreffende de competentiegerichte opleidingen in 2007 positieve bevindingen rapporteert. De eerste indicaties ten aanzien van het bereiken van de uiteindelijke doelstellingen van de opleidingen stemmen ook mij hoopvol. Tegelijkertijd toont ook dit onderzoek aan dat er nog heel veel werk verzet moet worden om met een gerust hart op de beoogde datum van 1 augustus 2010 over te kunnen gaan tot verplichte brede invoering van competentiegericht beroepsonderwijs. Ik vind het bemoedigend dat blijkt dat actoren zich goed bewust lijken te zijn van zowel de sterke als de zwakke punten van CGO, dat zij werk maken van de zwakke punten en dat een ontwikkeling naar meer evenwicht zich inmiddels begint af te tekenen. Kortom, ik vind dat er sprake is van een genuanceerd beeld, zowel bij dit themaonderzoek van de inspectie als bij andere onderzoeken. (Zoals bijvoorbeeld de monitor van CINOP onder experimentele opleidingen in respectievelijk het studiejaar 2004-2005, 2005-2006 en 2006-2007, 'de Balansschool' van Bureau Keesie en `De kracht van het herontwerp' van Berenschot. Deze rapporten zijn de Kamer met een beleidsreactie toegezonden, de monitor 2004-2005 bij Kamerstuk 27 451, nr. 47 d.d. 21 december 2005, de monitor 2005-2006 en laatstgenoemde twee rapporten bij Kamerstuk 27 451, nr. 139 d.d. 1 juni 2007 en de monitor 2006-2007 bij deze brief. ) Betrokkenen geven blijk van vertrouwen in de richting, maar constateren dat er aan de kwaliteit van de uitvoering nog het nodige is te doen. Dit

blad 4/6

laatste kwam ook duidelijk naar voren in de klachteninventarisatie van de deelnemersorganisaties JOB, LAKS en LSVb. (Dit rapport is de Kamer met een beleidsreactie toegezonden bij Kamerstuk 27 451, nr. 140 d.d. 31 mei 2007.)
Ik constateer dat de uitkomsten van het inspectieonderzoek nog eens het belang van een versterkte aanpak van de invoering van CGO en hierbij gelegde accenten onderstreept. Deze versterkte aanpak is weergegeven in het bestuurlijke arrangement en het daarop aansluitende plan van aanpak MBO 2010. Daarbij ga ik uit van een planmatige en resultaatgerichte invoering door de instellingen en gerichte ondersteuning op de inhoud, de professionalisering van personeel en de bedrijfsvoering.

Monitor CGO van CINOP
CINOP voert jaarlijks de monitor uit over de invoering van CGO. Dit rapport bevat de bevindingen van de derde meting onder experimentele opleidingen in studiejaar 2006-2007, onder andere naar de omvang van de experimentele opleidingen, de regionale inbedding van CGO, het instellingsbeleid en de waardering van deelnemers en het bedrijfsleven.

Samenvatting CINOP-rapport

Aantal experimentele opleidingen
In studiejaar 2006-2007 volgden ruim 123.000 deelnemers (dat is circa 25% van het totaal aantal deelnemers in het mbo) een experimentele opleiding en het ging daarbij om bijna 2.100 experimentele opleidingen. Er is dus sprake van een forse groei1. Uit de startrapportage van het procesmanagement met de prognosegegevens van instellingen over dit nieuwe studiejaar 2007-2008 blijkt dat de aantallen wederom fors groeien tot naar verwachting ongeveer 275.000 deelnemers (dat is circa de helft van alle deelnemers in het mbo) en ongeveer 4.700 experimentele opleidingen.

Samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven
Ten aanzien van de experimentele opleidingen bestaat de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven vooral uit afstemming rondom de begeleiding van individuele leerlingen en - in mindere mate - de opleidingsinhoud. De ondervraagde bedrijven geven aan dat ze wel meer betrokken willen zijn. De groei van het aandeel beroepspraktijkvorming in vergelijking tot de jaren voor invoering van experimentele opleidingen, zoals ook geconstateerd in de vorige meting, lijkt ook te gelden voor niet-experimentele opleidingen.
En er wordt bij de experimentele opleidingen het vaakst samengewerkt met het vmbo en minder met het hbo.

Instellingsbeleid
Over de inhoudelijke kant van het CGO maken de respondenten in experimentele opleidingen zich niet zo'n zorgen. Met name de beschikbaarheid van tijd en geld en de condities zoals middelen, personeel


1 In het voorafgaande studiejaar 2005-2006 waren het 41.000 deelnemers (8%) in 790 experimentele opleidingen en in het studiejaar 2004-2005 respectievelijk 9.600 deelnemers (2%) in 152 experimentele opleidingen.

blad 5/6

en organisatie ten behoeve van de invoering van CGO moeten volgens hen verder verstevigd worden om CGO succesvol in te voeren.
Als het gaat om de veranderingen in de inhoud en omvang van de taken voor de docent blijkt deze niet voorbehouden aan de experimentele opleidingen, maar is het meer een gevolg van onderwijsbrede ontwikkelingen. Bij de experimentele opleidingen wordt wederom een verdere beweging gemaakt naar meer contacturen, waarbij de vorm verschoof naar minder aanbod van klassikale lessen.

Waardering en vertrouwen
De waardering van deelnemers aan experimentele opleidingen is redelijk positief. Het kan echter volgens de onderzoekers nog veel beter en daarbij zou voornamelijk gewerkt moeten worden aan zaken als inspraak en communicatie. Deelnemers zijn negatief over hun inspraak in het onderwijs, hoewel deelnemers van experimentele opleidingen dat minder vaak zijn dan van eindtermengerichte opleidingen.
Ook de docenten van experimentele opleidingen zijn over het algemeen positiever over CGO dan de docenten van niet-experimentele opleidingen. Hieruit spreekt volgens de onderzoekers het principe `onbekend maakt onbemind'.
Wat de waardering van bedrijven ten aanzien van CGO betreft, lijken ze nog te aarzelen. `Eerst maar eens zien wat het allemaal oplevert' lijkt uit de reacties op te komen. Bedrijven zijn nog steeds van mening dat ze weinig inspraak hebben bij het onderwijs.

Reactie
Op 1 augustus 2010 zullen alle instellingen over de volle breedte competentiegericht moeten opleiden. De monitor geeft mij goede hoop dat het mbo flink op koers is met de fasegewijze uitbreiding van het aantal experimentele opleidingen.
In dit onderzoek blijkt opnieuw dat er waardering is voor de richting van de vernieuwing, maar dat de uitvoering ervan beter moet worden. De bevindingen bevestigen nog eens dat de toerusting van personeel en bedrijfsvoering belangrijke voorwaarden zijn voor succesvolle invoering van CGO en de versterkte aanpak sluit daar op aan.
Ik constateer dat de betrokkenheid van de deelnemer bij de invoering van CGO omhoog kan. Met het wetsvoorstel medezeggenschap beoog ik de inspraakmogelijkheden van de deelnemer te versterken, onder meer wat betreft de vernieuwing van het onderwijs.

Verplichte evaluatie experimentele opleidingen
In artikel 12.1a.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs is de evaluatiebepaling opgenomen dat een, door een onafhankelijke organisatie op te stellen verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de experimentele opleidingen, vóór 1 oktober 2007 naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Door mijn besluit tot uitstel van de beoogde datum van verplichte brede invoering van CGO - te weten per 1 augustus 2010 in plaats van 1 augustus 2008 - en gelet op de huidige stand van de implementatie van CGO is op dit moment een eindevaluatie van de nieuwe opleidingen niet opportuun. Wel vindt nu al jaarlijkse tussentijdse evaluatie plaats van de - in dat studiejaar operationele - experimentele opleidingen. Dit betreft de monitor CGO door CINOP. Tevens heb ik de onderzoeksrapporten van

blad 6/6

Berenschot en Bureau Keesie naar de Kamer gestuurd. Deze rapporten zijn steeds voorzien van een beleidsreactie.

Ik zal de Kamer vóór 1 november 2008 informeren over de voortgang en vóór 1 november 2009 over de eindevaluatie.

Tot slot
Ik ga er van uit dat we met de versterkte aanpak en stevige inzet van de uitvoerende partijen een succesvolle invoering van competentiegericht beroepsonderwijs kunnen realiseren.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart