Evaluatie Kredietregels
Reactie op de resultaten van het onderzoek
naar de effectiviteit van kredietregels
17 oktober 2007
Inhoudsopgave
Inleiding................................................................................................................................................... 3
Deel I: Maatregelen die al zijn genomen................................................................................................. 3
Deel II: Maatregelen die lopen................................................................................................................. 4
Deel III: Additionele maatregelen............................................................................................................ 4
Deel IV: Bijlagen....................................................................................................................................21
1) Richtlijn consumentenkrediet - stand van zaken..........................................................................21
2) Platform CentiQ ............................................................................................................................21
3) Uitvoering Motie 112.....................................................................................................................23
---
Inleiding
De regels voor kredietverstrekking zijn vastgelegd in de Wet op het consumentenkrediet (Wck) en de
Wet op het financieel toezicht (Wft). De bepalingen uit de Wck zijn privaatrechtelijk. Dat betekent dat
burgers zelf de naleving daarvan kunnen afdwingen bij de rechter. Het gaat dan bijvoorbeeld om
bepalingen over de wijze waarop de kredietovereenkomst moet worden opgesteld, over het pandrecht
bij goederenkrediet, en over de (maximale) kredietvergoeding. Op de naleving van de kredietregels
van de Wft, die op 1 januari 2007 in werking is getreden, ziet de Autoriteit Financiële Markten (AFM)
toe. Naleving van deze regels kan niet privaatrechtelijk worden afgedwongen. Het betreft de regels
voor:
- verplichte informatie in kredietreclames die consumenten een goed beeld van het krediet moet
verschaffen en een verbod op misleidende reclames;
- uitgebreidere informatie in een kredietprospectus waarover een consument vóór het aangaan
van een kredietovereenkomst moet kunnen beschikken; en
- een kredietwaardigheidstoets van de consument uit te voeren door de kredietverstrekker,
waaronder een check bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) bij kredieten groter dan 250.
De Wft-regels en de maximale kredietvergoeding zijn object van deze evaluatie, waarbij onderzoek is
verricht door EIM dat zijn weerslag vindt in het rapport Overkreditering aan banden (zie bijlage.
Deel I: Maatregelen die al zijn genomen
In de afgelopen twee jaar is een aantal maatregelen genomen om overkreditering te voorkomen:
Met de Wet financiële dienstverlening (thans Wfd) is in 2006 de grens voor een verplichte toets bij
het BKR verlaagd van 1.000 naar 250
In 2006 is met de Wfd de maximale kredietvergoeding verlaagd van 17% plus wettelijke rente naar
12% plus wettelijke rente. Doel hiervan is kredietverstrekkers te dwingen tot een restrictiever
acceptatiebeleid. Verliezen door schuldenaren die niet meer aan hun verplichtingen kunnen
voldoen, kunnen dan immers moeilijker worden gecompenseerd met hogere rentes.
In mei 2006 zijn de regels onder de Wfd voor de informatie over het krediet dat in een reclame
moet worden getoond aangescherpt. Deze regels zijn met de inwerking van de Wft op 1 januari
2007 verder aangescherpt. De afgelopen tijd heeft de AFM scherp toezicht gehouden op naleving
van deze regels. Het ministerie van Financiën heeft een onderzoek van de AFM naar de naleving
meegenomen in de zogenoemde flitsevaluatie van januari 20071.
1
Onderzoek van de AFM naar verantwoorde kredietverlening van januari 2007
---
Het Platform CentiQ is opgericht. Het platform richt zich op het vergroten van het financiële inzicht
en het financiële bewustzijn van de Nederlandse consument. Eind 2007 en begin 2008 worden de
eerste activiteiten van het platform gericht op bewust omgaan met geld zichtbaar.
Deel II: Maatregelen die lopen
Het kabinet heeft een aantal maatregelen ingezet waarvan het de verwachting is dat deze de
komende periode van kracht kunnen worden:
Er is een marktinitiatief "uitbreiding schuldenregistratie" gesteund, waarbij achterstanden van
betaling aan woningcoöperaties, energiebedrijven en sociale diensten geregistreerd kunnen
worden. Later zal er ook uitbreiding plaatsvinden naar registratie van andersoortige achterstanden.
De AFM heeft het onderzoek uit januari 2007 geconstateerd dat er in het kader van de
kredietwaardigheidstoets vaak te weinig informatie wordt ingewonnen over de financiële positie van
de consument en dat kredieten worden verstrekt aan te lage inkomens. De AFM maakt met de
branche afspraken over een betere invulling van de kredietwaardigheidstoets.
Naar aanleiding van de flitsevaluatie zijn enkele wijzigingen ingezet van de regels voor
kredietreclame.2 Deze wijzigingen omvatten onder andere een aanscherping van de wijze waarop
de kredietvergoeding moet worden weergegeven, een algemeen verbod op kredietreclames die
aanzetten tot impulsaankopen en een waarschuwingsplicht voor een hogere rente in de toekomst
bij actierentes die voor een beperkte duur gelden.
Zoals eerder aangekondigd wordt de maximale boete voor het niet naleven van de regels voor
kredietreclame en de kredietwaardigheidstoets verhoogd.3 Deze verhoging zal, in verband met de
aanpassing van de betreffende boetecategorie niet tot 500.000, maar tot 1.000.000 gaan.
Deel III: Additionele maatregelen
In dit deel zal worden ingegaan op de maatregelen die uit de evaluatie voortvloeien ten aanzien van
een aantal andere belangrijke aspecten op het gebied van kredietverlening. Er zal achtereenvolgens
nader worden ingegaan op de kredietwaardigheidstoets, de kredietregels en de positie van AFM,
kredietregistratie, jongeren, hypothecaire kredietverstrekking, budgetbeheer en het platform CentiQ.
Kredietreclame
Het onderzoek heeft diverse inzichten opgeleverd over de werking van kredietreclame. Hieronder
zullen enkele aspecten daarvan uiteen worden gezet.
Het verband tussen kredietreclame en overkreditering
2
Brief van de minister van Financiën van 12 januari 2007, 29 942, nr. 37.
3
Brief van de minister van Financiën van 2 juli 2007, 29 507, 47.
---
Een belangrijke vraag, waarvoor dit onderzoek ook mede aanleiding was, betreft het door de Kamer
gewenste verbod op kredietreclame op televisie.4 Voor een dergelijk verbod dient, zoals de minister
van Financiën in zijn brief van 7 december 2006 (Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 36) heeft
uiteengezet, te worden aangetoond dat er een verband is tussen kredietreclame en het beoogde
publieke belang (voorkoming overkreditering). Aangezien reclame veelal onderbewust het handelen
van consumenten beïnvloedt, is het moeilijk dit verband direct aan te tonen door interviews of een
enquête. Aan het feit dat consumenten zelf aangeven niet door reclame verleid te worden, kunnen
geen harde conclusies worden verbonden. De volgende constateringen kunnen wel worden gedaan:
· Kredietreclames dragen bij aan naamsbekendheid en de oriëntatie van de consument op de
kredietmarkt.5 Bij die oriëntatie zijn vooral toegankelijkheid en bereidwilligheid van de
kredietverstrekker en anonimiteit belangrijke elementen.6
· Consumenten die al in een overkrediteringssituatie zitten, zijn geneigd om alle mogelijke wegen
voor korte termijn oplossingen te gebruiken om aan nieuw krediet te komen.7 Het is niet
aannemelijk dat kredietreclame invloed heeft op dat gedragspatroon.8 Wel zijn er aanwijzingen dat
risicoconsumenten zich meer laten sturen door reclame.9
· Bepaalde kredietreclames kunnen ertoe bijdragen dat consumenten het nemen van een krediet
als een maatschappelijk normaal verschijnsel zien.10 Hierdoor kan de drempel om (voor het eerst)
van een krediet gebruik te maken lager zijn.
· Kredietreclames roepen ergernis en wantrouwen op. Een meerderheid van de respondenten
wenst een verbod op kredietreclames op tv.11
Deze constateringen ondersteunen onvoldoende dat kredietreclames een noemenswaardige factor
zijn in de overkrediteringsproblematiek. Een verbod op kredietreclame op tv lijkt daarom geen
haalbare en effectieve maatregel. De belangrijkste overwegingen zijn:
· Het verband met de borging van een publiek belang is onvoldoende aangetoond. Hierdoor is het
waarschijnlijk dat een verbod in strijd is met de vrijheid van meningsuiting uit het Europese
Verdrag van de Rechten van de Mens, waaronder ook handelsreclame valt. Inperking van deze
vrijheid dient immers noodzakelijk te zijn om het beoogde doel te bereiken. Precedenten in
4
Motie van het lid Vietsch (29 942, nr. 28).
5
Paragraaf 4.4 van het onderzoek: "In interviews met consumenten is nagegaan welke kredietverstrekkers zij kennen. Vrijwel
algemeen noemt men namen van verstrekkers die frequent commercials uitzenden".
Paragraaf 7.4 van het onderzoek: "De lening is slechts een middel om consumptieve behoefte mogelijk te maken. Reclame
heeft deze mensen niet aantoonbaar aangezet tot de aankoop, maar heeft hen soms beïnvloed bij het kiezen van een
kredietverstrekker."
Paragraaf 7.2 van het onderzoek: " Toch moet de relatie tussen kredietreclame en overkreditering gerelativeerd worden.
Kredietreclame beïnvloedt vooral de oriëntatie van mensen op de kredietmarkt."
6
Paragraaf 5.6 van het onderzoek: "Dit beeld komt vooral naar voren in de gesprekken die met risicoconsumenten zijn gevoerd.
Zij verwachten van de kredietverstrekkers die actief adverteren een minder zware toetsing."
7
Paragraaf 5.5 van het onderzoek
8
Paragraaf 5.6 van het onderzoek: "De informatie die kredietreclame kan bieden stimuleert hen niet nog meer omdat zij hoe
dan ook op zoek zijn naar een (tijdelijke) leenoplossing van hun probleem."
9
Paragraaf 5.6 en 7.2 van het onderzoek
10
Paragraaf 4.4: "Aannemelijk is dat reclame meer indirect werkt aan een "gemakkelijk" of "goedkoop imago" van de
kredietverstrekker en daarmee ook voor een deel van de consumenten stimulerend kan werken om zich verder te oriënteren op
een krediet."
11
Paragraaf 4.4 van het onderzoek: 76% van de respondenten geeft aan de kredietaanbieder van het getoonde reclamefilmpje
niet te vertrouwen. 80% gaf aan er geen positief gevoel van te krijgen.
---
omringende landen zijn niet aangetroffen. Een verbod op kredietreclame op tv is ook niet
opgenomen in de op richtlijn consumentenkrediet (die spoedig in het EP wordt behandeld).
· Kredietreclame helpt een consument bij de oriëntatie op de kredietmarkt door het onder de
aandacht brengen van verschillende producten en aanbieders. Een verbod op reclame kan de
consument beperken in de mogelijkheid een juiste keuze te maken. Bovendien krijgen nieuwe
kredietverstrekkers minder mogelijkheden zich op de markt te profileren en marktaandeel te
veroveren. Met andere woorden, een verbod op kredietreclame beperkt de mededinging en kan
leiden tot hogere prijzen en mindere kwaliteit hetgeen niet in het voordeel van de consument is.
Vermelding van de kredietvergoeding in reclames
De regels voor kredietreclame zouden erop gericht moeten zijn consumenten die al op goede gronden
besloten hebben een krediet te nemen, te helpen bij het maken van de juiste keuze door te tonen
welke mogelijkheden en aanbiedingen er zijn. Een goede informatie over de kredietvergoeding zou
consumenten hierbij moeten helpen. Dit is ook de gedachte geweest achter de huidige voorschriften
over kredietreclame. In deze evaluatie kunnen hierover een aantal constateringen worden gedaan:
· Consumenten besteden weinig aandacht aan de informatie over de kredietvergoeding. Voor zover
ze dat wel doen wordt de informatie vaak niet goed begrepen.12 Dit speelt nog meer bij tv-
commercials.13
· Bij het weergeven van de kredietvergoeding in kredietreclames leidt meer informatie tot
onoverzichtelijkheid, terwijl beperking van de informatie ertoe leidt dat bepaalde relevante
aspecten van het krediet niet worden weergegeven. De ervaring van het ministerie van Financiën
en de AFM is dat dit dilemma nauwelijks op te lossen is. Een perfect stramien voor het weergeven
van de kredietvergoeding bestaat niet.
· In de Richtlijn Consumentenkrediet, waarover nu wordt gesproken in het Europees Parlement, zal
worden voorgeschreven welke informatie over het krediet en de kredietvergoeding in de reclame
wordt weergegeven. Tevens wordt opgenomen hoe de kredietvergoeding berekend dient te
worden.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat van pogingen om de weergave van de
kredietvergoeding in de kredietreclame met (detail)regelgeving te verbeteren niet veel effect kan
worden verwacht. Bovendien zal bij de weergave van de kredietvergoeding t.z.t. moeten worden
aangesloten bij de Richtlijn Consumentenkrediet. Naar aanleiding van de flitsevaluatie wordt nu een
aantal wijzigingen doorgevoerd.14 Thans worden er op dit aspect geen verdere voorstellen gedaan. De
behandeling van de Richtlijn Consumentenkrediet in het Europese Parlement en de implementatie
zullen verder worden afgewacht.
12
Zie paragraaf 6.2 van het onderzoek: "Voor een deel van de consumenten is de informatie die bij een kredietaanbieding moet
worden geleverd moeilijk te begrijpen, zo blijkt uit de individuele gesprekken met kredietconsumenten.
13
Zie paragraaf 6.2 van het onderzoek: "Voor zover de verplichte informatie wordt gegeven in een televisiecommercial, is deze
extra moeilijk op te nemen vanwege de korte duur van de commercials en de capaciteit van consumenten om feitelijke
informatie uit commercials te verwerken."
14
Zie deel II, Maatregelen die nu lopen.
---
Hoewel in het te voeren beleid minder de nadruk wordt gelegd op de (volledige) weergave van de
kredietvergoeding in reclames, blijft het zonder meer wel van belang dat de informatie die wordt
gegeven over de kredietvergoeding leesbaar is. Aan dit aspect zal de komende tijd aandacht worden
besteed. Met de AFM, die in de toezichtspraktijk met dit aspect te maken heeft, wordt nagegaan wat
hiervoor nodig is en welke nadere regelgeving eventueel gewenst zou zijn.
Maatregelen
Mede vanwege het feit dat de gedetailleerde informatie over de kredietvergoeding onvoldoende wordt
gepercipieerd door de consument, zal de focus liggen op andersoortige maatregelen. De meest
belangrijkste daarvan is het gebruik van waarschuwingszinnen of -symbolen. Door hiervan in reclames
gebruik te maken, wordt in elk geval afbreuk gedaan aan het in veel reclames neergezette beeld dat
lenen iets gewoons is, waaraan iedereen die bepaalde uitgaven wil doen zomaar (zonder risico) kan
beginnen.15 Hoewel de effectiviteit van een dergelijke maatregel nauwelijks op voorhand kan worden
vastgesteld, is de verwachting dat er toch een drempelwerking vanuit gaat, waardoor consumenten
beter overwegen of het nemen van een krediet in de rede ligt. De Richtlijn Consumentenkrediet laat
overigens expliciet de ruimte om van waarschuwingszinnen gebruik te maken. In het Verenigd
Koninkrijk is dit al voorgeschreven bij bepaalde reclame-uitingen. Bovendien ligt het met het oog op de
hierboven genoemde vrijheid van meningsuiting in de rede dit minder vergaande instrument toe te
passen in plaats van een verbod.
Een tweetal soorten reclames die zich veelal richten tot economisch zwakkere groepen worden
verboden. Het betreft reclames waarin wordt geadverteerd met de mogelijkheid om met BKR-
registratie of in afwijking van de geldende gedragscode toch een krediet te verkrijgen. Voorkomen
moet worden dat risicoconsumenten zich hierdoor laten verleiden doordat de reclames "gemak"
uitstralen.16 Het is niet uitgesloten dat een dergelijke kredietverlening in uitzonderlijke gevallen
plaatsvindt, maar dat is zeker niet van toepassing op de grote groep mensen die met een
kredietreclame wordt aangesproken.
Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden
Op kredieten die binnen drie maanden moeten worden afgelost, zijn de kredietregels onder de huidige
wetgeving niet van toepassing. De achtergrond van deze bepaling, die al sinds de Wck bestaat, is dat
het reguliere betalingsverkeer niet met kredietregels mag worden belast. Hierbij kan met name worden
gedacht aan roodstand en kortdurend betalingsuitstel in de detailhandel, maar wellicht ook aan
bepaalde creditcards en klantenkaarten. De uitzondering voor kredieten met een looptijd korter dan
drie maanden is al langer onderwerp van discussie. Deze discussie heeft zich vooral toegespitst op
15
Paragraaf 4.4 van het onderzoek: "Opvallend is dat de respondenten meer relativerend reageren op commercials waarin niet
zozeer de nadruk op het leenproduct zelf lag, maar op het positieve effect van de lening op het welzijn van mensen. Spotjes
worden voorts beter gewaardeerd naarmate deze directer appelleren aan de eigen leefstijl of aan de leefstijl die men ambieert.
Het zijn de commercials waarin verstandige, gelukkige en welvarende personen optreden."
16
In paragraaf 6.2 van het onderzoek wordt positief geoordeeld over de verboden van het BGfo die zijn gericht op het
tegengaan van reclames die gemak uitstralen. Zoals eerder aan de kamer gemeld wordt deze verboden verder uitgewerkt met
een algemeen verbod op reclames die aanzetten tot impulsaankopen. De thans voorgestelde maatregelen sluiten hier verder bij
aan.
---
roodstand en de vraag of de kredietwaardigheidstoets/BKR-registratie en maximale kredietvergoeding
ook niet hiervoor zouden moeten gelden.
Ook in het onderzoek is gekeken naar kortlopende kredieten. Gebleken is dat het gebruik van deze
roodstand veel voorkomt.17 De gemiddelde roodstandsfaciliteit bedraagt 1.600.18 Een bedrag dat
consumenten kunnen stapelen op hun reguliere schulden en waarbij de kredietwaardigheidstoets niet
hoeft te worden toegepast. Consumenten kunnen deze ruimte hierdoor eenvoudig gebruiken als
substituut voor persoonlijke leningen.19 Een kredietwaardigheidstoets zal overwegend ontbreken.20
Risicoconsumenten zijn daarbij geneigd te schuiven tussen verschillende bankrekeningen, waarmee
zij kunnen voorkomen dat zij op een rekening langer dan drie maanden rood staan. 21
Door risicoconsumenten worden roodstand, creditcards en klantenkaarten vaak gezien als een
laagdrempelige kredietfaciliteit.22 De vergoeding die hiervoor wordt gevraagd is relatief hoog in
vergelijking met andere kredieten.23
Onlangs zijn er berichten verschenen over een nieuw fenomeen dat in Nederland voeten aan grond
wil krijgen.24 Het betreft leningen die eenvoudig kunnen worden aangevraagd en binnen drie maanden
(15 dagen) moeten worden terugbetaald. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden vallen
niet onder de huidige wetgeving. Dit betekent onder andere dat de maximale kredietvergoeding niet
van toepassing is en er geen kredietwaardigheidstoets hoeft te worden uitgevoerd.
De nieuwe Richtlijn Consumentenkrediet kent strakkere regels voor kortlopende kredieten dan de
degene die nu op basis van de Wft gelden. Het toepassingsbereik van de kredietregels wordt door de
Richtlijn uitgebreid naar alle roodstanden met een looptijd langer dan een maand en naar kredieten
met een looptijd korter dan drie maanden, tenzij er slechts onbetekenende kosten worden gerekend.
Bij roodstanden geldt wel dat er beperktere regels van toepassing zijn dan op reguliere kredieten.
17
Paragraaf 4.3.1 van het onderzoek: - "Roodstand komt veel voor. 93% van de huishoudens heeft de mogelijkheid om rood te
staan."
- "Bijna een derde (29%) geeft aan meestal rood te staan. Ruim twintig procent staat gemiddeld één keer per maand rood."
18
Paragraaf 4.3.1 van het onderzoek.
19
Paragraaf 5.2.5 van het onderzoek: "Een onderzoek van NVVK onder 11.000 dossiers wijst uit dat de probleemschuldenaar
die bij hen is geregistreerd in doorsnee meer dan 4 lopende leningen (persoonlijke leningen, creditcard, postorderkrediet) heeft,
naast de `gebruikelijke achterstanden' op de betaalrekening"
"Een klein deel komt er niet uit: deze mensen vervallen nogal eens in een levensstijl waarin de ene schuld wordt afgelost met
een andere, vaak ook door een stapeling van schulden."
Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek: "Ook wordt roodstand nogal eens gebruikt als alternatief voor een persoonlijke lening...Veel
mensen geven aan wel eens moeite te hebben om het saldo op de betaalrekening weer positief te krijgen."
Paragraaf 5.4.3 van het onderzoek: "Onder de groep risicoconsumenten wordt de kaart aanmerkelijk vaker aangewend om
betalingen uit te stellen, in termijn te betalen of als alternatief voor het lenen."
20
Paragraaf 6.3 van het onderzoek: "Een tweede aandachtspunt met betrekking tot de toetsing is de afwezigheid van toetsing
bij kredietvormen met een looptijd van minder dan drie maanden. Veel consumenten, onder wie veel risicoconsumenten, maken
hier gebruik van."
21
Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek.
22
Paragraaf 5.4.1 van het onderzoek: "Ook wordt roodstand nogal eens gebruikt als alternatief voor een persoonlijke lening.
23
Paragraaf 3.3 van het onderzoek: De effectieve kredietvergoeding op het creditcardgebruik is 14,4%.
Paragraaf 3.4.3: De effectieve kredietvergoeding bij het gebruik van klantenkaarten ligt tussen de 12-18%.
Overigens zullen creditcards en klantenkaarten veeleer als doorlopend krediet kunnen worden aangemerkt. In dat geval wordt
ten aanzien hiervan meer effect verwacht van de in dit hoofdstuk voorgestelde verstrekking van de kredietwaardigheidstoets en
een eventuele herziening van het prospectus.
24
Het Financieele Dagblad, blz. 15, 23 augustus 2007
---
Hieronder vallen een beperkte informatieverplichting en de kredietwaardigheidstoets. Kredieten met
een totale kredietsom minder dan 200 vallen echter weer buiten de reikwijdte van de Richtlijn
Consumentenkrediet.
Maatregelen
Ongeacht of de Richtlijn Consumentenkrediet door het Europese Parlement wordt aangenomen,
bestaat er voldoende aanleiding de termijn van de wettelijke uitzondering van kredietovereenkomsten
te verkorten van drie maanden naar één maand. Vooruitlopend op de mogelijke bekrachtiging van de
richtlijn zal deze maatregel in elk geval worden ingevoerd. Hierbij zal ook worden bezien of het een
meerwaarde heeft roodstandfaciliteiten van langer dan een maand te registeren bij het BKR. Van de
verkorting naar één maand worden de volgende effecten verwacht:
· Door de verkorting van de termijn van drie maanden tot één maand wordt nog steeds aangesloten
bij de oorspronkelijke doelstelling van de regeling; het niet onnodig bezwaren van het reguliere
betalingsverkeer met kredietregelgeving.
· Het wordt vroegtijdiger geconstateerd als consumenten niet meer in staat zijn roodstand- of
creditcardschulden te betalen. Consumenten kunnen dan eventueel ook eerder naar de
schuldhulpverlening worden verwezen.
· De mogelijkheid om te schuiven tussen roodstanden op verschillende bankrekeningen wordt
bemoeilijkt. Deze praktijk zou alleen met een veel hogere frequentie van overboekingen en dus
met meer moeite kunnen worden voortgezet.
· Banken zullen hun beleid herbezien in het licht van het risico dat consumenten langer dan een
maand een negatief saldo hebben. Hierbij zouden zij er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen zonder
meer de kredietwaardigheid te toetsen of een lagere kredietlimiet te hanteren.
Voor kredieten die nog steeds onder uitzondering blijven vallen, omdat ze binnen één maand moeten
worden terugbetaald, worden geen nadere regels van toepassing verklaard. Wel zullen consumenten
over de kosten en voorwaarden van een dergelijk krediet volledig moeten worden geïnformeerd. Dit
zal op basis van de Wft worden voorgeschreven.
Kredietprospectus
In het onderzoek komt het kredietprospectus worden een aantal constateringen gedaan ten aanzien
van het kredietprospectus.
· Risicoconsumenten lezen het prospectus niet of slecht en begrijpen vaak de informatie niet. 25
25
Paragraaf 5.5 van het onderzoek: "Uit deze interviews is naar voren gekomen dat risicoconsumenten het prospectus
weliswaar ontvangen en gezien hebben, maar dat zij deze vrijwel nooit gelezen of bestudeerd hebben."
Paragraaf 6.4 van het onderzoek: "De betekenis van het prospectus in de preventie van overkreditering is dan ook beperkt. Het
zal moeilijk zijn om deze betekenis te vergroten, omdat met name de consumenten met een risico op overkreditering zich
moeilijk schriftelijk laat informeren."
Paragraaf 7.3 van het onderzoek: "Dat het moment van informatievoorziening en de wijze waarop de informatie is vastgelegd
verbetering behoeft, blijkt wel uit het feit dat veel consumenten de informatie slecht scannen en dat veel consumenten die het
prospectus wel hebben doorgenomen vinden dat het prospectus in een moeilijke taal geschreven is (28%)."
---
· Het prospectus is niet zozeer als een instrument tegen overkreditering, maar veelal een document
waarmee de (contractuele) voorwaarden aan de consument worden gecommuniceerd.26
· In de praktijk wordt het kredietprospectus in de helft van de gevallen vooraf aan de consument
verstrekt (de huidige verplichting strekt alleen tot beschikbaar houden).27
Verder is van belang dat indien het EP instemt met de Richtlijn Consumentenkrediet, het
kredietprospectus zal verdwijnen en vervangen zal worden door een informatiestatuut met een
voorgeschreven format. Dit informatiestatuut, dat altijd vooraf aan de consument moet worden
verschaft, bevat de informatie die toegesneden op krediet dat de consument verlangt. Hoewel het
maken van afzonderlijke informatiestatuten per consument tot meer administratieve lasten leidt, is het
wel waarschijnlijk dat een op maat gesneden prospectus een consument beter aanspreekt.28
Maatregel
Vooralsnog zal worden volstaan met de implementatie van Richtlijn Consumentenkrediet. Hiervoor zal
de bekrachtiging door het Europese Parlement worden afgewacht. Voor de periode tot die tijd zal de
AFM en andere betrokken partijen worden gevraagd kritisch naar het nieuwe informatiestatuut te
kijken, zodat, ook als de richtlijn niet aangenomen wordt, in elk geval een gelijksoortig alternatief voor
handen is.
Maximale kredietvergoeding
In de interviews met kredietverstrekkers die in het onderzoek zijn afgenomen, zijn ook vragen gesteld
over de maximale kredietvergoeding. Dit instrument is met name van belang ten aanzien van kleine
kredieten, zoals thuiswinkeliers verstrekken, waarbij de vaste kosten relatief hoog zijn hetgeen leidt tot
hoge rentes.29 Het onderzoek heeft te weinig informatie opgeleverd om uitspraken te kunnen doen
over de effectiviteit van dit instrument, en dan met name ten aanzien van een mogelijke verdere
verlaging. De NVVK heeft wel opgemerkt dat uit haar dossiers blijkt dat thuiswinkeliers na verlaging
van de maximale kredietvergoeding een minder groot aandeel uitmaken in de dossiers van cliënten.30
Dit gegeven alleen biedt echter te weinig basis voor harde conclusies. Bovendien vormen
thuiswinkeliers, maar een klein percentage in de schuldenlast, zodat het effect van het gebruik van dit
instrument maar beperkt zal zijn.31
26
Paragraaf 6.4 van het onderzoek: "Met het prospectus staat formeel vast welke voorwaarden kredietverstrekker en
schuldenaar overeen zijn gekomen. Uit zowel de gesprekken met financiële instellingen als met consumenten blijkt dat zij dit in
feite de enige functie van het prospectus zien."
27
Paragraaf 6.4 van het onderzoek: "Bijna de helft zegt geen prospectus te hebben gehad."
Paragraaf 7.3 van het onderzoek: "Dit blijkt wel uit het feit dat hooguit de helft van de kredietconsumenten het prospectus ter
kennisgave neemt op krijgt.
28
Paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: "Hierbij geven verschillende van de kredietconsumenten aan dat de informatie voor hen
duidelijker gemaakt zou kunnen worden als de toelichting in bijvoorbeeld het prospectus ook volledig is toegesneden op het
door hen gevraagde of afgesloten krediet."
29
Paragraaf 3.3 van het onderzoek: "gedurende de periode 1998-2006 zijn het de postorderbedrijven geweest die de hoogste
kredietvergoeding hebben gevraagd voor hun diensten."
30
Paragraaf 6.5 van het onderzoek
31
Paragraaf 3.2.5 van het onderzoek: "Postorderbedrijven en gemeentelijke kredietbanken hadden in 2006 een marktaandeel
van respectievelijk 4% en 0,5%. Dit maakt deze organisaties relatief kleine actoren op de markt voor consumptief krediet."
Paragraaf 6.5 van het onderzoek: "Het effect op het leengedrag van consumenten zal zeer beperkt zijn."
10
Maatregel
Gelet op het feit dat de maximale kredietvergoeding onlangs per 1 juli 2006 al is verlaagd en slechts
van betekenis is voor een klein deel van de totale kredietverlening wordt niet ingezet op een verdere
verlaging. De geldende maximale kredietvergoeding blijft gehandhaafd. Wel zal de maximale
kredietvergoeding, die nu nog op de Wck is gebaseerd, onder het Wft-toezicht worden gebracht.
Hierdoor wordt niet-naleving beboetbaar door de AFM.
Kredietverlening en verzekeringen
In het reguliere toezicht heeft de AFM geconstateerd dat er een praktijk is waarin kredieten in
combinatie met verzekeringen worden verkocht.32 De uitkomsten van het onderzoek werpen hier ook
licht op. Het kan bijvoorbeeld gaan om verzekeringen ter afdekking van het risico dat consumenten de
lening niet meer kunnen betalen, bijvoorbeeld vanwege arbeidsongeschiktheid of overlijden of om
kapitaalverzekeringen ten behoeve van de opbouw van middelen ter aflossing van het krediet. Deze
verzekeringen kunnen gunstig zijn voor de consument maar kunnen ook duur zijn waardoor de kosten
niet altijd opwegen tegen de voordelen.33 Er bestaat geen duidelijk zicht op de verkooppraktijk die
kredietverstrekkers hanteren. Op basis van de Wck is het niet toegestaan consumenten te dwingen
andere producten te kopen in combinatie met een krediet. Zonder het verbod direct te schenden
kunnen kredietverstrekkers toch ongewenst handelen bij het meeverkopen van verzekeringen. Hierbij
kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin consumenten een verzekering als semi-
verplichtend of noodzakelijk kan worden voorgespiegeld of een onvolledig advies krijgen. Algemeen
bekend is dat er in de financiële wereld een sterke tendens is tot cross selling van financiële diensten.
Het kabinet is van mening dat het verbod op koppelverkoop in de Wck, waarop alleen civielrechtelijk
een beroep kan worden gedaan, onvoldoende kan voorkomen dat consumenten in combinatie met het
krediet op verkeerde gronden een verzekering kopen. Om die reden worden naast de Wck-bepaling
aanvullende maatregelen op basis van de Wft ingezet, waarbij een zwaardere rol is weggelegd voor
de AFM.
Maatregel
Op grond van artikel 41, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wft zijn financiële dienstverleners voor
diverse producten vrijgesteld van de adviesregels op grond van artikel 4:23 van de Wft. Deze
vrijstelling strekt zich onder andere uit tot verzekeringen ter dekking van een risico dat verband houdt
met de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van een krediet. Reden voor deze vrijstelling
is dat de toegevoegde waarde van de adviesverplichtingen te gering zou zijn. Er is aanleiding de
vrijstelling op dit onderdeel te laten vervallen. Overweging hierbij is dat een grondig advies
noodzakelijk is als voordelen en kosten van een verzekering zorgvuldig moeten worden afgewogen in
relatie tot de risico's en kosten van het krediet. Hierbij geldt in elk geval dat de dienstverlener in het
uiteindelijke advies de overwegingen moet vastleggen alsmede de kosten en voordelen van het
32
Paragraaf 4.3.5: 26% van de respondenten geeft aan de lening in combinatie met een verzekering te hebben afgesloten.
89% van hen deed dit bij de kredietverstrekker.
33
Zie paragraaf 4.3.5: 36% van de respondenten is deze mening toegedaan.
---
krediet met en zonder verzekering naast elkaar aan de consument moet presenteren, waarbij alle voor
de consument relevante aspecten moeten worden meegenomen.
Verbonden bemiddelaars
Zowel op basis van bevindingen van de AFM en de uitkomsten van het onderzoek kan worden
geconstateerd dat aanbieders van producten, zoals auto's en wit- en bruingoed hierbij een groot
aantal gevallen ook een kredietfaciliteit aanbieden om het betreffende product te kunnen financieren.
De aanbieder kan dat zelf als vergunninghoudende kredietaanbieder doen, als bemiddelaar en als
bemiddelaar die verbonden is aan een specifieke kredietaanbieder. De variant van de verbonden
bemiddelaar is wijdverbreid. Aannemelijk is dat de veel aankopen van auto's op een dergelijke manier
(mede) worden gefinancierd.34 Dit hangt ongetwijfeld samen met het gemak waarmee de financiering
direct bij de aankoop kan worden geregeld. Dit is een knelpunt als consumenten onvoldoende
overwegen of het krediet wel geschikt voor ze is en of er wellicht andere (aantrekkelijkere) kredieten
beschikbaar zijn.35
Op grond van artikel 4:4, vierde lid, onderdeel c, van de Wft is de aanbieder er verantwoordelijk voor
dat de verbonden bemiddelaar de toepasselijke gedragsvoorschriften uit de Wft naleeft. Het toezicht
van de AFM op de verbonden bemiddelaar loopt ook via de aanbieders. Dit systeem is vanuit
toezichtsperspectief efficiënt en duidelijk. Wel is het van belang dat deze verantwoordelijkheid goed
wordt vervuld en dat de consument vooraf volledig wordt geadviseerd over de voorwaarden en aard
van het krediet en de mogelijkheid tot alternatieven. Dit zal met de volgende maatregelen worden
bevorderd.
Maatregelen
Er zijn goede ervaringen opgedaan door zowel de AFM als de Stichting Financiële dienstverlening met
een jaarlijks selfassessment voor bemiddelaars die over een vergunning van de AFM beschikken. Via
het systeem van self-assessment wordt nagaan of een bemiddelaar nog voldoet aan de wettelijke
voorschriften en welke eventuele verbeterpunten er zijn. Een dergelijk systeem zou ook toegepast
kunnen worden op verbonden bemiddelaars die hun activiteiten uitvoeren op basis van de vergunning
van een aanbieder. De markt zou hiervoor zelf een instrument kunnen ontwikkelen. Doel van een
selfassessment is dat meer zichtbaar wordt gemaakt dat aan de regels wordt voldaan. Mede is van
belang dat consumenten conform de adviesregels op basis van artikel 4:23 van de Wft goed worden
geadviseerd over de aard van het krediet en de mogelijkheid ook elders een krediet aan te schaffen.
34
Zie paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: 56% is een lening aangegaan om een auto, motor, scooter of brommer te kunnen
kopen.
35
Paragraaf 4.3.4 van het onderzoek: 13% van de respondenten heeft een keuze gemaakt voor een persoonlijke lening op
advies van een autodealer of winkelier.
Paragraaf 7.4 van het onderzoek: "Voor veruit de meeste kredietconsumenten die een lening hebben afgesloten voor de
aanschaf van een goed (bijvoorbeeld een auto), geldt dat de behoefte aan het product voorafgaat aan het afsluiten van een
lening. De lening is slechts een middel om de behoefte aan consumptieve consumptie mogelijk te maken."
12
Op basis van de nieuwe Richtlijn Consumentenkrediet zouden consumenten binnen 14 dagen een
kredietovereenkomst kunnen herroepen. Nederland heeft in de richtlijnonderhandelingen vraagtekens
geplaatst bij de uitwerking van deze bepaling in praktijk, mede vanuit het gezichtpunt van
administratieve lasten voor kredietverstrekkers. Wel zal het herroepingsrecht eventueel soelaas
kunnen bieden voor consumenten die bij de aanschaf van een bepaald product ondoordacht een
krediet hebben aangeschaft.
Kredietwaardigheidstoets
De kredietwaardigheids is, zoals ook uit het onderzoek blijkt, het belangrijkste instrument in het proces
dat ertoe leidt dat consumenten al dan niet een krediet krijgen.36 Vooral bij het voorkomen van
overkreditering speelt het instrument een belangrijke rol, omdat de groep consumenten in een
overkrediteringssituatie uit zichzelf niet snel stopt met het aangaan van nieuwe kredieten.37 De
kredietwaardigheidstoets bestaat uit een open norm op basis waarvan voldoende informatie moet
worden ingewonnen over de inkomenspositie van de consument waarmee moet worden beoordeeld of
kredietverstrekking verantwoord is en een verplichting om deel te nemen aan een stelsel van
kredietregistratie. Op deze aspecten wordt hieronder ingegaan.
Open norm
Kredietverstrekkers zijn vrij zelf invulling te geven aan de open norm. De AFM toetst of deze invulling
nog verantwoord is. Hierbij kan de AFM vooraf aangeven welke toepassing van de norm als
verantwoord wordt beschouwd. Kredietverstrekkers kunnen hiervan afwijken, maar dan geldt wel dat
moet worden aangetoond dat de toepassing nog steeds verantwoord is (comply or explain). Het level-
playing-field vereist dat dit een gelijkwaardige kredietwaardigheidstoets is. Overkreditering wordt het
beste voorkomen als kredietverstrekkers meer informatie inwinnen over de financiële positie van de
consument en strenge inkomensnormen hanteren. Hier staat echter tegenover dat het inwinnen van
informatie administratieve lasten met zich brengt en dat strenge inkomensnormen ook meer
consumenten, die wellicht wel tot afbetaling in staat zijn, uitsluit van consumptief krediet. Hiertussen
moet de juiste balans worden gevonden.
Over de juiste invulling van de open norm worden nu afspraken gemaakt tussen de AFM en
(organisaties van) kredietverstrekkers, zoals VFN, NVB en NTO. De constateringen uit het onderzoek
zouden hierbij kunnen worden meegewogen.38
36
Paragraaf 6.3 van het onderzoek:
-"Uit de gesprekken met overgekrediteerde consumenten blijkt dat zij zich moeilijk laten stoppen, en pas hulp gaan zoeken bij
gemeente of kredietbank zodra de kredietmogelijkheden zijn uitgeput. In dit licht is het aannemelijk dat het probleem van
overkreditering aanzienlijk groter zou zijn indien kredietverstrekkers geen toetsing zouden uitvoeren."
- Van de geënquêteerde kredietconsumenten geeft 25% aan wel eens geweigerd te zijn voor een lening.
37
Paragraaf 6.3 van het onderzoek: het is "aannemelijk dat het probleem van overkreditering aanzienlijk groter zou zijn indien
kredietverstrekkers geen toetsing zouden uitvoeren".
38
Paragraaf 6.3: "Gezien het sterk persoonlijk karakter van een deel van de informatie waar een toets idealiter op moet zijn
gebaseerd, lijkt een toets pas goed uitvoerbaar in een persoonlijk contact tussen consument en kredietverstrekker."
13
Schulden- en kredietregistratie
Er bestaat, zoals ook uit het onderzoek blijkt, algemene consensus over het belang van de
kredietwaardigheidtoets. Daarbij komt een belangrijke rol toe aan het BKR en de uitbreiding van het
stelsel met een register van betalingsachterstanden.39 In dit register zullen in eerste instantie
achterstanden van betaling aan woningcorporaties, energiebedrijven en sociale diensten opgenomen
worden. Later zal er ook uitbreiding plaatsvinden naar registratie van andersoortige achterstanden van
betaling bij onder andere de overheid. Het nog te bouwen Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS)
zal vallen onder de stichting LIS. Deze stichting wordt opgericht door een marktinitiatief `uitbreiding
schuldenregistratie' dat is gestart door de NVB, VFN, NVVK, Aedes vereniging voor
woningcorporaties, EnergieNed, de VNG, Thuiswinkelorganisaties en het Leger des Heils. Het LIS zal
gekoppeld worden aan het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van Stichting BKR. Dit maakt het
mogelijk dat BKR- deelnemers kunnen toetsen bij het LIS en andersom.
Toegang tot GBA voor Stichting LIS
Op 26 juni 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Bureau Kredietregistratie (BKR),
Binnenlandse Zaken (BZK) en Financiën over de wettelijke (on)mogelijkheden van toegang tot GBA
waar u nader over geïnformeerd zou worden, zoals weergegeven in mijn brief van 2 juli 2007
(Kamerstukken II, 20062007, 29 507, nr. 47). Drie punten zijn besproken tijdens dit overleg: de wens
en noodzaak van het marktinitiatief voor het gebruik van GBA- gegevens, wettelijke (on)mogelijkheden
van toegang tot GBA via huidige wetgeving en wettelijke (on)mogelijkheden toegang tot GBA na (nu in
voorbereiding zijnde) wijziging van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens.
De wens en noodzaak voor het marktinitiatief om gebruik te maken van GBA- gegevens heeft te
maken met de kwaliteit van het LIS. Als Stichting LIS geen gebruik maakt van gegevens uit het GBA,
waar algemene verwijsgegevens over naam/ adres/ gemeente en geboortedatum staan weergegeven,
zullen minder dan de helft van de schulden geregistreerd kunnen worden. Dit betekent volgens het
marktinitiatief een aanzienlijk en ontoelaatbaar gebrek aan kwaliteit van het LIS. Zo'n systeem wil het
marktinitiatief niet exploiteren. Het marktinitiatief heeft daarom als ontbindende voorwaarde in hun
conceptovereenkomst opgenomen dat er realistisch uitzicht op toegang tot het GBA voor Stichting LIS
moet zijn. Afgesproken met het marktinitiatief is dat zij het systeem per 1 januari 2009 operationeel
hebben, als Stichting LIS onder restricties toegang krijgt tot het GBA.
7.3 van het onderzoek: "Ten slotte kan in een rekenkundige toetsing moeilijk `zachte informatie' over de consument worden
meegenomen. Dit betreft onder meer de inschatting die een consument in werkelijkheid van zijn eigen financiële capaciteit
maakt. Een toets lijkt daarmee pas goed uitvoerbaar als deze ook gebaseerd is op een persoonlijk contact tussen consument
en kredietverstrekker.'
Paragraaf 5.2.2 wijst op de mogelijke gevolgen die een renteschok voor consumenten kan meebrengen.
Paragraaf 5.2.5: "...uit de gesprekken... komt naar voren dat er vaak op het moment van kredietverstrekking geen sprake is van
overkreditering, maar dat deze nadien is ontstaan door persoonlijke problemen."
39
Paragraaf 6.3 van het onderzoek: "Financiële instellingen geven aan dat de registratie van BKR grote voorspellende waarde
heeft bij het inschatten van de kans dat een consument zijn betalingsverplichtingen nakomt...Het op gelijke wijze beschikbaar
stellen van informatie over huurschulden, energieschulden en schulden bij sociale diensten (LIS) wordt onder
kredietverstrekkers toegejuicht."
14
Toegang tot GBA voor Stiching BKR
Ter verbetering van de kredietwaardigheidstoets is het ook noodzakelijk om de kwaliteit van
kredietregistratie door BKR te verbeteren. Want de identificatie van personen die op dit moment bij
BKR geregistreerd staan, kan verbeterd worden. BKR krijgt daarom toegang tot GBA- gegevens.
Privacy wetgeving
Stichting BKR en Stichting LIS dienen te voldoen aan de eisen die de Wet bescherming
Persoonsgegevens (Wbp) stelt. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) ziet toe op de
handhaving van de wet. De ontwikkeling van het LIS en het realiseren van toegang tot het GBA voor
beide stichtingen zal in nauwe samenwerking gaan met het CBP.
Maatregel
· Stichting LIS en Stichting BKR onder restricties toegang geven tot het GBA.
De positie van de AFM
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bevoegdheden van de wijze waarop invulling wordt gegeven
aan het toezicht.
Bevoegdheden van de AFM
De AFM heeft verschillende instrumenten en bevoegdheden om normconform gedrag af te dwingen
het betreft in volgorde van zwaarte:
- het attenderen op een overtreding (geen wettelijk instrument);
- het geven van een voornemen tot aanwijzing (geen wettelijk instrument);
- het geven van een aanwijzing (wettelijk instrument);
- boete- of dwangsom (wettelijk instrument);
- intrekking vergunning (wettelijk instrument).
De lichtste instrumenten voldoen in de meeste gevallen om normconform gedrag af te dwingen. Bij
weigerachtig gedrag of recidive kunnen zwaardere instrumenten worden ingezet, zoals de boete.
Toezichtspraktijk
De AFM legt in haar toezicht de focus op de combinatie overtreding en (aantoonbare) schadelijkheid
voor de consument. De AFM richt haar toezicht op de volgende wijze in:
· Doorlopend toezicht, het monitoren van door de markt gepubliceerde reclame-uitingen, zodat
de AFM direct op de hoogte is van productontwikkelingen, trends en nieuwe
reclamecampagnes. Hierbij probeert de AFM snel te kunnen reageren.
15
· Thematisch risicogedreven toezicht, een risicogedreven benadering houdt in dat de AFM aan
bepaalde instellingen, producten of distributiekanalen specifiek aandacht besteedt. Selectie
van de producten gebeurt onder andere aan de hand van:
o historische compliance
o aandeel in mediabestedingen
o aandeel in klachten
Naast het onderzoek naar kredietreclames op televisie, is de AFM bezig met de afronding van een
onderzoek naar reclame-uitingen in gedrukte media. Een onderzoek naar kredietreclames op internet
(websites en banners) is gestart, net zoals een onderzoek naar reclames waarin goederenkrediet
wordt aangeboden.
Uit het onderzoek naar kredietreclames op televisie is duidelijk geworden dat kredietreclames, die
door een deel van de bevolking als `irritant' worden ervaren, niet in alle gevallen in strijd zijn met de
geldende reclameregels. De AFM heeft in dit onderzoek 172 televisiecommercials beoordeeld. Deze
televisiecommercials waren afkomstig van 8 instellingen. De totale compliance van de 172
televisiecommercials bedroeg 67%.
Enkel tegen die reclames die ook daadwerkelijk in strijd zijn met de geldende reclameregels kan de
AFM optreden. De AFM heeft er in het onderzoek naar kredietreclames op televisie voor gekozen de
overtreders telefonisch te benaderen met het verzoek de reclame te staken dan wel in lijn te brengen
met de geldende norm. Deze keuze was ingegeven door de wens om snel te kunnen reageren
aangezien de reclames nog lopende waren. Deze aanpak heeft haar vruchten afgeworpen nu het
merendeel van de aangesproken partijen direct gehoor heeft gegeven aan dit verzoek. Een dergelijke
aanpak staat het opleggen van een boete niet in de weg. Mocht de AFM van mening zijn dat er,
ondanks een snelle reparatie, aanleiding bestaat ook punitief op te treden dan is dat mogelijk.
Uit het onderzoek naar kredietreclames in gedrukte media wordt duidelijk dat marktpartijen in ieder
geval bekend zijn met de geldende reclameregels. Uitingen die in zijn geheel niet voldoen aan deze
regels is de AFM niet tegen gekomen. De overtredingen die zijn geconstateerd, hebben betrekking op
het in praktijk brengen van de reclameregels. Ter illustratie, marktpartijen nemen over het algemeen
wel de verplichte krediettabel op maar voegen aan deze tabel allerlei onverplichte kenmerken toe. Van
de 82 beoordeelde reclame-uitingen is circa 50% als niet compliant aangemerkt. De reclame-uitingen
van deze marktpartijen zullen eind 2007 in ieder geval opnieuw onderwerp van onderzoek zijn.
Daarnaast zal de AFM zorgdragen voor marktbrede communicatie in de vorm van veel voorkomende
overtredingen.
De marktpartijen die reclameregels hebben overtreden zijn al schriftelijk op de hoogte gebracht door
de AFM. Afhankelijk van de vraag of deze aangesproken partij als recidivist kan worden aangemerkt,
wordt vervolgens overwogen of er formele maatregelen zullen worden genomen.
Maatregelen
16
De verhoging van de boete naar maximaal 1.000.000 voor het niet naleven van de kredietregels
voor kredietreclame vindt plaats met de inwerkingtreding van de Wet Wijziging boetestelsel financiële
wetgeving en het daarbij behorende nieuwe boetebesluit. Het desbetreffende wetsvoorstel zal dit jaar
aan de Raad van State worden aangeboden voor advies. Beoogd wordt de wet en het besluit 1 juli
2008 in werking te laten treden. De toezichthouder AFM zal bij het bepalen van het bedrag van de
boete rekening houden met de omstandigheden van het geval, zoals de mate van verwijtbaarheid,
duur en ernst van de overtreding, recidive en de draagkracht van de overtreder. Het maximale
boetebedrag kan 1.000.000 te boven gaan indien het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald
kan worden, in welk geval de boete tot tweemaal dat verkregen voordeel kan oplopen met een
maximum tot 10.000.000.
Het kabinet is van mening dat ook de niet-naleving van de maximale kredietvergoeding onder AFM-
toezicht moet vallen en dus beboetbaar moet zijn.
Jongeren
In het onderzoek is, mede naar aanleiding van eerdere Kamervragen40, ingezoomd op jongeren.41
Hieruit blijkt dat de leenlast (mede afgezet tegen het inkomen) voor jongere niet zwaarder is dan voor
oudere kredietconsumenten.42 Ook de schuldlastbeleving verschilt bij jongeren niet significant.43
Roodstand bij jongeren lijkt niet meer voor te komen dan bij ouderen.44 Voor uitvoering van de motie
van de leden Spies, Spekman, Ortega-Martijn en Nicolaï45 waarin wordt verzocht de
roodstandmogelijkheden specifiek voor jongeren te beperken, is daarom geen noodzaak. Hierbij kan
overigens wel worden opgemerkt dat de generieke maatregelen die ten aanzien van kortlopende
kredieten, en dus ook roodstand, worden genomen uiteraard ook van toepassing zijn op jongeren.
Er kan overigens wel worden geconstateerd dat jongeren in toenemende mate een
consumptiegedreven mentaliteit en een neiging tot overbesteding hebben.46 Mentaliteitsverandering
en financiële bewustwording kunnen echter niet met kredietregels worden bereikt. Maatregelen op dit
vlak worden genomen in het kader van CentiQ.
Hypothecaire kredietverstrekking
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen heeft tot doel het voorkomen van overkreditering en
het vergroten van transparantie van informatievoorziening aan de consument. Deze Gedragscode is
40
Zie vragen van lid Leijten van 13 april 2007, nr. 2060712400.
41
Zie paragraaf 5.7 van het onderzoek.
42
Zie paragraaf 5.7.3 van het onderzoek: "Hieruit blijkt dat de omvang van de schulden voor de jongere kredietconsumenten
aanzienlijk lager is dan voor de oudere kredietconsumenten."
"Hieruit blijkt dat de leenlast voor de jeugdige kredietconsument naar verhouding niet zwaarder is dan de leenlast van de oudere
kredietconsument."
43
Zie paragraaf 5.7.4 van het onderzoek: "...dat jongere consumenten op basis van de eigen beleving van de schuldlast in
relatie tot de mogelijkheden maandelijks rond te komen, niet een hoger risico op overkreditering hebben dan oudere
consumenten."
44
Zie paragraaf 5.7.2 van het onderzoek: van de deelnemers aan de internetenquête geeft 87% van de jongeren en 93% van
de ouderen aan een roodstandfaciliteit te hebben of daar gebruik van te maken.
Paragraaf 5.7.3 van het onderzoek: De gemiddelde roodstandfaciliteit bij jongeren bedraagt 1.300 en bij ouderen 1.700.
45
Motie van het lid Spies (2006/2007, 24 515, nr. 105)
46
Paragraaf 5.2.5 van het onderzoek: "In het veld van maatschappelijke en financiële instellingen bestaat het beeld dat met
name jongeren steeds minder sparen en steeds minder bezwaren hebben tegen lenen."
17
begin dit jaar aangepast om stringentere normen te kunnen stellen aan hypothecaire
leningverstrekking aan kwetsbare huishoudens. De Minister van Financiën hecht, net als de
Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), aan naleving van de Gedragscode. De branche heeft dit
jaar verschillende acties ondernomen, zoals het instellen van een meldpunt, bespreking van gevallen
van niet-naleving binnen en monitoring commissie en het aannemen van een tijdelijke kracht die de
mate van naleving in kaart brengt. De resultaten van dit laatstgenoemde onderzoek worden
binnenkort verwacht.
De AFM houdt toezicht op het gedrag van aanbieders van hypothecaire leningen op basis van de
Wft. De aanbieders mogen op basis van de Wft geen krediet verlenen indien dit met het oog op
voorkoming van overkreditering van de consument onverantwoord is. Adviseurs van hypothecaire
leningen zijn gehouden aan de regels van de zorgplicht die zijn gesteld in de Wft ten aanzien van het
geven van een passend advies. Dit houdt in dat zij er onder andere voor zorg moeten dragen dat de
hoogte van het geadviseerde krediet aansluit bij de financiële positie van de consument. De
AFM heeft voor de beoordeling hiervan overwogen welke criteria voor het verantwoord verlenen van
en adviseren over de hoogte van het hypothecaire krediet van belang zijn. De AFM heeft aan de hand
van deze criteria geconstateerd dat de Gedragscode Hypothecaire Financieringen, in principe voor de
toetsing van verantwoorde hypothecaire kredietverlening toereikend is. De AFM rekent daarom bij
haar beoordeling of er sprake is van verantwoorde kredietverlening en van passend advies evenals bij
de Gedragscode het geval is, met de NHG-norm. De AFM onderzoekt op dit moment de kwaliteit van
het advies en de transparantie bij hypotheken. Dit houdt onder andere in dat de AFM onderzoekt of
er verantwoord hypothecair krediet is verleend en of er een passende hoogte van het krediet is
geadviseerd. De resultaten van het onderzoek van de AFM zijn zeer binnenkort te verwachten.
Pandhuiswet 1910
Door diverse ontwikkelingen zijn een aanzienlijk aantal consumenten momenteel in een
overkredieteringssituatie terecht gekomen. Consumenten met schulden die snel over geld willen
beschikken kunnen goederen verpanden bij particuliere pandhuizen. Het verpanden van goederen
aan particuliere pandhuizen kan echter bij een regulier pandhuis niet leiden tot een restschuld bij
consumenten. Voor zover dat wel het geval is en de looptijd van het krediet langer dan drie maanden
is, wordt het pandhuis aangemerkt als een vergunningsplichtige kredietverstrekker in de zin van de
Wft. De problematiek omtrent particuliere pandhuizen is daarom minder urgent dan een aantal andere
ontwikkelingen die de aanleiding vormden voor de evaluatie van instrumenten tegen overkreditering.
Maatregelen
De hoge rentes die particuliere pandhuizen hanteren voor het belenen van goederen zijn echter wel
reden tot zorg. Het is daarom raadzaam om alert te blijven op signalen uit de markt die duiden op
misstanden bij particuliere pandhuizen. De wet die betrekking heeft op gemeentelijke en particuliere
18
pandhuizen (de Pandhuiswet 191047) is verouderd. Particuliere pandhuizen die uitsluitend bedragen
vertrekken boven 11,34 vallen buiten de wet. Dit bedrag is sinds 1910 niet aangepast waardoor
particuliere pandhuizen feitelijk buiten de wet vallen.
Op basis van het bovenstaande lijkt actualisering en aanpassing van de Pandhuiswet 1910 op enig
moment nodig. De beperkte regulering van particuliere pandhuizen zal voor consumenten leiden tot
een voldoende aanbod van mogelijkheden om goederen te verpanden. Een verhoging van het bedrag
van 11,34 in de Pandhuiswet betekent een taakverzwaring voor gemeenten waar ook financiële
consequenties aan verbonden zijn. Overwogen wordt daarom om de verplichting uit de Pandhuiswet
1910 voor gemeenten om een gemeentelijk pandhuis te stichten als hier een genoegzame behoefte
aan bestaat, te laten vervallen. Gemeenten worden daarmee autonoom in de keuze een pandhuis te
stichten.
Leningen van particulier aan particulier
Leningen die particuliere personen aan elkaar verstrekken zijn niet gereguleerd. Er is dan geen sprake
van bedrijfsmatige kredietverlening, maar van personen die elkaar op basis van
een persoonlijke vertrouwensrelatie bedragen lenen, veelal in een kring van familie of vrienden. Een
nieuw soort financiële dienstverlening brengt particuliere personen die elkaar geld willen lenen met
elkaar in contact, bijvoorbeeld via internet. Voor de financiële dienstverlening die bemiddelt in
dergelijke leningen bestaat thans geen specifieke regulering. Gezien het feit dat de genoemde
vertrouwensrelatie ontbreekt en het bedrijfsmatige aspect hier weldegelijk aanwezig is (bij
de bemiddelaar), wordt regulering wel wenselijk geacht. Indien de partijen dit op beperkte schaal en
voor beperkte bedragen doen, blijven het hier particuliere, niet-bedrijfsmatig opererende personen die
elkaar geld lenen.
Maatregel
Het kabinet is van mening dat deze financiële dienstverlening gereguleerd dient te worden, waarbij er
adequate waarborgen dienen te zijn voor zowel degenen die geld lenen en degenen die gelden
uitlenen. Voor die eerste categorie zou dat betekenen dat de algemene kredietregels zoveel
mogelijk van toepassing zullen zijn, waaronder registratie bij BKR. Voor degenen die geld uitlenen zou
47 De Pandhuiswet 1910 is in het leven geroepen om een einde te maken aan de misstanden op het terrein van de belening van
panden aan het begin van de 20e eeuw. Daarnaast voorzag de Pandhuiswet 1910 in de oprichting van pandhuizen door
gemeenten indien daaraan in de betreffende gemeenten behoefte bestond. De Pandhuiswet 1910 raakte snel achterhaald door
de opkomst van moderne vormen van consumptief krediet. Bij wet van 28 oktober 1946, Stb. G295 werden alle vergunningen
voor particuliere pandhuizen ingetrokken en werd bepaald dat er geen nieuwe vergunningen meer zouden worden verleend. Op
grond van artikel 1, tweede lid, van de Pandhuiswet 1910 vallen pandhuizen die uitsluitend bedragen boven de 11,34
verstrekken buiten die wet. Een modernisering van de Pandhuiswet 1910 heeft niet plaatsgevonden, mede omdat de wet
feitelijk toch weinig betekenis meer had. Doordat het bedrag van 11,34 sinds 1910 niet is aangepast vallen particuliere
pandhuizen feitelijk buiten de Pandhuiswet en de wet van 28 oktober 1946. Als een consument bij het verpanden van een goed
een schuld kan overhouden bij een particulier pandhuis dan valt deze vorm van verpanden onder de Wft. Bij verpanding bij
commerciële pandhuizen is hiervan in de praktijk echter geen sprake.
19
bepaalde informatie verplicht kunnen worden gesteld, waaronder de informatie dat op deze
"belegging" geen toezicht wordt gehouden door AFM en DNB. Hiertoe zal een wijziging van de Wft
worden voorbereid. Daarop vooruitlopend zal met de Stichting BKR in overleg worden getreden om
toegang tot het BKR voor dergelijke kredieten snel te realiseren.
Budgetbeheer
Schuldhulpverleners die budgetbeheer aanbieden kunnen daarbij opvorderbare gelden aantrekken
van consumenten en daarmee onder het verbod opvorderbare gelden aan te trekken uit artikel 3:5 van
de Wet op het financieel toezicht (Wft) vallen.
Voor zover schuldhulpverleners de bewindvoeder zijn in het wettelijke WSNP-traject, zal een
voorwaardelijke vrijstelling van dit verbod worden opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. Dit is
mogelijk omdat binnen het wettelijk WSNP-traject de betrouwbaarheid en financiële stabiliteit van de
schuldhulpverleners is geborgd.
Voor private schuldhulpverleners bevat de huidige regeling enkele ontheffingsmogelijkheden,
bijvoorbeeld voor het geval er een bank- of concerngarantie voor de opvorderbare gelden is
afgegeven. Een (verdergaande) vrijstelling van het verbod zou kunnen worden overwogen indien er
voldoende waarborgen zijn ten aanzien van de betrouwbaarheid en financiële stabiliteit van de private
schuldhulpverleners. Momenteel is dit niet het geval. Indien als gevolg van het certificeringtraject wel
dergelijke waarborgen ontstaan, zal een voorwaardelijke vrijstelling worden overwogen.
Platform CentiQ
Het platform CentiQ is een initiatief van het ministerie van Financiën gericht op het vergroten van het
financiële inzicht van de Nederlandse consument. Vanuit het platform wordt een aantal activiteiten
ontplooid om het geldbewustzijn van de Nederlandse consument te vergroten:
In november wordt de NIBUD-agenda 2008 verspreid onder tenminste 250.000 huishoudens. Dit
gebeurt voor een deel via gemeentes en gemeentelijke kredietbanken. De NIBUD-agenda bevat
praktische tips en helpt mensen meer grip te krijgen op hun huishoudfinanciën.
Begin 2008 wordt een aantal checklists beschikbaar gesteld met praktische tips voor consumenten
die een financieel product willen aanschafffen, bijvoorbeeld over sparen, beleggen en verzekeren.
Deze tips zijn gericht op het onderkennen van risico's.
20
Deel IV: Bijlagen
1) Richtlijn consumentenkrediet - stand van zaken
In 2002 heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de richtlijn ingediend. Dit is
echter mede op basis van opmerkingen van het EP weer ingetrokken. In het najaar van 2005 is een
herzien voorstel uitgebracht waarover een politiek akkoord is bereikt tijdens Raad voor
Concurrentievermogen in mei. De kern van het voorstel, dat uitgaat van volledige harmonisatie van de
regels omtrent het aanbieden van kredietproducten (geen nationale ruimte voor afwijkingen), bestaat
uit vier onderdelen:
(i) harmonisatie van reclame, pre-contractuele en contractuele informatie. Het huidige voorstel zal
met name gevolgen hebben voor de precontractuele informatie, en meer specifiek het
kredietprospectus. Het voorstel kent ook een soort prospectus. Dit geeft informatie over de
specifieke aanbieding aan de consument hetgeen anders is dan het prospectus dat wij nu in
Nederland kennen.
(ii) herroepingsrecht voor consumenten. Het voorstel introduceert een herroepingsrecht voor
consumenten van twee weken na het sluiten van de overeenkomst.
(iii) vervroegde afbetaling (inclusief maximering van de compensatie die kredietgevers mogen
bedingen). Consumenten hebben te allen tijde recht op het vervroegd afbetalen van krediet. In
de richtlijn wordt de compensatie die kredietverleners mogen vragen bij vervroegde afbetaling
gemaximeerd.
(iv) harmonisatie van de berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (het percentage
waarin alle kosten van het krediet, incl. rente, afsluitprovisie voor bemiddelaars, belastingkosten
zijn meegenomen).
In september zal de richtlijn in vertaalde vorm worden voorgelegd aan het Europees Parlement,
hoogstwaarschijnlijk in Tweede Lezing. Na de procedure met het Europees Parlement (waarbij het
parlement onder andere de mogelijkheid heeft om amendementen in te dienen), zal ook de Europese
Commissie en de Raad voor Concurrentie moeten instemmen met een definitieve tekst. Na publicatie
van een definitieve tekst in het publicatieblad van de EG krijgen lidstaten 2 jaar de tijd om de richtlijn in
nationale wetgeving te implementeren.
2) Platform CentiQ
Doel en achtergrond
Het platform CentiQ is een initiatief van het ministerie van Financiën gericht op het vergroten van het
financiële inzicht van de Nederlandse consument.
21
Consumenten moeten steeds meer eigen initiatief en verantwoordelijkheid nemen voor hun financiële
zaken. We zien dat de Nederlandse consument niet geïnteresseerd is in financiële onderwerpen, en
een lage kennis en betrokkenheid heeft op dit gebied. Ook komen er steeds meer financiële producten
waaruit de consument kan kiezen, die bovendien steeds complexer worden. Sommige consumenten
vinden die eigen verantwoordelijkheid en die keuzes lastig. Ook weten veel mensen de weg niet altijd
te vinden als ze hulp nodig hebben bij het regelen van hun huishoudfinanciën of bij de aanschaf van
financiële producten. Daardoor nemen mensen soms financiële beslissingen die verkeerd uitpakken.
Met als gevolg dat ze onvoldoende financiële reserves hebben en dat mensen in financiële problemen
komen.
Het is daarom nodig consumenten te motiveren bewust(er) om te gaan met geld. De consument moet
in staat worden gesteld zelf goed afgewogen financiële beslissingen nemen.
CentiQ is een gezamenlijk initiatief, waarin onder meer marktpartijen (banken, verzekeraars,
pensioeninstellingen en financiële bemiddelaars), wetenschappers, voorlichtingsorganisaties(NIBUD),
consumentenorganisaties (Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis) en overheden (Financiën,
SZW, OC&W en gemeenten) samenwerken. Dit is van groot belang, want alleen door de krachten te
bundelen kunnen we het financiële inzicht van de consument vergroten en een gedragsverandering
bewerkstelligen.
Stand van zaken
De eerste stap is het verhogen van het financieel bewustzijn van de Nederlandse consument. In de
periode november - december wordt de NIBUD-agenda verspreid onder enkele honderdduizenden
Nederlanders. De NIBUD-agenda is bedoeld om mensen te helpen grip op hun financiën te krijgen.
Bovendien komt een aantal checklistsbeschikbaar die mensen helpen bij de keuze van een financieel
product, bijvoorbeeld over sparen, beleggen en verzekeren.
Parallel vindt een probleemanalyse plaats. Er wordt een breed onderzoek uitgevoerd onder
Nederlandse volwassenen om het huidige niveau van het financiële inzicht vast te stellen en op basis
hiervan probleemgebieden en doelgroepen te bepalen. In het onderzoek wordt niet alleen gekeken
naar kennis, maar ook naar vaardigheden, houding en gedrag. Daarnaast is een vergelijkbaar
onderzoek onder jongeren in voorbereiding. Bovendien wordt een inventarisatie gedaan van de
middelen ter vergroting van financieel inzicht die nu al beschikbaar zijn (op het gebied van
budgetteren, onderwijs, beleggen, lenen, sparen, verzekeren en pensioenen).
Geplande activiteiten
Op basis van het onderzoek en de inventarisaties wordt vastgesteld welke gebieden en welke
doelgroepen prioriteit hebben. Vervolgens worden hiervoor specifieke activiteiten ontwikkeld. Waar
---
nodig worden onorthodoxe middelen ingezet om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken. Door
het maken van een gezamenlijke communicatiekalender door de partners in het platform, wordt het
effect van uitingen gemaximaliseerd.
3) Uitvoering Motie 112
Hieronder staat de reactie op de door de leden Ortega- Martijn en Spekman ingediende motie
(Kamerstukken II 2006/2007, 24515, nr. 112) over de registratietermijn van vijf jaar van De Stichting
Bureau Krediet Registratie, hierna te noemen BKR, na de beëindiging van een krediet. In de
overwegingen van de motie wordt gesteld dat deze termijn belemmeringen met zich kan brengen bij
het openen van een spaar/betaalrekening of het afsluiten van een telefoonabonnement en verzoeken
de regering in overleg te treden met BKR.
BKR is een particulier initiatief van de banken en verzorgt in Nederland het stelsel van centrale
kredietregistratie met behulp van het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). In dit
informatiesysteem worden gegevens verzameld, geordend, vastgelegd en ter beschikking gesteld aan
daartoe geautoriseerde marktpartijen. In de voormalige Wet op het consumentenkrediet (Wck) heeft
de centrale kredietregistratie in Nederland voor het eerst een wettelijke basis gekregen (artikel 28 in
samenhang met artikel 14 van de Wck). Deze basis is voortgezet onder de werking van de huidige
Wet op het financieel toezicht (Wft). Artikel 4:32, lid 1, van de Wft verplicht aanbieders van krediet deel
te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. In artikel 33, eerste lid, onder m, van het Besluit
Markttoegang financiële ondernemingen is vastgelegd dat aanbieders van krediet bij het aanvragen
van een vergunning in de zin van artikel 2:63, tweede lid, Wft gehouden zijn om een bewijs van
deelname aan een stelsel voor kredietregistratie te overleggen. Uit deze wettelijke relatie vloeit voort
dat de minister van Financiën slechts in overleg kan treden met BKR, maar geen directe zeggenschap
heeft over BKR.
Over de inhoud van de motie heeft overleg plaatsgevonden met BKR. Uit dit overleg vloeide de
conclusie voort dat er op dit moment geen aanleiding is om de bewaartermijn van vijf jaar te wijzigen.
Dit ten eerste omdat niet is gebleken dat deze bewaartermijn belemmeringen opwerpt om een spaar/
betaalrekening te openen of om een telefoonaansluiting te krijgen. De Nederlandse Vereniging van
Banken (NVB), Financiën en het Leger des Heils hebben namelijk afspraken gemaakt die het mogelijk
maken dat iedereen over een bankrekening kan beschikken, ook personen met schulden. Deze
afspraken zijn vastgelegd in het Convenant Basisbankdiensten en worden onderschreven door ABN
AMRO Bank, Fortis Bank, ING Bank, Postbank, Rabobank en SNS Bank. Bovendien bestaan er geen
belemmeringen om prepaid telefoons aan te schaffen.
Verder vindt een beslissing over het aanbieden van krediet en het afsluiten van mobiele telefonie
abonnementen plaats op grond van meer gegevens dan die van BKR afkomstig zijn. Zo zal
23
bijvoorbeeld door de marktaanbieder mede in overweging worden genomen de aard en omvang van
het verzoek, de persoonlijke situatie omtrent werk en inkomen, eventuele verhaalszekerheden en
lasten die reeds op het inkomen drukken. Bij individuele raadpleging van de geregistreerde gegevens
door aangesloten organisaties, doorgaans `toetsing bij BKR' genoemd, verstrekt BKR een overzicht
van hetgeen op dat moment op naam van de bevraagde persoon in het CKI voorkomt, zonder daarbij
op enigerlei wijze advies uit te brengen. De gegevens in het CKI vormen een hulpmiddel voor de
toetsende organisatie in het beslissingsproces dat aldaar plaatsvindt. Daarbij is men gehouden om de
van BKR ontvangen gegevens zorgvuldig in het proces op betekenis en relevantie te beoordelen.
Ten derde is de vaste bewaartermijn van vijf jaar door BKR in overeenstemming met de wettelijke
voorschriften. BKR voldoet daarmee aan het criterium van artikel 10, lid 1, Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp): de centraal geregistreerde gegevens worden niet langer bewaard dan
noodzakelijk is voor het doel daarvan. De termijn loopt internationaal bezien ook in pas met de ons
omringende landen.
Tenslotte levert het gedurende deze termijn vastleggen van kredietgegevens in het CKI een bijdrage
aan het voorkomen van overkreditering, waardoor problematische schuldenproblematiek kan worden
voorkomen. Ook worden de risico's voor de aanbieders van krediet en van mobiele telefonie beperkt.
De centrale vastlegging van kredietgegevens in het CKI zorgt zo voor bevordering van
maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied.
24
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid