abid=157&mid=1006] 18 oktober 2007 - Thema -
Martens tegen gebruik van één werktaal binnen EU
Minister Plasterk hekelde op een bijeenkomst vorige week van Europese
journalisten de talenbrij in de Europese Unie. Hij zou het een goede
zaak vinden als de Europese Unie maar één taal gebruikt. De EU zou
wat dit betreft een voorbeeld kunnen nemen aan internationale
organisaties of de wetenschappelijke wereld.
De minister maakt zich zorgen over de hoge kosten van het tolken en
vertalen. 'Ik deel zijn zorg over goede besteding van gelde'n', zegt
Maria Martens, CDA-delegatieleider in het Europees Parlement. 'Er moet
zo efficiënt mogelijk worden omgegaan met de schaarse middelen. Ik
ben daarom ook blij dat het Europees Parlement heeft besloten om
niet-wetgevende stukken niet meer in alle talen te vertalen, hetzelfde
geldt voor het vertolken van niet-wetgevende vergaderingen.
Door te pleiten voor één werktaal in de EU laat de minister echter
zien weinig inzicht te hebben in de werking van de Europese Unie. Hij
maakt namelijk de grote fout om de EU als internationale organisatie
op één hoop te gooien met wetenschappelijke instellingen en andere
internationale organen. De EU is geen NAVO of VN omdat de EU, anders
dan de andere instellingen, wetgeving maakt die rechtstreekse werking
heeft in de lidstaten en dus rechtstreeks gevolgen heeft voor het doen
en laten van burgers. De EU is de vierde bestuurslaag van Nederland.
Alle andere internationale organisaties zijn intergouvernementeel van
aard. Dat wil zeggen dat daar het landen zelf zijn die onderling
afspraken maken. Ze laten er zich vertegenwoordigen door ambtenaren,
ambassadeurs en dergelijke. Aan deze mensen kunnen opleidingseisen
worden gesteld. Aan hen kan men één enkele taal opleggen.
De EU is echter een democratisch, wetgevend orgaan. In een democratie
worden door volksvertegenwoordigers in het openbaar wetten vastgesteld
en wel op een manier die door de burger via de publieke tribune of via
de moderne variant internet, rechtsreeks te volgen is. De burger wordt
geacht de wet ook te kennen. Daarnaast kan iedere burger verkozen
worden in het wetgevende orgaan, het Parlement. In Nederland is dit
principe met de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 (1919
vrouwenkiesrecht) van kracht. Daarvóór mocht men alleen stemmen of
verkozen worden indien men een bepaald vermogen had of men een bepaald
examen had afgelegd. Als de minister pleit om één taal in te voeren
is de consequentie dat alleen mensen met een talendiploma op zak het
wetgevingsproces kunnen volgen of zitting kunnen nemen in de
wetgevende vergaderingen (Europees Parlement of Raad) of het bestuur
(Europese Commissie). Dit is niet zo democratisch en daarmee zet de
minister de klok terug naar een tijd waar rechters Latijn spraken en
ministers en parlementariërs Frans. Een democratische Europese Unie
zal altijd meertalige instellingen hebben. Door te pleiten voor één
taal geeft minister Plasterk de EU in handen van de elite, dat zal
niet zijn bedoeling zijn.'
CDA